Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid fysieke leefomgevingsfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv)

Geraadpleegd op 12-05-2025. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2025 en zichtdatum 10-03-2025.
Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid fysieke leefomgevingsfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv)

Samenvatting

In het Besluit OM-afdoening 2008 is krachtens artikel 257ba, eerste lid, Sv voor daarin aangewezen zaken betreffende misdrijven of overtredingen in de sfeer van de wetgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving, voor zover die van geringe ernst of eenvoudige aard zijn binnen daarbij gestelde grenzen een strafbeschikkingsbevoegdheid verleend aan een aantal lichamen en personen, met een publieke taak belast. De zaken betreffen zowel economische als niet-economische delicten.

Tot 1 januari 2024 maakte deze richtlijn onderscheid tussen enerzijds ‘milieufeiten’ en anderzijds ‘keurfeiten.’ Deze systematiek is door de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet langer correct. De Omgevingswet ziet ingevolge artikel 1.2 lid 2 van die wet namelijk op de fysieke leefomgeving (onder meer: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultuur en werelderfgoed).

De gedragingen die worden verricht in strijd met de wet- en regelgeving op het gebied van beheer en onderhoud van waterstaatswerken zijn geen economische delicten. Deze gedragingen steunden voorheen op bepalingen uit de Model Keur van de waterschappen en zullen per 1 januari 2024 moeten worden overgezet naar verordeningen (anders dan waterschapsverordeningen) van een waterschap.1 Hierin kan worden bepaald dat het niet naleven van de hierin opgenomen voorschriften strafbaar is.

De gedragingen die zien op het onttrekken van grondwater zullen worden opgenomen in de waterschapsverordeningen en vonden voorheen hun plaats in de Model Keur. Per 1 januari 2024 zullen dit, gelet op het systeem van de Wet op de economische delicten en de Omgevingswet, economische delicten opleveren. Ditzelfde geldt voor gedragingen die zien op de handelingen in watersystemen, algemene regels, algemene regels (waterkeringen), algemene regels (waterkwantiteit), algemene regels (grondwater).

Ingevolge het tweede lid van artikel 257ba Sv is het College van procureurs-generaal (hierna: College) belast met het toezicht op en het opstellen van richtlijnen voor het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid door de aangewezen lichamen en personen.

Deze richtlijn bevat regels voor het gebruik van de twee in het Besluit OM-afdoening 2008 onderscheiden bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheden. Daarnaast bevat zij boetebedragen voor fysieke leefomgevingsfeiten.

De richtlijn is gericht tot de aangewezen lichamen en personen, hierna aangeduid als: bevoegd gezag.

Voor zover een bevoegd gezag het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid overeenkomstig deze richtlijn heeft gemandateerd aan een ander, dient het ervoor te zorgen dat de betrokken persoon de richtlijn eveneens in acht neemt. Deze zorgplicht ziet in het bijzonder op de wijze waarop wordt omgegaan met de hieronder te noemen contra-indicaties voor het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid, de rechtswaarborgen voor de verdachte en de boetebedragen. Bij het toezicht door het College op het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid zal dit een belangrijk aandachtspunt zijn.

1. Achtergrond

Sinds 1 februari 2008 biedt het Wetboek van Strafvordering een meervoudige grondslag voor de buitengerechtelijke afdoening van misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat, en alle overtredingen door middel van een strafbeschikking.2 Hierin kan een straf, maatregel of aanwijzing worden opgelegd. Met deze regeling heeft de wetgever beoogd de transactie als buitengerechtelijk afdoeningsmiddel geleidelijk te vervangen door de strafbeschikking.

De wet onderscheidt drie soorten strafbeschikkingen:

  • a. de OM-strafbeschikking, uit te vaardigen door officieren van justitie (art. 257a Sv)

  • b. de politiestrafbeschikking, uit te vaardigen door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen algemeen of buitengewoon opsporingsambtenaren (art. 257b Sv)

  • c. de bestuurlijke strafbeschikking, uit te vaardigen door bij algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamen of personen, met een publieke taak belast (art. 257ba Sv).

Naar haar aard verschilt de strafbeschikking op enkele punten van een transactie. Anders dan bij de transactie het geval is, berust een strafbeschikking op een schuldvaststelling; een strafbeschikking mag alleen worden uitgevaardigd nadat is vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de verdachte het feit heeft begaan.

Waar de transactie strekt tot voorkoming van vervolging, is het uitvaardigen van een strafbeschikking een daad der vervolging. Hiermee vertoont de strafbeschikking overeenkomst met de bestuurlijke boete, gezien het punitieve karakter. Een strafbeschikking levert zonder tussenkomst van de rechter een executoriale titel op. Het procesinitiatief komt bij de verdachte te liggen: als hij het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking kan hij in verzet gaan, waarna de zaak alsnog door de strafrechter zal worden beoordeeld (artt. 257e en 257f Sv).

Tegen een bestuurlijke strafbeschikking gerichte verzetschriften worden door het Functioneel Parket, de Arrondissementsparketten en het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (Parket CVOM) inhoudelijk behandeld, conform de interne afspraken binnen het Openbaar Ministerie. Kort weergegeven behandelt het Functioneel Parket alle zaken waarin sprake is van een economisch delict, tenzij het gaat om zogenaamde ‘leefbaarheids- en kantonfeiten.’ Verzetschriften, gericht tegen (economische) leefbaarheidsfeiten, worden door de Arrondissementsparketten behandeld. Deze parketten behandelen ook verzetschriften die zien op zaken waarin geen sprake is van een economisch delict. Het Parket CVOM behandelt verzetschriften ingesteld tegen kantonfeiten.

Bij de implementatie van de Wet OM-afdoening is ervoor gekozen om het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een centrale rol te geven bij het toezenden van een afschrift van een strafbeschikking aan de verdachte, bij het innen van de daarbij opgelegde geldboete en bij het monitoren van de toepassing van de onderscheiden soorten strafbeschikkingen.

Om zijn uitvoerende taken goed te kunnen vervullen, dient het CJIB te beschikken over de namen en andere relevante gegevens van:

  • a. de lichamen en personen die, al dan niet krachtens mandaat, een bestuurlijke strafbeschikking kunnen uitvaardigen;

  • b. de opsporingsambtenaren die ten behoeve van de tot het uitvaardigen van bestuurlijke strafbeschikkingen bevoegde lichamen of personen een proces-verbaal kunnen opmaken.

2. Bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten

2.1. Bevoegd gezag

Met ingang van 1 mei 2012 berust de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten, waarin een geldboete wordt opgelegd, bij:

  • a. De directeuren van de regionale uitvoeringsdiensten (RUD)

  • b. De dagelijkse besturen van de waterschappen

  • c. De hoofdingenieurs-directeur van de regionale en landelijke diensten van Rijkswaterstaat

  • d. De inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport

  • e. De inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

De datum waarop een bevoegd gezag feitelijk gebruik kan gaan maken van de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking, is afhankelijk van de reactie van het CJIB op een melding van dat bevoegd gezag dat het dit instrument wil gaan toepassen en de nodige organisatorische voorzieningen zijn getroffen.

2.2. Mandaatbevoegdheid

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten kan door een bevoegd gezag worden gemandateerd aan één of meer functionarissen binnen de eigen organisatie, dan wel binnen een andere organisatie waarmee het bevoegd gezag een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten ten behoeve van een effectief gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid. Zo zou de directeur van een regionale uitvoeringsdienst voor feiten die liggen op het werkterrein van de dienst, de bevoegdheid kunnen mandateren aan een functionaris binnen de eigen dienst. Voor feiten waarvoor de directeur wel bevoegd is, maar die buiten het werkterrein van de dienst vallen – bijvoorbeeld havengerelateerde milieuovertredingen van afvalstoffenregelingen – kan ervoor worden gekozen om de bevoegdheid te mandateren aan een functionaris binnen het desbetreffende havenschap, voor zover het gaat om feiten die worden geconstateerd door opsporingsambtenaren van dat havenschap.

De bevoegdheid wordt niet gemandateerd aan buitengewoon of algemeen opsporingsambtenaren die krachtens hun taakomschrijving zijn belast met het opsporen van strafbare feiten. Hierbij speelt de hoogte van de boete een rol. Deze ligt namelijk slechts voor één milieufeit onder de grens (€ 340 of meer) die in artikel 10:3, vierde lid, juncto artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is gesteld voor het kunnen geven van een mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan degene die van de overtreding een een rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt.3

Degene aan wie de strafbeschikkingsbevoegdheid wordt gemandateerd, dient een leidinggevende of coördinerende functie op het vlak van handhaving te vervullen en te beschikken over voldoende deskundigheid om de voorstellen van opsporingsambtenaren tot het opleggen van een boete te kunnen beoordelen op rechtmatigheid, effectiviteit en proportionaliteit. Indien in een concreet geval die functionaris buitengewoon of algemeen opsporingsambtenaar is, behoeft deze omstandigheid aan mandatering niet in de weg te staan, mits hij niet zelf krachtens zijn taakomschrijving is belast met het opsporen van strafbare feiten.4

Indien een bevoegd gezag besluit tot mandatering, dient het CJIB hiervan op de hoogte te worden gesteld.

2.3. In te zetten opsporingsambtenaren

Voor het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid is het bevoegd gezag primair aangewezen op processen-verbaal van buitengewoon opsporingsambtenaren, bevoegd tot opsporing van fysieke leefomgevingsfeiten, die in dienst zijn van of werkzaam zijn voor diens organisatie.5 De betrokken buitengewoon opsporingsambtenaar valt in een dergelijke situatie onder het gezag van het aangewezen lichaam, dan wel de aangewezen persoon; derhalve niet onder het gezag van de officier van justitie.

Om als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) werkzaam te kunnen zijn voor de organisatie van het bevoegd gezag, zonder daarbij in dienst te zijn, is vereist dat de betrokken persoon:

  • a. krachtens het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen als onbezoldigd boa van de organisatie van het bevoegd gezag, of

  • b. krachtens een samenwerkingsovereenkomst tussen diens werkgever en het bevoegd gezag is aangewezen om werkzaam te zijn voor dat bevoegd gezag door het opmaken van een verkort proces-verbaal voor op de feitenlijst voorkomende milieuovertredingen.

Hiertoe kan een nieuwe overeenkomst worden gesloten of een bestaande samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken partijen worden aangevuld. Het is van belang dat hierin in elk geval duidelijk worden omschreven:

  • het geografisch gebied en de boa’s (met aktenummer) waarop de overeenkomst betrekking heeft en wie hun direct toezichthouder is,

  • voor welke feiten van de fysieke leefomgevingsfeitenlijst deze boa’s een verkort proces-verbaal ten behoeve van een bestuurlijke strafbeschikking van het bevoegd gezag kunnen opmaken, en

  • hoe wordt omgegaan met het gebruik van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen (indien van toepassing).

Een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst moet ter kennis worden gebracht van de betrokken direct toezichthouder(s) en de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket.

Daarnaast kunnen ook algemeen opsporingsambtenaren, zoals bedoeld in artikel 141, onder b t/m d, Sv behorend tot een algemene of bijzondere opsporingsdienst, proces-verbaal opmaken ten behoeve van de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid door een bevoegd gezag, voor zover hierover tussen dat bevoegd gezag en de desbetreffende opsporingsdienst afspraken zijn gemaakt, met instemming van de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket. Bij voorkeur worden dergelijke afspraken met de politie gemaakt met het oog op een slagvaardig optreden tegen overtredingen in het buitengebied (zogenoemde ‘vrije-veldovertredingen’) of havens die een algemeen opsporingsambtenaar tijdens een surveillance of na een melding constateert. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan functionarissen belast met basispolitiezorgtaken. Daarnaast kan ook worden gedacht aan eenvoudige overtredingen die als ‘bijvangst’ van een opsporingsonderzoek van een politiemilieuteam of een bijzondere opsporingsdienst worden geconstateerd. Een eventuele samenwerkingsovereenkomst met de politie mag er echter niet toe leiden dat het opmaken van een verkort proces-verbaal ten behoeve van een bestuurlijke strafbeschikking ten koste gaat van de opsporingscapaciteit van een politiemilieuteam voor (middel)zware milieucriminaliteit.

2.4. Bevindingen van toezichthouders

De constatering van een overtreding die in aanmerking komt voor een bestuurlijke strafbeschikking behoeft overigens niet altijd te zijn gedaan door een opsporingsambtenaar. Constateringen door een toezichthouder gedaan in het kader van zijn toezichthoudende taak, kunnen bruikbaar zijn als startinformatie voor een onderzoek door een opsporingsambtenaar en als strafrechtelijk bewijs voor de overtreding. Voorwaarde is dat de toezichthouder bij het verrichten van zijn toezichtshandelingen niet alleen de bestuursrechtelijke, maar ook de strafvorderlijke rechtswaarborgen in acht heeft genomen.

Voor een rechtmatig gebruik van toezichtsgegevens is het van belang dat toezichthouders die in het kader van de uitoefening van hun taak kunnen stuiten op overtredingen die vatbaar zijn voor een bestuurlijke strafbeschikking, goed worden geïnformeerd over de rol die zij kunnen spelen bij de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid. Zij zullen er dan rekening mee kunnen houden dat gedurende een toezichttraject aanwijzingen naar voren kunnen komen, dan wel een vermoeden kan rijzen dat de natuurlijke persoon of de rechtspersoon op wie het toezicht zich richt, tevens verdachte is of kan worden en niet meer kan worden verplicht mondeling of schriftelijk inlichtingen te geven met betrekking tot de desbetreffende overtreding(en). In dat geval zal de toezichthouder de betrokkene hierover moeten inlichten.

Zo zal de toezichthouder die met betrekking tot de desbetreffende overtreding(en) inlichtingen wil krijgen van de betrokkene, nadat een aanwijzing voor of vermoeden van een strafbaar feit naar boven is gekomen, deze, voordat hij vragen stelt, erop moeten wijzen dat hij niet verplicht is om de gewenste inlichtingen te verstrekken. Het gaat dan om vrijwillige medewerking. In dit verband kan worden gesproken van een 'bestuurlijke cautie'. De aldus verkregen informatie is dan onmiddellijk bruikbaar voor het bewijs of als startinformatie in een strafrechtelijk onderzoek.6 Voor het overige kan de toezichthouder zijn toezichttaak bij de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht blijven uitoefenen.

Mondelinge of schriftelijke verklaringen die door de betrokkene in het kader van het toezicht verplicht zijn afgelegd, voordat er sprake was van een aanwijzing of verdenking tegen hem, zijn wel bruikbaar als startinformatie of als informatie voor de toepassing van opsporingsbevoegdheden of dwangmiddelen, maar mogen niet voor het bewijs worden meegenomen. Gebruik als bewijs is dan uitsluitend mogelijk, indien de betrokkene (als verdachte) tijdens een verhoor door de behandelend buitengewoon opsporingsambtenaar ermee instemt dat die verklaringen worden opgenomen in een proces-verbaal ten behoeve van het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking, of, na te zijn gewezen op zijn zwijgrecht, verklaart dat hij blijft bij de verklaringen die hij in de fase van het toezicht heeft afgelegd.

De vereiste vrijwilligheid bij het verlenen van medewerking ziet niet op documenten, voorwerpen of ander materiaal, die bestaan onafhankelijk van de wil van de betrokkene, tevens (mogelijke) verdachte. Dergelijke informatie, bijvoorbeeld resultaten van door de betrokkene ingevolge een wettelijk voorschrift verrichte metingen van lucht- of wateremissies, mag als bewijs in een latere strafzaak tegen hem worden gebruikt, ook als zij verplicht door de betrokkene is afgegeven.

In een dergelijk geval heeft de toezichthouder twee mogelijkheden om zijn bevindingen ter kennis te brengen van een buitengewoon opsporingsambtenaar:

  • 1) schriftelijk melden van de geconstateerde overtreding(en) aan een buitengewoon opsporingsambtenaar, met overlegging van een afschrift van zijn controlerapport. Naar aanleiding van de melding wordt de toezichthouder vervolgens als getuige gehoord over wat hij heeft waargenomen. De melding en de getuigeverklaring, alsmede door de toezichthouder overgelegde stukken worden onderdeel van het proces-verbaal.

