Besluit van 9 oktober 2024, nr. 2024002245 houdende de vaststelling tot voortzetting
van het financieel toezicht in Curaçao en Sint Maarten
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 9 oktober 2024, nr. 2024-0000817510, Directoraat-Generaal Koninkrijksrelaties,
in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk van
4 oktober 2024;
Gelet op artikel 33 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten;
Overwegende dat:
-
•
Artikel 33, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Wet) bepaalt dat de raad van ministers van het Koninkrijk vijf jaar na
inwerkingtreding van deze wet besluit of en, zo ja, met ingang van welk tijdstip een van de landen of beide een
of meer verplichtingen op grond van deze wet blijven niet meer behoeft na te komen;
-
• Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Wet drie jaar na een besluit, als bedoeld in het eerste lid, opnieuw een besluit wordt
genomen en vervolgens telkens binnen een periode van drie jaar na ieder besluit, zolang
ten aanzien van een land één of meer verplichtingen op grond van de Wet nog van toepassing zijn, wederom een besluit wordt genomen;
-
• Bij besluit van 5 juli 2022 de verplichtingen voor Curaçao en Sint Maarten op grond van de Wet met drie jaar zijn verlengd en hieraan terugwerkende kracht is gegeven tot 10 oktober
2021;
-
• Dergelijke besluiten worden genomen nadat aan de raad van ministers van het Koninkrijk
een advies is uitgebracht door een evaluatiecommissie;
-
• Onze Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het advies van
de evaluatiecommissie van 22 augustus 2024 heeft ontvangen;
-
• De evaluatiecommissie in haar advies heeft aangegeven dat Curaçao en Sint Maarten
voor de drie opeenvolgende begrotingsjaren 2021 tot en met 2023 niet hebben voldaan
aan de normen van de Wet. De evaluatiecommissie heeft daarbij in overweging genomen dat sprake was van een
buitengewone gebeurtenis zoals neergelegd in artikel 25 van de Wet, namelijk de covid-19 pandemie die een belangrijke beperkende rol heeft gespeeld
in het niet kunnen voldoen aan een deel van de normen. Ondanks dat het oordeel van
de evaluatiecommissie is dat deze omstandigheid niet te wijten is aan de landen, betekent
dit niet dat het toezicht kan worden opgeheven.
-
• Op basis van bovenstaande concludeert de evaluatiecommissie dat het financieel toezicht
op grond van de Wet voor beide landen moet worden voortgezet en dat het niet gerechtvaardigd is dat een
of meerdere verplichtingen op grond van de Wet worden opgeheven. De evaluatiecommissie
beveelt daarnaast aan om de volgende evaluatie overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de Wet binnen drie jaar – uiterlijk in 2027 – te laten plaatsvinden.
-
• De raad van ministers van het Koninkrijk op 4 oktober 2024, in navolging van het advies
van de evaluatiecommissie, heeft besloten tot voortzetting van het financieel toezicht
in Curaçao en Sint Maarten als bedoeld in de Wet voor de komende drie jaar.
Hebben goed gevonden en verstaan:
Besluit: