Tijdelijke regeling subsidie maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden

[Regeling vervalt per 04-05-2028.]
Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 01-11-2025 t/m heden.

Tijdelijke regeling van de StaatssecretarisKoninkrijksrelaties en Digitalisering van 14 juni 2024 nr. 2024-0000317622, houdende subsidie voor maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden

De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering;

Handelende in overeenstemming met de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Financiën, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vierde en zevende lid, 7, derde lid, 8, eerste en tweede lid, 10, 11, 14 en 20 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • gemeenschap: de nazaten van tot slaaf gemaakten en de groep mensen met wie ze op basis van gedeelde kenmerken, belangen of een gevoel van saamhorigheid verbonden zijn;

  • initiatieven: projecten als bedoeld in artikel 6;

  • minister: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • nazaten van tot slaaf gemaakten: de generaties die zijn voortgekomen uit de generaties Afrikaanse mensen, inheemsen uit de Amerika’s en Marrons, die vanaf ongeveer 1528 tot 1863/1873 tot slaaf waren gemaakt tijdens de trans-Atlantische slavernij;

  • slavernijverleden: het historische tijdperk (vanaf begin 16de tot eind 19de eeuw) waarin miljoenen mensen via de trans-Atlantische route, voornamelijk uit Afrika, werden ontvoerd, verhandeld en tot slaaf gemaakt, en vervolgens gedwongen werden te werken op plantages, in mijnen en in andere sectoren, met name in de Amerika’s (Noord- en Zuid-Amerika), Afrika en delen van Europa.

Artikel 2. Subsidiedoel

De minister kan subsidie verstrekken voor initiatieven in het Europese deel van Nederland ten behoeve van nazaten van tot slaaf gemaakten, die in navolging van de gemaakte excuses voor het trans-Atlantisch slavernijverleden een of meer van de volgende doelen dienen:

  • a. het verwerven van een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden;

  • b. de verwerking van het slavernijverleden;

  • c. het bevorderen van kennis en bewustwording over het slavernijverleden; of

  • d. de erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

Artikel 3. Staatssteun

Subsidies op grond van deze regeling kunnen staatssteun bevatten. Dit wordt gerechtvaardigd door artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1 De minister stelt in de periode 11 augustus 2025 tot en met 3 mei 2028 € 29.333.333,33 beschikbaar, welk bedrag wordt verdeeld in door de minister vast te stellen aanvraagtijdvakken met voor elk van die aanvraagtijdvakken afzonderlijk vast te stellen subsidieplafonds.

  • 2 Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, tweede lid, bedraagt elk € 1.000.000.

  • 3 Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, derde lid, bedraagt elk € 4.000.000.

  • 4 Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, vierde lid, bedraagt elk € 3.500.000.

  • 5 Het subsidieplafond voor de aanvraagtijdvakken, genoemd in artikel 5, vijfde lid, bedraagt voor het eerste tijdvak € 6.333.333 en het tweede tijdvak € 6.000.000.

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken

  • 1 De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken.

  • 2 Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, eerste lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 11 augustus 2025, 09.00 uur, tot 12 september 2025, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 1 juli 2027, 09.00 uur, tot 2 augustus 2027, 17.00 uur.

  • 3 Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, tweede lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 3 november 2025, 09.00 uur, tot 3 december 2025, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 3 april 2028, 09.00 uur, tot 3 mei 2028, 17.00 uur.

  • 4 Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, derde lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 1 april 2026, 09.00 uur, tot 1 mei 2026, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 1 april 2027, 09.00 uur, tot 3 mei 2027, 17.00 uur.

  • 5 Een subsidieaanvraag op grond van artikel 6, vierde lid, wordt ingediend in het eerste aanvraagtijdvak van 1 april 2026, 09.00 uur, tot 1 mei 2026, 17.00 uur, of in het tweede aanvraagtijdvak van 1 april 2027, 09.00 uur, tot 3 mei 2027, 17.00 uur.

Artikel 6. Subsidiecategorieën

  • 1 De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten met een maximale looptijd van 1 jaar voor het professionaliseren van aanvragers die werkzaam zijn in het Europese deel van Nederland en die werken ten behoeve van de doelen, genoemd in artikel 2.

  • 2 De minister kan subsidie verstrekken voor kleinschalige maatschappelijke initiatieven met een maximale looptijd van 1 jaar in het Europese deel van Nederland die bijdragen aan de doelen, genoemd in artikel 2.

  • 3 De minister kan subsidie verstrekken voor middelgrote maatschappelijke initiatieven met een maximale looptijd van 4 jaar in het Europese deel van Nederland die bijdragen aan de doelen, genoemd in artikel 2.

  • 4 De minister kan subsidie verstrekken voor grootschalige maatschappelijke initiatieven met een maximale looptijd van 4 jaar in het Europese deel van Nederland die bijdragen aan de doelen, genoemd in artikel 2.

