Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd

[Regeling vervalt per 01-01-2030.]
Geraadpleegd op 24-12-2025.
Geldend van 01-10-2025 t/m heden.

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 november 2024, nr. 2024-0000896682, houdende de vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling gericht op het uitvoeren van interventies ter uitbreiding van de arbeidstijd voor wetenschappelijk onderzoek in het kader van het programma Meer uren werkt! (Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanvraagtijdvak: een door de Minister vastgesteld tijdvak waarin aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen worden ingediend;

  • aanvrager: een organisatievorm, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, die de subsidie aanvraagt op basis van deze regeling, of in het geval van een samenwerkingsverband, de hoofdaanvrager;

  • activiteit: een activiteit als bedoeld in artikel 2.2;

  • bevoegd gezag van een school: het bevoegd gezag van een uit ’s Rijks kas bekostigde school, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • brancheorganisatie: een organisatie die de belangen behartigt van leden die tot eenzelfde branche behoren;

  • brutoloon: bruto jaarsalaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende collectieve arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • btw: omzetbelasting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

  • deelnemende organisaties: organisaties bij welke de activiteiten worden uitgevoerd met een minimum van vijftig werknemers per organisatie, waarbij eventuele verschillende vestigingen onderdeel zijn van de deelnemende organisatie en geen aparte deelnemende organisaties;

  • deeltijdwerknemer: een werknemer van wie de werktijd korter is dan een arbeidsduur welke gemiddeld vijfendertig werkuren per week omvat;

  • hoofdaanvrager: een organisatie als bedoeld in artikel 2.10, vijfde lid;

  • interventiepartner: een organisatie, niet zijnde de kennisinstelling, die activiteiten uitvoert binnen de deelnemende organisaties, volgens de door de kennisinstelling voorgeschreven wetenschappelijk methode;

  • Kaderregeling subsidies: Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

  • kennisinstelling: Universiteit Utrecht;

  • Minister: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • O&O-fonds: een stichting of vereniging die als doel heeft het optimaliseren van de werking van de arbeidsmarkt en die:

    • a. is opgericht bij een bij de Minister aangemelde collectieve arbeidsovereenkomst;

    • b. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer arbeidsorganisaties, waarbij in ieder geval bij een arbeidsorganisatie ten minste 500 werknemers werkzaam zijn, alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties; of

    • c. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer werkgeversorganisaties alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

  • onderzoekslocatie: een of meerdere vestigingen van een deelnemende organisatie met een groep deelnemers;

  • samenwerkingsverband: een samenwerking tussen partijen genoemd in artikel 2.10, tweede lid;

  • sector kinderopvang: de sectoren met sbi-code 88.91 en 88.99;

  • sector onderwijs: de sectoren met sbi-codes 85.2 en 85.3;

  • sector zorg en welzijn: de sectoren met sbi-codes 86, 87 en 88.1;

  • subsidieontvanger: het samenwerkingsverband of de aanvrager waaraan subsidie is verleend op grond van deze regeling;

  • voltijdwerknemer: een werknemer van wie de werktijd gelijk is aan dan wel langer is dan een arbeidsduur welke gemiddeld vijfendertig werkuren per week omvat;

  • werkgeversorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers, die krachtens haar statuten de belangenbehartiging van werkgevers beoogt;

  • werknemer: een werknemer in dienst van een deelnemende organisatie;

  • werknemersorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, die krachtens haar statuten de belangenbehartiging van werknemers beoogt.

Artikel 1.2. Toepasselijkheid kaderregeling subsidies en benodigde formulieren

  • 2 De formulieren, modellen en formats waarnaar in deze regeling wordt verwezen, zijn door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Hoofdstuk 2. Onderzoeksactiviteiten

Artikel 2.1. Doel

Het doel van deze regeling is dat aanvragers of samenwerkingsverbanden worden gestimuleerd tot het uitvoeren van activiteiten in het kader van wetenschappelijk onderzoek, in alle sectoren van de arbeidsmarkt en in het bijzonder in de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en kinderopvang, gericht op:

  • a. het wegnemen van drempels bij uitbreiding van het aantal te werken uren voor deeltijdwerknemers;

  • b. contractuitbreiding en cultuurverandering in de maatschappij, inclusief concrete handvatten hoe deze in de praktijk kunnen worden gebracht; en

  • c. het bevorderen van een maatschappelijke beweging en kennisontwikkeling gericht op het stimuleren van meer uren werken.

