In beginsel liggen aan een schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag
als de voor een rechtshandeling – die valt binnen de werkingssfeer van artikel 10a Wet Vpb 1969 – aangewende middelen niet zijn omgeleid, indien in overwegende mate zakelijke overwegingen
ten grondslag liggen aan de desbetreffende rechtshandeling.
Van een omleiding is in ieder geval sprake als het verbonden lichaam dat een lening
heeft verstrekt die voor de belastingplichtige een schuld vormt als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb 1969, de voor deze lening aangewende middelen heeft verkregen van de belastingplichtige
zelf of van een ander met de belastingplichtige verbonden lichaam. Uit het arrest
van de Hoge Raad van 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1086, volgt dat de aangewende middelen
ook anderszins omgeleid kunnen worden.
In het geval van een hiervoor genoemde omleiding slaagt een beroep op de dubbele zakelijkheidstoets
alleen als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat in overwegende mate zakelijke
overwegingen ten grondslag liggen aan de omleiding. Hierbij is niet doorslaggevend of op enig moment al dan niet vaststaat welke rechtshandelingen
met de verkregen middelen zullen worden verricht. Daarnaast merk ik op dat ook als de rechtshandeling en de daarmee verband houdende
schuld – in samenhang bezien – een zakelijk doel dienen, niet uitgesloten is dat aan
de wijze van financiering overwegingen ten grondslag liggen die niet in overwegende
mate zakelijk zijn.
Bij de parlementaire behandeling is voor de onzakelijke omleiding het voorbeeld gegeven
waarin de crediteur van een geldlening ter financiering van een acquisitie is gevestigd
in een taxhaven en deze het daarvoor aangewende eigen vermogen met het oog op die
financiering heeft verkregen van een (al dan niet buitenlandse) groepsmaatschappij.
Van een onzakelijke omleiding kan ook sprake zijn als het door de maatschappij in
de taxhaven verkregen eigen vermogen uiteindelijk door de groep extern is ingeleend.
Hierna is een aantal aanvullende voorbeelden opgenomen van een (potentieel onzakelijke)
omleiding.
Voorbeeld 10: Omleiding bij samenwerkende groep via tussenhoudster
Een belastingplichtige die als overnamehoudster fungeert neemt een schuld op bij een
met haar – in het buitenland gevestigde – verbonden lichaam (tussenhoudster) voor
de acquisitie van alle aandelen in een vennootschap. Deze tussenhoudster heeft de
hiervoor benodigde middelen verkregen van haar aandeelhouders die individueel een
belang van minder dan een derde hebben in de belastingplichtige. Op grond van artikel 10a, zesde lid, Wet Vpb 1969 zijn deze aandeelhouders aan te merken als met de belastingplichtige verbonden lichamen
(een zogenoemde ‘samenwerkende groep’).
In deze situatie is sprake van een omleiding van de voor de besmette rechtshandeling
aangewende middelen nu de tussenhoudster de middelen heeft verkregen van met de belastingplichtige
verbonden lichamen. Om die reden is renteaftrek in beginsel alleen mogelijk als de
belastingplichtige aannemelijk maakt dat in overwegende mate zakelijke overwegingen
ten grondslag liggen aan de omleiding van de aangewende middelen.
Voorbeeld 11: Omleiding via grondslag-taxhaven
Een belastingplichtige die als overnamehoudster fungeert neemt een schuld op bij een
met haar – in het buitenland gevestigde – verbonden lichaam (tussenhoudster) voor
de acquisitie van alle aandelen in een vennootschap. Deze tussenhoudster, die over
compensabele verliezen beschikt, heeft de hiervoor benodigde middelen verkregen van
een ander met de belastingplichtige verbonden lichaam (Y). Door de rentebaten bij
de tussenhoudster af te zetten tegen te verrekenen verliezen, wordt er effectief niet
geheven over deze rentebaten. In plaats van een ‘tarief-taxhaven’ is in onderhavig
voorbeeld sprake van een ‘grondslag-taxhaven’.
In deze situatie is sprake van een omleiding van de voor de besmette rechtshandeling
aangewende middelen nu de tussenhoudster de middelen heeft verkregen van een met de
belastingplichtige verbonden lichaam. Om die reden is renteaftrek in beginsel alleen
mogelijk als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat in overwegende mate zakelijke
overwegingen ten grondslag liggen aan de omleiding van de aangewende middelen. Daarbij
is van belang dat in dit geval over de met de rentelast corresponderende rentebate
effectief niet wordt geheven, hetgeen wijst op onzakelijke overwegingen.
Voorbeeld 12: Omleiding met hybride financiering
Een belastingplichtige die als overnamehoudster fungeert neemt een schuld op bij een
met haar – in het buitenland gevestigde – verbonden lichaam (tussenhoudster) voor
de acquisitie van alle aandelen in een vennootschap. Deze tussenhoudster heeft de
hiervoor benodigde middelen verkregen door aan de tophoudster van het concern een
financieringsinstrument uit te geven dat in de staat van de tussenhoudster als vreemd
vermogen wordt behandeld (dus met renteaftrek), maar in het de staat van de tophoudster
als eigen vermogen wordt beschouwd (waardoor de baten onbelast zijn).
In deze situatie is sprake van een omleiding van de voor de besmette rechtshandeling
aangewende middelen nu de tussenhoudster de middelen heeft verkregen van een met de
belastingplichtige verbonden lichaam. Om die reden is renteaftrek in beginsel alleen
mogelijk als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat in overwegende mate zakelijke
overwegingen ten grondslag liggen aan de omleiding van de aangewende middelen. Daarbij
is van belang dat in dit geval de met de rentelast corresponderende bate niet in de
heffing wordt betrokken, hetgeen wijst op onzakelijke overwegingen.