Subsidieregeling ondersteuning werkgevers inzet statushouders

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 25-04-2025.
Geldend van 04-03-2025 t/m heden

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 juni 2024, nr. 2024-0000158938, houdende regels voor subsidieverstrekking voor statushouders ter bevordering van duurzame participatie op de arbeidsmarkt (Subsidieregeling ondersteuning werkgevers inzet statushouders)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste en derde lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 3. Doel van de subsidie

Het doel van deze regeling is het stimuleren van werkgevers om statushouders in dienst te nemen door hen financieel tegemoet te komen bij het ondernemen van activiteiten op de werkvloer, gericht op het verkleinen van cultuur- en taalverschillen ter bevordering van de duurzame participatie van de statushouder op de arbeidsmarkt.

Artikel 4. Subsidievoorwaarden

Een werkgever komt in aanmerking voor subsidie ten behoeve van een statushouder indien:

  • a. de statushouder op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met een duur van ten minste twaalf maanden en voor ten minste 20 uur per week arbeid verricht, waarbij er geen sprake is van ter beschikking stelling van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, voor de werkgever die de subsidie aanvraagt, en het tijdstip van indiensttreding maximaal zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, waarin de aanvraag wordt ingediend ligt;

  • b. de statushouder voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in onderdeel a, niet reeds eerder voor de werkgever die de subsidie aanvraagt betaalde arbeid heeft verricht;

  • c. dezelfde subsidiabele kosten niet reeds uit hoofde van deze of een andere regeling worden gefinancierd;

  • d. de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening;

  • e. de aanvraag binnen het aanvraagtijdvak wordt ingediend; en

  • f. de werkgever individuele begeleiding organiseert en deze op schrift stelt middels een activiteitenplan. Dit activiteitenplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • 1°. taalafspraken: afspraken over het bijbrengen van de Nederlandse taal aan de statushouder welke is gericht op het verkrijgen van specifieke kennis van taal op de werkvloer, de vaktaal en vakterminologie die nodig is voor het uitvoeren van de functie van de statushouder; en

    • 2°. begeleidingsafspraken: afspraken over hoe de begeleiding van de statushouder op de werkvloer wordt vormgegeven. Dit betreft minimaal afspraken over de structuur van de begeleiding evenals over hoe de cultuur van de organisatie wordt bijgebracht waarbij rekening wordt gehouden met de achtergrond van de statushouder.

Artikel 5. Aanvraag subsidie

  • 1 Een werkgever kan maximaal één aanvraag op grond van deze regeling indienen, en met een maximum van vier statushouders per aanvraag.

  • 2 Aanvragen worden ingediend door middel van het door de minister vastgestelde aanvraagformulier dat elektronisch beschikbaar is gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

  • 3 De aanvraag wordt in ieder geval vergezeld van:

    • a. het activiteitenplan met de vormgeving van de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 4, onderdeel f;

    • b. een verklaring waarin de werkgever verklaart dat de statushouder waar de subsidie voor wordt aangevraagd bij de start van de werkzaamheden beschikt over een document waaruit blijkt dat wordt voldaan aan artikel 4, onderdeel a, en dat ten opzichte van deze statushouder wordt voldaan aan artikel 4, onderdeel b;

    • c. het burgerservicenummer van de statushouder waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

    • d. een verklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de de-minimisverordening; en

    • e. het door de Kamer van Koophandel toegekend uniek nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007.

  • 4 Voor het activiteitenplan, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, en de verklaring, bedoeld in het derde lid onderdeel d, wordt gebruik gemaakt van de daartoe verstrekte formats op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel 6. Aanvraagtijdvak, subsidieplafond en verdeling

  • 1 Een subsidieaanvraag kan in het kalenderjaar 2024 bij de minister worden ingediend van maandag 2 september 2024, 09:00 uur tot maandag 30 september 2024, 23:59 uur en in het kalenderjaar 2025 van maandag 2 juni 2025, 09:00 uur tot en met dinsdag 30 september 2025, 17:00 uur.

