Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties

[Regeling vervalt per 26-11-2029.]
Geraadpleegd op 15-06-2025.
Geldend van 27-11-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 22 november 2024, nr. WJZ/89410470, houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van de gebiedsgerichte aanpak voor natuur, stikstof, water en klimaat (Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties)

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • beekdalen: 2.500 meter zones rond lijnvormige langzaam en snelstromende wateren;

  • diersoorten met productierecht: melkvee, kippen, kalkoenen en varkens;

  • kosten derden: kosten, waarvoor een onderneming een factuur van een derde ontvangt en in haar administratie bewaart;

  • landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

  • marktwaarde: het geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke markwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;

  • minister: Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

  • Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied als bedoeld in de Omgevingswet;

  • natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

  • omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in de Omgevingswet;

  • overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in Natura 2000-gebieden, en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000-gebied;

  • productiecapaciteit: onroerende zaken van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee, niet zijnde het erf, de erfverharding, de cultuurgrond(en), de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50% van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderijonderneming;

  • productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:

  • referentiejaar: het voor de berekening van de stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar;

  • stikstofemissie: het totaal van de stikstofemissie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, dat – gesommeerd over de van toepassing zijnde diercategorieën – per diercategorie wordt berekend als het gemiddeld aantal dieren dat op de veehouderijlocatie is gehouden twee kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument bij de provincie wordt ingediend, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde stalemissiefactor behorende bij het desbetreffende huisvestingssysteem;

  • taxateur: taxateur die is ingeschreven in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;

  • Unienorm: norm van de Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader;

  • veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderijonderneming drijft;

  • veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderijonderneming, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

  • veehouderijonderneming: een landbouwonderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • veehouderijonderneming met productierecht: veehouderijonderneming voor het houden of het mede houden van diersoorten met productierecht;

  • veenweidegebied: veengrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Meststoffenwet in de provincies Fryslân, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en in de provincie Groningen in de gemeenten Groningen, Midden-Groningen en Westerkwartier en in de provincie Overijssel in de gemeenten Kampen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;

  • verordening 2022/2472: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- hen de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L 327);

  • vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6, bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling;

  • zandgrond: zandgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Meststoffenwet.

Artikel 2. Bepaling stikstofemissie

  • 1 De stikstofemissie wordt per diercategorie bepaald op basis van de op grond van artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling berekende emissiefactor die van toepassing is op de datum waarop de aanvraag om subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument wordt ingediend, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren die behoren tot de betreffende diercategorie, die twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument bij de provincie wordt ingediend, werden gehouden.

  • 2 De drempelwaarde voor stikstofemissiereductie van een veehouderijlocatie bedraagt:

    • a. 250 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, in combinatie met het houden van maximaal 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

    • b. 750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie uitsluitend wordt gebruikt voor het houden van andere landbouwhuisdieren dan vleesrunderen of melkvee;

    • c. 750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, en voor het houden van meer dan 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie.

  • 3 Bij het bepalen van de stikstofemissie om te kunnen beoordelen of een veehouderijlocatie voldoet aan de in het tweede lid bedoelde drempelwaarde wordt uitgegaan van:

    • a. het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren dat twee kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een aanvraag om subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument bij de provincie wordt ingediend op de locatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b. het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het in onderdeel a genoemde kalenderjaar zijn gehouden.

  • 4 Indien de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het, in het derde lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar, niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaren voorafgaand aan het in het derde lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar.

Artikel 3. Geografische gebiedsafbakening

Deze regeling heeft betrekking op gebiedspecifieke maatregelen van provincies die worden genomen ter realisatie van doelen voor natuur, water en klimaat en die betrekking hebben op:

  • a. veenweidegebieden;

  • b. beekdalen;

  • c. overgangsgebieden N2000; of

  • d. zandgronden.

Artikel 4. Specifieke uitkering

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag aan een provincie een specifieke uitkering voor een provinciaal subsidie-instrument gericht op het volledig of gedeeltelijk doen beëindigen van veehouderijactiviteiten op een veehouderijlocatie met het oog op:

    • a. een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de desbetreffende veehouderijlocatie; en

    • b. het realiseren van de in artikel 3 genoemde gebiedspecifieke maatregelen voor natuur, water en klimaat.

  • 2 Per provincie wordt één specifieke uitkering verstrekt voor respectievelijk sub-plafond a en sub-plafond b als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

  • 3 De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor:

    • a. de omzetbelasting die de provincie kan aftrekken op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. kosten waarvoor al uit anderen hoofde een uitkering of subsidie is of wordt verstrekt.