  • 2) aangifte doen van de geconstateerde overtreding(en) bij een buitengewoon opsporingsambtenaar, met overlegging van een afschrift van zijn controlerapport. Bij de aangifte legt de opsporingsambtenaar de verklaring van de toezichthouder vast in een proces-verbaal van aangifte.

Alvorens de bevindingen van de toezichthouder voor de zaak te kunnen gebruiken, zal de buitengewoon opsporingsambtenaar het controlerapport en eventuele andere bijbehorende stukken dienen te verifiëren. De buitengewoon opsporingsambtenaar hoort, zo nodig, in aanvulling hierop de toezichthouder nogmaals als getuige. Veelal zal een bezoek ter plaatse nodig zijn. Ook zal de verdachte moeten worden gehoord.

2.5. Feitenlijst en boetebedragen

In de bijlage bij deze richtlijn is de bij het Besluit OM-afdoening behorende lijst met fysieke leefomgevingsfeiten opgenomen. Deze lijst bestaat uit een aantal clusters met overtredingen en misdrijven die in beginsel als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat de bewijsopdracht door de buitengewoon opsporingsambtenaar doorgaans betrekkelijk eenvoudig is uit te voeren, behoudens uitzonderingen. De feiten die behoren tot het cluster ‘Besluit activiteiten leefomgeving – Badinrichtingen en zwemgelegenheden’ zijn overtredingen. De overige feiten, die alle vallen onder artikel 1 of 1a van de Wet op de economische delicten, zijn misdrijven voor zover opzettelijk begaan; voor zover het geen misdrijven betreft, zijn het overtredingen.7 De praktijk heeft het OM geleerd dat bij economische delicten veelal sprake is van op z’n minst voorwaardelijke opzet, ook al omdat de delictsomschrijvingen geen bewijs van opzet vereisen met betrekking tot het wederrechtelijke karakter van de gedraging (kleurloos opzet). Dit ervaringsgegeven is als uitgangspunt gehanteerd bij het vaststellen van de lijst met boetebedragen voor fysieke leefomgevingsfeiten.

In de feitomschrijving zelf wordt het onderscheid misdrijf/overtreding niet gemaakt, behoudens bij enkele overtredingen aangaande activiteiten met betrekking tot dieren of planten in het wild (een flora- en faunactiviteit), zoals bepaald in Hoofdstuk 11 afdeling 11.2 Besluit activiteiten leefomgeving. Uit het proces-verbaal met betrekking tot een economisch delict moet blijken of de geconstateerde overtreding al dan niet opzettelijk is begaan. Zie ook § 5, onder b.

Indien de betrokken opsporingsambtenaar op grond van zijn onderzoek tot de slotsom komt dat er voldoende bewijs is voor een opzettelijk gepleegde overtreding, kan hij vervolgens een voorstel doen aan het bevoegd gezag tot het opleggen van de boete die hiervoor staat. Echter, indien er volgens de betrokken opsporingsambtenaar geen of onvoldoende bewijs voor de opzet is, wordt het opgemaakte verkort proces-verbaal ter afdoening rechtstreeks naar de betrokken handhavingseenheid van het Functioneel Parket gestuurd.8 De officier van justitie kan dan zelf een strafbeschikking inhoudende een andere boete uitvaardigen, wanneer ook hij van mening is dat in het concrete geval geen sprake is van een misdrijf, maar van een overtreding.

Deze omstandigheid wordt in § 2.8, onder 3, genoemd als een contra-indicatie voor de hanteerbaarheid van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid.

Per fysiek leefomgevingsfeit zijn in de bijlage bij deze richtlijn de boetebedragen voor natuurlijke personen en/of rechtspersonen weergegeven. Het gaat telkens om door het College van procureurs-generaal vastgestelde bedragen. Van deze bedragen kan slechts worden afgeweken als door het Functioneel Parket, in overleg met het bevoegd gezag (de gemandateerde opsporingsambtenaar), wordt besloten geen gebruik te maken van de bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten, maar van het insturen van een tik-proces-verbaal9 of een verkort proces-verbaal in het kader van de toepassing van de SAM-procedure.10 Bij het bepalen van de boetebedragen is rekening gehouden met de gangbare strafmaat bij de afdoening van de feiten door middel van een vonnis of transactie.

Voor alle feiten ligt het aangegeven boetebedrag onder de in artikel 257c, tweede lid, Sv gestelde hoorgrens van € 2.000 voor een natuurlijk persoon en, voor zover het een economisch delict betreft, € 10.000 voor een rechtspersoon.

2.6. Territoriale reikwijdte bevoegdheid

De bevoegdheid van een bevoegd gezag strekt zich uit tot alle fysieke leefomgevingsfeiten uit de feitenlijst, indien binnen zijn ambtsgebied:

  • het feit is begaan,

  • de verdachte zich bevindt,

  • de verdachte als natuurlijke persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft, of

  • de verdachte rechtspersoon zijn statutaire vestigingsplaats heeft.

Het ligt voor de hand dat elk bevoegd gezag het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid primair richt op de fysieke leefomgevingsfeiten die passen binnen de taakomschrijving en expertise van de buitengewone opsporingsambtenaren die door hen hiervoor worden ingezet. Het is de verantwoordelijkheid van elk bevoegd gezag om, al dan niet in overleg met andere aangewezen lichamen of personen, te zorgen voor een zo goed mogelijke benutting van de beschikbare capaciteit aan buitengewoon opsporingsambtenaren. Dit laatste is temeer relevant omdat de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten meebrengt dat door de milieuagenten van de Basisteams en de milieurecherche, behorend tot de Dienst Regionale Recherche van de Nationale Politie, aan het merendeel van de hieronder vallende fysieke leefomgevingsfeiten in beginsel geen aandacht meer zal worden besteed. Ook is het wenselijk dat er onderling afspraken worden gemaakt over afstemming ter voorkoming van strafrechtelijk optreden door meer dan één bevoegd gezag ter zake van dezelfde overtreding.11

2.7. Beleidsvrijheid binnen gestelde grenzen

De strafbeschikkingsbevoegdheid is een geattribueerde (wettelijk toegekende) bevoegdheid van de aangewezen lichamen of personen. Zij kunnen, binnen de in het Besluit OM-afdoening gestelde grenzen, in hoge mate zelf bepalen voor welke soorten fysieke leefomgevingsfeiten en in welke concrete gevallen de strafbeschikkingsbevoegdheid wordt ingezet, tenzij er sprake is van één of meer van de hierna te noemen contra-indicaties, die meebrengen dat in het concrete geval geen sprake is van een ‘strafbaar feit van geringe ernst of eenvoudige aard’ (§ 2.8).

Bij het gebruik van zijn bevoegdheid dient een bevoegd gezag rekening te houden met de beginselplicht tot handhaving, geformuleerd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State,12 en, indien sprake is van een in oorsprong Europees voorschrift, de zogenoemde doelgebonden handhavingsplicht op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

In het Besluit OM-afdoening 2008 zijn grenzen gesteld aan de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor fysieke leefomgevingsfeiten. De bevoegdheid blijft beperkt tot strafbare feiten die worden genoemd in bijlage II, hoofdstuk 1, van dat besluit, en dan uitsluitend, voor zover zij van geringe ernst of eenvoudige aard zijn (art. 4.3 Besluit OM-afdoening 2008).

Van deze bevoegdheid mag echter geen gebruik worden gemaakt, indien:

  • a. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een persoon die jonger is dan achttien jaar;

  • b. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een openbaar lichaam;

  • c. degene onder wie één of meer voorwerpen in beslag zijn genomen, weigert afstand te doen13;

  • d. voor de opsporing van het strafbare feit internationale rechtshulp nodig is;

  • e. het strafbare feit wordt geconstateerd tezamen met één of meer andere strafbare feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijk boetebedrag voor fysieke leefomgevingsfeiten die een economisch delict opleveren hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of € 10.000 voor een rechtspersoon;

  • f. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer andere strafbare feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijk boetebedrag voor fysieke leefomgevingsfeiten die geen economisch delict opleveren hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of € 10.000 voor een rechtspersoon;

  • g. sprake is van aanwijzingen voor een wederrechtelijk verkregen voordeel van (vermoedelijk) meer dan € 5.000;

  • h. het strafbare feit een wederrechtelijke gedraging betreft waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

(art. 4.4 Besluit OM-afdoening).

