I. De taken van een machinist, de werkomgeving, de rol en verantwoordelijkheid binnen
de spoorwegexploitatie, de professionele en persoonlijke eisen waaraan machinisten
dienen te voldoen
-
a. Kennis van de algemene beginselen van de regelgeving en de toepasselijke regels inzake
spoorwegexploitatie en -veiligheid (eisen en procedures voor de certificering van
machinisten, gevaarlijke goederen, milieubescherming, brandbescherming enzovoort).
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet dat er wetten, regels en voorschriften zijn voor de uitvoering van zijn taak
(bijvoorbeeld met betrekking tot de certificering van machinisten, gevaarlijke goederen,
milieubescherming, brandbescherming) en de belangrijkste wetten, regels en voorschriften
herkent (globale kennis van geldende wet- en regelgeving ten aanzien van eigen inzet,
rijden van treinen, rollend materieel);
-
2°. weet dat er een hiërarchie is in regelgeving: regelgeving van de EU → nationale spoorwegwetgeving
→ ProRail voorschriften → specifieke bedrijfsvoorschriften (o.m. handboeken, materieelgidsen)
en de doelstelling van regelgeving van de EU kent;
-
3°. weet hoe het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving is geregeld en hoe onderzoek
naar ongevallen plaatsvindt (rol ILT, openbaar ministerie, Onderzoeksraad voor Veiligheid,
intern onderzoek).
-
b. Inzicht in de specifieke eisen en de professionele en persoonlijke vereisten (voornamelijk
zelfstandig werken, ploegendiensten over perioden van meer dan 24 uur, individuele
bescherming en veiligheid, lezen en bijwerken van documenten enzovoort).
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet welke bevoegdheidseisen gelden voor de machinist (vergunning, aanvullende bevoegdheidsbewijzen)
en hoe deze geregeld zijn;
-
2°. taken en verantwoordelijkheden van zijn functie kan benoemen;
-
3°. kan aangeven dat hij zelf verantwoordelijk is voor het lezen en bijhouden van actuele
regelgeving, voorschriften, richtlijnen en bedrijfsspecifieke informatie;
-
4°. het belang van persoonlijke beschermingsmiddelen inziet;
-
5°. weet wat de kenmerken/effecten kunnen zijn van onregelmatige diensten.
-
c. Inzicht in het gedrag dat conform is met de veiligheidskritieke verantwoordelijkheden
(geneesmiddelen, alcohol, drugs en andere psychoactieve stoffen, ziekte, stress, vermoeidheid
enzovoort).
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. het belang van een veiligheidsfunctie kent en wat dit betekent voor het gedrag;
-
2°. de regelgeving over het gebruik van alcohol, drugs en psychotrope geneesmiddelen kent.
-
d. Kennis van de referentie- en exploitatiedocumenten (bijvoorbeeld regelgevings-, route-
en machinistenhandboek enzovoort).
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet welke documenten van belang zijn voor het uitoefenen van zijn taak en globaal
de inhoud ervan kan benoemen;
-
2°. weet in welke situatie welk document wordt gebruikt en hoe hij aan dit document komt,
bijvoorbeeld materieel-/storingsgids, handboek, routeboek/dienstregeling, IAM, wagenlijst,
rembrief, Boek van Europese en nationale instructies.
-
e. Kennis van de verantwoordelijkheden en functies van de betrokken personen
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. zijn plaats in de railketen kent alsmede de bijbehorende taken en verantwoordelijkheden;
-
2°. taken en verantwoordelijkheden kent van andere personeelsleden die veiligheidskritieke
taken uitvoeren, zoals personen die een trein begeleiden, voorbereiden, en een treindienstleider;
-
3°. taken en verantwoordelijkheden kent van andere functionarissen waarmee hij te maken
kan krijgen, al dan niet bij incidenten/onregelmatigheden (bijvoorbeeld Algemeen Leider/officier
van dienst Rail, brandweer/officier van dienst, OBI meldkamer/Backoffice, monteur,
hulpdiensten, politie);
-
4°. weet waar zijn verantwoordelijkheid eindigt en wanneer hij overruled kan worden (bijvoorbeeld
buitendienststelling, incident).
-
f. Inzicht in het belang van nauwkeurigheid bij het uitvoeren van taken en in de werkmethoden
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
g. Inzicht inzake veiligheid en gezondheid op het werk (bijvoorbeeld gedragsregels op
of in de nabijheid van sporen, regels om tractie-eenheden op een veilige manier te
betreden of te verlaten, ergonomie, regels inzake de veiligheid van het personeel,
persoonlijke beschermingsmiddelen enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. zijn rol, verplichtingen en verantwoordelijkheid kent bij het bevorderen van veiligheid
(persoonlijke veiligheid, veiligheid van anderen) en specifiek ook weet wat veilig
gaan en staan langs en op het spoor betekent voor het eigen gedrag;
-
2°. weet wanneer hij zichzelf kan of moet beschermen en met welke beschermingsmiddelen
en andere uitrusting.