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die passen bij het doel van deze regeling en bedoeld zijn voor deeltijdwerknemers in de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en kinderopvang:

    • a. de activiteit genaamd ‘alternatieve roostersessies’, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat op maat gemaakte alternatieve roostering betekent;

    • b. de activiteit genaamd ‘herstructureren van taken’, waarbij een andere verdeling van werkzaamheden wordt uitgeprobeerd;

    • c. de activiteit genaamd ‘het goede gesprek’, waarin leidinggevende en werknemers wordt geleerd hoe zij gesprekken over contractuitbreiding op een goede manier kunnen voeren;

    • d. de activiteit genaamd ‘combinatiebanen’, waarbij met de werknemer wordt onderzocht hoe het huidige werk met andere functies, rollen of taken kan worden gecombineerd om zo meer uren te kunnen werken;

    • e. de activiteit genaamd ‘mantelzorgvriendelijke organisaties’, waarbij binnen organisaties informatie wordt verspreid over regelingen en mogelijkheden in het kader van mantelzorg.

  • 2 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die passen bij het doel van deze regeling en bedoeld zijn voor voltijd- en deeltijdwerknemers in alle sectoren op de arbeidsmarkt:

    • a. de activiteit genaamd ‘oudervriendelijke organisaties’, voor het stimuleren van een ‘oudervriendelijke’ organisatie, waarbij gendernormen worden geadresseerd binnen organisaties;

    • b. de activiteit genaamd ‘financiële inzichten’, inhoudende het wegnemen van misverstanden rond marginale druk, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat voor de werknemer de financiële gevolgen zijn van meer of minder werken.

  • 3 De activiteiten worden in samenwerking met de kennisinstelling uitgevoerd op basis van de samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig het daartoe verstrekte format op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

  • 4 Voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, geldt dat per aanvraag een tot tien deelnemende organisaties uit dezelfde sector deelnemen en het onderzoek op tien onderzoekslocaties wordt uitgevoerd.

  • 5 Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geldt dat per aanvraag een tot tien deelnemende organisaties deelnemen en het onderzoek op tien onderzoekslocaties wordt uitgevoerd.

  • 6 Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onder b, geldt dat per aanvraag een tot twintig deelnemende organisaties deelnemen en het onderzoek op twintig onderzoekslocaties wordt uitgevoerd.

  • 7 Per aanvraag geldt, voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, en het tweede lid, onderdeel a, een minimumaantal deelnemers van 250, waarvan 130 werknemers deelnemen aan de activiteit en 120 deelnemen als controlegroep. Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, geldt een minimumaantal deelnemers van 500, waarvan 260 werknemers deelnemen aan de activiteit en 240 deelnemen als controlegroep. Indien het aantal deelnemers hoger ligt dan het minimumaantal, worden de groepen volgens dezelfde verhouding ingedeeld.

Artikel 2.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor de subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a. directe loonkosten van de werknemers die zich in de organisatie van de aanvrager of een van de partijen in het samenwerkingsverband bezighouden met de uitvoering van de activiteit, op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon van die personen vermeerderd met een opslag van 32% naar rato van de individuele gerealiseerde uren en uitgaande van 1.565 werkbare uren op jaarbasis bij een 40-urig voltijds dienstverband. Bij een afwijkend voltijds dienstverband kunnen de werkbare uren naar rato worden bijgesteld;

    • b. externe kosten voor een interventiepartner tot een bedrag van € 65.000 voor de activiteit bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b, en € 210.000 voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, mits sprake is van marktconformiteit als bedoeld in het vierde of vijfde lid;

