Protocol Vliegtuigbergingen en Archeologie, 26 juni 2024

Geraadpleegd op 14-05-2025.
Geldend van 11-07-2024 t/m heden

Protocol Vliegtuigbergingen en Archeologie, 26 juni 2024

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Defensie, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2.7, vierde lid, van het Besluit Erfgoedwet archeologie

Besluit:

Achtergrond

Per 1 april 2024 is in het Besluit Erfgoedwet archeologie een vrijstelling op het opgravingsverbod uit de Erfgoedwet opgenomen voor bergingsactiviteiten van vliegtuigwrakken door de Minister van Defensie.1Deze taak is belegd bij Defensie vanwege de op de overheid rustende zorgplicht voor eerbiediging en bescherming van oorlogsgraven.2 De bergingen betreffen hoofdzakelijk vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog. Het kan daarbij zowel gaan om bergingen die worden uitgevoerd binnen het kader van het Nationaal programma berging vliegtuigwrakken met nog vermiste vliegers uit de Tweede Wereldoorlog waarin zich mogelijk stoffelijke resten van de bemanning bevinden3 (hierna: Nationaal programma), als om bergingen die buiten dit kader worden ondernomen door de Minister van Defensie.

Deze werkzaamheden zijn te kwalificeren als opgravingen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet, voor zover ze betrekking hebben op cultureel erfgoed. Dat wil echter niet zeggen dat de bergingen ook te kwalificeren zijn als archeologisch onderzoek dat tot doel heeft om nieuwe (wetenschappelijke) kennis over het verleden te genereren. Het primaire doel van vliegtuigbergingen, zoals geformuleerd in onder andere de Circulaire vliegtuigberging4, is het gecontroleerd benaderen en verwijderen van vliegtuigwrakdelen en mogelijke menselijke stoffelijke resten, conventionele explosieven, radioactieve stoffen en asbest. Om voor dit werk het juiste juridische kader te scheppen, is in het Besluit tot wijziging van het Besluit Erfgoedwet archeologie – in verband met het toevoegen van uitzonderingen op het opgravingsverbod en enkele andere aspecten (hierna: het wijzigingsbesluit) – op grond van artikel 5.1, tweede lid, een vrijstelling opgenomen van de in artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet vermelde certificeringsplicht voor de bergingsactiviteiten van de Minister van Defensie.

Vanwege de veiligheidsaspecten en de mogelijke aanwezigheid van menselijke stoffelijke resten staat het belang van de archeologie bij de uitvoering van een berging niet voorop, maar dit belang moet wel worden meegewogen. Daarom is in het wijzigingsbesluit opgenomen dat de vrijstelling op het opgravingsverbod voor de berging van vliegtuigwrakken slechts van toepassing is als er een archeologische waardering heeft plaatsgevonden. Dit protocol beschrijft de werkwijze van het archeologisch waarderen van deze vindplaatsen en het opstellen van het advies aan het bevoegd gezag voor de omgang hiermee. Uiteindelijk beslist het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, of, en zo ja in welke mate, er archeologisch veldonderzoek nodig is.

Doel en uitgangspunten van het protocol

Dit protocol heeft tot doel om het bevoegd gezag, bij de besluitvorming over een mogelijke vliegtuigberging, tijdig te laten beschikken over een professioneel en onafhankelijk advies over de meerwaarde van en mogelijkheden tot het daarbij verrichten van archeologisch onderzoek. Het bevoegd gezag is doorgaans de gemeente. Indien de gemeente zelf een onderzoek naar de archeologische meerwaarde/mogelijkheden heeft uitgevoerd, of voornemens is dit te (laten) uitvoeren, kan de gemeente op basis van dat onderzoek een besluit nemen over eventueel archeologisch veldonderzoek tijdens de berging. Indien de gemeente niet over een dergelijk onderzoek beschikt, wordt – in gezamenlijkheid – een advies opgesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), en de Stafofficier Vliegtuigberging (SOVB) van het Logistiek Centrum Woensdrecht van het Commando Luchtstrijdkrachten, namens de Minister van Defensie. Deze partijen brengen een onderling afgestemd advies uit. Het advies wordt ingebed in het bestaande proces rondom vliegtuigbergingen, zoals beschreven in de Circulaire Vliegtuigberging en het Informatiedossier van het Nationaal programma.5 De veiligheid van het bergingsproces blijft leidend.