  • 2 Voor het verstrekken van subsidie is voor het kalenderjaar 2024 in totaal een bedrag beschikbaar van ten hoogste € 3.100.000,– en voor het kalenderjaar 2025 een bedrag van ten hoogste € 3.000.000,–.

  • 3 De minister maakt de aanvraagtijdvakken en de subsidieplafonds voor de kalenderjaren 2025 en 2026 uiterlijk drie maanden voorafgaand aan de openstelling van de aanvraagtijdvakken van het betreffende kalenderjaar bekend in de Staatscourant.

  • 4 De minister kent aan volledige aanvragen een aantal punten toe, aan de hand van het beoordelingskader, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd.

  • 5 De minister verdeelt de in het betreffende kalenderjaar beschikbare subsidiebedrag op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen, met dien verstande dat de minister op de subsidieaanvraag afwijzend beslist, indien het totaal aantal punten, bedoeld in het vierde lid, minder dan elf punten bedraagt.

  • 6 De subsidie bedraagt maximaal € 24.000,– per aanvraag waarbij:

    • a. € 8.000,– wordt verleend indien de aanvraag ziet op één statushouder;

    • b. € 14.000,– indien de aanvraag ziet op twee statushouders;

    • c. € 19.000,– indien de aanvraag ziet op drie statushouders; en

    • d. € 24.000,– indien de aanvraag ziet op vier statushouders.

Artikel 7. Subsidieverlening

De minister besluit binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend over de subsidieverlening.

Artikel 8. Subsidieverplichtingen

Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden, in aanvulling op hoofdstuk 5 van de kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de werkgever doet geen beroep op een overeengekomen beding als bedoeld in artikel 652 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek om de arbeidsovereenkomst op te zeggen tijdens de proeftijd;

  • b. de werkgever is verplicht de subsidie uitsluitend aan te wenden voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval wordt aangewend voor de betaling van de individuele begeleiding op de werkvloer van de statushouder gedurende ten minste één jaar;

  • c. de werkgever is verplicht zich in te spannen om werknemers te stimuleren om deel te nemen aan het opstellen en uitvoeren van de taal- en begeleidingsafspraken, bedoeld in artikel 4, onderdeel d; en

  • d. de subsidiabele activiteiten worden uiterlijk binnen twee jaar na de datum van de initiële subsidieverlening afgerond.

Artikel 9. Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk geweigerd, indien de subsidieaanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.

Artikel 10. Vaststelling en verantwoording

  • 1 De minister neemt binnen 22 weken na afloop van de datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend, zijn verricht, ambtshalve een besluit over de vaststelling van de subsidie.

  • 2 De werkgever aan wie subsidie is verleend toont op verzoek van de Minister, tot zeven jaar na de datum van de vaststelling van de subsidie, aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de verleende subsidie, aan de hand van de volgende documenten:

    • a. een activiteitenverslag waaruit blijkt dat de individuele begeleiding is uitgevoerd;

    • b. een loonstaat waaruit blijkt dat de betreffende statushouder loon heeft ontvangen in de periode waarop de subsidie betrekking heeft;

    • c. een kopie van de verblijfsvergunning van de statushouder; en

    • d. de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 4, onderdeel a.

  • 3 De Minister kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de werkgever die de subsidie is verleend wijzigen, indien de werkgever niet heeft voldaan aan de voorwaarden of het doel van deze regeling.

  • 4 Voor het activiteitenverslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt gebruik gemaakt van het daartoe verstrekte format op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt op een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bepalen tijdstip, met dien verstande dat de regeling zoals die luidde voorafgaand aan de datum met ingang waarvan deze regeling vervalt van toepassing blijft op de dan lopende afwikkeling van besluiten en ingestelde gerechtelijke procedures op grond van deze regeling.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ondersteuning werkgevers inzet statushouders.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

C.E.G. van Gennip

Bijlage beoordelingskader subsidieverstrekking

Deze bijlage behoort bij artikel 6, vierde lid.