    • c. externe kosten voor HR-ondersteuning voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, tot een bedrag van € 100.000, mits sprake is van marktconformiteit als bedoeld in het vierde lid;

    • d. een toeslag van 15% op de kosten, bedoeld in onderdelen a en b. De kosten waarover de toeslag wordt berekend zijn gemaximeerd tot een bedrag van € 65.000 voor de activiteit bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b, en € 210.000 voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a;

    • e. een forfaitair bedrag ter dekking van de kosten van een accountantsproduct ter hoogte van € 7.500, indien deze verplicht is op grond van artikel 2.14, derde lid, onderdeel b; en

    • f. in rekening gebrachte btw, voor zover deze kosten niet verrekend kunnen worden en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op het BTW-compensatiefonds, genoemd in artikel 2 van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

  • 2 De aanvrager kan in plaats van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, € 10.000 per deelnemende organisatie ontvangen tot een bedrag van € 100.000. De subsidieontvanger is verplicht deze subsidie door te betalen aan de deelnemende organisaties.

  • 3 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van de activiteit zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering van de activiteit zijn toe te rekenen.

  • 4 Voor externe kosten wordt de marktconformiteit van de kosten bepaald door:

    • a. een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de aanvrager, indien de opdrachtwaarde onder de nationale aanbestedingsdrempel blijft en de in het project opgenomen kosten meer bedragen dan € 50.000; of

    • b. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure.

  • 5 Een uurtarief van een interventiepartner wordt geacht marktconform te zijn, indien het uurtarief van de interventiepartner maximaal € 135 exclusief btw bedraagt of het uurtarief op maximaal dat bedrag is bepaald. Dit lid is niet van toepassing indien de Aanbestedingswet 2012 op de subsidieontvanger van toepassing is.

  • 6 Werkzaamheden ten behoeve van de activiteiten zijn uitsluitend subsidiabel op basis van directe loonkosten, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien deze zijn uitgevoerd door:

    • a. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de aanvrager, in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband of een begunstigde;

    • b. een organisatie waarin één of meer van dezelfde partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook:

      • 1°. in het bestuur van de aanvrager zijn vertegenwoordigd;

      • 2°. in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband zijn vertegenwoordigd; of

      • 3°. in het bestuur van een begunstigde zijn vertegenwoordigd;

    • c. een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie, en die persoon ook werkzaam is voor:

      • 1°. de aanvrager;

      • 2°. een partij uit het samenwerkingsverband; of

      • 3°. een begunstigde;

    • d. een organisatie waarin de aanvrager, een partij uit het samenwerkingsverband, of een begunstigde, direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft; of

    • e. een organisatie waarin zich een belangenconflict voordoet of kan voordoen als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor of andere persoon die bij de uitvoering van het project betrokken is, in gevaar is of in gevaar kan worden gebracht.

  • 7 Het zesde lid is niet van toepassing op deelnemende organisaties.

Artikel 2.4. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. onredelijk en niet noodzakelijk gemaakte kosten ter uitvoering van de activiteit of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van de activiteit die niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. kosten gemaakt buiten de projectperiode;

  • d. kosten die in aanmerking komen voor andere financiering van overheidswege;

  • e. opleidings- en scholingskosten;

  • f. kosten voor verbruiksgoederen;

  • g. loonverletkosten, zijnde de loonkosten van werknemers voor niet-werkbare uren als gevolg van deelname aan een subsidiabele activiteit; en

  • h. externe kosten waarvoor geen factuur en betaalbewijs kan worden overgelegd.

Artikel 2.5. Subsidieplafond en hoeveelheid aanvragen

  • 1 De Minister stelt in het kalenderjaar 2025 in totaal een bedrag beschikbaar van € 6.600.000, waarvan € 1.050.000 beschikbaar is voor ieder van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, en € 300.000 beschikbaar is voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b.