-
h. Kennis van de gedragsregels en -principes (stressbeheer, extreme situaties enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet dat het belangrijk is in stresssituaties het overzicht te houden en weet wat
te doen: zorgdragen eigen veiligheid, veiligheid anderen, waarschuwen, alarmeren,
informeren;
-
2°. weet waarom machinisten (periodiek) medisch en psychologisch worden gekeurd.
-
i. Kennis van de beginselen van milieubescherming (duurzaam rijden enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. voorbeelden kent van milieubescherming in het railvervoer (duurzaam rijden, afvoer
afval en afvalwater, eisen aan wassen, tanken, de-icing, toiletten, verwijderen graffiti
enzovoort);
-
2°. weet wat het belang is van energiezuinig rijden en wat ervoor nodig is om energiezuinig
te kunnen rijden.
II. Spoorwegtechnologieën, met inbegrip van de veiligheidsbeginselen die aan de exploitatievoorschriften
ten grondslag liggen
III. Basisbeginselen van de spoorweginfrastructuur
-
a. Kennis van de structurele en systeembeginselen en -parameters
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet hoe het spoorwegsysteem globaal is opgebouwd, bijvoorbeeld conventionele spoorwegen,
hogesnelheidslijn en Betuweroute, CBG/ NCBG, blokstelsel, spooraansluiting, raccordement;
-
2°. weet hoe het spoorwegnet is opgebouwd, bijvoorbeeld baanvak, vrije baan, dienstregelingspunt,
knooppunt, aansluiting, station, halte, emplacement, opstelterrein, rangeerterrein;
-
3°. weet waarom er een infrastructuurbeheerder is, wat zijn rol, taken en bevoegdheden
zijn en wat het beheergebied is.
-
b. Kennis van de algemene kenmerken van sporen, stations, emplacementen
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet hoe de spoorbaan is opgebouwd/wat kenmerkend is voor bijvoorbeeld onderbouw,
bovenbouw, stations, haltes, emplacementen, kruisingen, rangeerterreinen (fysiek gezien);
-
2°. weet wat de kenmerken zijn van bijvoorbeeld de vrije baan, knooppunten, dienstregelingspunten
(vanuit dienstregeling gezien).
-
c. Kennis op het gebied van spoorweginfrastructuur (bruggen, tunnels, wissels enzovoort).
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet hoe de spoorbaan is opgebouwd/wat kenmerkend is voor bijvoorbeeld wissels, kunstwerken,
kruisingen;
-
2°. weet welke soorten overwegen en overpaden er zijn;
-
3°. weet welke soorten wissels er zijn, globaal hoe ze zijn opgebouwd en wat hun functie
is;
-
4°. weet welke (veiligheids)voorzieningen hij tegen kan komen op of in het spoor bijvoorbeeld
remslof, stootjuk, flankbeveiliging, ontsporingtong, stop-ontspoorblok, vrijbalk,
inspectiepad.
-
d. Kennis inzake exploitatiemodi (enkelspoor, dubbelspoor enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij de verschillende mogelijkheden van het spoor,
bijvoorbeeld enkelspoor, dubbelspoor/verkeerd spoor, dubbelspoor met beveiligd linkerspoor,
dubbel-/enkelspoor, en de kenmerken/risico’s kent.
-
e. Kennis op het gebied van sein- en treinbesturingssystemen
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. het onderscheid tussen beveiligingssystemen met en zonder automatisch blokstelsel
op de vrije baan en de kenmerken van die systemen kent;
-
2°. globaal de kenmerken kent van beveiligingssystemen op stations en emplacementen (bijvoorbeeld
NX, EBP, EBS);
-
3°. weet hoe het seinstelsel langs de baan is opgebouwd, kennis heeft van opvolging en
onderling verband en inzicht heeft in de betekenis van seinen;
-
4°. weet wat hij moet doen bij gedoofde of onjuiste seinen;
-
5°. de functie en kenmerken van het systeem van ATB kent;
-
6°. de functie en kenmerken van het systeem van ERTMS/ETCS kent.
-
f. Kennis op het gebied van veiligheidsinstallaties (warmloperdetectoren, rookdetectors
in tunnels enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij weet welke veiligheidsinstallaties er zijn
en wat hun functie is, bijvoorbeeld noodrem, dodeman installatie, tyfoon, hotboxmelding,
rookdetectors, sprinklerinstallatie.