Artikel 5. Aanwending specifieke uitkering

  • 1 De specifieke uitkering wordt aangewend voor een provinciaal subsidie-instrument op grond waarvan een provincie een subsidie kan verstrekken aan een veehouderijonderneming voor de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie, welke subsidie omvat:

    • a. een bijdrage in verband met het geheel of gedeeltelijk laten vervallen van productierecht voor zover sprake is van een veehouderijonderneming met productierecht;

    • b. een bijdrage in verband met het waardeverlies van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit als gevolg van de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, behoudens voor zover ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 7, vierde lid;

    • c. een bijdrage in verband met de kosten van het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit;

    • d. een vergoeding van kosten voor leges en planologische procedures, die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;

    • e. een vergoeding van kosten voor adviesdiensten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

  • 2 De provincie wendt, indien voor de beëindiging van veehouderijactiviteiten met aanwending van de specifieke uitkering omzetbelasting aan de provincie in rekening wordt gebracht, de specifieke uitkering niet aan voor de financiering daarvan indien de provincie voor compensatie hiervan in aanmerking komt op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 6. Vereisten volledige sluiting veehouderijlocatie

  • 1 Er is sprake van een onomkeerbare volledige sluiting van een veehouderijlocatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, indien:

    • a. niet langer landbouwhuisdieren worden gehouden op de locatie;

    • b. de dierlijke meststoffen zijn verwijderd van de locatie;

    • c. de veehouder, voor zover hij een veehouderijonderneming met productierecht drijft, overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving heeft gedaan van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het voor de berekening van de stikstofemissie gebruikte referentiejaar op de locatie is gehouden:

      • varkens: 80%;

      • pluimvee 80%;

      • melkvee: 95%;

    • d. al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving:

      • 1°. de veehouder bij het bevoegd gezag een omgevingsrechtelijke melding heeft gedaan dat hij op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt; of

      • 2°. het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden;

    • e. in het geval de veehouder beschikt over een natuurvergunning voor de locatie: deze vergunning is ingetrokken tenzij onderdeel f van toepassing is;

    • f. in het geval de veehouder voornemens is om op de locatie na de sluiting andere activiteiten te gaan verrichten, het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit heeft genomen:

      • 1°. op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend,

      • 2°. waarbij voor zover het besluit een wijziging van een natuurvergunning betreft de vergunninghouder wordt verplicht om de toestemming voor de stikstofemissie van de andere activiteiten te laten intrekken ten behoeve van een of meer Natura 2000-gebieden, wanneer hij niet langer gebruik maakt van die toestemming;

    • g. het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente binnen de grenzen waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt, een verzoek van de veehouder in behandeling heeft genomen om het omgevingsplan, zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderijonderneming kan worden gevestigd;

    • h. de veehouder zich met gebruikmaking van de in bijlage 1 opgenomen modelovereenkomst met de provincie heeft verbonden om:

      • 1°. niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

      • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en

      • 3°. niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument is gesloten en voor zover van belang voor het op grond van het provinciaal subsidie-instrument te verstrekken subsidiebedrag, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband; en

    • i. de voor de veehouderijonderneming op de locatie gebruikte productiecapaciteit is afgebroken en verwijderd.

  • 2 De provincie kan ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, op een door de provincie te bepalen uiterste datum, nadat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

Artikel 7. Vereisten gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie

  • 1 Er is sprake van een onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, indien:

    • a. in geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot één diersoort:

      • 1°. een deel van de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verwijderd van de veehouderijlocatie, en

      • 2°. het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie aanwezig was twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag op grond van een provinciaal subsidie-instrument door de veehouderijonderneming wordt ingediend in omvang wordt teruggebracht en afgevoerd met het in subonderdeel 1 genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd;

    • b. in geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot twee of meer diersoorten:

      • 1°. voor ten minste één diersoort, maar niet voor alle diersoorten, de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit volledig wordt verwijderd; en

      • 2°. het aantal landbouwhuisdieren in omvang wordt teruggebracht en afgevoerd met het in subonderdeel 1 genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd.