  • 4 Voor iedere activiteit wordt een aparte aanvraag ingediend.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid, kan per sector meer dan één aanvraag per activiteit worden toegewezen, indien het beschikbare bedrag, bedoeld in het tweede en derde lid, voor een activiteit niet volledig wordt benut. Het resterende bedrag wordt in die gevallen aangewend voor de eerstvolgende volledige aanvraag voor een activiteit in een andere sector.

Artikel 2.6. Aanvraagtijdvak

  • 1 Het eerste aanvraagtijdvak loopt van maandag 13 januari 2025 9:00 uur tot en met vrijdag 14 februari 2025 17:00 uur.

  • 2 Het tweede aanvraagtijdvak loopt van maandag 2 juni 2025 9:00 uur tot en met vrijdag 20 juni 2025 17:00 uur.

  • 3 Het derde aanvraagtijdvak loopt van maandag 24 november 2025 9:00 uur tot en met vrijdag 5 december 2025 17:00 uur.

Artikel 2.7. Looptijd van de activiteiten en projectperiode

  • 1 De activiteiten starten uiterlijk drie maanden na de datum van de subsidieverlening, met uitzondering van de activiteiten in de sector onderwijs. Deze starten uiterlijk in de maand februari volgend op de datum van de subsidieverlening.

  • 2 De projectperiode van een activiteitenplan start op de dag waarop het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2.6, opengaat waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend. De projectperiode eindigt op de dag waarop de looptijd, bedoeld in het derde en vierde lid, eindigt.

Artikel 2.8. Subsidieaanvraag

  • 1 De subsidieaanvraag wordt ingediend door middel van een elektronisch aanvraagformulier ondertekend door een daartoe bevoegd functionaris van de aanvrager. Onderdeel van de aanvraag is in ieder geval:

    • a. een activiteitenplan dat, in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies, voldoet aan de eisen die worden gesteld in bijlage I bij deze regeling;

    • b. het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c. een beschrijving waarom de subsidie in de gevraagde omvang noodzakelijk is voor de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd;

    • d. de verwachte startdatum van de activiteit, de verwachte einddatum van de activiteit en een planning van de te ondernemen stappen ten aanzien van de activiteit zoals in het activiteitenplan verwoord;

    • e. een onderbouwde begroting van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2 De subsidieaanvraag gaat vergezeld met de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het artikel 2.2, derde lid, en, indien van toepassing, de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in 2.10, vierde lid.

  • 3 Voor zover de aanvrager of het samenwerkingsverband naast de activiteit waarvoor op grond van deze regeling subsidie is aangevraagd een of meer activiteiten als bedoeld in deze regeling beoogt uit te voeren op basis van een andere subsidie of daarvoor een andere financiële bijdrage heeft gevraagd of zal aanvragen bij een ander bestuursorgaan of rechtspersoon, doet hij daarvan mededeling in de subsidieaanvraag, onder vermelding van het aangevraagde bedrag en de stand van zaken van de beoordeling van die andere aanvraag.

  • 4 Door het indienen van een aanvraag stemt de aanvrager of het samenwerkingsverband ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar kan worden gemaakt.

Artikel 2.9. Behandeling subsidieaanvragen

  • 1 De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van ontvangst, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen.

  • 2 Indien bij overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen, zal van de op die dag ontvangen aanvragen de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

Artikel 2.10. Aanvragers

  • 1 Werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O-fondsen, brancheorganisaties of het bevoegd gezag van een school kunnen een aanvraag indienen.

  • 2 Werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O-fondsen of brancheorganisaties kunnen in een samenwerkingsverband een aanvraag indienen.

  • 3 Aanvragers of de partijen in het samenwerkingsverband bestaan ten tijde van de subsidieaanvraag ten minste twee jaar. Hiervan wordt afgeweken indien de aanvrager of de partij in het samenwerkingsverband een onderwijsregio betreft.

