Als het fiscaal partnerschap gedurende het kalenderjaar aanvangt of wordt beëindigd
en er sprake is van een kortstondig partnerschap (fiscaal partnerschap van minder
dan 6 maanden), komt een belastingplichtige die een gezamenlijk huishouden vormt met
een kind niet in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting als diegene
een hoger arbeidsinkomen heeft dan zijn nieuwe respectievelijk voormalig partner.
Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen bij scheiding, overlijden of het ontstaan
van het fiscaal partnerschap in de tweede helft van het jaar.
Deze situatie acht ik niet in overeenstemming met de achtergrond van de regeling.
Het inkomen van de voormalig of nieuwe partner zou niet bepalend mogen zijn indien
er in een bepaald kalenderjaar sprake is van een kortstondig partnerschap.
Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) onder voorwaarden het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder voorwaarden goed dat de belastingplichtige die in het kalenderjaar een
hoger arbeidsinkomen heeft dan zijn (voor een gedeelte van het jaar) fiscaal partner,
toch in aanmerking kan komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende (cumulatieve) voorwaarden:
-
1. In het kalenderjaar is sprake van een kortstondig fiscaal partnerschap (minder dan
zes maanden).
-
2. De belastingplichtige voldoet aan de overige voorwaarden voor toepassing van de inkomensafhankelijke
combinatiekorting.
Voorbeelden
Hieronder worden drie voorbeelden opgenomen.
Voorbeeld 1:
A woont samen met minderjarig kind C. B woont samen met minderjarig kind D. Op 1 december
besluiten A en B te gaan samenwonen en schrijven B en D zich in op het woonadres van
A en C in de BRP. Door deze inschrijving ontstaat een fiscaal partnerschap tussen
A en B. B heeft een lager arbeidsinkomen dan A. Er is geen sprake van een kwalificerende
co- ouderschapssituatie met voormalige partners.
A zou zonder onderhavige goedkeuring niet in aanmerking komen voor de inkomensafhankelijke
combinatiekorting, omdat gedurende een deel van het jaar sprake is van een fiscaal
partnerschap met B en het arbeidsinkomen van B lager is dan dat van A. Op grond van
onderhavige goedkeuring heeft A toch recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting,
mits aan de overige voorwaarden voor toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
wordt voldaan. B heeft ook recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, indien
aan de overige voorwaarden voor toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
wordt voldaan.
Voorbeeld 2:
A en B hebben twee minderjarige kinderen C en D en zijn vorig jaar officieel gescheiden.
Zij staan echter nog tot eind januari van het huidige jaar met hun kinderen ingeschreven
op hetzelfde woonadres. Hierdoor zijn A en B tot en met 31 januari van dit jaar fiscaal
partner. Op 1 februari van dit jaar verhuist A met kind C naar een nieuwe woning.
Kind D blijft bij B wonen. A heeft over dit jaar een hoger arbeidsinkomen dan B.
Aangezien A dit jaar tot 31 januari een fiscaal partner heeft gehad en A een hoger
arbeidsinkomen geniet dan B, zou A zonder onderhavige goedkeuring niet in aanmerking
komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond van onderhavige goedkeuring
heeft A toch recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, mits aan de overige
voorwaarden voor toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan.
B heeft ook recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting als aan de overige
voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan.
Voorbeeld 3:
A en B hebben één minderjarig kind en zijn vorig jaar officieel gescheiden. Zij staan
echter nog tot eind januari van het huidige jaar met hun kind ingeschreven op hetzelfde
woonadres. Hierdoor zijn A en B tot en met 31 januari van dit jaar fiscaal partner.
Op 1 februari van dit jaar laat A zich met het kind inschrijven op een nieuw woonadres.
A heeft over dit jaar een hoger arbeidsinkomen dan B. Er is tussen A en B geen sprake
van een kwalificerende co-ouderschapssituatie.
Aangezien A dit jaar tot 31 januari een fiscaal partner heeft gehad en A een hoger
arbeidsinkomen geniet dan B, zou A zonder onderhavige goedkeuring niet in aanmerking
komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond van onderhavige goedkeuring
heeft A toch recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, mits aan de overige
voorwaarden voor toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan.
B heeft geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat het kind niet
ten minste zes maanden tot het huishouden van B behoort.