Zoals vermeld in paragraaf 2 is het buiten aanmerking laten van de winst in bepaalde gevallen alleen mogelijk
onder door mij te stellen voorwaarden. Bijlage 1 bij dit besluit bevat de voorwaarden die door mij in het algemeen hierbij worden
gesteld. Hierna wordt een toelichting gegeven op deze voorwaarden.
Voorwaarde 1: Vermogen dat verdwijnt of het bereik van de vennootschapsbelasting verlaat
Als vermogen door de bestuurlijke herindeling verdwijnt of het bereik van de vennootschapsbelasting
verlaat, kan de vennootschapsbelasting niet worden doorgeschoven en is heffing niet
verzekerd. De fiscale faciliteit is dan alleen mogelijk door middel van artikel 14ba, derde lid, Wet Vpb 1969. Hierbij verzekert voorwaarde 1 de heffing door te verplichten tot belaste herwaardering
van het vermogen waarop de belastingclaim met de bestuurlijke herindeling vervalt.
Hierna volgt een toelichting op de werking van deze voorwaarde.
Onderlinge schuldverhoudingen
Onderlinge schuldverhoudingen verdwijnen door de eenwording die bestuurlijke herindeling
door samenvoeging is (schuldvermenging). Als bij de crediteur de vordering is afgewaardeerd
ten laste van de winst, verdwijnt met de schuldverhouding ook de mogelijkheid van
belaste winstneming bij herstel van de debiteur. Voorwaarde 1, tweede lid, voorkomt
dit claimverlies door te bepalen dat – kort gezegd – de debiteur belast winst moet
nemen tot het bedrag dat bij de crediteur is afgewaardeerd. Winstneming wordt bij
de debiteur voorgeschreven (in plaats van bij de crediteur) omdat de kennelijk insolvabele
debiteur in de regel zal beschikken over onverrekende verliezen waarmee de winstneming
(indirect) kan worden verrekend. Krachtens de tweede zin van het tweede lid blijft
de verplichte afwaardering van de schuld achterwege bij samenloop met de artikelen 13b en 13ba Wet Vpb 1969. Ook deze artikelen richten zich tegen – kort gezegd – claimverlies bij afgewaardeerde
vorderingen.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de waarde in het economische verkeer van een
vordering ook hoger kan zijn dan de nominale waarde, bijvoorbeeld door een rente die
hoger is dan de marktrente. Verdwijnt een dergelijke vordering door de bestuurlijke
herindeling dan moet deze overwaarde in de winst worden opgenomen, krachtens het eerste
lid van voorwaarde 1. Aansluitend bij deze (hogere) waardering door de crediteur stelt
de debiteur zijn schuld op de gelijke waarde, krachtens het tweede lid van voorwaarde 1.
Ook een hogere waarde van een verdwijnende vordering wordt door voorwaarde 1 dus afgerekend,
zowel bij de crediteur als bij de debiteur.
Overdracht aan een gedeeltelijk belastingplichtig lichaam
Claimverlies doet zich ook voor als het vermogen niet juridisch verdwijnt, maar bij
de verkrijgende partij niet is onderworpen aan Nederlandse vennootschapsbelasting.
Ook in die situatie eist daarom voorwaarde 1 dat over dat deel van het vermogen wordt
afgerekend.
Voorwaarde 2: Opwaarderingsreserve
Voorwaarde 2 regelt de situatie waarin onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van
de bestuurlijke herindeling bij de overdragende partij een opwaarderingsreserve aanwezig
is als bedoeld in artikel 13ba Wet Vpb 1969. Door voorwaarde 2 treedt de verkrijgende partij in de plaats van de overdragende
partij met betrekking tot deze opwaarderingsreserve.
Om dit nader toe te lichten merk ik nog het volgende op.
Artikel 13ba Wet Vpb 1969 ziet op de situatie waarin een vordering op een deelneming ten laste van de winst
is afgewaardeerd. Als de met deze vordering corresponderende schuld wordt omgezet
in aandelen in de schuldenaar, de met de schuldvordering corresponderende schuld gaat
functioneren als eigen vermogen of als de schuldvordering geheel of gedeeltelijk wordt
prijsgegeven, moet de eerdere afwaardering door de schuldeiser worden teruggenomen.