Opzet proces

In de gevallen dat het bevoegd gezag niet over een eigen archeologisch onderzoek beschikt, verloopt de advisering via twee stappen. De twee stappen zijn de volgende:

  • 1. Voorafgaand aan iedere berging verrichten de SOVB en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) van het Ministerie van Defensie historisch onderzoek. Het SOVB-onderzoek betreft de achtergrond van het toestel zelf. Het NIMH verricht onderzoek ten behoeve van een historische waardering van het toestel. De RCE verricht een bureauonderzoek naar de te verwachten archeologische waarde van de bergingslocatie, zowel voor de Tweede Wereldoorlog als voor eventuele andere aanwezige archeologie. Hierbij vormt het algemene waarderingskader voor archeologische vindplaatsen het uitgangspunt. De RCE betrekt de onderzoeken van het Ministerie van Defensie bij haar bureauonderzoek.

  • 2. RCE en SOVB stellen een gezamenlijk, afgestemd advies op aan het bevoegd gezag over mogelijk archeologisch veldonderzoek bij de desbetreffende berging.

Deze stappen zijn nader uitgewerkt in de procesbeschrijving in Bijlage 1. Alle partijen streven ernaar dit proces met gepaste voortvarendheid te voltooien.

Het advies bevat in ieder geval:

  • i. aanbevelingen over het doen van archeologisch onderzoek. Vanwege de aard van de bergingswerkzaamheden, zal eventueel veldonderzoek het karakter hebben van een archeologische begeleiding6. Er kan ook worden aanbevolen om geen archeologisch veldonderzoek te verrichten;

  • ii. indien archeologisch veldonderzoek wordt aanbevolen: aanbevelingen over de wijze van samenwerking tussen de archeologen en het bergingsteam dat onder leiding staat van de SOVB. Deze gaan onder andere in op de omvang van de archeologische werkzaamheden en de beperkingen/condities waaronder archeologen de vindplaats kunnen onderzoeken, gelet op de veiligheid en de logistiek van de berging.

Algemene bepalingen

Voortraject

Berging in het kader van het Nationaal programma:

  • Indien een berging wordt uitgevoerd in het kader van het Nationaal programma, ligt het initiatief voor de berging richting de gemeente bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), dat hierbij samenwerkt met het Ministerie van Defensie.

  • Tijdens het voortraject stelt BZK de gemeente ervan op de hoogte dat voorafgaand aan de berging een archeologische waardering moet plaatsvinden.

  • Indien de gemeente dergelijk onderzoek niet heeft uitgevoerd of niet zelf wil laten uitvoeren, stelt BZK de gemeente ervan op de hoogte dat de RCE en Defensie een advies met een archeologische waardering zullen opstellen en voorleggen.

  • De gemeente dient daartoe rechtstreeks een verzoek in bij de RCE, via de Coördinator vliegtuigbergingen en archeologie.

Berging buiten het kader van het Nationaal programma:

  • Indien een berging wordt uitgevoerd buiten het kader van het Nationaal programma, ligt het initiatief bij de gemeente en verloopt het contact via Defensie.

  • Tijdens het voortraject stelt de SOVB de gemeente ervan op de hoogte dat voorafgaand aan de berging een archeologische waardering moet plaatsvinden.

  • Indien de gemeente dergelijk onderzoek niet heeft uitgevoerd of niet zelf wil laten uitvoeren, stelt de SOVB de gemeente ervan op de hoogte dat de RCE en Defensie een advies met een archeologische waardering zullen opstellen en voorleggen.

  • De SOVB neemt hierover contact op met de RCE, via de Coördinator vliegtuigbergingen en archeologie.