Artikel 7. Hoogte van subsidie

  • 2 De subsidie op grond van artikel 6, tweede lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 5.000,– tot € 25.000,–.

  • 3 De subsidie op grond van artikel 6, derde lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 25.000,– tot € 125.000,–.

  • 4 De subsidie op grond van artikel 6, vierde lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 125.000,– en ten hoogste € 500.000,–.

Artikel 8. Subsidiabele activiteiten

  • 1 Voor subsidies op grond van artikel 6, eerste lid, komen uitsluitend de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. een opleiding, cursus of training die wordt gegeven volgens een vooraf vastgesteld programma en door een daartoe bevoegd docent en die wordt afgesloten met een diploma, certificaat of bewijs van deelname. De activiteit is bedoeld voor de bestuursleden van de aanvrager en gericht op het vergroten van kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van hun bestuurlijke taken of de inrichting of verbetering van de administratieve organisatie van de aanvrager;

    • b. een opleiding, cursus of training die wordt gegeven volgens een vooraf vastgesteld programma en door een daartoe bevoegd docent en die wordt afgesloten met een diploma, certificaat of bewijs van deelname. De activiteit is bedoeld voor de werknemers in loondienst bij de aanvrager en is gericht op de inrichting of verbetering van de administratieve organisatie van de aanvrager;

    • c. het bouwen of verbeteren van de website van aanvrager met als doel om activiteiten die aansluiten op de doelen, genoemd in artikel 2, onder de aandacht te kunnen brengen.

  • 2 Voor subsidies op grond van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, komen uitsluitend de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. projecten om de veerkracht van de gemeenschap tegen discriminatie en racisme te vergroten;

    • b. projecten ter bevordering van gezondheid en welzijn van de gemeenschap in relatie tot het slavernijverleden;

    • c. projecten die zich richten op het delen van geschiedenis met betrekking tot slavernij;

    • d. het organiseren van bijeenkomsten, lezingen, seminars en paneldiscussie die de dialoog en begrip over het slavernijverleden bevorderen;

    • e. het organiseren van evenementen die bijdragen aan de verwerking van het slavernijverleden;

    • f. projecten voor educatie, waaronder de ontwikkeling van lesmateriaal, het maken en geven van workshops en het maken of ontwikkelen van digitale platforms;

    • g. kunstuitingen, waaronder tentoonstellingen en voorstellingen.

  • 3 Onverminderd het tweede lid, komen voor subsidies op grond van artikel 6, vierde lid, uitsluitend projecten in aanmerking met een blijvende of langdurige impact of met een groot bereik die het slavernijverleden en de gedeelde geschiedenis zichtbaar maken.

Artikel 9. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. externe kosten, waaronder verstaan wordt de kosten die in rekening worden gebracht door derden voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 8;

    • b. een toeslag van 15% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten ter subsidiëring van overige gemaakte kosten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, komen voor activiteiten op grond van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, voor subsidie in aanmerking:

    • a. een vrijwilligersvergoeding voor de aan de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 8, toe te rekenen uren, conform het door de Belastingdienst toegestane tarief;

    • b. directe loonkosten die zijn verbonden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, genoemd in artikel 8, waarvoor een vastgesteld uurtarief van € 65,– wordt gehanteerd;

    • c. indien van toepassing, een vergoeding van € 10.000,– voor de kosten van een controleverklaring als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

    • d. een opslag ter vergoeding van het honorarium van een subsidieadviseur of de regeldrukkosten van de aanvrager, ten hoogte van:

  • 3 Voor zover de kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaan uit kosten van externe opdrachten met een waarde van ten minste € 50.000, zijn deze kosten slechts subsidiabel indien zij marktconform zijn, wat wordt aangetoond aan de hand van:

    • a. een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de aanvrager; of

    • b. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure.

  • 4 Een uurtarief van een externe adviseur bedraagt maximaal € 135,–, exclusief btw. Voorgaande volzin is niet van toepassing, indien de Aanbestedingswet 2012 op de subsidieontvanger van toepassing is.

  • 5 Voor zover activiteiten zijn uitgevoerd door de hiernavolgende partijen, zijn uitsluitend de directe loonkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de vrijwilligersvergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subsidiabel:

    • a. de subsidieaanvrager;

    • b. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de aanvrager;

    • c. een organisatie waarin één of meerdere partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook in het bestuur van de subsidieaanvrager zijn vertegenwoordigd;

    • d. een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie en die persoon ook werkzaam is voor de subsidieaanvrager;

    • e. een organisatie waarin de subsidieaanvrager direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft;

    • f. een organisatie waarin zich anderszins een belangenconflict voordoet als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor die bij de uitvoering van het project betrokken is, in gevaar wordt gebracht.

