Beleidsregel aanwijzing Nationale Parken 2024–2030

Geraadpleegd op 08-05-2025.
Geldend van 23-05-2024 t/m heden

Beleidsregel van de Minister voor Natuur en Stikstof van 21 mei 2024, nr. WJZ/52780336 tot nader specificeren van de eisen die worden gesteld aan de aanwijzing van nationale parken (Beleidsregel aanwijzing nationale parken)

Artikel 1. (begripsbepalingen)

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • landschaps- of gebiedsbiografie: beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en langetermijnontwikkeling van het landschap in een bepaald gebied;

  • landschapsecologisch systeem: landschap of deel van een landschap waarbinnen onderling samenhangende functionele en ruimtelijke relaties bestaan tussen mens en natuur;

  • LESA: landschapsecologische systeemanalyse van de fysisch geografische en ecologische factoren en hun wederzijdse beïnvloedingen in een landschap met aandacht voor de invloed van de mens in het verleden en heden;

  • minister: Minister voor Natuur en Stikstof;

  • wezenlijke kenmerken: abiotische, biotische en cultuurhistorische kernkwaliteiten en hun samenhang die bepalend zijn voor het unieke, onderscheidende karakter van het nationaal park.

Artikel 2. (voorwaarden aanwijzing nationaal park)

  • 1 De minister wijst op grond van artikel 2.44, derde lid, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 3.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving een gebied uitsluitend als nationaal park aan, als:

    • a. het gebied ten minste één aaneengesloten natuurkern bevat van minimaal 1.000 hectare die behoort tot Natura 2000-gebied of onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland, ingebed in het daarmee samenhangende landschapsecologische- en cultuurhistorische systeem;

    • b. meer dan 50% van de totale oppervlakte van het gebied bestaat uit natuur die:

      • 1°. behoort tot Natura 2000-gebieden of gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland; en

      • 2°. voor zover zij niet behoort tot de onder 1˚ genoemde gebieden, in het omgevingsplan de functie natuur is toegedeeld;

    • c. het gehele gebied voldoet aan:

      • 1°. de kwaliteitseis ecosystemen;

      • 2°. de kwaliteitseis bijzonder natuurwetenschappelijk, educatief en recreatief belang; en

      • 3°. de kwaliteitseis grote schoonheid; en

    • d. de wezenlijke kenmerken van het gebied zijn verzekerd.

  • 2 Bij een verzoek om aanwijzing als bedoeld in artikel 3.68, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden door de gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin het gebied ligt in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een kaart van het gebied; en

    • b. een onderbouwing op welke manier het gebied voldoet aan de eisen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3. (kwaliteitseis ecosystemen)

  • 1 Een gebied voldoet aan de kwaliteitseis ecosystemen, bedoeld in artikel 2, onder c, onder 1°, als de ecosystemen in het gebied niet wezenlijk zijn aangetast door menselijk gebruik.

  • 2 Een ecosysteem dat niet wezenlijk is aangetast door menselijk gebruik, is een samenhangend ecosysteem met duurzaam functionerende abiotische en biotische relaties, waarbij menselijk gebruik en beheer geen negatieve invloed hebben op het duurzaam functioneren.

Artikel 4. (kwaliteitseis bijzonder natuurwetenschappelijk, educatief en recreatief belang)

Een gebied voldoet aan de kwaliteitseis bijzonder natuurwetenschappelijk, educatief en recreatief belang, bedoeld in artikel 2, onder c, onder 2°, als zich in het gebied natuurwetenschappelijke, educatieve en recreatieve waarden van nationaal of internationaal belang bevinden, die op passende wijze beleefbaar zijn.

Artikel 5. (kwaliteitseis grote schoonheid)

  • 1 Een gebied voldoet aan de kwaliteitseis grote schoonheid, bedoeld in artikel 2, onder c, onder 3°, als het gebied een natuurlijk landschap van grote schoonheid omvat.

  • 2 Een natuurlijk landschap van grote schoonheid is een landschap met een unieke identiteit, met aandacht voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de plaatselijke tradities, verhalen, geschiedenis en lokale producten.

Artikel 6. (verzekeren wezenlijke kenmerken)

  • 1 De wezenlijke kenmerken binnen een gebied zijn verzekerd, overeenkomstig artikel 2, onder d, als de functies, gebruiksvormen en beheer in het gebied naar het oordeel van de minister voldoende ondersteunend zijn aan het functioneren van het landschapsecologische systeem en de biodiversiteit.

  • 2 De beschrijving en het behoud van de wezenlijke kenmerken wordt onderbouwd door middel van:

    • a. een LESA en een landschaps- of gebiedsbiografie; en

    • b. het instrumentarium van de Omgevingswet dat voor het behoud wordt ingezet.

Artikel 7. (bestaande parken)

  • 1 Herbegrenzing van een voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel aangewezen nationaal park vindt alleen plaats als dat park voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de artikelen 2 tot en met 6.

  • 2 De minister overweegt intrekking van een voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel vastgesteld besluit tot aanwijzing van een nationaal park, als dit park op 1 januari 2030 niet voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de artikelen 2 tot en met 6.

Artikel 8. (inwerkingtreding)

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Artikel 9. (citeertitel)

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel aanwijzing Nationale Parken 2024–2030.

’s-Gravenhage, 21 mei 2024

De Minister voor Natuur en Stikstof,

C. van der Wal-Zeggelink