Winstneming kan op verzoek worden voorkomen door het bedrag van de terug te nemen
afwaardering aan een opwaarderingsreserve toe te voegen. Als de deelneming in de schuldenaar
vervolgens in waarde stijgt, moet tot het bedrag van de waardestijging een belaste
vrijval van de opwaarderingsreserve plaatsvinden (artikel 13ba, vijfde lid, Wet Vpb
1969). Voor de waardestijging wordt niet alleen gekeken naar de aandelen in de schuldenaar
die in het bezit zijn van belanghebbende, maar ook naar het bezit van met hem verbonden
lichamen. Een overdracht van aandelen in de deelneming leidt in het algemeen niet
tot vrijval van de opwaarderingsreserve. Zolang de aandelen van de deelneming binnen
het concern blijven, kan het vijfde lid jaarlijks worden toegepast.
De opwaarderingsreserve is geen voor overdracht (overgang) vatbaar vermogensbestanddeel.
De opwaarderingsreserve is bovendien zodanig subjectgebonden, dat ook een eventuele
plaatsvervanging door de verkrijgende partij ten aanzien van de deelneming de opwaarderingsreserve
niet doet overgaan naar de verkrijgende partij. Zonder nadere regeling blijft de opwaarderingsreserve
dan ook achter bij de overdragende partij en is bij het verlenen van de faciliteit
heffing niet verzekerd. Verzekering van heffing vindt plaats door voorwaarde 2, waarin
is bepaald dat de verkrijgende partij ook wat betreft de opwaarderingsreserve in de
plaats treedt van de overdragende partij.
Voorwaarde 2a: Innovatiebox
Voorwaarde 2a zorgt ervoor dat bij een gefaciliteerde bestuurlijke herindeling de
toepassing van de innovatiebox ongewijzigd wordt voortgezet. De verkrijgende partij
treedt voor de toepassing van de bepalingen inzake de innovatiebox in de plaats van
de overdragende partij.
Voorwaarde 3: Een herindelende partij bezit een deelneming waarvan de onderneming
geheel of nagenoeg geheel is gestaakt
Als verliesneming niet door goed koopmansgebruik wordt beheerst, kan zich oneigenlijk
gebruik voordoen door verliesneming uit te stellen tot na het tijdstip van de bestuurlijke
herindeling, bijvoorbeeld bij zogenoemde latente liquidatieverliezen. Kort gezegd
zijn dit verliezen die bij liquidatie van een deelneming in aftrek komen (artikel 13d Wet Vpb 1969) en waarbij de onderneming van de deelneming al (bijna) is gestaakt. Krachtens voorwaarde 3
komen dergelijke latente liquidatieverliezen na de bestuurlijke herindeling slechts
in aftrek tot maximaal het bedrag van de overige winst dat is toe rekenen aan de onderneming
waar de deelneming direct voorafgaand aan de bestuurlijke herindeling deel van uitmaakt.
Een eventueel restant komt met dezelfde beperking in aftrek van de winst van de verkrijgende
partij van de jaren aangewezen voor de wettelijke verliesverrekening (in artikel 20 Wet Vpb 1969). Bij deze aftrek wordt geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het positieve
belastbare bedrag van de verkrijgende partij van het desbetreffende jaar. Bij een
vermindering van een aanslag over een voorafgaand jaar wordt geen belastingrente vergoed,
nu het belastbare feit uit een later jaar stamt. Als bij afzonderlijke goedkeuring
het winstverleden van de overdragende partij is meegegeven (zie paragraaf 5.2.), kan de aftrek van het boven bedoelde restant ook worden toegepast op de voorherindelingswinst
van de overdragende partij (onder de beschreven beperkingen).
Voorwaarde 4: Earningsstripping
Voorwaarde 4 regelt de voortwenteling van saldi aan renten op de voet van artikel 15b Wet Vpb 1969 over het tijdstip van de bestuurlijke herindeling. Bedoeld is deze zo veel mogelijk
te laten plaatsvinden alsof de bestuurlijke herindeling niet heeft plaatsgevonden.
