De ISD-maatregel is blijkens de parlementaire geschiedenis in het leven geroepen als
alternatief voor een gevangenisstraf. De ISD-maatregel kan daarom niet samen met een gevangenisstraf worden opgelegd.
Dit brengt mee dat ook een voorwaardelijke ISD-maatregel niet kan worden gecombineerd
met een gevangenisstraf. Evenmin is een combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf
en een (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel mogelijk.
Aangezien de ISD-maatregel een alternatief is voor de gevangenisstraf, wordt de maatregel
niet gevorderd bij ontoerekeningsvatbaarheid in de zin van art. 39 Sr.
Als de verdachte een stelselmatige dader is zoals bedoeld in deze richtlijn, dan overweegt
de officier van justitie de vordering van de ISD-maatregel.
De ISD-maatregel kan worden gevorderd bij een misdrijf genoemd in art. 67, eerste lid, Sv, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 38m, eerste lid, onder 1°, Sr). De ISD-maatregel kan daarnaast alleen worden gevorderd indien de veiligheid van
personen of goederen het opleggen van de maatregel eist (art. 38m, eerste lid, onder
3°, Sr).
Het karakter van de ISD-maatregel is zowel gericht op beveiliging van de maatschappij
door langdurige vrijheidsbeneming als op het voorkomen van recidive door gedragsbeïnvloeding.
De rechter kan de ISD-maatregel slechts opleggen nadat een met redenen omkleed, gedagtekend
en ondertekend reclasseringsadvies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de
maatregel wordt overgelegd. Uit het advies dient te blijken: het recidiverisico, de
oorzaken van recidive en de ontvankelijkheid op interventies (de eerdere hulpverleningsgeschiedenis).
Het aantal en de aard van eerdere reclasseringscontacten is hiermee medebepalend bij
de beoordeling de ISD-maatregel te vorderen.
De beveiliging van de maatschappij maakt dat een ISD-maatregel ook aangewezen kan
zijn wanneer voor de verdachte geen programma met erkende gedragsinterventies en vaardigheidstrainingen
beschikbaar is.
Bij een bijzondere zorgbehoefte (verstandelijk handicap, psychische stoornis, verslavingsproblematiek)
is de onafhankelijke indicatiestelling door een gedragskundige (onder regie van het
NIFP) de basis voor overplaatsing naar een bijzondere zorgvoorziening binnen het gevangeniswezen,
de tijdelijke plaatsing in een accommodatie ex. art. 15, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet.
Het ontbreken van het vooruitzicht op nazorg (na beëindiging van de maatregel) is
geen reden om af te zien van het vorderen van een ISD-maatregel. De nazorg is pas
aan de orde tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel. Deze valt onder de gezamenlijke
verantwoordelijkheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen, de reclassering en de
gemeente van terugkeer.
Het is onwenselijk dat na oplegging van de ISD-maatregel een eerder opgelegd reclasseringstoezicht,
waarvan de proeftijd niet loopt gedurende een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, na
de tenuitvoerlegging van die maatregel weer verder loopt. Dit kan leiden tot discussie,
bijvoorbeeld over verantwoordelijkheden van de gemeente bij de nazorg. Nu de (on)voorwaardelijke
ISD-maatregel het meest aangewezen instrument voor het reclasseringstoezicht is, dient
een eerder bij bijzondere voorwaarde opgelegd reclasseringstoezicht komen te vervallen.
Het verdient daarom aanbeveling bij de vordering tot een (on)voorwaardelijke ISD-maatregel
tevens te vorderen dat de bijzondere voorwaarden die verband houden met reclasseringstoezicht
komen te vervallen en dat ten uitvoer leggen voor het overige worden afgewezen.