Indien een strafbaar feit wordt geconstateerd dat weliswaar voorkomt in de lijst van fysieke leefomgevingsfeiten, maar buiten de in het Besluit OM-afdoening 2008 gestelde grenzen valt, wordt het door de betrokken opsporingsambtenaar opgemaakte, al dan niet verkorte, proces-verbaal van de geconstateerde overtreding(en) rechtstreeks ingestuurd naar de ter zake hiervan bevoegde handhavingseenheid van het Functioneel Parket.14

De onder e en f verwoorde grenzen strekken er toe dat een combinatie van op te leggen boetes steeds beneden de in artikel 257c, derde lid, Sv neergelegde hoorgrens uitkomt. Het bevoegd gezag heeft in beginsel de ruimte om dit te bereiken door niet voor alle geconstateerde gedragingen een boete op te leggen. Indien echter een complex van strafbare feiten met het karakter van meerdaadse samenloop15 wijst op een structureel tekortschietende naleving, is overleg met het OM over overdracht van het proces-verbaal aangewezen.

N.B. Bij afstand van inbeslaggenomen voorwerpen moet een kennisgeving van inbeslagneming worden gestuurd naar de handhavingseenheid van het Functioneel Parket, zodat het daar kan worden afgehandeld (art. 116, tweede lid, Sv).16

2.8. Contra-indicaties voor het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking

Met de bestuurlijke strafbeschikking is beoogd het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium aan te vullen met een slagvaardig in te zetten instrument bij overtredingen van geringe ernst of eenvoudige aard die een betrekkelijk beperkte inbreuk vormen op wettelijk beschermde belangen. In de praktijk kunnen overtredingen van de in de feitenlijst opgenomen wettelijke bepalingen echter, afhankelijk van de omstandigheden waaronder zij worden begaan, de mate van ernst van het feit in het licht van de door de desbetreffende regelgeving beschermde belangen of de persoonlijkheid van de overtreder zodanig uiteenlopen dat niet steeds kan worden gesproken van een gedraging van eenvoudige aard. In een dergelijk geval is het gewenst dat het feit wordt afgedaan door het OM of de strafrechter. Dit brengt mee dat er behoefte is aan een nadere afbakening van wat tot het bestuurlijke, respectievelijk het strafrechtelijk domein behoort. Hiertoe zijn drie clusters van contra-indicaties ontwikkeld. Deze brengen mee dat in gevallen waarin bij een concrete overtreding sprake is van een omstandigheid die toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid ongewenst maakt, de zaak ter afdoening aan het OM moet worden overgedragen.

Vanwege het brede toepassingsbereik en de grote verscheidenheid aan situaties, zijn de contra-indicaties onvermijdelijk veelal tamelijk globaal geformuleerd. Dit biedt aan de ene kant een zekere mate van flexibiliteit en beoordelingsruimte, maar kan ook onzekerheid scheppen. Het is daarom gewenst dat het bevoegd gezag, dan wel de opsporingsambtenaar die de overtreding heeft geconstateerd, in geval van twijfel of in het concrete geval van een contra-indicatie sprake is, overlegt met een parketsecretaris van de handhavingseenheid van het Functioneel Parket, waar de gedraging is geconstateerd.17

Na het constateren van een fysiek leefomgevingsfeit dient telkens te worden nagegaan of één of meer van de volgende contra-indicaties van toepassing zijn:

  • 1) Er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden die de bewijsopdracht voor de opsporingsambtenaar verzwaren of wijzen op een ernstige inbreuk op beschermde belangen:

    • a. een wederrechtelijke gedraging waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

    • b. een wederrechtelijke gedraging met een afvalstof in niet verwaarloosbare hoeveelheden;

    • c. een wederrechtelijke gedraging in of handeling met een inrichting waar een gevaarlijke activiteit wordt verricht of waar gevaarlijke stoffen of preparaten worden opgeslagen of gebruikt, waardoor buiten die inrichting de dood van of ernstig letsel aan personen danwel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

    • d. een wederrechtelijk verhandelen van specimens van beschermde in het wild levende dier- of plantensoorten of delen of afgeleide producten in een niet verwaarloosbare hoeveelheid van deze specimens of met een niet te verwaarlozen invloed op de instandhouding van de soort;

    • e. een wederrechtelijke gedraging waardoor aanzienlijke schade wordt of dreigt te worden toegebracht aan de habitat van een beschermde dier- of plantensoort;

    • f. een wederrechtelijke gedraging waardoor aanzienlijke schade wordt of dreigt te worden toegebracht aan een beschermde habitat.

    Voor het inschatten van de mate van (dreigende) schade als bedoeld onder a, c, e en f, kunnen de vermoedelijke opruimings- of herstelkosten in veel gevallen een indicator zijn voor het van toepassing zijn van een condra-indicatie.

  • 2) Er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden die wijzen op een aanmerkelijk calculerende, dan wel malafide instelling van de overtreder:

    • a. agressief of dreigend gedrag ten opzichte van een toezichthouder of opsporingsambtenaar tijdens of na de constatering van de overtreding;

    • b. samenloop met één of meer fysieke leefomgevingsfeiten waarvoor geen bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend (toelichting: dit ziet op situaties waarin kennelijk sprake is van structureel slechte naleving en een samenhangende opsporing en vervolging door het OM aangewezen is; in geval van twijfel is overleg met OM wenselijk);

    • c. samenloop met ernstige commune misdrijven, bijvoorbeeld valsheid in geschrift (art. 225 e.v. Wetboek van Strafrecht) en omkoping van ambtenaar (art. 177, 177a Wetboek van Strafrecht)

      (toelichting: in dit soort situaties is, na overleg met het OM, overdracht aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst aangewezen),

    • d. volgens de gegevens waarover de (organisatie van) het bevoegd gezag of de betrokken opsporingsambtenaar beschikt, is sprake van een meer dan incidenteel tekortschietend nalevingsgedrag (d.w.z. in een periode van vijf jaar is ten minste driemaal door een toezichthouder of een opsporingsambtenaar een relevante overtreding van wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving geconstateerd, waartegen sanctionerend is opgetreden).

  • 3) In geval van een fysiek leefomgevingsfeit dat een economisch delict oplevert en is omschreven in de bijlage bij de richtlijn, zonder dat hierbij onderscheid is gemaakt tussen de opzet- en de overtredingsvariant: er is geen of onvoldoende bewijs dat een geconstateerd economisch delict opzettelijk is begaan. (toelichting: zie § 2.5).

In gevallen waarin sprake is van een contra-indicatie, leent de geconstateerde gedraging in strijd met de wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving zich niet voor afdoening door middel van een bestuurlijke strafbeschikking, maar vraagt om afdoening door het OM. Hiertoe zal een proces- verbaal van de geconstateerde gedraging(en) dienen te worden opgemaakt dat rechtstreeks wordt gestuurd naar de ter zake hiervan bevoegde handhavingseenheid van het Functioneel Parket.18 In een dergelijk geval verdient het aanbeveling vooraf contact op te nemen met het daartoe bevoegde parket. Dat kan onder meer uitwijzen of en, zo ja, in hoeverre met een verkort proces-verbaal (of SAM-proces-verbaal conform de voorwaarden) kan worden volstaan.

Indien in de verzetsfase het OM constateert dat een bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten is uitgevaardigd terwijl een contra-indicatie van toepassing was, kan dit voor de officier van justitie reden zijn om gebruik te maken van zijn bevoegdheid krachtens artikel 257e, negende lid, Sv tot intrekking of wijziging van de strafbeschikking. Zie § 7.

