Terugwerkende kracht
Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Ingeval een bilaterale regeling ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: een
belastingverdrag) van toepassing is, dient aan de hand van dat belastingverdrag te
worden beoordeeld of en in welke mate het heffingsrecht aan Nederland wordt toegewezen.
Het OESO-commentaar maakt een onderscheid tussen de inkomsten genoten in de periode
voor de uitoefening van de aandelenoptierechten en daarna genoten voordelen. Dit onderscheid
houdt in dat voordelen genoten voor uitoefening van aandelenoptierechten worden toegerekend
aan verrichte of te verrichten arbeid en het heffingsrecht over die voordelen bepaald
wordt door artikel 15 van het OESO Modelverdrag (niet-zelfstandige arbeid). De daarna
genoten voordelen worden genoten in de hoedanigheid van aandeelhouder en het heffingsrecht
over die voordelen wordt toegewezen op grond van artikel 10 (dividend) of artikel 13
(vermogenswinst) van het OESO Modelverdrag.
Bij aandelenoptierechten waarbij uitoefening van die rechten leidt tot voorwaardelijke
toekenning van aandelen, kunnen ook voordelen genoten na het uitoefenen, maar voor
het onvoorwaardelijk worden, geacht worden te zijn genoten ter zake van verrichte
of te verrichten arbeid (en dus vallen onder de regels die zien op periode 1). Ook
dat is internationaal gezien gebruikelijk zoals blijkt uit paragraaf 12 van het OESO-commentaar
bij artikel 15 van het OESO Modelverdrag. Het OESO-commentaar komt op deze punten
overeen met de Nederlandse zienswijze en is dus in beginsel ook van belang voor belastingverdragen
die afwijken van het OESO Modelverdrag. Het is echter, vooral bij van het OESO Modelverdrag
afwijkende verdragen, mogelijk dat de verdragsluitende landen bij het sluiten van
een verdrag andere afspraken voor ogen hadden. Dat dient per verdrag beoordeeld te
worden.
Periode 1
Voor de verdeling van heffingsrechten over de voordelen uit periode 1 wordt in beginsel
verwezen naar het desbetreffende OESO-commentaar. Op hoofdlijnen kan gesteld worden
dat de heffingsbevoegdheid over de voordelen uit periode 1 toekomt aan het woonland
van de werknemer, behalve voor zover het voordeel toegerekend moet worden aan in een
andere Staat verrichte arbeid en het heffingsrecht niet op grond van de voorwaarden
van artikel 15, tweede lid, OESO Modelverdrag toch aan het woonland is toegewezen.
Wanneer Nederland slechts deels heffingsbevoegd is dient de heffingsbevoegdheid met
betrekking tot het voordeel uit de aandelenoptierechten verdeeld te worden. In overeenstemming
met het OESO-commentaar wordt de heffingsbevoegdheid in een dergelijk geval tijdsevenredig
verdeeld.
Voor bestuurdersbeloningen geldt in beginsel dezelfde systematiek als voor niet-bestuurdersbeloningen,
met dien verstande dat de verdeling van de heffingsbevoegdheid over het belastbare
voordeel in grensoverschrijdende situaties geschiedt overeenkomstig de bepalingen
die voor bestuurders in het belastingverdrag zijn opgenomen. Bestuurdersbeloningen
worden hierna niet afzonderlijk genoemd.
Periode 2
Op de voordelen die zien op periode 2, gelegen tussen de uitoefening van de aandelenoptierechten
en het verhandelbaar worden van de aandelen, is het afhankelijk van de aard van dat
voordeel welke bepaling uit het belastingverdrag van toepassing is.
Op voordelen die op grond van artikel 10a, dertiende lid, Wet LB tot het loon worden gerekend is het dividendartikel (artikel 10 van het OESO Modelverdrag)
van toepassing.
Op een toename van de waarde in het economisch verkeer in deze periode die op grond
van artikel 10a, eerste lid, Wet LB tot het loon wordt gerekend is het vermogenswinstartikel (artikel 13 van het OESO
Modelverdrag) van toepassing. Zoals eerder aangegeven kan dit anders zijn als de bij
uitoefening van de aandelenoptierechten verkregen aandelen voorwaardelijk worden toegekend.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2024, 38523, datum inwerkingtreding 07-12-2024, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.
Terugwerkende kracht
Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2024, 38523, datum inwerkingtreding 07-12-2024, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.
Terugwerkende kracht
Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Bij niet-inwoners worden van periode 1, na toepassing van een belastingverdrag, alleen
de voordelen waarover Nederland heffingsrecht heeft volgens dat verdrag in de heffing
van loon- en/of inkomstenbelasting betrokken. De voordelen uit periode 2 kunnen na
verdragstoepassing, voor zover ze zien op voordelen die onder het dividendartikel
vallen, meestal beperkt in de heffing van loonbelasting worden betrokken. Voor zover
een voordeel uit periode 2 onder het vermogenswinstartikel van het belastingverdrag
valt kunnen de inkomsten meestal niet in de heffing van loonbelasting worden betrokken.
De inkomsten uit periode 2 kunnen niet in de heffing van inkomstenbelasting worden
betrokken bij niet-inwoners omdat die inkomsten niet kwalificeren als Nederlands inkomen
volgens hoofdstuk 7 van de Wet IB 2001.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2024, 38523, datum inwerkingtreding 07-12-2024, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.