Sanctieregeling Hamas en PIJ 2024

Geraadpleegd op 31-05-2025.
Geldend van 01-04-2025 t/m heden

Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 februari 2024, nr. MinBuZa.2024.20449-9, houdende beperkende maatregelen ten aanzien van Hamas en de Palestijnse Islamitische Jihad (Sanctieregeling Hamas en PIJ 2024)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Gelet op Verordening (EU) 2024/386 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2024 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen degenen die gewelddadige acties door Hamas en de Palestijnse Islamitische Jihad steunen, faciliteren of mogelijk maken (PbEU 19 januari 2024, nummer 00386) en de artikelen 2, tweede lid, en 3 van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder Verordening (EU) 2024/386: Verordening (EU) 2024/386 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2024 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen degenen die gewelddadige acties door Hamas en de Palestijnse Islamitische Jihad steunen, faciliteren of mogelijk maken (PbEU 19 januari 2024, nummer 00386).

Artikel 2

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 2, eerste en tweede lid, 8, eerste lid, en 9, eerste lid, van Verordening (EU) 2024/386.

  • 2 Een verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing in gevallen waarin artikel 3, eerste lid, 4, eerste of tweede lid, 5, eerste lid, 6, eerste lid, of 7 van Verordening (EU) 2024/386 van toepassing is.

Artikel 3

  • 2 De bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 4, tweede en derde lid, 5, eerste lid, 6, eerste lid, en 8, eerste lid, van Verordening (EU) 2024/386 is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor zover het betreft de vrijgave of beschikbaarstelling van economische middelen of informatie anders dan van financiële aard.

  • 3 De Minister die het aangaat is, of zelfstandige bestuursorganen als bedoeld in artikel 1 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn, onverminderd de bepalingen terzake in bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, in afwijking van artikel 10g van de Sanctiewet 1977 bevoegd om gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem bij of krachtens enig wettelijk voorschrift opgedragen taken, te verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving of met de uitvoering van de verdragen, besluiten, aanbevelingen en afspraken, bedoeld in artikel 2 van de Sanctiewet 1977, tenzij:

    • a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • c. de vertrouwelijkheid van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • d. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die de Sanctiewet 1977 beoogt te beschermen; of

    • e. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H.G.J. Bruins Slot