2.9. Wie als verdachte kan worden aangemerkt

Voor een overtreding begaan in het kader van (bedrijfsmatige) activiteiten van een rechtspersoon, kan deze als verdachte worden aangemerkt. Met rechtspersoon worden in het Wetboek van Strafrecht gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, de rederij en het doelvermogen.

In gevallen waarin het bevoegd gezag van mening is dat, gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging is begaan, een nadrukkelijk verwijt moet worden gemaakt aan één of meer hierbij betrokken natuurlijke personen, kan van deze hoofdregel worden afgeweken. Naast of in plaats van de rechtspersoon kan een natuurlijk persoon in drie rollen als verdachte worden aangemerkt:

  • a. als degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van de rechtspersoon;

  • b. als degene die opdracht heeft gegeven tot de verboden gedraging van de rechtspersoon;

  • c. als degene die de overtreding feitelijk heeft begaan (de materiële dader), mits het overtreden voorschrift mede is gericht tot deze persoon.19 Hiervan is in elk geval sprake als een ieder normadressaat is.

Wanneer een gedraging buiten het verband van een rechtspersoon wordt begaan, kan uitsluitend een natuurlijk persoon als verdachte worden aangemerkt. Dit is ook het geval als de overtreding is begaan in het verband van een eenmanszaak.

3. Combinatie met bestuursrechtelijke sanctiebevoegdheid

De bestuurlijke strafbeschikking is een strafrechtelijk instrument in handen van het bestuur.20 Het onderscheidt zich van de bestuursrechtelijke sanctiebevoegdheden als de last onder bestuursdwang of de last onder dwangsom en, in bepaalde gevallen, een intrekking van een begunstigende beschikking21, zogenaamde herstelsancties.

Voor de fysieke leefomgevingsfeiten waarvoor een strafbeschikking kan worden opgelegd, kunnen tevens de in de bovenstaande alinea genoemde herstelsancties worden opgelegd. De toekenning van de strafbeschikkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om per gedraging te beoordelen welke sanctie of combinatie van sancties in het concrete geval het meest effectief en passend is en zijn. Hiermee kan het complementaire (tot een geheel aanvullend) karakter van beide soorten sancties goed tot zijn recht komen.

Sommige fysieke leefomgevingsfeiten lenen zich niet voor een herstelsanctie, bijvoorbeeld het niet tijdig melden van een ongewoon voorval of een eenmalige afvalwaterlozing waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. In dit geval ligt de keuze voor uitsluitend de bestuurlijke strafbeschikking voor de hand.22 In gevallen waarin de gedraging nog niet is beëindigd of de gevolgen nog kunnen worden beperkt of ongedaan gemaakt, zal een combinatie van een bestuurlijke strafbeschikking en last onder bestuursdwang (of een last onder dwangsom) veelal het meest aangewezen zijn. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een afvaltransport zonder de juiste documenten of informatie, een voortgaande afvalwaterlozing in strijd met de voorschriften of een nog niet beëindigde illegale ontgrondingsactiviteit of grondwateronttrekking. Ook een combinatie met een last onder dwangsom kan onder omstandigheden passend zijn, bijvoorbeeld wanneer in een badinrichting gedurende de openstelling niet in voldoende mate toezicht wordt uitgeoefend of voorgeschreven keuringen van apparaten of metingen niet met de juiste frequentie worden uitgevoerd.

Van het bevoegd gezag wordt daarom verwacht dat bij de hantering van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid de vraag of een combinatie met een herstelsanctie in het concrete geval aangewezen is, telkens nadrukkelijk aandacht krijgt en wordt beantwoord.

Als algemene regel kan worden gehanteerd dat een bevoegd gezag voor de feiten die genoemd zijn in de bijlage, naast een bestuurlijke strafbeschikking, ook een herstelsanctie oplegt wanneer een overtredig voortduurt en de gevolgen van die overtreding beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.

4. Waarborgen bij uitvaardigen bestuurlijke strafbeschikking

Teneinde de rechtmatigheid van een strafbeschikking te kunnen waarborgen, mag zij uitsluitend worden uitgevaardigd met inachtneming van de onderstaande strafvorderlijke vereisten.

a. Verklaring van de verdachte

Vóór de afsluiting van het opsporingsonderzoek dient de betrokken opsporingsambtenaar degene die wordt verdacht van het fysieke leefomgevingsfeit (gedraging), in de gelegenheid te stellen om een verklaring af te leggen over het geconstateerde feit, nadat hem de cautie is gegeven. Dit wil zeggen dat hem of haar wordt meegedeeld dat er geen plicht is om over de overtreding een verklaring af te leggen of op door de opsporingsambtenaar gestelde vragen antwoord te geven.23 De verklaring wordt vastgelegd in het proces-verbaal, dat door de opsporingsambtenaar op ambtseed of ambtsbelofte wordt opgemaakt en ondertekend.

Indien een rechtspersoon wordt verdacht van de gedraging, dient namens de rechtspersoon een natuurlijk persoon te worden gehoord die gerechtigd is de rechtspersoon (of een daaraan gelijkgestelde juridische entiteit ex. art. 51 Sr) te vertegenwoordigen.

Als de verdachte niet de gelegenheid is geboden tot het afleggen van een verklaring of aan de verdachte niet voor het verhoor de cautie is gegeven, mag er geen strafbeschikking worden uitgevaardigd, behoudens het in art. 24a lid 1 Wed bepaalde omtrent de medewerkingsplicht in het economisch strafrecht.

b. Bewijsregels

Voor alle elementen van het strafbare feit moet er voldoende bewijs zijn, anders mag er geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Het is de taak van de opsporingsambtenaar die de overtreding heeft geconstateerd, om het bewijs te vergaren en in een onder ambtseed of ambtsbelofte op te maken proces-verbaal vast te leggen. Ten aanzien van feiten die vallen onder artikel 1 of 1a van de Wet op de economische delicten, zal uit het proces-verbaal duidelijk moeten blijken of en, zo ja, in hoeverre zij opzettelijk zijn begaan. Ook zal aan de hand van het proces-verbaal moeten kunnen worden beoordeeld of de voor de bewijsvergaring ingezette opsporingsbevoegdheden rechtmatig zijn toegepast, dat wil zeggen niet in strijd met het Wetboek van Strafvordering of de Wet op de economische delicten.

c. Schuldvaststelling

Op basis van het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar moet de schuld van de verdachte kunnen worden vastgesteld. Een strafbeschikking mag niet worden uitgevaardigd wanneer het strafbare feit niet aan de overtreder kan worden verweten. Indien er twijfel bestaat over diens schuld, mag er geen strafbeschikking worden uitgevaardigd.

d. Horen van de verdachte door bevoegd gezag

Er is geen verplichting voor het bevoegd gezag om de verdachte te horen voordat een bestuurlijke strafbeschikking wordt uitgevaardigd, zij het dat pogingen daartoe de voorkeur genieten.

In gevallen waarin het voornemen bestaat een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen in combinatie met een bestuursrechtelijke sanctiebeschikking waarover de betrokkene op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet worden gehoord, is het gewenst dat hij dan tevens als verdachte wordt gehoord over de bestuurlijke strafbeschikking. In dit geval zijn de procedurevoorschriften voor het horen in de Algemene wet bestuursrecht leidend. Wel zal in dat geval aan de verdachte de cautie moeten worden gegeven.24 Tevens is het wenselijk dat van het horen een schriftelijk verslag wordt opgemaakt. Dit dient bij het proces-verbaal te worden gevoegd.

e. Evenredigheid

Wanneer het voornemen bestaat een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen, zal telkens moeten worden beoordeeld of het opleggen van de in de feitenlijst aangegeven hoogte van de geldboete in het concrete geval evenredig is in verhouding tot de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de overtreding voor de overtreder zelf. Van het uitvaardigen van een strafbeschikking zal in elk geval moeten worden afgezien indien:

  • a. de overtreding een zo geringe inbreuk op de rechtsorde is of zo weinig schade heeft veroorzaakt, dat de voor het feit vastgestelde geldboete onevenredig hoog is in verhouding tot wat heeft plaatsgevonden, of

  • b. het feit, door samenwerking van meer dan één persoon gepleegd, op zichzelf wel ernstig genoeg is voor een geldboete, maar het aandeel van de verdachte daarin zo gering is, dat de voor het feit vastgestelde geldboete onevenredig zwaar zou zijn,

  • c. de verdachte door de overtreding zelf ernstige financiële schade, rechtstreeks uit het feit voortvloeiend of door verplichte schadevergoeding, lijdt of heeft geleden, dat de voor het feit vastgestelde geldboete onevenredig hoog is in verhouding tot die schade.

f. Ne bis in idem

Er kan niet tweemaal een strafbeschikking worden uitgevaardigd voor hetzelfde feit.25 Wanneer iemand gelijktijdig twee of meer overtredingen pleegt, kan hij wel voor beide afzonderlijk worden gestraft, mits:

  • de som van de boetes voor fysieke leefomgevingsfeiten die een economisch delict opleveren niet hoger is dan € 2.000 (natuurlijk persoon), onderscheidenlijk € 10.000 (rechtspersoon) of;

  • de som van de boetes voor fysieke leefomgevingsfeiten die geen economisch delict opleveren niet hoger is dan € 1.500 (natuurlijk persoon), onderscheidenlijk € 2.000 (rechtspersoon).