  • 4 De samenwerking in een samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een door alle partijen van het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model, waarin een hoofdaanvrager wordt aangewezen, die wordt gemachtigd het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen met betrekking tot deze regeling.

  • 5 De hoofdaanvrager is een werkgeversorganisatie, een werknemersorganisatie, een O&O-fonds, dan wel een brancheorganisatie die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband.

  • 6 Betalingen van subsidie en voorschotten daarop aan de hoofdaanvrager gelden als betalingen aan het samenwerkingsverband.

Artikel 2.11. Subsidieverlening

  • 1 De Minister besluit binnen 13 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2.6, op de in dat tijdvak ingediende subsidieaanvragen.

  • 2 De subsidie wordt verleend aan de aanvrager.

  • 3 Aan de subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden gesteld.

  • 4 Bij de subsidieverlening wordt een eerste voorschot van 20% van het subsidiebedrag verleend.

  • 5 Na 16 weken na ontvangst van het eerste voorschot wordt een tweede voorschot van 40% van het subsidiebedrag verleend.

Artikel 2.12. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wijst de Minister een aanvraag tot verlening van subsidie geheel of gedeeltelijk af, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;

  • b. de subsidieaanvraag niet binnen het aanvraagtijdvak is ingediend;

  • c. een activiteit niet uitvoerbaar is wegens strijd met wet- en regelgeving;

  • d. de subsidiabele kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de voorgenomen prestaties en de daarvan te verwachten resultaten;

  • e. de subsidieaanvraag tot gevolg heeft dat een subsidieplafond als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, in een aanvraagtijdvak wordt overschreden;

  • f. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van deze of een andere regeling worden gefinancierd.

Artikel 2.13. Administratievoorschriften

  • 1 Voor de aanvrager geldt dat deze:

    • a. indien de verleende subsidie tussen de € 25.000 tot € 125.000 bedraagt: een inzichtelijke en controleerbare administratie bijhoudt met betrekking tot de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten;

    • b. indien de verleende subsidie € 125.000 of meer bedraagt: binnen drie maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening een kopie van de opdrachtbevestiging of een andere schriftelijke mededeling overlegt, waarin de toepassing en naleving van de administratievoorschriften door de controlerend accountant wordt bevestigd.

  • 2 De administratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde onderdelen van de activiteit.

  • 3 De administratie geeft inzicht in de gemaakte subsidiabele kosten en uitgaven die aan een activiteit worden toegerekend. De administratie bevat in ieder geval:

    • a. voor externe kosten: de opdrachtbevestiging, facturen, betaalbewijzen en, indien van toepassing, de offertes;

    • b. voor directe loonkosten: een onderbouwing van bestede uren en de berekeningen van uurtarieven; en

    • c. voor zowel externe kosten als directe loonkosten: de gerealiseerde prestaties.

  • 4 De administratie bevat een bijlage met een overzicht van de deelnemende organisaties aan de activiteit, de interventiepartner en, indien van toepassing, alle partijen in het samenwerkingsverband, voorzien van de door de Kamer van Koophandel toegekende unieke nummers aan een onderneming of maatschappelijke activiteit in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007.

  • 5 De volledige administratie is te allen tijde voor controle beschikbaar op één voor de aanvrager vrij toegankelijke locatie.

  • 6 De aanvrager verstrekt desgevraagd inzage in of informatie uit de administratie aan de Minister.

Artikel 2.14. Subsidievaststelling

  • 1 De aanvrager dient binnen 22 weken na afloop van de projectperiode door middel van een elektronisch formulier een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de Minister.

  • 2 Een verzoek tot vaststelling van een subsidie omvat, indien sprake is van een verleende subsidie van € 25.000 of meer, maar minder dan € 125.000, een verklaring inzake werkelijke kosten.

  • 3 Een verzoek tot vaststelling van de subsidie omvat, indien sprake is van een verleende subsidie van meer dan € 125.000:

    • a. een activiteitenverslag, een financieel verslag met daarin overzicht van de kosten per activiteit; en

    • b. een accountantsproduct, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model met inachtneming van een door de Minister vastgesteld accountantsprotocol.