-
g. Kennis op het gebied van stroomvoorziening (bovenleiding, derde rail enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij weet uit welke elementen de stroomvoorziening
bestaat en wat globaal de functie ervan is: ondergrondse infra, bovenleidingsysteem,
rijdraad, versterkingsleiding, leidingonderbreker, afspaninrichting, portalen, derde
rail, schakelaarkasten, spanningsluis en fasescheiding.
IV. Basisbeginselen van operationele communicatie
-
a. Kennis van het belang van communicatie en de communicatiemiddelen en -procedures;
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet wat wordt verstaan onder veiligheidscommunicatie en tussen wie deze communicatie
plaatsvindt;
-
2°. weet wat het belang is van veiligheidscommunicatie en wat het belang is van het goed
verstaanbaar zijn en wat het belang is van en kort en zakelijk communiceren;
-
3°. de gespreksregels en dienstuitdrukkingen kent;
-
4°. weet wat te doen bij/na een algemene oproep en noodoproep;
-
5°. het belang van het juist gebruik van de Regeling communicatieprocedures en het Boek
van Europese en nationale instructies kent (met formulieren voor European Instructions);
-
6°. het belang van het spellen van getallen en woorden kent en weet dat het NATO-alfabet
daarbij een verplicht hulpmiddel is;
-
7°. de voorschriften voor het gebruik van GSM-R, portofoon, eigen mobiele telefoon kent.
-
b. Inzicht in de personen waarmee de machinist contact moet opnemen en hun rol en verantwoordelijkheden
(personeel van de infrastructuurbeheerder, verplichtingen van ander treinpersoneel
enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij weet welke bevoegde personen hij moet inschakelen
wanneer een situatie wordt geconstateerd, die niet op grond van eigen expertise of
bevoegdheid afdoende beoordeeld kan worden en waarom hij hen moet inschakelen.
-
c. Inzicht in de situaties/voorvallen waarin moet worden gecommuniceerd
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. kan beoordelen in welke situaties of bij welke oorzaken hij met welke functionaris
contact opneemt (onder normale omstandigheden en bij afwijkende situaties, storingen
en bij direct dreigend gevaar);
-
2°. weet in welke situaties of bij welke oorzaken hij een European Instruction of opdracht
kan krijgen en welke mogelijkheden hij heeft om deze situaties te beoordelen.
-
d. Inzicht in communicatiemethoden
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij weet op welke manieren met hem gecommuniceerd
kan worden (mondeling direct of via telefoon, portofoon, GSM-R, via European Instructions,
IAM, papier/tablet) en hoe dat op de juiste manier te doen.
V. Treinen, de samenstelling daarvan en de technische eisen voor tractievoertuigen,
wagons, rijtuigen en ander rollend materieel
-
a. Kennis van de algemene types tractie (elektrisch, diesel, stoom enzovoort
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij de verschillende soorten tractie(vorm) kan
onderscheiden (elektrisch/diesel), hoe ze globaal werken en welke storingen er kunnen
zijn.
De indeling van een voertuig kunnen beschrijven (bogies, wagenkast, stuurcabine, beveiligingssystemen
enzovoort)
-
b. Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. de kenmerken kent van krachtvoertuigen (bijvoorbeeld loc, treinstel, en voertuigen
(rijtuig, wagen);
-
2°. de mogelijke samenstellingen van een trein kent en hun bijzonderheden (bijvoorbeeld
getrokken, dubbeltractie, leeg mat, in opzending, buitengewoon vervoer);
-
3°. onderdelen van een trein kan herkennen en benoemen (bijvoorbeeld onderstel, bak, loopwerk,
stoot- en trekwerk);
-
4°. afwijkingen met veiligheidsconsequenties aan onderdeel kan herkennen en weet wat hij
moet doen en waarom;
-
5°. weet wat er komt kijken/waarop gelet moet worden bij het samenstellen van een trein;
-
6°. de algemeen geldende technische eisen kent (basiscontroles en beproevingen).
-
c. Kennis van de inhoud en het systeem van de opschriften
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij weet waarom opschriften zijn aangebracht en
wat ze aangeven, zoals treinnummer, Europees voertuignummer, UN, GEVI, oranje kenmerking,
gewicht/remgewicht, raster, revisiedatum.
-
d. Kennis van de documentatie inzake de treinsamenstelling
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet hoe hij informatie kan verzamelen over de treinsamenstelling en het soort vervoer
(treincategorie): bijvoorbeeld beremmingsstaat, wagenlijst, RID-lijst, bijvoorbeeld
een regeling voor bijzonder vervoer, aanschrijvingen;
-
2°. weet dat hij deze informatie bij zich moet hebben en er actief zelf kennis van moet
nemen (mondeling, schriftelijk of digitaal).