Voorwaarde 5: Latent stakingsverlies objectvrijstelling
Winst uit buitenlandse onderneming kan zijn vrijgesteld door de zogenoemde objectvrijstelling
(van afdeling 2.10a Wet Vpb 1969). Onderdeel van deze regeling is dat bij staking van de buitenlandse onderneming
een eventueel negatief saldo onder omstandigheden toch in aftrek komt. Over de samenloop
van deze stakingsregeling en juridische fusie is bij de totstandkoming van de objectvrijstelling,
voor zover hier van belang, het volgende vermeld:5
Gezien de beoogde analogie met de regeling bij juridische fusie regelt voorwaarde 5
de samenloop met een latent stakingsverlies bij de objectvrijstelling op analoge wijze
als de voor die samenloop geldende voorwaarde bij juridische fusie. Dit betekent dat
net als bij een juridische fusie voorwaarde 5 de situatie van het latente stakingsverlies
regelt overeenkomstig de krachtens voorwaarde 3 geldende regeling voor de vergelijkbare
situatie van latente liquidatieverliezen.
Voorwaarde 6: Verrekening van verliezen
Deze voorwaarde regelt de wijze waarop op het tijdstip van de bestuurlijke herindeling
nog te verrekenen verliezen van de verkrijgende partij en de overdragende partij (hierna:
voorherindelingsverliezen) worden verrekend met de na het tijdstip van de bestuurlijke
herindeling door de verkrijgende partij behaalde winst (hierna: naherindelingswinst).
De verrekening door de verkrijgende partij van de voorherindelingsverliezen met naherindelingswinst
is aan voorwaarden gebonden. Het uitgangspunt hierbij is dat de verrekening van voorherindelingsverliezen
uitsluitend mogelijk is met naherindelingswinst van de verkrijgende partij die is
toe te rekenen aan de vermogensbestanddelen met de daarbij eventueel behorende activiteiten
die de verliezen in het verleden hebben veroorzaakt. Dit wordt bewerkstelligd door
winstsplitsing voor te schrijven. Het gaat bij deze winstsplitsing om het toerekenen
van de naherindelingswinst van de verkrijgende partij aan de onderneming van de verkrijgende,
respectievelijk de overdragende partij, zoals die vóór de bestuurlijke herindeling
werd gedreven. Het begrip onderneming is niet statisch. Nieuwe activiteiten moeten
hierbij zoveel mogelijk in historisch perspectief worden geplaatst. De inspecteurs
dienen bij de winstsplitsing in de praktijk een zekere soepelheid te betrachten. Bij
elke voorwaartse verliesverrekening over het tijdstip van de bestuurlijke herindeling
heen dient door de verkrijgende partij winstsplitsing te worden toegepast. Dit geldt
ook ten aanzien van rechtsverhoudingen die als gevolg van de bestuurlijke herindeling
teniet zijn gegaan. Met nadruk merk ik op dat zolang de verkrijgende partij voorherindelingsverliezen
over het tijdstip van de bestuurlijke herindeling heen wil verrekenen, winstsplitsing
in de tijd in acht dient te worden genomen.
Voorwaarde 6, vierde lid, slotzin, stelt buiten twijfel dat overigens aan de voorherindelingsverliezen
verbonden beperkingen bij toepassing van voorwaarde 6 onverminderd doorwerken. Denk
bijvoorbeeld aan de verrekeningsbeperking die geldt als een verkrijgende partij als
moedermaatschappij is ontvoegd uit een fiscale eenheid (artikel 15ag Wet Vpb 1969).
Voorwaarde 7: Deelnemingsverrekening
Voorwaarde 7 regelt de overbrenging van deelnemingsverrekening over het tijdstip van
de bestuurlijke herindeling. Kort samengevat gaat het hier om het volgende. Voor zogenoemde
(niet-kwalificerende) beleggingsdeelnemingen bestaat geen recht op de deelnemingsvrijstelling,
maar op verrekening van de op de voordelen uit die deelneming drukkende winstbelasting
(artikel 13, negende lid, en artikel 23c Wet Vpb 1969). Onder bepaalde omstandigheden is deze verrekening echter beperkt en wordt het niet-verrekende
bedrag – mits bij beschikking vastgesteld – overgebracht naar het volgende jaar en
in dat jaar in aanmerking genomen als te verrekenen winstbelasting. De samenloop van
een dergelijke overbrenging en bestuurlijke herindeling wordt door voorwaarde 7 geregeld
op een wijze die vergelijkbaar is met de regeling van voorwaarde 6 voor de samenloop
van verliesverrekening en bestuurlijke herindeling. Ook voor de deelnemingsverrekening
geldt dus dat deze alleen in aanmerking mag worden genomen binnen de sfeer van de
onderneming waarin dit recht is opgekomen.