Soms kan bij een overtreding van twee of meer voorschriften toch sprake zijn van hetzelfde feit. Dit is soms lastig vast te stellen.

Drie situaties kunnen worden onderscheiden:

  • a. één gedraging valt ‘automatisch’ onder verschillende strafbepalingen (eendaadse samenloop).

    In dit geval moeten de overtredingen te worden behandeld als één feit. Er wordt één boete opgelegd. Indien het boetebedrag voor de te onderscheiden strafbepalingen in de feitenlijst verschilt, wordt gekozen voor de hoogste boete;

  • b. verschillende gedragingen worden gelijktijdig verricht zonder dat sprake is van een inhoudelijke samenhang (meerdaadse samenloop).

    In dit geval worden de overtredingen behandeld als afzonderlijke feiten waarvoor afzonderlijke boetes worden opgelegd;

  • c. verschillende gedragingen worden gelijktijdig verricht onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid en de wezenlijke samenhang in het handelen en in de schuld van de dader, dat sprake is van hetzelfde feit.

Nadat is vastgesteld wat het feit is, wordt de hierbij behorende boete opgelegd.

Aangesloten moet worden bij de jurisprudentie aangaande artikel 68 Wetboek van Strafrecht.

5. Grondslag: proces-verbaal van opsporingsambtenaar

De grondslag voor een bestuurlijke strafbeschikking is een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar die bevoegd is tot de opsporing van de feiten genoemd in de bijlage. Tevens moet de opsporingsambtenaar bij het CJIB zijn aangemeld door een bevoegd gezag als een persoon die processen-verbaal ten behoeve van het uitvaardigen van bestuurlijke strafbeschikkingen fysieke leefomgevingsfeiten kan opmaken.

Voor aanmelding bij het CJIB komen allereerst in aanmerking buitengewoon opsporingsambtenaren behorend tot domein II (Milieu, Welzijn & Infrastructuur) of domein VI (Douane) van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar, die in dienst zijn van of werkzaam zijn voor de organisatie van een bevoegd gezag (zie § 2.1 en 3.1). Zij zijn op grond van hun akte van opsporing bevoegd tot de opsporing van strafbare feiten, daarin genoemd. Indien er een samenwerkingsovereenkomst is tussen het bevoegd gezag en de politie of een bijzondere opsporingsdienst kunnen ook algemeen opsporingsambtenaren bij het CJIB worden aangemeld.

Voor het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking kan worden volstaan met het opmaken van een verkort proces-verbaal op het hiervoor door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde standaardformulier (de zogenoemde ‘combibon’). Hierin wordt op hoofdzaken het bewijs voor de overtreding en de schuld van de verdachte beschreven. Ook de door de verdachte afgelegde verklaring maakt hiervan deel uit.

Dit proces-verbaal heeft een drieledige functie:

  • a. kennisgeving van de bestuurlijke strafbechikking aan de verdachte,

  • b. onderbouwing van het voorstel aan het bevoegd gezag tot het opleggen van een boete,

  • c. informatiebron voor het CJIB ten behoeve van het verzenden van een bestuurlijke strafbeschikking.

Voor het geval tegen een bestuurlijke strafbeschikking voor fysieke leefomgevingsfeiten verzet wordt gedaan door de verdachte of sprake is van mislukte executie van een strafbeschikking, dient de betrokken opsporingsambtenaar in elk geval afzonderlijk vast te leggen en te bewaren:

  • indien aanwezig: startinformatie, bijvoorbeeld een rapport van een toezichthouder of een melding,

  • een overzicht van de verrichte opsporingshandelingen,

  • eventueel vergaarde aanvullende gegevens met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, en de instelling (bijv. aanmerkelijk calculerend) of de bijzondere gedragingen van de verdachte,

  • in de gevallen waarin de verdachte door het bevoegd gezag is gehoord over een voornemen tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking: het verslag hiervan.

De resultaten van verrichte opsporingshandelingen met betrekking tot natuurlijke personen die als verdachte of getuige betrokken zijn geweest bij een feit waarvoor een proces-verbaal ten behoeve van een bestuurlijke strafbeschikking is opgemaakt, zijn gegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Daarom wordt van het bevoegd gezag verwacht dat het toereikende maatregelen treft om te voldoen aan de bepalingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming met betrekking tot het registreren of anderszins bewaren van die gegevens.

6. Verzet

Wanneer een verdachte in verzet gaat tegen een bestuurlijke strafbeschikking voor fysieke leefomgevingsfeiten wordt het bevoegd gezag dat de strafbeschikking heeft uitgevaardigd daarvan door het CJIB op de hoogte gesteld. Dan wordt verzocht om een eind-proces-verbaal. Nadat het CJIB het uitgewerkte proces-verbaal van het bevoegd gezag heeft ontvangen, draagt het CJIB de zaak (inclusief het uitgewerkte proces-verbaal) ter behandeling over aan het Parket CVOM.26

Dit laat onverlet dat tijdens de behandeling van het verzet kan blijken dat de officier van justitie of de strafrechter behoefte heeft aan een aanvullend proces-verbaal.

Bij de behandeling van het verzet is er contact met het bevoegd gezag dat de bestuurlijke strafbeschikking heeft uitgevaardigd. Een besluit tot intrekking of wijziging van een bestuurlijke strafbeschikking wordt niet genomen door de officier van justitie zonder voorafgaand overleg met het bevoegd gezag.

7. Informatieverstrekking

Openbaarheid

De openbaarheid van een strafbeschikking is geregeld in artikel 257h Sv. Het tweede lid bepaalt dat ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman de officier van justitie kan verzoeken om verstrekking van een afschrift van het proces-verbaal. Aan dit verzoek dient in beginsel te worden voldaan. Verstrekking blijft alleen achterwege, indien naar het oordeel van de officier van justitie ter bescherming van de belangen van degenen ten aanzien waarvan de strafbeschikking is uitgevaardigd of van de derden die in de strafbeschikking worden genoemd, geheel of gedeeltelijk moet worden geweigerd. In dat laatste geval kan een geanonimiseerd afschrift van het proces-verbaal worden verstrekt.

Aangezien de wetgever hierbij kennelijk heeft gedoeld op strafbeschikkingen die door of onder verantwoordelijkheid van een officier van justitie zijn verstrekt, en bij een bestuurlijke strafbeschikking de officier van justitie niet betrokken is, tenzij de verdachte hiertegen in verzet is gegaan, ligt het in de rede dat, het betrokken bevoegd gezag beslist op een verzoek tot verstrekking van een afschrift van een bestuurlijke strafbeschikking, naar analogie van de regeling van artikel 257h, tweede lid, Sv.

Indien binnen veertien dagen geen afschrift van het proces-verbaal, dan wel een geanonimiseerd afschrift wordt verstrekt, kan de verzoeker een klaagschrift indienen bij de officier van justitie. Het klaagschrift en de processtukken dienen in dat geval onverwijld ter kennis worden gesteld van de rechtbank (art. 257h, derde lid, Sv). Zo nodig, zal de officier van justitie het bevoegd gezag verzoeken de om verstrekking van processtukken.