  • 2 In de in het eerste lid genoemde gevallen is sprake van een onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie, indien:

    • a. de landbouwhuisdieren waarmee het aantal landbouwhuisdieren wordt teruggebracht, niet langer worden gehouden op de locatie;

    • b. de veehouder, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving heeft gedaan van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat op de veehouderijlocatie in overeenstemming met de verwijderde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1, of onderdeel b, subonderdeel 1, wordt teruggebracht:

      • varkens: 80%;

      • pluimvee 80%;

      • melkvee: 95%;

    • c. al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving:

      • 1°. de veehouder bij het bevoegd gezag een omgevingsrechtelijke melding heeft gedaan dat hij op de locatie minder landbouwhuisdieren houdt; of

      • 2°. het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de locatie zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt;

    • d. het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit heeft genomen op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van het houden van het aantal landbouwhuisdieren dat nog kan worden gehouden na de onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie;

    • e. de veehouder zich met gebruikmaking van de in bijlage 2 opgenomen modelovereenkomst met de provincie heeft verbonden om:

      • 1°. niet meer landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

      • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie meer landbouwhuisdieren worden gehouden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt; en

      • 3°. niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument gedeeltelijk wordt gesloten en voor zover van belang voor het op grond van het provinciaal subsidie-instrument te verstrekken subsidiebedrag, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.

  • 3 Onder de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde verwijdering van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verstaan het afbreken en verwijderen van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte dierenverblijven, voor zover zij zijn te relateren aan het aantal landbouwhuisdieren dat niet langer wordt gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 4 De provincie kan ontheffing verlenen van het vereiste van het verwijderen van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste lid, voor zover de veehouderijonderneming de productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken:

    • a. voor de veehouderijonderneming, mits de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit gebruikt wordt voor het houden van landbouwhuisdieren tot een maximum van het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2, of onderdeel b, subonderdeel 2;

    • b. voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, op een door de provincie te bepalen uiterste datum, nadat de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

Artikel 8. Relevante veehouderijlocaties

  • 1 De specifieke uitkering kan door de provincie worden aangewend indien in het in artikel 4, eerste lid, bedoelde provinciale subsidie-instrument de volgende voorwaarden zijn verbonden aan een veehouderijlocatie:

    • a. de veehouderijlocatie ligt op het grondgebied van de provincie;

    • b. de vermindering van de stikstofemissie van de veehouderijlocatie die met de volledige of gedeeltelijke sluiting wordt gerealiseerd, bedraagt meer dan de in artikel 2, eerste lid, vermelde drempelwaarde;

    • c. de veehouderijlocatie ligt binnen een of meer van de in artikel 3, eerste lid, genoemde gebieden, en indien van toepassing, binnen de nadere provinciale afbakening, bedoeld in artikel 9.

Artikel 9. Provinciale gebiedsafbakening

De provincie kan de geografische gebiedsafbakening, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor de aanwending van de specifieke uitkering nader geografisch afbakenen, indien deze provinciale gebiedsafbakening nodig is om uitvoering te kunnen geven aan gebiedspecifieke maatregelen voor het realiseren van doelen voor natuur, water en klimaat.

Artikel 10. Bijdrage vervallen productierecht

  • 1 De in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, bedoelde bijdrage bedraagt 100% van de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen productierecht, voor zover dat vervallen productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren, dat gemiddeld in het in artikel 2, derde lid, genoemde referentiejaar op de veehouderijlocatie is gehouden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde waarde wordt in opdracht van de provincie door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk bepaald op basis van:

    • a. de marktwaarde van het productierecht benodigd voor een varkenseenheid, respectievelijk een pluimvee-eenheid of een kilogram fosfaat; en

    • b. de omvang van het productierecht dat vervalt.

  • 3 Bij het taxeren van de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van het indienen van de aanvraag om subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument.

Artikel 11. Bijdrage waardeverlies productiecapaciteit

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde waardeverlies wordt uitsluitend bepaald met een in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de marktwaarde van de op de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk af te breken en te verwijderen productiecapaciteit door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.

  • 3 Bij het taxeren van de in het tweede lid genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van het indienen van de aanvraag om subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument.

Artikel 12. Bijdrage kosten volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen productiecapaciteit

  • 1 De in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, bedoelde bijdrage bedraagt 100% van de kosten die zijn gemaakt voor het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de op de veehouderijlocatie aanwezige productiecapaciteit, mits de opdrachtverlening voor die werkzaamheden heeft plaatsgevonden op marktconforme wijze.