  • 4 Een verzoek tot vaststelling van de subsidie omvat een verklaring van de kennisinstelling, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model, dat de aanvrager of het samenwerkingsverband bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten de door de kennisinstelling gestelde wetenschappelijke randvoorwaarden heeft toegepast.

  • 5 Het subsidiebedrag kan op nihil worden vastgesteld, of naar evenredigheid worden verlaagd als naar het oordeel van de Minister geen gronden aanwezig zijn om de subsidie op nihil vast te stellen indien het vereiste minimumaantal werknemers dat aan de activiteit deelneemt niet is behaald.

  • 6 Indien de aanvrager niet voldoet aan dit artikel kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken.

  • 7 Indien het subsidiebedrag wordt verlaagd dan wel de subsidieverlening wordt ingetrokken, worden onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd.

Artikel 2.15. Intrekking en terugvordering

  • 1 Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken indien:

    • a. de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten; of

    • b. de subsidieontvanger niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

  • 2 De beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling kan, in afwijking van het eerste lid, gedeeltelijk worden ingetrokken indien er naar het oordeel van de Minister geen aanleiding is de subsidie geheel in te trekken.

  • 3 Indien de beschikking tot subsidievaststelling geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het subsidiebedrag dat tot dat moment is uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk van de aanvrager teruggevorderd.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 3.1. Evaluatie

  • 1 De Minister draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling.

  • 2 De aanvrager of het samenwerkingsverband werkt mee aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de evaluatie van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze regeling en de ontwikkeling van het beleid van de Minister. De aanvrager verstrekt in dat kader de daartoe benodigde inlichtingen, onderzoeksbestanden, gegevens en bescheiden.

Artikel 3.1a. Overgangsbepaling

De subsidieregeling, zoals hij luidde op 14 februari 2025, blijft van toepassing op subsidies die zijn verstrekt op basis van het eerste aanvraagtijdvak.

Artikel 3.2. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat de regeling zoals die luidde voorafgaand aan de datum met ingang waarvan deze regeling vervalt van toepassing blijft op de dan lopende afwikkeling van besluiten en ingestelde gerechtelijke procedures op grond van deze regeling.

Artikel 3.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Y.J. van Hijum

Bijlage I. behorend bij artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a

Het activiteitenplan is de beschrijving van de geplande activiteiten ter uitvoering van de door u gekozen activiteit (interventie). Ieder activiteitenplan bevat minimaal de zeven onderdelen, zoals opgenomen in deze bijlage. In de basis geldt voor elke interventie hetzelfde activiteitenplan – waar aanvullende of afwijkende voorwaarden gelden voor een specifieke interventie is dat hieronder aangegeven. Voor het opstellen van het activiteitenplan is een format beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Verplichte activiteiten ter uitvoering van een interventie:

Onderdeel 1. Afstemming van de interventie met de kennisinstelling en met andere aanvragen

  • De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de interventie met de verschillende subsidieontvangers die dezelfde interventie gaan uitvoeren en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de interventiepartner deze wetenschappelijke randvoorwaarden toepast bij de uitvoering van alle onderdelen.

Onderdeel 2. Deelnemende organisaties voorbereiden op de interventie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Organiseren en begeleiden van een of meerdere kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon of contactpersonen van de deelnemende organisatie(s), onderzoeker van de kennisinstelling en betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.

  • Werven van deelnemers samen met de deelnemende organisatie. Onderdeel hiervan is het informeren van de medewerkers over de activiteiten van de interventie, het daaraan gekoppelde onderzoek en de daarbij behorende privacyaspecten. Hiervoor heeft de kennisinstelling materialen beschikbaar.

  • Afstemmen met de kennisinstelling welke deelnemers onderdeel zijn van de interventiegroep en welke onderdeel van de controlegroep, waarbij deze groepen evenredig worden verdeeld.

