Leidraad schadeberekening
Artikel 1 werkelijke verleggingskosten
-
1. De hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding wordt vastgesteld
volgens de hierna volgende berekeningsmethodiek.
-
2. Bij deze berekeningsmethodiek worden de componenten vermogensschade en inkomensschade
niet als uitgangspunt genomen.
-
3. Bij deze berekeningsmethodiek worden de kosten vastgesteld aan de hand van de werkelijke
verleggingskosten.
-
4. De werkelijke verleggingskosten bestaan uit:
-
– materiaalkosten,
-
– kosten van het uit en in bedrijfstellen,
-
– kosten van ontwerp en begeleiding, en
-
– uitvoeringskosten.
-
5. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing
van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet (zoals bijvoorbeeld
een capaciteitstoename van een leiding of het voordeel dat ontstaat indien er een
nieuwe leiding in de plaats komt van een technisch versleten leiding).
Artikel 2 materiaalkosten
Onder materiaalkosten worden verstaan:
kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van
de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies.
Hieronder worden in elk geval verstaan kosten van kabel- en of leidingcomponenten,
kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen,
alsmede kosten van bouwmaterialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor
gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht.
Artikel 3 kosten van in- en uit bedrijf stellen
Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:
-
– kosten van het spannings- of produktloos maken van de kabel en leiding alsmede de
kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding,
-
– kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard. Tijdelijke
voorzieningen van operationele aard zijn voorzieningen die benodigd zijn om de levering
tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen.
Artikel 4 uitvoeringskosten
Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:
-
– kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals
werkputten en ondersteuningen),
-
– kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van verlaten kabels of leidingen.
De ter plaatse vrijgekomen materialen zijn, of worden het eigendom van de kabel- of
leidingbeheerder,
-
– kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met
de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen),
-
– kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard, zoals extra kabel- en leidingvoorzieningen
die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd in samenhang
met de voortgang van het infrastructuurproject.
Artikel 5 voordeeltoerekening
Een aftrek nieuw voor oud wordt alleen toegepast indien sprake is van kenbaar technisch
versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan kabels of
leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken
zal zijn.
Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening
waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding.
Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening
uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid
onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel.
De technische levensduur van een aantal soorten kabels of leidingen wordt bepaald
aan de hand van het overzicht dat in onderstaande toelichting is opgenomen. De technische
levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen
wordt naar redelijkheid bepaald.
Toelichting op de leidraad schadeberekening
Voor de te verleggen kabel of leiding geldt dat allereerst de kosten van een verlegging
bepaald dienen te worden. Van deze kosten worden de voordelen afgetrokken die voortvloeien
uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is de schade die een kabel- of leidingbeheerder
lijdt door een verlegging. De wijze van schadeberekening is in deze bijlage vastgelegd.
In de bovenstaande artikelen is uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethode
worden gehanteerd bij het vaststellen van de omvang van de schade bij een verlegging
van een kabel of leiding. Schade wordt gedefinieerd als de kosten die gemaakt moeten
worden om de verlegging uit te voeren minus de uit de verlegging voortvloeiende voordelen.
Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van de schade bij een verlegging van een
kabel of leiding zijn de werkelijke verleggingskosten. De verleggingskosten omvatten
alle directe kosten die de aanvrager moet maken om de kabel of leiding te verleggen.
In concreto betreft het de volgende kostencomponenten:
De berekeningswijze van de kosten van een verlegging is ontleend aan de Overeenkomst.
De volgende uitgangspunten van de Overeenkomst liggen ten grondslag aan de berekeningswijze:
-
– kabels en leidingen zijn incourante objecten, ze kunnen immers niet meer op de markt
verhandeld worden nadat ze zijn gelegd en hun functie zijn gaan vervullen, wat tot
gevolg heeft dat bij de berekening van schade en de vergoeding de werkelijke verleggingskosten
als uitgangspunt worden genomen;
-
– verleggingen dienen te worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief
dat tegen de maatschappelijke laagste kosten gerealiseerd kan worden. Dit houdt in
dat gestreefd dient te worden naar optimalisatie, hetgeen betekent dat bij een verlegging
gekozen zal worden voor het meest aantrekkelijke alternatief onder de voorwaarde dat
zulks geen nadelen oplevert voor de verlegger en de minister ten opzichte van de meest
voor de hand liggende variant. De meest voor de hand liggende variant is een verlegging
ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Kosten van ontwerp en begeleiding
Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding als bedoeld in lid 4 wordt
aansluiting gezocht bij artikel 26 van de Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever
en adviserend ingenieursbureau (RVOI 1998). Ingevolge artikel 26 van die regeling
kunnen de volgende werkzaamheden worden onderscheiden:
-
– onderzoek,
-
– voorontwerp,
-
– definitief ontwerp,
-
– bestek,
-
– aanbesteding en gunning,
-
– detaillering ten behoeve van de uitvoering,
-
– directievoering,
-
– opleveringonderhoud- en garantietermijn.
Voor de hoogte van de hier opgesomde kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangspunt.
Indien deze afwijken van het in de RVOI 1998 aangegeven niveau, dan dient onderbouwing
van de afwijking te worden gegeven. Zonodig kan een beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid
van artikel 4:84 van de wet gedaan worden.