  • 2 Onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop vrijgekomen materialen die worden vervreemd, worden verrekend met de subsidie die wordt ontvangen op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 13. Bijdrage kosten voor leges voor vergunningen en planologische procedures

De in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, bedoelde bijdrage bedraagt 100% van de werkelijke kosten voor leges voor vergunningen en planologische procedures, die verbonden zijn met de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie op grond van een provinciaal subsidie-instrument als bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Artikel 14. Bijdrage kosten adviesdiensten

  • 1 De in artikel 5, eerste lid, onderdeel e, bedoelde bijdrage bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 5.000 per veehouderijonderneming die een aanvraag indient voor subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument.

  • 2 Als subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid komen de volgende kosten derden die direct verbonden zijn met de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie op grond van een provinciaal subsidie-instrument in aanmerking:

    • a. kosten voor de accountant en de financiële instelling in verband met het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie;

    • b. een door een fiscalist uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie voor de veehouder;

    • c. een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige gegeven bedrijfseconomisch advies inzake de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie.

  • 3 De subsidie voor de in het tweede lid, onderdeel c, genoemde kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten wordt uitsluitend verstrekt, indien het advies:

    • a. wordt uitgevoerd door een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige, die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, en over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waarop het advies betrekking heeft;

    • b. een eenmalig karakter heeft en enkel betrekking heeft op de sluiting van productiecapaciteit;

    • c. niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderijonderneming; en

    • d. wordt uitgevoerd door een adviseur die is opgenomen in het bedrijfsadviseringssyteem, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L435).

Artikel 15. Afwijzingsgronden

De minister beslist geheel of gedeeltelijk afwijzend op een aanvraag indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

  • a. de activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt niet of niet in zijn geheel zullen worden uitgevoerd, of

  • b. de provincie niet zal voldoen aan de in deze regeling opgenomen voorwaarden.

Artikel 16. Verplichtingen

  • 1 In het in artikel 4, eerste lid, bedoelde provinciale subsidie-instrument wordt het volgende opgenomen, gelet op het landbouwsteunkader:

    • a. voor subsidie komen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;

    • b. vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking;

    • c. de subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen;

    • d. alleen de kosten die voldoen aan de eisen van het landbouwsteunkader komen voor vergoeding in aanmerking;

    • e. de veehouder drijft op de veehouderijlocatie daadwerkelijk een veehouderijonderneming en de desbetreffende productiecapaciteit is onafgebroken gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van indiening van een aanvraag om subsidie bij de provincie op grond van een provinciaal subsidie-instrument op bedrijfseconomisch gangbare wijze gebruikt;

    • f. de veehouder:

      • 1°. heeft zich niet reeds verplicht om de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk te sluiten of heeft niet reeds een aanvang gemaakt met het volledig of gedeeltelijk sluiten van de veehouderijlocatie; of

      • 2°. stelt niet of heeft niet gesteld ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied die voor de veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk ter beschikking voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning na de datum van publicatie van deze regeling;

    • g. de veehouder voldoet, en heeft voldaan, aan de Unienormen en aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderijonderneming;

    • h. de veehouder is niet failliet verklaard of aan hem is geen surséance van betaling verleend of ten aanzien van hem is de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen niet van toepassing verklaard, dan wel er is geen verzoek daartoe bij de rechtbank ingediend;

    • i. de veehouderijonderneming is:

      • 1°. geen onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in randnummer 25 van het landbouwsteunkader; of

      • 2°. geen onderneming in moeilijkheden als bedoeld in randnummer 33, onder 63, van het landbouwsteunkader;

    • j. de activiteiten dragen onvoldoende bij aan de doelstellingen van de subsidie.

  • 2 Alleen een veehouderijonderneming die voldoet aan de normen van de Europese Unie, komt voor subsidie op grond van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde provinciale subsidie-instrument in aanmerking. In aanvulling op het eerste lid, en in overeenstemming met randnummer 426 van het landbouwsteunkader, wordt in het provinciale subsidie-instrument opgenomen dat een aanvraag om subsidie wordt afgewezen indien de subsidieaanvrager niet aan de normen van de Europese Unie voldoet en zijn activiteiten als veehouderijonderneming moet beëindigen.

Artikel 17. Overige verplichtingen

  • 1 De specifieke uitkering wordt zodanig aangewend dat de subsidie, op basis van het in artikel 4, eerste lid bedoelde subsidie-instrument, uiterlijk op 31 december 2027 wordt verleend.

  • 2 De provincie besteedt de specifieke uitkering volledig uiterlijk op 31 december 2031.