In beide situaties is het aan het bevoegd gezag om – op basis van een advies met een archeologische waardering – een besluit te nemen over het al dan niet laten uitvoeren van archeologisch veldonderzoek bij de vliegtuigberging. Het bevoegd gezag kan daarbij afwijken van het advies. Indien wordt besloten tot het laten uitvoeren van nader archeologisch onderzoek, wordt het bevoegd gezag hiervan de formele opdrachtgever.

Meldingen van onderzoek en rapportage

Omgang met menselijke stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen

  • Eventuele menselijke stoffelijke resten, persoonlijke bezittingen en militaire uitrustingsstukken worden altijd behandeld in overeenstemming met het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, de aanvullende protocollen uit 1977, en specifieke werkafspraken tussen de Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht (BIDKL) van het Ministerie van Defensie en buitenlandse partnerorganisaties.

  • Voor menselijke stoffelijke resten, persoonlijke bezittingen en militaire uitrustingsstukken geldt dat deze worden geborgen door de BIDKL, dan wel onverwijld aan hen worden overgedragen. De BIDKL beslist, na identificatie en in samenwerking met het land van herkomst, wat de eindbestemming van de vondsten is en zet de uitvoering van dat besluit in gang.

Deponering overige vondsten die verband houden met het vliegtuigwrak

  • Voor vliegtuigwrakken van andere landen is deponering in een archeologisch depot als bedoeld in artikel 5.9 van de Erfgoedwet geen wettelijke verplichting. Een aantal landen van herkomst heeft aangegeven teruggave van vondstmateriaal niet nodig te vinden. In alle gevallen borgt het Ministerie van Defensie een zorgvuldige omgang met het materiaal. Voorkomen dient te worden dat dit beschikbaar komt voor verkoop aan of door derden.

  • Defensie brengt het aangetroffen vondstmateriaal dat verband houdt met het vliegtuigwrak, over naar de vliegbasis Woensdrecht, waar dit wordt schoongemaakt en gecontroleerd op de aanwezigheid van menselijke stoffelijke resten, explosieven en gevaarlijke stoffen. Deze worden op de daarvoor geëigende wijze behandeld.

  • Bij de sortering van het vondstmateriaal dat verband houdt met het vliegtuigwrak, houdt de SOVB wrakdelen met een historische, archeologische en eventuele museale waarde apart. Hij stelt een overzicht op van dit materiaal. Op verzoek van de gemeente kan hier een archeologisch expert bij worden betrokken. In het geval dat de berging archeologisch begeleid is, raadpleegt de SOVB de betrokken archeoloog over de vondsten die behouden dienen te worden in verband met de onderzoeksvragen uit het archeologisch Programma van Eisen.

  • In overleg met de desbetreffende gemeente, stelt de SOVB een lijst op van partijen die mogelijk geïnteresseerd zijn in het vondstmateriaal, waaronder Defensie of de gemeente zelf, maar ook lokale musea, heemkundekringen en het desbetreffende (provinciale of gemeentelijke) archeologische depot.

  • De SOVB en de desbetreffende gemeente bepalen in onderling overleg welke partij de beschikking krijgt over welk vondstmateriaal. Het gaat daarbij uitsluitend om vondstmateriaal dat verband houdt met het vliegtuigwrak, niet om andere archeologische vondsten. Nadat zorgvuldige afstemming heeft plaatsgevonden tussen de SOVB en de gemeente, draagt de SOVB zorg voor de uiteindelijke terbeschikkingstelling. Het materiaal mag door de ontvangende partij niet worden overgedragen aan derden of worden verkocht. Afspraken die daarover worden gemaakt met de ontvangende partij, worden schriftelijk vastgelegd.

  • Het resterende materiaal dat verband houdt met het vliegtuigwrak kan als strategisch schroot worden afgevoerd voor vernietiging.