Voorwaarde 8: Verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten
Een gelijke regeling als voor de deelnemingsverrekening geldt ook voor de verrekening
bij buitenlandse ondernemingswinsten van artikel 23d Wet Vpb 1969. Ook voor een dergelijk verrekeningsrecht geldt dus dat deze alleen in aanmerking
mag worden genomen binnen de sfeer van de onderneming waarin dit recht is opgekomen.
Voorwaarde 8a: Verrekening van voorheffingen
Voorwaarde 8a regelt de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, Wet Vpb 1969 over het tijdstip van de bestuurlijke herindeling. Bedoeld is deze zoveel mogelijk
te laten plaatsvinden alsof de bestuurlijke herindeling niet heeft plaatsgevonden.
De tekst van de voorwaarde sluit zoveel mogelijk aan bij de verwante wettelijke regeling
van de samenloop tussen voortwenteling op de voet van 25a, vierde lid, Wet Vpb 1969
en het fiscale-eenheidsregime, zoals die is opgenomen in artikel 15ak Wet Vpb 1969 en artikel 12a Besluit fiscale eenheid 2003.
Voorwaarde 9: Buitenlandse bronbelasting
Voorwaarde 9 regelt de overbrenging van niet-verrekende buitenlandse bronbelasting
(artikel 37 Besluit voorkoming dubbele belasting 2001) over het tijdstip van de bestuurlijke herindeling. Ook hier geldt dat verrekening
over het tijdstip van bestuurlijke herindeling plaatsvindt met inachtneming van winstsplitsing.
Dit geldt zowel voor de eigen bronbelasting van de verkrijgende partij, als voor de
bronbelasting van de overdragende partij die door de verkrijgende partij is overgenomen
door de aan de faciliteit verbonden plaatsvervanging.
Voorwaarde 10: Bestuurlijke herindeling met negatieve winst
De winst behaald met of bij de bestuurlijke herindeling kan ook buiten aanmerking
blijven als het saldo van de stille en fiscale reserves negatief is, dus als met of
bij de bestuurlijke herindeling een verlies wordt behaald. Door de faciliteit van
artikel 14ba Wet Vpb 1969 en de daaraan verbonden doorschuif van boekwaarden wordt dit verlies van de overdragende
partij dan doorgeschoven naar de verkrijgende partij. Zonder nadere voorwaarde kan
dit buiten aanmerking gebleven verlies dat toerekenbaar is aan de onderneming van
de overdragende partij worden verrekend met winsten die toerekenbaar zijn aan de onderneming
van de verkrijgende partij, zodat resultaten worden gesaldeerd die feitelijk niet
bij elkaar horen. Om dit te kunnen voorkomen bepaalt artikel 14ba, vierde lid, slotzin,
Wet Vpb 1969 dat er ook voorwaarden gesteld kunnen worden als de waarde in het economische
verkeer van de vermogensbestanddelen op het tijdstip van de overgang lager is dan
de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen. Voorwaarde 10 ziet op deze situatie
en voorkomt de ongewenste saldering van resultaten van verschillende ondernemingen
door winstsplitsing voor te schrijven op vergelijkbare wijze als de winstsplitsing
van voorwaarde 3 met betrekking tot doorgeschoven zogenoemde latente liquidatieverliezen
en van voorwaarde 6 met betrekking tot verrekening van voorherindelingsverliezen van
de verkrijgende partij. Voorwaarden 3 en 6 beogen, evenals voorwaarde 10, via de methode
van winstsplitsing te voorkomen dat door de aan de herindelingsfaciliteit verbonden
fiscale doorschuif resultaten worden gesaldeerd die feitelijk niet bij elkaar horen.