Activiteitenplan

Dit activiteitenplan bestaat uit een aantal vragen die gaan over de activiteiten die u gaat uitvoeren op de werkvloer om de statushouder de (vak)taal te leren en de cultuur van uw organisatie bij te brengen. Op basis van uw antwoorden wordt gekeken of u in aanmerking komt voor de subsidie. Voor de beantwoording van elke vraag kunt u één punt verkrijgen.

Voor de uitvoering van deze activiteiten mag u gebruik maken van externe organisaties. U kunt hierbij zelf op zoek gaan naar een geschikte partij of informatie inwinnen bij het regionale Werkgeversservicepunt of branchevereniging van de sector waarin u werkzaam bent. Uw regionale werkgeversservicepunt vindt u hier: werkgeversservicepunten.

U kunt subsidie aanvragen voor maximaal vier statushouders. De vragen met betrekking tot de statushouder zijn gesteld in enkelvoud. Mocht u voor de verschillende statushouders verschillende activiteiten uitvoeren, maak dan duidelijk in uw antwoorden welke activiteiten u uitvoert voor welke statushouder.

Functie en taken

Vraag 1

Welke formele functie zal de statushouder krijgen binnen uw organisatie? (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 2

Welke specifieke taken zal de statushouder gaan uitvoeren? (1 punt)

Antwoord

 

Begeleiding op de werkvloer

Aanbrengen van structuur op de werkvloer

Het aanbrengen van structuur op de werkvloer zorgt voor duidelijkheid voor de statushouder en andere collega’s. Het aanbrengen van structuur wordt gedaan door middel van het opstellen van een inwerkprogramma. Bij het opstellen van het inwerkprogramma kunt u de volgende vragen stellen:

– Is het contract duidelijk? Wat zijn de regels rondom ziek melden, te laat komen en het aanvragen van verlof?

– Welke prioritering is er in het aanleren van de taken en werkzaamheden?

– Welke randvoorwaarden moeten worden geregeld voor het uitvoeren van de functie? Bijvoorbeeld welke spullen/kleding is nodig?

– In hoeverre wordt er binnen de organisatie en/of de functie gebruik gemaakt van digitale systemen en digitale communicatiekanalen? Hoe kan de statushouder hier begeleid bij worden?

– Welke informatie is handig om te delen met de statushouder voorafgaand aan zijn eerste werkdag?

Daarnaast moet er sprake zijn van een buddyprogramma. Hierbij moet een medewerker gekoppeld worden aan de statushouder. Bij deze ‘buddy’ kan een statushouder terecht met al zijn of haar praktische vragen. Deze buddy is ook op de hoogte op welke manieren hulp ingeschakeld kan worden wanneer dit nodig is. Kijk daarbij naar de volgende zaken:

– Ga het gesprek met uw huidig personeel aan en kies een collega die de buddyrol op zich wil pakken.

– Heeft de buddy nog iets nodig om deze taak goed uit te voeren? (Bijv. tijd, tools of een training).

– Creëer vast momenten voor contact tussen de statushouder en buddy en creëer vaste momenten voor evaluatie.

– Zorg dat er contact is met uw gemeente, zodat zaken die geen betrekking hebben op het werk maar over integratie in de samenleving er snel een oplossing gevonden kan worden.