  • Deelnemers informeren of zij onderdeel zijn van de interventiegroep of controlegroep.

  • Ophalen van input van de directie van de deelnemende organisatie, leidinggevenden, actieve deelnemers en betrokken HR-medewerkers over de huidige gang van zaken en ruimte, randvoorwaarden, wensen en behoeften in het kader van de interventie.

  • Voorbereiden van leidinggevenden en deelnemers in de interventiegroep op de interventie.

  • Inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.

  • Assisteren bij het uitzetten van de nulmeting bij deelnemers in de interventie- en controlegroep, leidinggevenden en HR-medewerkers.

Onderdeel 3. Bouwen van de interventie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Het maken van de interventiematerialen met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling. De interventiematerialen worden voorafgaand afgestemd met de kennisinstelling om zo te waarborgen dat deze in lijn zijn met materialen in andere aanvragen voor dezelfde interventie. Het gaat hierbij om communicatiematerialen, en vorm en inhoud van de bijeenkomsten/trainingssessies.

    Voor de volgende interventies zijn er daarnaast nog specifieke materialen die moeten worden gemaakt en afgestemd met de kennisinstelling:

    • Roostersessies: alternatief rooster.

    • Herstructurering van taken: herverdeling van taken op basis van process mining technieken.

    • Mantelzorgvriendelijke organisatie: overzicht van wettelijke regelingen en mogelijkheden binnen de organisatie op het gebied van (mantel)zorg

    • Oudervriendelijke organisatie: communicatieplan waarin regelingen in het kader van de combinatie tussen werken en zorgen op een genderneutrale wijze onder de aandacht worden gebracht.

    • Financiële inzichten: informatiecampagne gericht op instrumenten die inzicht geven in de financiële gevolgen van urenaanpassing.

  • Verwerken van input van de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.

Onderdeel 4. Uitvoeren van de interventie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Voorbereiden en houden van bijeenkomsten en opstellen en verspreiden van informatie, afhankelijk van de specifieke interventie:

    • Roostersessies: bijeenkomsten met deelnemers in de interventiegroep, leidinggevenden en roosteraars/planners over aangepaste roostering.

    • Herstructurering van taken: bijeenkomsten met deelnemers in de interventiegroep en leidinggevenden over voor- en nadelen van een andere taakverdeling. Het afstemmen van de alternatieve taakverdeling met relevante betrokkenen.

    • Goed gesprek: trainingssessies voor leidinggevenden en voorbereiden van deelnemers in de interventiegroep op het gesprek met hun leidinggevende (bijvoorbeeld door hen te helpen met het formuleren van wensen en behoeften).

    • Combinatiebanen: informatiesessies voor deelnemers in de interventiegroep en leidinggevenden.

    • Mantelzorgvriendelijke organisatie: verspreiden van het overzicht van regelingen op het gebied van (mantel)zorg en uitvoeren van trainingssessies voor leidinggevenden.

    • Oudervriendelijke organisatie: inrichten van regelingen in het kader van de combinatie tussen werken en zorgen op ouders (i.p.v. moeders), opstellen en uitvoeren van een oudervriendelijk communicatieplan, trainingssessies voor leidinggevenden en bijeenkomst(en) met deelnemers in de interventiegroep.

    • Financiële inzichten: informatiecampagne maken en uitvoeren gericht op instrumenten die inzicht geven in de financiële gevolgen van urenaanpassing en sessie(s) die deelnemers in de interventiegroep ondersteunen bij het gebruik van deze instrumenten.

  • Faciliteren dat deelnemers in de interventiegroep die dat willen, hun werk tijdelijk aanpassen om de verandering te ervaren en het bieden van ondersteuning hierin. Afhankelijk van de specifieke interventie gaat het om het uitproberen in de praktijk van:

    • Roostersessies: aangepaste roostering.

    • Herstructurering van taken: herverdeling van taken.