  • 6 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten die het karakter hebben van een herstelbetaling, compensatie of schadeloosstelling;

    • b. kosten die voortvloeien uit wettelijk verplichte taken;

    • c. loonverletkosten, zijnde de loonkosten van werkenden voor niet-productieve uren als gevolg van deelname aan subsidiabele activiteiten;

    • d. leasekosten;

    • e. investeringen in duurzame gebruiksgoederen, zijnde goederen die afgeschreven worden;

    • f. afschrijvingskosten;

    • g. licenties;

    • h. individuele therapieën;

    • i. kosten voor het doen van algemeen wetenschappelijk onderzoek;

    • j. aankoop onroerend goed of kunstvoorwerpen.

Artikel 10. Aanvragers

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking rechtspersonen zonder winstoogmerk die zijn gevestigd in het Europese deel van Nederland.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt aan natuurlijke personen.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen op Bonaire, St. Eustatius en Saba.

Artikel 11. Subsidieaanvraagvereisten

  • 1 De subsidieaanvrager dient de subsidieaanvraag in door middel van het daartoe bestemde elektronisch aanvraagformulier op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl dat is ondertekend door een functionaris, bevoegd om namens de subsidieaanvrager te handelen.

  • 3 Onverminderd het tweede lid, bevat de subsidieaanvraag een activiteitenplan en begroting met gebruikmaking van de voorgeschreven formats.

  • 4 Indien van toepassing, bevat een aanvraag een machtigingsformulier.

  • 5 Een aanvraag is volledig wanneer het elektronische formulier en de vereiste bijlagen volledig zijn ingevuld en binnen het aanvraagtijdvak zijn ontvangen door de minister. Onvolledige subsidieaanvragen kunnen, binnen 2 weken na de mededeling van de minister dat de aanvraag onvolledig is, worden aangevuld door de aanvrager.

  • 6 Door het indienen van de aanvraag stemt de subsidieaanvrager ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt.

Artikel 12. Beoordeling aanvragen

  • 1 Bij overschrijding van het subsidieplafond, genoemd in artikel 4, stelt de minister na afloop van het aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 5, door middel van loting de volgorde vast waarin de ontvangen aanvragen worden afgehandeld.

  • 2 Alleen volledige subsidieaanvragen worden in behandeling genomen.

  • 3 Onvolledige subsidieaanvragen worden, na aanvulling door de subsidieaanvrager, geplaatst aan het einde van de lijst die volgt uit de loting, waarbij het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag bepalend is voor de volgorde van plaatsing op die lijst.

  • 4 Indien de minister voornemens is negatief te beschikken omdat een project, op grond van artikel 6, derde en vierde lid, onvoldoende verband houdt met het slavernijverleden en de daarop gerichte doelen, zal eerst advies worden ingewonnen bij de adviescommissie, bedoeld in artikel 13.

  • 5 De projectperiode vangt aan op de datum van de beschikking tot subsidieverlening. De subsidiabele activiteiten starten niet later dan 13 weken nadat de subsidieverlening is beschikt.

Artikel 13. Adviescommissie

  • 1 De minister stelt een adviescommissie in.

  • 3 Indien de adviescommissie adviseert om een aanvraag te subsidiëren, kan de minister gemotiveerd anders besluiten.

  • 4 De adviescommissie brengt binnen 6 weken na het verzoek daartoe schriftelijk advies uit aan de minister.

Artikel 14. Weigeringsgronden

De minister wijst een aanvraag voor een subsidie af voor zover:

  • a. projecten in strijd zijn met de Nederlandse wet- en regelgeving;

  • b. de aanvraag ziet op de kosten die aanvullend nodig zijn op de initiële aanvraag om een initiatief te realiseren;

  • c. het project de maximale looptijd overschrijdt;

  • d. het een aanvraag betreft van een aanvrager die reeds subsidie heeft aangevraagd op grond van deze regeling in hetzelfde tijdvak;

  • e. de aanvrager reeds eerder subsidie toegekend heeft gekregen voor een aanvraag op grond van artikel 6, eerste lid, en hier nogmaals een subsidieaanvraag voor indient.

Artikel 15. Wijze van subsidieverstrekking

  • 1 Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 2 Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 6, derde en vierde lid, wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een vast bedrag op basis van de gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en de datum waarop een verzoek tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

  • 3 De subsidieaanvrager dient het verzoek tot subsidievaststelling in door middel van het daartoe bestemde elektronisch formulier op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel 16. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Indien in de activiteit gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers, wordt een vrijwilligersovereenkomst afgesloten.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 11 augustus 2025 en vervalt met ingang van 4 mei 2028.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, van vervallen van de regeling van toepassing op de afwikkeling van subsidieaanvragen en -vaststellingen op grond van deze regeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Digitalisering en Koninkrijksrelaties

