1. Inleiding
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2024. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2024. Zie het
overzicht van wijzigingen]
De overdrachtsbelasting kent een aantal ondernemingsfaciliteiten in de vorm van vrijstellingen.
Deze vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, e, f, h en q, WBR. Dit besluit bevat het beleid over de ondernemingsfaciliteiten. Het besluit actualiseert
en vervangt het besluit van 25 mei 2018, nr. 2018-50125 (Stcrt. 2018, 30213).
Onderdeel 2 bevat het beleid over de toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, WBR (bedrijfsoverdracht binnen de familiesfeer). In het nieuwe onderdeel 2.7 (en de bijbehorende subonderdelen) wordt aandacht besteed aan de gevolgen voor de
toepassing van de vrijstelling na de zogenoemde doorkijkarresten van de Hoge Raad
van 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2110 en 2200). Onderdeel 2.7 uit het besluit van 25 mei 2018 is vervallen vanwege de opheffing van het Bureau Beheer Landbouwgronden. De overige
onderdelen over de toepassing van de vrijstelling bij bedrijfsoverdracht uit het besluit
van 25 mei 2018 zijn vernummerd en opnieuw in dit besluit opgenomen.
Onderdeel 3.4 is aangepast aan onderdeel 9 van het besluit Inkomstenbelasting Winst; landbouwproblematiek van 23 november 2018, nr. 2018-115091 (Stcrt. 2018, 68647). De in dit onderdeel opgenomen
goedkeuring geldt voor zowel een windturbineonderneming als een onderneming die zonnepanelen
exploiteert. De overige onderdelen uit het besluit van 25 mei 2018 over de toepassing van de vrijstelling bij inbreng of omzetting van een onderneming
zijn opnieuw opgenomen. In onderdeel 3.9 (Voortzettingseis. Vervreemding onderneming) is de inleidende tekst verduidelijkt
en zijn de voorwaarden van de goedkeuring aangepast. De bestaande concerneis wordt
vervangen door een aanhoudingseis met betrekking tot de verkregen aandelen. Hetzelfde
geldt voor onderdeel 4.1 voor de bedrijfsfusievrijstelling (artikel 15, eerste lid, onderdeel h, WBR).
Onderdeel 4.2 is nieuw en bevat een goedkeuring betreffende de aanhoudingseis bedoeld in artikel 5a, derde lid, UBBR in geval van certificering van aandelen die bij een bedrijfsfusie zijn verkregen.
Deze goedkeuring komt overeen met de bestaande goedkeuring in onderdeel 3.8.1 die geldt voor de certificering van aandelen die als gevolg van een omzetting van
een onderneming zijn verkregen.
In onderdeel 6.1 is het voorbeeld verduidelijkt en het nieuwe onderdeel 7 bevat een goedkeuring voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel q, WBR (cultuurgrond).
Met de genoemde aanpassingen in de onderdelen 3.9, 4.1, 4.2 en 7 worden eerdere met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 AWR verleende goedkeuringen in het besluit vastgelegd.
De overige onderdelen van het besluit zijn overgenomen uit het besluit van 25 mei 2018. Daarbij zijn enkele redactionele aanpassingen aangebracht zonder inhoudelijke gevolgen.
Voor zover op grond van de in dit besluit opgenomen goedkeuringen, ter zake van een
verkrijging een vrijstelling als bedoeld in het bepaalde in artikel 15, eerste lid, WBR wordt toegepast, geldt de voorwaarde dat voor deze verkrijging overeenkomstig het
bepaalde in artikel 15, negende lid, WBR aangifte wordt gedaan. Indien voor de verkrijging
een notariële akte wordt opgemaakt, wordt, in afwijking in zoverre van de vorige zin,
aangifte gedaan met overeenkomstige toepassing van artikel 18 WBR. In de akte wordt opgenomen dat voor de toepassing van de desbetreffende vrijstelling
een beroep wordt gedaan op de desbetreffende goedkeuring (onder vermelding van datum,
nummer en onderdeel van dit besluit).
Verder geldt voor de in dit besluit opgenomen goedkeuringen het volgende. Door toepassing
van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 WBR kan het bedrag aan verschuldigde overdrachtsbelasting worden verminderd. Deze wettelijke
vermindering geldt ook als bij een voorgaande verkrijging een tegemoetkoming op grond
van een goedkeuring uit dit beleidsbesluit is verleend.
Vermindering van overdrachtsbelasting op grond van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 WBR is uiteraard ongewenst als bij een voorgaande verkrijging de heffing op grond van
een goedkeuring geheel of gedeeltelijk achterwege is gebleven. Daarom geldt voor elke
in dit besluit opgenomen goedkeuring de voorwaarde dat de goedkeuring vervalt en dat
de door de goedkeuring niet geheven belasting alsnog verschuldigd is, voor zover bij
een toekomstige verkrijging ingevolge artikel 9, vierde lid, of artikel 13 WBR heffing
van overdrachtsbelasting achterwege blijft.