  • 3 De provincie maakt, met inachtneming van randnummers 112 en 114 van het landbouwsteunkader, na de datum van de subsidievaststelling op grond van een provinciaal subsidie-instrument de volgende gegevens over de subsidieverstrekking bekend:

    • a. de naam van de subsidieontvanger;

    • b. de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag;

    • c. de datum van de subsidievaststelling;

    • d. het feit dat de subsidieverstrekking betrekking heeft op een onderneming die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij verordening 2022/2472 vastgestelde criteria;

    • e. de provincie op het grondgebied waarvan de locatie zich bevindt;

    • f. de voornaamste economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de subsidieaanvraag actief was.

  • 4 De provincie draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het derde lid, ten minste tien jaar openbaar beschikbaar blijven.

Artikel 18. Cumulatie

In het in artikel 4, eerste lid, bedoelde provinciale subsidie-instrument wordt opgenomen dat, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 19. Plafond, verdeling en aanvragen

  • 1 Het plafond voor de verstrekking van specifieke uitkeringen op grond van deze

    regeling bedraagt in totaal € 140.000.000, exclusief de omzetbelasting waarvoor de provincie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds voor compensatie in aanmerking komt, bestaande uit:

    • a. sub-plafond a, ter hoogte van € 109.874.998, waarvan een maximaal bedrag per provincie beschikbaar is zoals vermeld in bijlage 3; en

    • b. sub-plafond b, ter hoogte van € 30.125.002.

  • 2 De minister kan per provincie een uitkering verstrekken met toepassing van de sub-plafonds a en b.

  • 3 Een provincie kan de uitkering aanvragen met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 Voor het gedeelte van de uitkering uit sub-plafond a kan de aanvraag worden ingediend in de periode van 2 december 2024 tot en met 28 februari 2025.

  • 5 Een aanvraag als bedoeld in het vierde lid kan worden ingediend vanaf 09.00 uur op de in het vierde lid genoemde begindatum en is tijdig ingediend indien de aanvraag op de in het vierde lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur is ontvangen.

  • 6 Voor het gedeelte van de uitkering uit sub-plafond b wordt binnen achttien maanden na inwerkingtreding van de regeling de verdeelsleutel door de minister bepaald evenals de periode waarbinnen de aanvraag kan worden ingediend.

Artikel 20. Verlening en voorschot

  • 1 De minister geeft binnen zes weken nadat een provincie een aanvraag als bedoeld in artikel 19, derde lid, heeft ingediend een beschikking tot verlening van de uitkering.

  • 2 De minister verstrekt de provincie binnen zes weken na de beschikking tot verlening van de uitkering ambtshalve een voorschot van 100% van het uitkeringsbedrag.

  • 3 De beschikking vermeldt het bedrag van de uitkering, met uitzondering van de omzetbelasting waarvoor de provincie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds voor compensatie in aanmerking komt.

Artikel 21. Informatieverschaffing en evaluatie

  • 1 De provincie verschaft de minister ieder kalenderjaar op uiterlijk 15 maart en 15 september door middel van voortgangsrapportages informatie over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt, met inbegrip van de borging dat de volledige of gedeeltelijke beëindiging van veehouderijactiviteiten leidt tot een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de desbetreffende veehouderijlocatie.

  • 2 De provincie werkt mee aan een door de minister ingestelde tussentijdse evaluatie en eindevaluatie van deze regeling.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt tot de datum van de beschikking tot vaststelling van de uitkering.

  • 4 De in het tweede lid bedoelde verplichting geldt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot vaststelling van de uitkering.

Artikel 22. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

  • 2 Nadat de minister de relevante verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen, stelt de minister binnen 22 weken na die ontvangst de uitkering vast met inachtneming van die informatie.

  • 3 Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet in de in de beschikking tot verlening opgenomen periode volledig is besteed aan uitvoeringsactiviteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 23. Gegevensverwerking

  • 2 De minister kan voor de in het eerste lid in onderdeel a bedoelde beoordeling gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de volgende wettelijke voorschriften:

    • a. Meststoffenwet;

    • b. Wet dieren;

    • c. Landbouwwet;

    • d. Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’);

    • e. Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren.