Deponering archeologische vondsten die geen verband houden met het vliegtuigwrak

  • Archeologische vondsten die gedurende de berging worden gedaan, maar geen verband houden met het vliegtuigwrak, worden eigendom van de provincie of de gemeente waarin de berging plaatsvindt. Voor dit materiaal geldt de wettelijke deponeringsplicht uit artikel 5.9, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Samenwerking en evaluatie

  • De SOVB en de RCE voeren ten minste twee keer per jaar overleg over de onderlinge samenwerking. De SOVB deelt in dit overleg de (jaar)planning voor komende vliegtuigbergingen en eventuele wijzigingen in deze planning met de RCE.

  • Nadat dit protocol op drie vliegtuigbergingen is toegepast, maar in ieder geval uiterlijk twee jaar nadat het in werking is getreden, wordt het protocol geëvalueerd door de Minister van Defensie, de Minister van OCW en de Minister van BZK. Bij de evaluatie wordt ook het gemeentelijk perspectief betrokken. Naar aanleiding van de evaluatie, of zoveel eerder als dat voor de uitvoeringspraktijk wenselijk is, kunnen de afspraken in dit protocol met instemming van de drie Ministers worden aangepast.

Financiële aspecten

  • De RCE brengt geen kosten in rekening voor de uitvoering van het bureauonderzoek – inclusief de eventuele inschakeling van een derde partij daarvoor – en voor de afstemming met Defensie rondom het advies met archeologische waardering.

  • Indien de gemeente zelf een onderzoek naar de archeologische waarde heeft uitgevoerd of voornemens is dit uit te laten voeren, draagt zij hiervoor zelf de kosten.

  • Het Ministerie van Defensie brengt geen kosten in rekening voor de uitvoering van de historische onderzoeken door SOVB en NIMH en voor de afstemming met de RCE rondom het advies met archeologische waardering.

Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

F.Q. Gräper-van Koolwijk

De Minister van Defensie,

K.H. Ollongren

Bijlage 1. Beschrijving van het proces tot waardering en advisering

Proces onderzoek over de (te verwachten) archeologische waarde

  • 1) Voorafgaand aan een vliegtuigberging verricht de SOVB een historisch onderzoek naar de achtergronden van het toestel. Het NIMH verricht onderzoek ten behoeve van een historische waardering van het toestel. De SOVB verricht – in afstemming met het bevoegd gezag – eventueel fysiek vooronderzoek op de bergingslocatie.

  • 2) Een archeologisch Inventariserend Veldonderzoek op de bergingslocatie voorafgaand aan de berging, zonder betrokkenheid van Defensie, behoort niet tot de mogelijkheden aangezien daarbij mogelijk al menselijke stoffelijke resten en gevaarlijke stoffen zoals explosieven, radioactief materiaal en asbest kunnen worden aangetroffen, die op gepaste en veilige wijze en in overeenstemming met toepasselijke wet- en regelgeving moeten worden behandeld.

  • 3) Wel kan het bevoegd gezag of de RCE wensen formuleren voor een vooronderzoek van de bergingslocatie met betrekking tot archeologische aspecten. Indien uitvoerbaar, kan de SOVB bij het eventuele fysieke vooronderzoek dat Defensie uitvoert, rekening houden met deze wensen.

  • 4) De SOVB en het NIMH stellen de rapporten van het historisch onderzoek en het eventuele fysieke vooronderzoek op de bergingslocatie ter beschikking aan de RCE.

  • 5) De RCE verricht een bureauonderzoek naar de (te verwachten) archeologische waarde van de bergingslocatie. Hiervoor kan een opdracht aan een derde partij worden gegeven.

  • 6) Het bureauonderzoek van de RCE richt zich op het inventariseren van de (te verwachten) archeologische waarde van de bergingslocatie. Dit kan zowel resten uit de Tweede Wereldoorlog betreffen als andere archeologische resten.