A.C. van Huffelen

Artikel 53 AGVV

Artikel 53

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

  • 1. Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2. De steun wordt toegekend voor de volgende culturele doelstellingen en activiteiten:

    • a) musea, archieven, bibliotheken, kunstencentra en cultuurcentra of artistieke of culturele locaties, theaters, bioscopen, operahuizen, concerthallen, andere live-performanceorganisaties, cinematografische erfgoedinstellingen, en andere vergelijkbare artistieke en culturele infrastructuurvoorzieningen, organisaties en instellingen;

    • b) materieel erfgoed, waaronder alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten, historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed;

    • c) immaterieel erfgoed in welke vorm ook, met inbegrip van volksgebruiken en ambachten;

    • d) kunst- of culturele evenementen en performances, festivals, tentoonstellingen en andere vergelijkbare culturele activiteiten;

    • e) culturele en artistieke educatie alsmede de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

    • f) schrijven, uitgeven, productie, distributie, digitalisering en publiceren van muziek en literatuur, met inbegrip van vertalingen.

  • 3. De steun kan de vorm hebben van:

    • a) investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van cultuurvoorzieningen;

    • b) exploitatiesteun.

  • 4. Wat investeringssteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa, met inbegrip van:

    • a) kosten voor de bouw, modernisering, verwerving, instandhouding of verbetering van infrastructuur, indien jaarlijks ten minste 80% van de tijd- of ruimtecapaciteit voor culturele doeleinden wordt gebruikt;

    • b) kosten voor de verwerving, met inbegrip van huur, eigendomsoverdracht of fysieke verplaatsing van cultureel erfgoed;

    • c) kosten voor bescherming, instandhouding, restauratie en herstel van materieel en immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden, speciale uitrusting, materialen en de kosten voor documentatie, onderzoek, digitalisering en publicatie;

    • d) kosten om cultureel erfgoed beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en andere nieuwe technologieën, kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften voor mensen met een handicap, aanduidingen in braille en voel- en tastobjecten in musea) en kosten om de culturele diversiteit ten aanzien van presentaties, programma's en bezoekers te bevorderen;

    • e) kosten voor culturele projecten en activiteiten, samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's en -beurzen, met inbegrip van kosten voor selectieprocedures, promotiekosten en kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 5. Wat exploitatiesteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de volgende:

    • a) de kosten van de culturele instelling of erfgoedlocatie in verband met vaste of tijdelijke activiteiten, waaronder tentoonstellingen, uitvoeringen en evenementen en vergelijkbare culturele activiteiten die plaatsvinden in het kader van hun normale activiteiten;

    • b) kosten van culturele en artistieke educatie en van de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

    • c) kosten om de locaties en activiteiten van culturele instellingen of erfgoedlocaties beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, alsmede kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met een handicap;

    • d) exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, zoals het huren of leasen van vastgoed en culturele locaties, reiskosten, materialen en leveranties die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, architectonische structuren voor tentoonstellingen en podia, de ontlening, huur en afschrijving van werktuigen, software en uitrusting, kosten voor toegangsrechten tot auteursrechtelijk beschermde werken en andere verwante door intellectuele-eigendomsrechten beschermde content, promotiekosten en kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project of de activiteit. Afschrijvingslasten en financieringskosten komen alleen in aanmerking indien deze niet werden gedekt door investeringssteun;

    • e) kosten voor personeel dat werkt voor de culturele instelling, de erfgoedlocatie of een project;

    • f) kosten voor advies- en ondersteuningsdiensten geleverd door externe consultants en dienstverrichters, die rechtstreeks voortvloeien uit het project.

  • 6. In het geval van investeringssteun is het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De exploitant van de infrastructuur mag een redelijke winst behouden over de betrokken periode.

  • 7. In het geval van exploitatiesteun is het steunbedrag niet hoger dan wat nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over de betrokken periode te dekken. Dit wordt geborgd vooraf op basis van redelijke prognoses, of via een terugvorderingsmechanisme.

  • 8. Voor steun van ten hoogste 2,2 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag worden vastgesteld op 80% van de in aanmerking komende kosten, als alternatief voor de toepassing van de in de leden 6 en 7 bedoelde methode.

  • 9. Voor de in lid 2, onder f), genoemde activiteiten is het maximale steunbedrag niet hoger dan hetzij het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de gedisconteerde inkomsten van het project, hetzij 70% van de in aanmerking komende kosten. De inkomsten worden in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor publicatie van muziek en literatuur, met inbegrip van de auteursvergoedingen (kosten van auteursrechten), vergoedingen van vertalers, vergoedingen van redacteuren, andere publicatiekosten (proeflezen, correctie, revisie), opmaak- en prepresskosten, en kosten voor drukken en e-publishing.

  • 10. Steun voor kranten en tijdschriften, ongeacht of deze op papier of elektronisch worden gepubliceerd, komt op grond van dit artikel niet in aanmerking.