-
e. Inzicht in het remsysteem en de prestatieberekening
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. globaal weet hoe het remsysteem is opgebouwd;
-
2°. verschillende remsystemen en kenmerken ervan kan onderscheiden (bijvoorbeeld zelfwerkende
doorgaande en toegevoegde);
-
3°. verschillende soorten remmingen kan onderscheiden (bijvoorbeeld eerste remming, bedrijfsremming,
volremming, snelremming);
-
4°. de functie van de P/G-kraan kent en de betekenis van de standen;
-
5°. weet wat het rempercentage inhoudt en waartoe dit dient;
-
6°. inzicht heeft in de gegevens waarmee het rempercentage wordt berekend;
-
7°. weet welke factoren van invloed zijn op het remmen en wat te doen bij afwijkingen;
-
8°. het belang en de elementen van een rembeproeving kent.
-
f. De treinsnelheid kunnen bepalen
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet welke factoren van invloed zijn op de treinsnelheid (rempercentage, categorie
A of B, stand P/G kraan, baanvak, enzovoort);
-
2°. verschillende soorten snelheid en de betekenis/gevolgen ervan kent.
-
g. De maximumbelasting en -krachten op de koppeling kunnen bepalen
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. de opbouw en functie kent van de koppeling en de vering;
-
2°. de volgorde van koppelen en ontkoppelen kent;
-
3°. het gevolg kent als de koppeling overbelast is;
-
4°. het verschil kent tussen lang draaien en strak koppelen.
-
h. De werking en het doel van het treinbeheersysteem kennen
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij inzicht heeft in het geheel van voorzieningen
dat ervoor zorgt dat de trein onder controle blijft (rem, dodeman installatie, noodrem
ATB).
VI. Algemene risico’s bij de exploitatie van de spoorwegen
-
a. Inzicht in de diverse uitgangspunten van de verkeersveiligheid
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij inzicht heeft in de belangrijkste uitgangspunten
van de verkeersveiligheid (veiligheid voorop, bewaken en borgen, risicoanalyse doen).
-
b. Kennis van de risico’s van de spoorwegexploitatie en van de verschillende methoden
om deze te beperken
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. de risico’s van het rijden van treinen kent en de maatregelen om deze te beperken
(op systeemniveau en ketenniveau, zoals botsen, ontsporen, terrorisme, druk op de
dienstregeling, slecht in het nieuws komen, uitval van systemen zoals frontsein, tyfoon,
GSM-R, beveiligingssystemen), profiel van vrije ruimte;
-
2°. weet welke veiligheidsmiddelen/veiligheidsinventaris verplicht aanwezig zijn/is in
de trein.
-
c. Kennis van veiligheidsincidenten en weten hoe men zich moet gedragen/moet reageren
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. kennis heeft van de kenmerken van veiligheidsincidenten en deze herkent (storingen,
verstoringen, calamiteiten),bijvoorbeeld glad spoor, ijzel-/rijpafzetting, wegvallen
bovenleidingspanning, defecte bovenleiding, wisselstoring, overwegstoring, spoorspatting,
spoorverzakking;
-
2°. kennis heeft van de kenmerken van incidenten met gevaarlijke stoffen en deze kenmerken
herkent;
-
3°. weet welke procedures/European Instructions hij moet volgen bij verschillende incidenten
(of als het spoor niet normaal bereden kan worden);
-
4°. weet hoe de gezagsverhouding is bij incidenten en hoe hij zich moet opstellen (als
getuige, verdachte, betrokkene).
-
d. Kennis van de procedures die bij ongevallen met personen moeten worden gevolgd (bijvoorbeeld
Evacuatie)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
VII. Basisbeginselen van de fysica
-
a. Inzicht in de op de wielen uitgeoefende krachten
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. weet hoe de kracht van het draaistel naar de bak komt (motor, trekwerk, vering);
-
2°. inzicht heeft op de op de wielen uitgeoefende krachten (wrijving, verkanting) en de
effecten daarvan.
-
b. Kennis van de factoren die de acceleratie- en remprestaties beïnvloeden (weersomstandigheden,
remuitrusting, adhesieproblemen, zandstrooien enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt:
de aspirant-machinist toont aan dat hij:
-
1°. de factoren kent die van invloed zijn op het versnellen en remmen, met name in afwijkende
situaties, en weet wat te doen en waarom;
-
2°. weet wanneer hij mag of moet zandstrooien;
-
3°. weet wat het gevolg is van glad spoor.
-
c. Kennis van de beginselen van elektriciteit (circuits, meten van voltage enzovoort)
Dat is geoperationaliseerd als volgt de aspirant-machinist toont aan dat hij weet
hoe de energievoorziening is geregeld (bijvoorbeeld gelijk- en wisselspanning, onderstation,
schakelstation, spoorstroomloop, retourstroom) en hoe hij spanning kan aflezen.