  • 7) Bij het bureauonderzoek worden in ieder geval de volgende functionarissen, instellingen en documenten/kennisbronnen betrokken:

    • a. de historische onderzoeksrapporten die zijn opgesteld door de SOVB en het NIMH;

    • b. de resultaten van eventuele vooronderzoeken die op het terrein zijn verricht (bijvoorbeeld magnetometeronderzoek naar explosieven);

    • c. de kennis die binnen NIMH en de Studiegroep Luchtoorlog 1939–1945 (SGLO) aanwezig is, voor zover nog niet in de historische onderzoeken opgenomen;

    • d. de adviseur archeologie van de gemeente en het gemeentelijk archeologiebeleid;

    • e. de archeologische kennis en informatie die lokaal aanwezig is, niet alleen bij de gemeente, maar ook bij historische of archeologische verenigingen en deskundigen;

    • f. digitale bronnen, zoals het Centraal archeologisch informatiesysteem (Archis) als bedoeld in artikel 5.12 van de Erfgoedwet, het Portable Antiquities of the Netherlands-project (PAN) en lokale archeologische verwachtingskaarten;

    • g. de relevante onderzoeksvragen uit de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) en eventuele regionale onderzoeksagenda’s.

  • 8) Het bureauonderzoek zal ten minste verricht worden conform de actuele Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • 9) Het bureauonderzoek omvat het gehele terrein van de bergingsactiviteiten (inclusief eventuele faciliteiten die voor de berging worden aangebracht, zoals een ketenpark of waterbassin), voor zover hier bodemverstorende activiteiten zullen plaatsvinden.

  • 10) Het bureauonderzoek mondt uit in een uitspraak over de (te verwachten) archeologische waarde en bevat aanbevelingen voor eventueel archeologisch veldonderzoek.

  • 11) Na vaststelling wordt het onderzoeksrapport gedeeld met de SOVB.

Proces Advies

  • 1) De SOVB en de RCE stellen op basis van de historische onderzoeksrapporten en het archeologische bureauonderzoek, gezamenlijk een advies op over eventueel archeologisch veldonderzoek bij de vliegtuigberging.

  • 2) Daarbij is de RCE verantwoordelijk voor de beoordeling van de (te verwachten) archeologische waarde en de aanbevelingen voor veldonderzoek.

  • 3) De SOVB is verantwoordelijk voor de beoordeling van de mogelijkheden en beperkingen voor het doen van archeologisch veldonderzoek binnen de uitvoering van de vliegtuigberging.

  • 4) Vanwege de aard van de bergingswerkzaamheden, zal eventueel veldonderzoek het karakter hebben van een archeologische begeleiding7. Er kan ook worden aanbevolen om geen archeologisch veldonderzoek te verrichten.

  • 5) De RCE biedt het gezamenlijke advies aan bij het bevoegd gezag (meestal de desbetreffende gemeente).

  1. Besluit van 26 februari 2024 tot wijziging van het Besluit Erfgoedwet archeologie in verband met het toevoegen van uitzonderingen op het opgravingsverbod en enkele andere aspecten, Stb. 2024, 47. ^ [1]
  2. Artikel 130 van het op 12 augustus 1949 te Genève tot stand gekomen Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (Trb. 1954, 192) en artikel 34 van het op 8 juni 1977 te Bern tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I) (Trb. 1994, 274). ^ [2]
  3. Kamerbrief nationaal programma berging vliegtuigwrakken met nog vermiste vliegers uit de Tweede Wereldoorlog, Kamerstuk 32156-96. ^ [3]
  4. Circulaire vliegtuigberging, Stcrt. 2016, 54987. ^ [4]
  5. Informatiedossier van het Nationaal programma, zoals opgesteld door de landelijke werkgroep die wordt gevormd door het Ministerie van BZK, de SOVB (namens het Ministerie van Defensie), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Studiegroep Luchtoorlog 1939–1945 en het Platform Blindgangers. ^ [5]
  6. Conform het desbetreffende protocol in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dat vigerend is ten tijde van het opstellen van het Programma van Eisen voor het uit te voeren onderzoek. Momenteel betreft dit Protocol 4004 Opgraving – variant Archeologische Begeleiding. ^ [6]
  7. Conform het desbetreffende protocol in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dat vigerend is ten tijde van het opstellen van het Programma van Eisen voor het uit te voeren onderzoek. Momenteel betreft dit Protocol 4004 Opgraving – variant Archeologische Begeleiding. ^ [7]