Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026

[Regeling vervalt per 01-01-2027.]
Geraadpleegd op 26-04-2025.
Geldend van 26-06-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 1 februari 2024, nr. IENW/BSK-2024/5214, houdende tijdelijke regels voor het verlenen van subsidie voor de realisering van walstroomvoorzieningen voor zeeschepen in zeehavens 2024–2026 (Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • AFIR-verordening: verordening (EU) 2023/1804 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU (PbEU 2023, L 234);

  • containerzeeschip: zeeschip dat uitsluitend is ontworpen voor het vervoer van containers in het ruim en aan dek;

  • exploitatiewinst: winst als bedoeld in artikel 2, negenendertigste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • hogesnelheidspassagiersvaartuig: vaartuig als omschreven in hoofdstuk X, voorschrift 1, van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1977, 77), dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;

  • Kaderbesluit: Kaderbesluit subsidies I en M;

  • Minister: Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • passagiersschip: schip dat meer dan twaalf passagiers mag vervoeren;

  • ro-ro-passagiersschip: schip dat over de nodige voorzieningen beschikt om weg- of spoorvoertuigen het vaartuig op en af te laten rijden en dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;

  • RVO: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • subsidiabele kosten: in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 56 ter, tweede lid bis, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • walstroomvoorziening: vaste of mobiele haveninfrastructuur waarmee een haven vaartuigen die zijn aangemeerd aan de kade van elektrische stroom kan voorzien voor gebruik daarvan aan de kade;

  • zeehaven: haven als bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PbEU 2017, L 57);

  • zeeschip: schip als bedoeld in artikel 1 van de Scheepvaartverkeerswet, met uitzondering van pleziervaartuigen.

Artikel 2. Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is het stimuleren van de realisatie van walstroomvoorzieningen voor zeeschepen in zeehavens, teneinde de emissie van CO2 te verminderen en voor zover het een zeehaven betreft die onder de reikwijdte van artikel 9 van de AFIR-verordening valt, te stimuleren dat de minimale walstroomvoorzieningen als bedoeld in dat artikel worden gerealiseerd.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De Minister kan aan een in Nederland gevestigde rechtspersoon of aan meerdere rechtspersonen die samenwerken in een samenwerkingsverband subsidie verstrekken voor de aanschaf en installatie van een walstroomvoorziening voor zeeschepen:

    • a. op een terminal die:

      • 1°. in de drie kalenderjaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag gemiddeld werd aangedaan door:

        • meer dan 100 containerzeeschepen van meer dan 5.000 brutoton;

        • meer dan 40 ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen van meer dan 5.000 brutoton; of

        • meer dan 25 passagiersschepen van andere types dan ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen van meer dan 5.000 brutoton;

      • 2°. in het kalenderjaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag door ten minste 50 zeeschepen is aangedaan en die blijkens een verklaring van de havenbeheerder in voldoende mate bijdraagt aan het realiseren van walstroomvoorzieningen voor ten minste 90% van de containerzeeschepen, ro-ro-passagiersvaartuigen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen of andersoortige passagiersschepen van meer dan 5.000 brutoton die de betreffende zeehaven aandoen; of

    • b. op een kade in een zeehaven mits deze kade of de betreffende terminal, die niet wordt aangemerkt als een terminal bedoeld in onderdeel a, in het kalenderjaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag door ten minste 50 zeeschepen is aangedaan.

  • 2 Subsidie voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a, subonderdeel 2o, wordt uitsluitend verstrekt indien de betreffende terminal is gelegen in een zeehaven die, voor het betreffende scheepssegment, in de drie kalenderjaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag gemiddeld werd aangedaan door:

    • meer dan 100 containerzeeschepen van meer dan 5.000 brutoton;

    • meer dan 40 ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen van meer dan 5.000 brutoton; of

    • meer dan 25 passagiersschepen van andere types dan ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen van meer dan 5.000 brutoton.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor een walstroomvoorziening met hoogspanning die, inclusief het ontwerp, de installatie en het testen van de systemen, niet voldoet aan de technische specificaties van norm IEC/ISO/IEEE 80005-1:2019 voor walstroomvoorzieningen.

  • 4 Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:

    • a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;

    • b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.

Artikel 3a. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 3b. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • c. aan derden betaalde kosten.

  • 3 Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 80,– per uur.

Artikel 3c. Berekening met forfaitair uurtarief loonkosten

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 80,– per uur.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • b. aan derden betaalde kosten.

Artikel 4. Hoogte subsidie

  • 2 De subsidie wordt berekend over:

    • a. het bedrag van de subsidiabele kosten indien de subsidieaanvraag ten hoogste € 5.500.000,00 bedraagt; of

    • b. het bedrag van de subsidiabele kosten waarop de exploitatiewinst in mindering is gebracht indien de subsidieaanvraag meer dan € 5.500.000,00 bedraagt.