Kennisneming van alle processtukken

Met de uitreiking van een kennisgeving van bekeuring door de betrokken opsporingsambtenaar krijgt de verdachte de beschikking over het opgemaakte verkort proces-verbaal.

Ingeval een verdachte verzet doet tegen de opgelegde boete, heeft hij recht op inzage van alle processtukken (art. 33 Sv). Een verzoek hiertoe kan worden gericht aan het parket dat op de bestuurlijke strafbeschikking is vermeld.

8. Toezicht

Het College is belast met toezicht op het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid. Dit toezicht zal primair worden gericht op de rechtmatigheid van de toepassing en de kwaliteit van de processen-verbaal. Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid en werking van de regeling in het licht van de doelstellingen ervan. Met het oog op een goede vervulling van deze taak wordt mandaat verleend aan:

  • a. de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket tot het uitoefenen van het toezicht op het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor fysieke leefomgevingsfeiten die een economisch delict opleveren en geen leefbaarheids- of kantonfeiten zijn;27

  • b. de hoofdofficieren van justitie van de Arrondissementsparketten tot het uitoefenen van het toezicht op het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor fysieke leefomgevingsfeiten die geen economisch delict opleveren, of wel een economisch delict opleveren maar tegelijkertijd leefbaarheids- of kantonfeiten betreffen.

Van de betrokken hoofdofficieren wordt verwacht dat zij ten minste eenmaal per jaar aan het College schriftelijk verslag doen van hun bevindingen.

Het is aan de betrokken hoofdofficieren om zelf te bepalen hoe zij op een doelmatige wijze een goed beeld kunnen krijgen van de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid door of namens het bevoegd gezag. Bij het toezicht met betrekking tot de bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten is enigerlei vorm van onderlinge afstemming om twee redenen echter wenselijk. Het territoir van een bevoegd gezag is namelijk soms groter is dan dat van een Arrondissementsparket. Bovendien kan het nuttig zijn om de toezichtbevindingen van de Arrondissementsparketten op bepaalde punten te kunnen vergelijken.

Belangrijke bronnen van informatie voor het toezicht zijn de gegevens van het CJIB over de verzonden bestuurlijke strafbeschikkingen en de tenuitvoerlegging ervan, en ervaringen en inzichten die tijdens de verzetsfase worden verkregen. Daarnaast kunnen gesprekken met het bevoegde gezag of diens medewerkers nuttige informatie opleveren over de uitvoerbaarheid van de regeling, met inbegrip van de richtlijnen van het College, en over de samenwerking tussen het bevoegd gezag en het OM. Deze gesprekken kunnen ook worden benut voor het van gedachten wisselen over de bij het toezicht door het OM gedane bevindingen ten aanzien van het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid en de kwaliteit van bestuurlijke strafbeschikkingen en de hieraan ten grondslag liggende processen-verbaal, mede in het licht van de wettelijke eisen en de richtlijnen van het College.

De resultaten van het toezicht kunnen, om te beginnen, leiden tot adviezen tot verbetering van de uitvoeringspraktijk bij zowel het bevoegd gezag als het OM en het CJIB. Daarnaast kunnen zij aanleiding geven tot een advies aan de Minister van Veiligheid en Justitie tot aanpassing van de regelgeving. In het uiterste geval zal een hoofdofficier gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot het tijdelijk intrekken van de bevoegdheid van een bevoegd gezag, overeenkomstig artikel 4.5 van het Besluit OM-afdoening.

9. Overgangsrecht

Eerbiedigende werking

Het betreft overgangsrecht met eerbiedigende werking voor op de datum van inwerkintreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) lopende procedures. Dit betekent dat een voorbereidingsprocedure voor besluitvorming die in gang is gezet vóór 1 januari 2024 en waarvoor de besluitvorming – inclusief de eventuele bezwaar- en beroepsprocedure tegen dat besluit – op die datum nog niet is afgerond, wordt afgewikkeld volgens het oude (tot en met 31 december 2023 geldende) recht. Met het ‘oude recht’ worden zowel de inhoudelijke als de procedurebepalingen bedoeld die op die besluiten van toepassing zijn.

Overgangsbepalingen bestuurlijke sanctiebesluiten

Evenzo geldt voor lopende verzetszaken dat het tot en met 31 december 2023 geldende (omgevings)recht van toepassing blijft na 1 januari 2024. In art. 4.22 Invoeringswet Omgevingswet zijn de wetten opgesomd waarvoor in het overgangsrecht wordt geregeld voor bestuurlijke sanctiebesluiten. Genoemd zijn onder meer de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), de Waterwet en de Wet milieubeheer. Dit artikel is nadrukkelijk zo geformuleerd dat het overgangsrecht zowel van toepassing kan zijn op een op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet al beëindigde overtreding, als een continue (dus nog voortdurende) overtreding, dan wel een dreigende overtreding. In laatstbedoelde situatie kan een preventieve last (onder bestuursdwang of onder dwangsom) worden opgelegd.29

Als voor de inwerkingtreding van afdeling 18.1 Ow een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor en overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor de inwerkingtreding van die afdeling een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a. De beschikking onherroepelijk is geworden, volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd,

  • b. De beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen, of

  • c. Als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

Overgangsrecht richtlijn

Op de ‘Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu en keurfeiten’ (geldend tot en met 31 december 2023) is overgangsrecht van toepassing. In die zin dat in lopende zaken (zaken die uiterlijk 31 december 2023 zijn aangevangen) de voor de verdachte gunstigste bepalingen dienen te worden toegepast op basis van art. 1 lid 2 Sr.

Bijlage bij Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid fysieke leefomgevingsfeiten (art. 257ba Sv)

           

Feit

 

Overtreden artikel

 

Tarief in euro per feit en categorie

                   

1

2

Bestuurlijke strafbeschikking fysieke leefomgevingsfeiten

         

Categorie-indeling F:

1- Natuurlijk persoon;

2- Rechtspersoon.

         

Nummers BO 001 – BO 002: Besluit activiteiten leefomgeving – Afvalstoffen

         
   

BO

001

   

het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen zonder benodigde omgevingsvergunning: 1–5 m3

 

3.40c Bal

 

410

3.000

   

BO

002

   

het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen zonder benodigde omgevingsvergunning: 5–10 m3

 

3.40c Bal

 

1.500

6.000

Nummers BO 010 – BO 023: Wet Milieubeheer – Afvalstoffen

         
   

BO

010

   

het storten, anderszins op of in de bodem te brengen of verbranden van niet-afgegeven of niet-ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen: 1–5 m3

 

10.2 Wm

 

410

3.000

   

BO

011

   

het storten, anderszins op of in de bodem brengen of verbranden van niet-afgegeven of niet-ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen: 5–10 m3

 

10.2 Wm

 

1.500

6.000

   

BO

012

   

zich door afgifte aan een ander hebben ontdaan van bedrijfsafvalstoffen; max. 10 m3

 

10.37 lid 1 Wm

 

750

3.000

   

BO

013

   

niet registreren van één of meer gegevens als bedoeld in artikel 10.38 lid 1 Wet milieubeheer bij afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

 

10.38 lid 1 Wm

 

1.000

2.000

   

BO

014

   

geen melding maken met betrekking tot afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen aan het bevoegd gezag

 

10.38 lid 3 Wm

 

1.000

2.000

   

BO

015

   

niet verstrekken van een begeleidingsbrief, welke ten minste de gegevens bevat die zijn genoemd in artikel 10.39 lid 1 onder a en 10.38 lid 1 van de Wet milieubeheer bij afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke stoffen aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37 lid 2 onder a tot en met e Wet milieubeheer

 

10.39 lid 2 Wm

 

1.000

2.000

   

BO

016

   

niet melden van afgifte van bedrijfsafvalstoffen aan het bevoegd gezag door een persoon als bedoeld in art. 10.37 lid 2 onder a of b van de Wet milieubeheer

 

10.40 lid 1 Wm

 

1.000

2.000

   

BO

017

   

in ontvangst nemen van bedrijfsafvalstoffen door een persoon als bedoeld in artikel 10.37, lid 2, onder a of b Wet milieubeheer zonder dat daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 lid 1 onder a en b Wet milieubeheer worden verstrekt