Vraag 3a

Uit welke onderdelen zal uw inwerkprogramma bestaan? (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 3b

Geef voor elk van deze onderdelen aan hoe u hier invulling aan geeft. (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 4a

Uit welke onderdelen bestaat uw buddyprogramma? (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 4b

Geef voor elk onderdeel aan hoe u hier invulling aan geeft. (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 5a

Hoe zorgt uw organisatie ervoor dat de buddy is toegerust om de statushouder te kunnen begeleiden? (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 5b

Geef de concrete activiteiten weer die u hiervoor onderneemt. (1 punt)

Antwoord

 

Omgangsvormen tussen de statushouder en overig personeel

Omgangsvormen op de werkvloer kunnen verschillen door de cultuur en achtergrond van iemand. Voorbeelden hiervan zijn hoe een statushouder kijkt naar hiërarchie en hoe de statushouder gewend is om te communiceren. Verschillende organisaties geven trainingen in culturele diversiteit op de werkvloer. Ook kunt u het concept ‘Train de trainer’ gebruiken, waarbij collega’s die kennis hebben van cultuursensitief werken dit ook kunnen overdragen naar (nieuwe) collega’s.

Het is dan ook van belang dat de omgangsvormen concreet worden gemaakt. Het is hierbij belangrijk dat de statushouder leert over de omgangsvormen van het overig personeel, maar ook andersom. Uw personeel moet voordat de statushouder bij u aan de slag gaat op de hoogte zijn van de nieuwe collega en zijn/haar achtergrond. Het is belangrijk dat ook de organisatie open staat voor de komst van een statushouder.

Denk hierbij aan als het gaat om omgangsvormen:

– Communicatie: mate van directheid, de mate van assertiviteit, het geven van onderlinge feedback, de werkwijzen die voor een statushouder niet als vanzelfsprekend worden beschouwd.

– Gewoontes: rondom lunchen, werktijden, sociale activiteiten, mate van zelfstandigheid en mate van samenwerken.

– Wees bewust van (onbewuste) vooroordelen die mee kunnen spelen in de omgang tussen collega’s, waaronder statushouders. Bijvoorbeeld over de beeldvorming van statushouders en inburgering. Dit kan inclusie in de weg zitten.

Vraag 6a

Uit welke onderdelen bestaat uw plan om de omgangsvormen van uw organisatie bij te brengen aan de statushouder? (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 6b

Geef per onderdeel aan welke concrete activiteiten uw organisatie hiervoor onderneemt. (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 7

Omschrijf de concrete activiteiten die uw organisatie onderneemt om uw huidige werknemers voor te bereiden op de komst van een statushouder, rekening houdend met de culturele verschillen. (1 punt)

Antwoord

 

Taalafspraken

Een statushouder kan verplichte inburgering moeten volgen of heeft dit al gedaan. Een onderdeel hiervan is taalonderwijs. Dit taalonderwijs is niet gericht op de sector en de functie van de statushouder. De statushouder mist dan meestal ook de vaktaal, dat zijn Nederlandse woorden die specifiek voor die functie gebruikt worden. De werkgever kan hem hierbij helpen.

Bepaal welke woorden, begrippen en vakjargon iemand eerst moet kennen om de taken te kunnen uitvoeren. Stel op basis hiervan een programma op hoe deze woorden kunnen worden bijgebracht aan statushouders gebruiken. Er zijn verschillende vormen om uw taalprogramma vorm te geven:

1. Creëer een map met foto’s en het bijbehorende Nederlandse woord.

2. Creëer een e-module.

3. Maak foto’s in WhatsApp en spreek daarna het woord in met een geluidsopname

4. Ook zijn er apps beschikbaar waarin woorden die nodig zijn om een bepaald beroep uit te voeren worden verbonden met foto’s.

5. Zet taalbuddy’s in.

Vraag 8a

Uit welke onderdelen bestaat uw plan om de statushouder de Nederlandse woorden en vakjargon bij te brengen die nodig zijn om de functie uit te kunnen voeren? (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 8b

Geef voor elk van deze onderdelen aan hoe u hier invulling aan geeft. (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 9a

Hoe houdt uw organisatie in de begeleiding rekening met een eventuele taalachterstand van de statushouder? (1 punt)

Antwoord

 

Vraag 9b

Licht deze activiteiten concreet toe. (1 punt)

Antwoord