  • 3 Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Waterstaat, wordt in de beschikking tevens vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Waterstaat.

  • 4 De subsidie wordt verleend met toepassing van artikel 56 ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 5 Subsidie die door de Commissie van de Europese Unie is verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt niet in mindering gebracht op de subsidie waarvoor de aanvrager krachtens deze regeling in aanmerking komt.

Artikel 5. Subsidieplafonds en wijze van verdeling

  • 4 De Minister stelt de hoogte van de subsidieplafonds voor 2025 en 2026 vast voor aanvang van het tijdvak waarvoor deze worden vastgesteld en maakt dit bekend in de Staatscourant.

  • 5 De Minister verdeelt de in de betreffende jaar beschikbare subsidiebedragen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6. Aanvraag subsidieverlening

  • 1 De aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

  • 2 Voor 2024 kan de aanvraag bij RVO worden ingediend vanaf 26 maart 2024, 09.00 uur tot en met 15 oktober 2024, 17.00 uur.

  • 3 De Minister stelt de aanvraagperiode voor de daaropvolgende jaren vast en maakt dit bekend in de Staatscourant voor aanvang van het tijdvak waarvoor het wordt vastgesteld.

  • 5 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een onderbouwde begroting en van de gevraagde subsidie;

    • b. een projectplan;

    • c. een inschatting van de jaarlijks vermeden CO2-uitstoot;

    • d. een prognose van de exploitatiewinst, indien de gevraagde subsidie meer dan € 5.500.000,00 bedraagt;

    • e. een onderbouwing dat de betreffende terminal voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, gestelde voorwaarden indien subsidie wordt aangevraagd voor de activiteiten als bedoeld in dat onderdeel, in de vorm van:

      • een opgave van het aantal containerzeeschepen, ro-ro-passagiersvaartuigen, hogesnelheidspassagiersvaartuigen of andersoortige passagiersschepen, van meer dan 5.000 brutoton dat de betreffende terminal in de drie kalenderjaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag heeft aangedaan; of

      • een opgave van het aantal zeeschepen dat de betreffende terminal in het kalenderjaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag heeft aangedaan en een verklaring van de havenbeheerder dat de betreffende terminal in voldoende mate bijdraagt aan het realiseren van walstroomvoorzieningen voor ten minste 90% van de containerzeeschepen, ro-ro-passagiersvaartuigen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen of andersoortige passagiersschepen van meer dan 5.000 brutoton die de betreffende zeehaven aandoen.

    • f. een opgave van het aantal zeeschepen dat de betreffende terminal in het kalenderjaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag heeft aangedaan, indien subsidie wordt gevraagd voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder b.

    • g. een verklaring van de exploitant van de betreffende terminal dat deze instemt met de subsidieaanvraag, indien deze niet de aanvrager is.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

Onverminderd de in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit vermelde afwijzingsgronden, wordt de aanvraag om subsidie in ieder geval afgewezen indien:

  • a. voor dezelfde activiteit al subsidie is verstrekt op grond van deze regeling of op grond van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2022–2023;

  • b. sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. de werkzaamheden aan activiteiten als bedoeld in artikel 3 reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag is ingediend; of

  • e. subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 8. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De activiteiten als bedoeld in artikel 3 worden binnen 48 maanden na de startdatum afgerond. De startdatum ligt maximaal 6 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De subsidieontvanger doet gedurende de uitvoering van de activiteiten, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 8 van het Kaderbesluit, middels een jaarrapport en een eindrapport verslag van de voortgang. Het eindrapport geeft de mate aan waarin deze activiteit naar verwachting gaat bijdragen aan het doel van deze regeling in artikel 2.

  • 3 De subsidieontvanger toont aan dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie door middel van verstrekking van gegevens die betrekking hebben op de effecten van de door hem op grond van deze regeling uitgevoerde activiteiten tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling en voor zover medewerking redelijkerwijs van hem verwacht kan worden.

  • 5 De subsidieontvanger verschaft aan de Minister desgevraagd tot vijf jaar na de datum van subsidievaststelling gegevens over de hoeveelheid jaarlijkse geleverde elektriciteit van de walstroomvoorziening, alsmede een inschatting van de behaalde CO2-reductie.

  • 6 De walstroomvoorziening wordt op gelijke en niet-discriminerende wijze tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers bij de betreffende kade of terminal beschikbaar gesteld.

Artikel 9. Voorschot

Het voorschot bedraagt ten hoogste 80% van de subsidie waarvan achtereenvolgens 30% en 50% wordt uitgekeerd.

Artikel 10. Subsidievaststelling

Binnen dertien weken nadat de activiteiten, bedoeld in artikel 3 zijn afgerond, wordt door de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

Artikel 11. Verslag

Uiterlijk op 1 juli 2031 stelt de Minister een verslag op over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 26 maart 2024.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum aangevraagde subsidies.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

M.G.J. Harbers