    • Goed gesprek: het voeren van de gesprekken en het vastleggen van gemaakte afspraken.

    • Combinatiebanen: alternatieve combinatie van taken, functies en rollen.

    • Mantelzorgvriendelijke organisatie: gesprekken tussen leidinggevenden en deelnemers in de interventiegroep en vastleggen van gemaakte afspraken.

  • Faciliteren dat – waar nodig – een onderzoeker meeloopt tijdens de interventie ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.

  • Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format. Dit geeft inzicht hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.

Onderdeel 5. Borging en evaluatie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Evaluatiebijeenkomst(en) organiseren met de directie, leidinggevenden, deelnemers in de controlegroep en HR-medewerkers over de ervaringen met de interventie.

    • Voor roostersessies ook met roosteraars/planners als die zijn betrokken.

  • Assisteren bij het uitzetten van de eerste nameting (vragenlijst) door de kennisinstelling bij deelnemers in de interventie- en controlegroep, leidinggevenden en HR-medewerkers.

  • Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de interventie geborgd gaat worden. Materialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de interventie binnen de gehele organisatie kan worden toegepast, en deze materialen worden overgedragen.

  • Vastleggen van afspraken met de kennisinstelling over het uitzetten van de tweede nameting (vragenlijst) bij deelnemers in de interventie- en controlegroep, leidinggevenden en HR-medewerkers.

  • Deelnemen aan de evaluatiebijeenkomst met de kennisinstelling voor de procesevaluatie.

Onderdeel 6. Data

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals afgestemd met de kennisinstelling.

  • Het voor de kennisinstelling uitzetten van de nulmeting en eerste nameting met het verzoek de vragenlijsten in te vullen en waar nodig het toepassen van maatwerk (bijvoorbeeld papieren vragenlijsten uitdelen en inzamelen).

  • Indien van toepassing: het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.

Onderdeel 7. Overige zaken

Naast de bovenstaande onderwerpen bevat het activiteitenplan tot slot de volgende informatie:

  • Een overzicht van de deelnemende organisaties en locaties waar de interventies worden uitgevoerd.

  • Voor de vijf interventies die open staan voor de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en kinderopvang:

    • Per deelnemende organisatie: het aantal deeltijders dat werkzaam is in de organisatie.

    • Per deelnemende organisatie: een inschatting van het aantal deeltijders dat per locatie zal deelnemen, waarbij nog geen onderscheid hoeft te worden gemaakt naar interventie- en controlegroep.

    • Voor de interventie mantelzorgvriendelijke organisatie: een inschatting van het aantal deeltijders met (beoogde) mantelzorgtaken dat zal deelnemen aan de interventie- of controlegroep.

  • Voor de interventies oudervriendelijke organisatie en financiële inzichten maakt het niet uit of deelnemers in deeltijd werken. Het activiteitenplan vermeldt het totale aantal medewerkers in de deelnemende organisaties en het geschatte totaal aantal medewerkers dat zal deelnemen.

  • Het activiteitenplan beschrijft zien hoe ervoor wordt gezorgd dat de deelnemers in de interventiegroep en controlegroep zo min mogelijk met elkaar in aanraking komen op de werkvloer. (Het is nog niet nodig om al aan te geven hoeveel deelnemers onderdeel zijn van de interventie- en controlegroep.)

  • Indien deelnemende organisaties deelnemen aan meerdere interventies wordt in het activiteitenplan beschreven hoe wordt gewaarborgd dat een medewerker maar deelneemt aan één interventie.

  • De projectplanning waarbij u de bovenstaande activiteiten in de tijd heeft ingepland.

  • Informatie over de in te schakelen interventiepartner, de wijze waarop de HR-ondersteuning zal worden uitgevoerd (door een externe partij, door de subsidieontvanger zelf, en of door de deelnemende organisaties).

  • Onderbouwing van de in de projectbegroting opgenomen kosten waarbij u de redelijkheid van de hoogte van de uurtarieven onderbouwt en het aantal ingeschatte uren per activiteit.