Artikel 24. Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt vijf jaren na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen die op grond van deze regeling zijn ingediend en op uitkeringen die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 25. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 november 2024

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

F.M. Wiersma

Bijlage 1. behorende bij artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties

Modelovereenkomst

... (naam), in zijn/haar hoedanigheid van privé persoon en als natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderijonderneming drijft, verder te noemen: de veehouder en

De Provincie, vertegenwoordigd door ...., namens deze,........

overwegende:

dat de regeling *provinciaal subsidie-instrument* in artikel *betreffend artikel in het provinciale subsidie-instrument* als voorwaarde bevat voor subsidieverstrekking dat de subsidie ontvangende veehouder zich bij overeenkomst moet hebben verbonden om:

  • 1°. niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

  • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden;

  • 3°. niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie dezelfde diersoorten met productierecht te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

dat de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de regeling te ontvangen voor het beëindigen van de veehouderijlocatie met adres... (verder te noemen: de locatie), is toegewezen;

komen het volgende overeen:

  • 1. De veehouder zal, na te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel ... van de regeling, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden.

  • 2. De veehouder zal bij overdracht van de locatie of een deel daarvan in de koopovereenkomst een zogenaamd kettingbeding opnemen luidende dat de locatie niet gebruikt zal worden voor het houden van landbouwhuisdieren en dat elke volgende verkrijger aan dezelfde verplichting wordt verbonden.

  • 3. De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren en schrijft deze kwalitatieve verplichting in de openbare registers in.

  • 4. De veehouder zal niet op een andere locatie dan de hiervoor bedoelde locatie, in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, dezelfde diersoorten gaan houden, behoudens voor zover het een locatie betreft waar hij ten tijde van de aanvraag om subsidie op grond van de regeling reeds dezelfde diersoorten met productierecht hield.

Datum en plaats:

................, ..........

....

....

(.... = naam vertegenwoordiger van de Provincie)

(...

= naam veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)

.... (...

= naam echtgenote / echtgenoot van veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)

Bijlage 2. behorende bij artikel 7, tweede lid, onderdeel e, van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties

Modelovereenkomst

... (naam), in zijn/haar hoedanigheid van privé persoon en als natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderijonderneming drijft, verder te noemen: de veehouder en

De Provincie, vertegenwoordigd door ...., namens deze,........

overwegende:

dat de regeling *provinciale subsidie-instrument* in artikel *betreffende artikel in het provinciale subsidie-instrument* als voorwaarde bevat voor subsidieverstrekking dat de subsidie ontvangende veehouder zich bij overeenkomst moet hebben verbonden om:

  • 1°. niet meer landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat *het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening* overstijgt, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

  • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie meer landbouwhuisdieren worden gehouden met een aantal dat *het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening* overstijgt; en

  • 3°. niet op een andere locatie dezelfde diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van een provinciaal subsidie-instrument is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

dat de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de regeling te ontvangen voor het gedeeltelijk beëindigen van de veehouderijlocatie met adres... (verder te noemen: de locatie), is toegewezen;

komen het volgende overeen:

  • 1. De veehouder zal, na te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel ... van de regeling, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden met een aantal dat *het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening*, overstijgt;

  • 2. De veehouder zal bij overdracht van de locatie of een deel daarvan in de koopovereenkomst een zogenaamd kettingbeding opnemen luidende dat de locatie niet gebruikt zal worden voor het houden van landbouwhuisdieren met een aantal dat *het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening*, overstijgt en dat elke volgende verkrijger aan dezelfde verplichting wordt verbonden.

  • 3. De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren met een aantal dat *het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening*, overstijgt, en schrijft deze kwalitatieve verplichting in de openbare registers in.

  • 4. De veehouder zal niet op een andere locatie dan de hiervoor bedoelde locatie, in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, dezelfde diersoorten gaan houden, behoudens voor zover het een locatie betreft waar hij ten tijde van de aanvraag om subsidie op grond van de regeling reeds dezelfde diersoorten met productierecht hield.

Datum en plaats:

................, ..........

....

....

(.... = naam vertegenwoordiger van de Provincie)

(...

= naam veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)

.... (...

= naam echtgenote / echtgenoot van veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)

Bijlage 3. behorende bij artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties

Maximaal uitkeringsbedrag per provincie:
 

Budget-verdeling totaal BATCH A

Drenthe

€ 8.780.007

Flevoland

€ 5.220.802

Friesland

€ 9.893.906

Gelderland

€ 15.153.619

Groningen

€ 6.242.426

Limburg

€ 7.633.152

Noord-Brabant

€ 15.565.564

Noord-Holland

€ 6.298.451

Overijssel

€ 15.400.786

Utrecht

€ 7.563.945

Zeeland

€ 5.082.389

Zuid-Holland

€ 7.039.951

Totaal

€ 109.874.998