Het vijfde 5 impliceert dat, wanneer sprake is van een capaciteitstoename van een
leiding of een vervanging van een technisch versleten leiding of kabel, het hierdoor
ontstane voordeel wordt afgetrokken van het schadebedrag dat wordt vastgesteld. Mutatis
mutandis geldt hetzelfde voor opstallen indien er sprake is van kwantificeerbare voordelen.
Artikel 2 materiaalkosten
Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het
begrip ’materiaalkosten’. Een sluitende opsomming van wat onder het begrip materiaalkosten
dient te vallen is niet goed mogelijk zodat in de praktijk van geval tot geval beoordeeld
dient te worden welke kosten als materiaalkosten aangemerkt dienen te worden. Als
richtsnoer kan daarbij wellicht de interpretatie die in de praktijk gegeven wordt
aan artikel 4 van de Overeenkomst dienen.
Artikel 3 kosten van uit- en in bedrijf stellen
Onder kosten van uit- en in bedrijf stellen vallen kosten van tijdelijke voorzieningen
van operationele aard, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering
en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.
Artikel 4 uitvoeringskosten
Onder uitvoeringskosten vallen de kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke
aard. Hieronder wordt verstaan alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen
verstaan, die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in
het kader van de door de minister gevraagde verlegging. Deze kosten houden nauw verband
met de noodzakelijke continuïteit van het bedrijfsproces van de betrokken kabel- of
leidingbeheerder. Als richtsnoer kan daarbij wellicht de interpretatie die in de praktijk
gegeven wordt aan artikel 6 van de Overeenkomst dienen.
De kosten van een CAR-verzekering vallen ook onder het begrip uitvoeringskosten.
Onder uitvoeringskosten worden tevens de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen
van zakelijke rechten begrepen. Uitgangspunt hierbij is echter wel dat deze kosten
redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag wat redelijk is kan bijvoorbeeld
gekeken worden naar de regeling terzake zoals die door de Gasunie en LTO Nederland
is overeengekomen.
Artikel 5 voordeeltoerekening
Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan
veroudering onderhevig te zijn. Dit leidt ertoe dat een korting ‘nieuw voor oud’ niet
toegepast kan worden bij het bepalen van de kosten voor het verleggen van een dergelijke
leiding. De hoogte van de kosten van een verlegging kan echter wel gecorrigeerd worden
indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.
Dit is o.a. het geval als:
-
– de capaciteit van de leiding toeneemt;
-
– de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse);
-
– opheffen van een evident verkeerde ligging;
-
– opheffen van constructiefouten of een foutieve keuze van leidingmaterialen voorzover
deze de technische levensduur significant zouden kunnen beïnvloeden;
-
– achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaande met een significante verkorting van
de technische levensduur, en
-
– een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.
Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie
nieuw voor oud worden toegepast conform de regels van het onteigeningsrecht waarbij
dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht
kan worden op de vergoeding.
Een aftrek nieuw voor oud bij leidingen is gecompliceerd, omdat in bijna alle aanpassings-
en verleggingssituaties een zelfstandige eenheid (een onderdeel van de technische
werken in het leidingencomplex, dat bij vervanging van een (deel van) dit leidingencomplex,
zowel uit technisch als uit bedrijfseconomisch oogpunt naar redelijke verwachting
in stand zal blijven) ontbreekt. Bij een verlegging van een deel van een zelfstandige
eenheid is het pas zinvol om een correctie nieuw voor oud toe te passen, indien die
partiële verlegging dicht tegen het moment aan zit, waarop de technische levensduur
van de gehele leiding verstreken is. Van dat laatste is sprake indien de periode tussen
partiële verlegging en een verstrijken van de technische levensduur 5 jaar of korter
is.
Een voorbeeld:
-
– leiding aangelegd in 1979
-
– technische levensduur: 45 jaar
-
– totale leiding met een lengte van 800 m zou naar objectieve maatstaven aldus in 2024
moeten worden vernieuwd infrastructureel project maakt verlegging van 100 m leiding
noodzakelijk in 2021 kosten ‘partiële verlegging’: € 300.000 – geschatte kosten gehele
verlegging in 2024: € 1.500.000
-
– evenredig deel van het in 2021 te verleggen deel ten opzichte van de in 2024 geplande
totale verlegging is:(100) / (800) x € 1.500.000= € 187.500
-
– bij een rekenrente van 4% (dit is tweederde van het gemiddelde percentage dat de grootste
banken van Nederland als rente hanteren voor standaard-hypotheken zonder gemeentegarantie
op basis van een tienjarige annuïteit) is dit bedrag naar het jaar 2021 contant te
maken met de rekensom € 187.500: (1,04)3= € 166.687
-
– de schadeloosstelling is nu gelijk aan € 300.000 (kosten partiële verlegging in 2021)
minus € 166.687 (de contant gemaakte evenredige besparing in 2024) = € 133.313
Overzicht technische levensduur
Het onderstaande overzicht is samengesteld op grond van artikel 9 lid 2 van de Overeenkomst.
Dit overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding
die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient
te worden.