Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027

[Regeling vervalt per 01-01-2028.]
Geraadpleegd op 07-06-2025.
Geldend van 30-10-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 28 oktober 2024, nr. IENW/BSK-2024/294197, houdende vaststelling van tijdelijke regels voor het verlenen van subsidie voor de realisering van walstroomvoorzieningen voor zeeschepen 2024–2027 (Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanvrager: een in Nederland gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is een project uit te voeren als bedoeld in deze regeling;

  • Kaderbesluit: Kaderbesluit subsidies I en M;

  • Minister: de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • project: een voor deze regeling subsidiabele activiteit, zijnde de aanschaf en installatie van een walstroomvoorziening voor zeeschepen;

  • RVO: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • stikstofgevoelig en met stikstof overbelast Natura 2000-gebied: een Natura 2000-gebied waarbij de daarin gelegen habitat gevoelig is voor atmosferische stikstofdepositie en waarbij de habitat overbelast is met stikstofdepositie, zoals gehanteerd wordt in de in de Omgevingsregeling voorgeschreven AERIUS Calculator;

  • subsidiabele kosten: in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 56 ter, tweede lid bis, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • walstroomvoorziening: vaste of mobiele haveninfrastructuur waarmee een haven vaartuigen van elektrische stroom kan voorzien voor gebruik aan de kade;

  • zeehaven: een haven zoals bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PbEU 2017, L 57);

  • zeeschip: een schip als bedoeld in artikel 1 van de Scheepvaartverkeerswet, met uitzondering van pleziervaartuigen.

Artikel 2. Doel en toepassingsbereik van de regeling

  • 1 Het doel van de regeling is het realiseren van enerzijds een reductie van de stikstofdepositie ten behoeve van stikstofgevoelige en met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden en ruimtelijke ontwikkelingen die gebruik maken van het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en anderzijds het realiseren van een reductie van de geluidemissies en verbetering van de luchtkwaliteit door het stimuleren van de aanleg van walstroomvoorzieningen in Nederlandse zeehavens ten behoeve van de energievoorziening van zeeschepen.

  • 2 De Minister kan subsidie verstrekken voor een project.

Artikel 3. Subsidieplafond en subsidiemaximum

  • 2 De subsidie wordt verleend met toepassing van artikel 56 ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 3.000.000,00 per project.

  • 4 Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:

    • a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;

    • b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.

  • 5 Subsidie die door de Commissie van de Europese Unie is verstrekt voor hetzelfde project, wordt niet in mindering gebracht op de subsidie waarvoor de aanvrager krachtens deze regeling in aanmerking komt.

Artikel 4. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 5. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij het project betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • c. aan derden betaalde kosten.

  • 3 Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 80,00 per uur.

Artikel 6. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing forfaitair uurtarief loonkosten

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 80,00 per uur.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij het project betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • b. aan derde betaalde kosten.

Artikel 7. Specifieke afwijzingsgronden

Onverminderd de in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit vermelde afwijzingsgronden, wordt een aanvraag tot subsidie in ieder geval afgewezen indien:

  • a. al subsidie is verstrekt voor hetzelfde project op grond van:

  • b. sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor de subsidie van dat project is ingediend;

  • e. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

  • f. voor een project niet minimaal een stikstofdepositiereductie van 0,03 mol/hectare/jaar/miljoen euro subsidie per project wordt behaald.

Artikel 8. Subsidievoorwaarden en selectiecriteria

  • 1 Een aanvraag tot subsidie heeft betrekking op één project.

  • 2 Subsidieverlening vindt plaats door de subsidieaanvragen in een tenderronde, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, te rangschikken.

  • 3 De rangschikking wordt bepaald op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a. het aantal hectare met stikstof overbelaste stikstofgevoelige natuur binnen Natura 2000-gebieden in een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening uit het project;

    • b. het aantal inwoners in een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening uit het project;

    • c. de gemiddelde stikstofdepositiereductie in mol/hectare/jaar/euro subsidie in de met stikstof overbelaste stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening.

  • 4 Aan alle in het derde lid benoemde selectiecriteria wordt een gelijkwaardige wegingsfactor toegekend.

  • 5 De rangschikking wordt uitgevoerd door RVO.

Artikel 10. Aanvraagvereisten

  • 1 Een aanvraag tot subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

  • 2 Een aanvraag kan worden ingediend bij RVO:

    • a. in de eerste tenderronde die loopt vanaf 19 november 2024 09:00 uur tot en met 18 februari 2025 17:00 uur;

    • b. in de tweede tenderronde die loopt vanaf 3 juni 2025 09:00 uur tot en met 30 september 2025 17:00 uur;

    • c. in de derde tenderronde die loopt vanaf 2 juni 2026 09:00 uur tot en met 29 september 2026 17:00 uur; en

    • d. in de vierde tenderronde die loopt vanaf 1 juni 2027 09:00 uur tot en met 28 september 2027 17:00 uur.

  • 3 Onverminderd artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit bevat een aanvraag:

    • a. de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. een berekening van de in artikel 8, derde lid, onder c, bedoelde gemiddelde stikstofdepositiereductie in mol/hectare/jaar;

    • c. een met de AERIUS-calculator uitgevoerde berekening van de stikstofdepositiereductie per hexagoon met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening, die de basis vormt voor de onder a bedoelde berekening;

    • d. het in artikel 8, derde lid, onder a, bedoelde aantal hectare;

    • e. een situatieschets van de betreffende walstroomvoorziening;

    • f. een onderbouwde begroting;

    • g. een projectplan.

Artikel 11. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Het project wordt binnen 48 maanden na de startdatum van het project afgerond. De startdatum is maximaal 6 maanden na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De subsidieontvanger doet gedurende de uitvoering van het project, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 8 van het Kaderbesluit, middels een jaarrapport en een eindrapport verslag van de voortgang van het project. Het eindrapport geeft de mate weer waarin het project naar verwachting gaat bijdragen aan het doel van deze regeling zoals opgenomen in artikel 2, eerste lid.

  • 3 De subsidieontvanger toont aan dat het project waarvoor de subsidie is verleend is verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie door middel van verstrekking van gegevens die betrekking hebben op de effecten van de door hem op grond van deze regeling uitgevoerde activiteiten tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling en voor zover medewerking redelijkerwijs van hem verwacht kan worden.

  • 5 De subsidieontvanger verschaft aan de Minister desgevraagd tot vijf jaar na de datum van subsidievaststelling gegevens over de hoeveelheid jaarlijkse geleverde elektriciteit van de walstroomvoorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 6 Met de Minister voor Natuur en Stikstof kunnen gegevens van de aanvrager worden gedeeld met betrekking tot de criteria genoemd in artikel 8, derde lid, het aanvraagvereiste in artikel 10, derde lid, en de verplichting in het vijfde lid van dit artikel.

Artikel 12. Subsidievaststelling

Binnen dertien weken nadat het project is afgerond dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

Artikel 13. Verslag

Uiterlijk op 1 juli 2032 stelt de Minister een verslag op over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum aangevraagde subsidies.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

B. Madlener