Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wki bepaalt dat de inschrijving in het incassoregister wordt geweigerd, indien gelet
op de voornemens van de aanvrager en de antecedenten van de aanvrager en, voor zover
van toepassing, de bestuurders, naar redelijke verwachting niet zal worden voldaan
aan een bij of krachtens artikel 11, 12 of 13 van de Wki gestelde regel of overigens niet zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen
van een goede verrichter of aanbieder van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden
in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.
In verband met de voornemens van de aanvrager is de uiteenzetting als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wki van belang. Uit deze uiteenzetting zal moeten blijken dat en hoe de aanvrager naar
redelijke verwachting zal voldoen aan de bij of krachtens artikel 11, 12 en 13 van de Wki gestelde regels. Blijkt dat niet, dan wordt de inschrijving in het register geweigerd.
Voor de uiteenzetting kan door de aanvrager gebruik worden gemaakt van een door de
Minister ontwikkeld standaardformulier.
De inschrijving in het register wordt voorts geweigerd indien bij het onderzoek naar
de antecedenten van de aanvrager en de eventuele bestuurders (de betrouwbaarheidstoets)
blijkt van:
Ad a. (veroordelingen andere rechterlijke uitspraken)
De aanvrager en de bestuurders mogen op het moment van de aanvraag niet:
-
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens
het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd
of,
-
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens
het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd
Verlenging terugkijktermijn
Wanneer de aanvrager of een van de bestuurders gedurende de voor de aanvraag relevante
terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf heeft ondergaan, wordt de van toepassing
zijnde terugkijktermijn ten aanzien van de desbetreffende (rechts)persoon (telkens)
vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de termijn
bestaat uit in totaal vier dan wel acht jaren, waarin geen sprake is geweest van een
vrijheidsbenemende straf. De betrokkene heeft immers gedurende de duur van de vrijheidsbenemende
straf niet kunnen laten zien dat hij geen (relevante) strafbare feiten meer zal plegen.
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door
het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijkgesteld met
een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Hoger beroep
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt
als uitgangspunt genomen de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg.
Buitenlandse veroordelingen
Een veroordeling in het buitenland, wegens overtreding van een aldaar geldende strafbepaling,
wordt gelijkgesteld met een veroordeling in Nederland voor zover het feit ook in Nederland
strafbaar is gesteld.
Afwijking termijnen
De Minister kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet
op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd,
de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan
een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee
te dienen belang.
Andere rechterlijke uitspraken dan veroordelingen
Met betrekking tot rechterlijke uitspraken die niet tot een veroordeling hebben geleid,
kan gedacht worden aan zaken waarbij het tot een vrijspraak is gekomen wegens het
ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Die situatie zal in het algemeen minder snel aanknopingspunten bieden om een toestemming
te weigeren. Een vrijspraak wil echter niet zonder meer zeggen dat de verdachte het
feit niet heeft gepleegd, maar dat de rechter niet voldoende bewezen acht dat de verdachte
het feit gepleegd heeft. De Minister kan in bepaalde gevallen ook na een vrijspraak
nog altijd reden hebben om de betrokkene niet betrouwbaar te achten. In het algemeen
is het wel zo dat een vrijspraak extra zware eisen zal stellen aan de motivering van
de weigering van de inschrijving.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager of een van de bestuurders bekende feiten)
De inschrijving kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene
bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar
is om als incassodienstverlener of bestuurder te functioneren. Dit zal met name -maar
niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels
naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk
ernstige aantasting van de rechtsorde.
Overtredingen
Veroordelingen voor overtredingen, niet zijnde misdrijven, zijn voor de beoordeling
in beginsel niet van belang. Dat ligt anders wanneer sprake is van een reeks van overtredingen.
Daaraan kan dan de conclusie worden verbonden dat de aanvrager of de betrokken bestuurder
kennelijk niet in staat is zich aan regelgeving te houden.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
(Tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten kunnen ertoe
leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om als incassodienstverlener
of bestuurder te functioneren. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene
nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij
dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot,
bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid
een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is
genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor
wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar
Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.
Verkeren in criminele kringen
In geval van aanwijzingen dat de aanvrager of een van de bestuurders verkeert in kringen
waarbinnen (dreiging met) geweld niet wordt geschuwd, dan wel indicaties die wijzen
in de richting van betrokkenheid van aanvrager of bestuurder bij enige vorm van afpersing,
drugshandel of andere zware (georganiseerde) criminaliteit dan wel het verkeren door
hem in (zware) criminele kringen, kan er eveneens aanleiding zijn aan te nemen dat
de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is om als incassodienstverlener of bestuurder
te functioneren. In het geval er een vermoeden bestaat dat de betrokkene verkeert
in criminele kringen dient dit vermoeden objectief bepaalbaar te zijn op grond van
de onderliggende politiegegevens. Daarbij moet worden bedacht dat betrokkene zoveel
mogelijk de gelegenheid moet krijgen zich te verweren tegen de tegen hem bestaande
bedenkingen.
Wanneer de informatie (van bijvoorbeeld het Team Criminele Inlichtingen) niet mag
worden prijsgegeven kunnen de desbetreffende gegevens niet worden gebruikt voor de
betrouwbaarheidstoets. Voor zover informatie wel kan worden prijsgegeven en gebruikt,
kan de politie ter bescherming van de identiteit van de informant volstaan met het
beknopt vermelden van de gegevens waarmee de aanvrager of de betrokken bestuurder
in verband wordt gebracht en wat de betrouwbaarheid is van deze informatie in een
rapport of proces-verbaal. In het kader van een eventuele beroepsprocedure kan de
rechtbank zo nodig vertrouwelijk kennisnemen van de onderliggende informatie om zich
zodoende een oordeel te kunnen vormen over de juistheid van het bestreden besluit.
Termijn
De periode die in acht moet worden genomen bij toepassing van het bepaalde onder b
is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De periode kan echter – behoudens
uitzonderlijke gevallen – nooit langer zijn dan de 8 jaar als hiervoor genoemd.