 

10.37 jo 10.39 Wm

 

1.000

2.000

   

BO

018

   

tijdens het vervoer van bedrijfsafvalstoffen geen begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 Wet milieubeheer aanwezig hebben, zolang degene die afvalstoffen onder zich heeft

 

10.44 lid 1 Wm

 

1.000

2.000

   

BO

019

   

bedrijfsafvalstoffen inzamelen zonder vermelding op een lijst van inzamelaars

 

10.45 lid 1 onder a Wm

 

1.000

2.000

   

BO

020

   

zich niet houden aan de voorschriften bij de inzamelvergunning

 

18.18 Wm jo 10.49 lid 2 Wm

 

750

2.000

   

BO

021

   

zonder vermelding als vervoerder op de lijst van vervoerders bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor anderen tegen vergoeding vervoeren

 

10.55 lid 1 onder a Wm

 

750

1.000

   

BO

022

   

zonder vermelding als handelaar op de lijst van handelaars bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen verhandelen

 

10.55 lid 1 onder b Wm

 

750

2.000

   

BO

023

   

zonder vermelding als bemiddelaar op de lijst van bemiddelaars ten behoeve van anderen bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

 

10.55 lid 1 onder c Wm

 

750

2.000

Nummers BO 025 – BO 027: Besluit activiteiten leefomgeving – Bouwstoffen

         
   

BO

025

   

aanbrengen van bouwstoffen terwijl een milieuverklaring bodemkwaliteit die betrekking heeft op de toe te passen bouwstoffen, niet beschikbaar is

 

4.1259 Bal

 

1.500

5.000

   

BO

026

   

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet (uit een milieuverklaring bodemkwaliteit): blijkt dat de kwaliteit van de bouwstoffen voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen die gelden voor verontreinigende stoffen of andere parameters

 

25h lid 1 sub a en b juncto 25d lid 1 Bbk juncto 4.1259 lid 1 sub a Bal

 

1.500

5.000

   

BO

027

   

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: een afleverbon bij de desbetreffende partij voorhanden is die de vereiste gegevens over de herkomst bevat

 

25h lid 1 sub c Bbk juncto 4.1259 lid 1 onder b Bal

 

1.000

2.000

Nummer BO 030 – BO 033: Besluit Bodemkwaliteit – Bouwstoffen

         
   

BO

031

   

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen van bouwstoffen terwijl geen milieuverklaring bodemkwaliteit beschikbaar is waarmee kan worden aangetoond dat bouwstoffen voldoen aan de voor bouwstoffen geldende kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 25d, eerste lid onderdeel a en b Bbk

 

25h lid 1 onder b i.c.m. 25e lid 1 Bbk juncto 4.1259 lid 1 onder b Bal

 

1.500

5.000

   

BO

032

   

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen van bouwstoffen terwijl geen afleverbon aanwezig is in gevallen waarin deze conform ministeriële regeling bij de afgifte van de milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden verstrekt

 

25h lid 1 onder c i.c.m. 25h lid 2 Bbk juncto 4.1259 lid 1 onder b Bal

 

1.000

2.000

Nummers BO 035 – BO 038: Besluit activiteiten leefomgeving – Baggerspecie

         
   

BO

035

   

toepassen van grond of baggerspecie in het kader van functionele toepassingen als bedoeld in artikel 4.1269, tweede lid, a tot en met e en g, en derde lid, onder a en c, op de landbodem zonder dat de toegepaste grond of baggerspecie voldoet aan de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 25d, vierde lid, van het Besluit bodemkwaliteit

 

4.1272 lid 1 onder a en b Bal

 

1.800

5.000

   

BO

036

   

op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van grond en/of baggerspecie zonder dat ten minste een week voor het begin daarvan melding te maken aan het bevoegd gezag melden: tot en met 250 m3

 

4.1266 lid 1 Bal

 

1.000

5.000

   

BO

037

   

niet ten minste een week voor het begin van het op of in de bodem toepassen van grond en/of baggerspecie het bevoegd gezag verstrekken van de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 4.1267, eerste lid, Besluit activiteiten leefomgeving: tot en met 250 m3

 

4.1267 lid 1 Bal

 

250

1.500

   

BO

038

   

op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van grond en/of baggerspecie zonder dat ten minste een week voor het begin daarvan melding te maken aan het bevoegd gezag melden: meer dan 250 m3

 

4.1266 lid 1 Bal

 

1.500

7.500

Nummers BO 040 – BO 047: Besluit bodemkwaliteit – Baggerspecie

         
   

BO

040

   

een werkzaamheid uitvoeren in strijd met het daarvoor geldende normdocument

 

18 lid 1 Bbk

 

1.000

5.000

   

BO

041

   

uitvoeren van een werkzaamheid zonder daartoe verleende erkenning bodemkwaliteit

 

15 lid 1 Bbk

 

1.800

5.000

   

BO

042

   

gebruiken of aan een ander ter beschikking stellen van een resultaat van een werkzaamheid wetend of vermoedend dat dit resultaat, gelet op het doel waarvoor dit wordt gebruikt, geen betrouwbaar beeld verschaft van de eigenschappen, aard, hoedanigheid of samenstelling van de bodem, grond, baggerspecie of bouwstof

 

16 Bbk

 

1.800

5.000

   

BO

044

   

geen milieuverklaring bodemkwaliteit aanwezig hebben bij een partij grond en/of baggerspecie

 

4.1267 lid 1 sub d Bal

 

1.800

5.000

Nummers BO 050 – BO 051: Besluit activiteiten leefomgeving – Oppervlaktelichaam

         
   

BO

051

   

het niet onverwijld informeren van het bevoegd gezag over een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 2.21 van het Besluit activiteiten leefomgeving voor zover het betreft een door een activiteit veroorzaakte verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam

 

2.21 Bal

 

1.500

3.000

Nummers BO 055 – BO 058: Besluit activiteiten leefomgeving en Waterschapverordening – Lozen

         
   

BO

055

   

bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van reinigen of conserveren van bouwwerken niet of onvoldoende treffen van maatregelen om het in dat oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken

 

6.23 en 7.22 Bal/waterschapsverordening

 

1.000

2.000

   

BO

056

   

niet in een werkinstructie beschrijven van de maatregelen die worden getroffen om het lozen in een oppervlaktelichaam ten gevolge van het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken te voorkomen

 

6.24, aanhef en onder a, en 7.23, aanhef en onder a, Bal/waterschapsverordening

 

500

1.500

   

BO

058

   

lozen op een oppervlaktewaterlichaam van grondwater bij ontwatering terwijl het gehalte onopgeloste stoffen in enig steekmonster meer dan 50 milligram per liter bedraagt

 

4.1 lid 1 Ow juncto waterschapverordening

 

250

500

Nummers BO 060- BO 061: Besluit activiteiten leefomgeving – Lozen afvalwater

         
   

BO

060

   

bij het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk niet voldoen aan de emissiegrenswaarden

 

6.43, lid 2, en 7.52, lid 2 Bal

 

500

750

   

BO

061

   

bij het lozen van huishoudelijk afvalwater in de Noordzee niet voldoen aan de emissiegrenswaarden

 

7.48 en 7.52 lid 2 Bal

 

500

750

Nummer BO 065: Besluit activiteiten leefomgeving en Waterschapsverordening – Lozen afvalwater

         
   

BO

065

   

huishoudelijk afvalwater niet voorafgaand aan het lozen in een oppervlaktewaterlichaam door een zuiveringsvoorziening geleiden

 

6.43, 7.53 Bal/waterschapsverordening

 

500

750

Nummer BO 066: Besluit activiteiten leefomgeving – Opslagtank

         
   

BO

066

   

bij bovengrondse opslagtank niet ten minste eenmaal per jaar laten beoordelen en goedkeuren van de kathodische bescherming van ondergrondse leidingen van staal door een geaccrediteerde inspectie-instantie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 voor AS SIKB 6800

 

4.934 lid 1 Bal

 

500

1.000

Nummers BO 070 – BO 076: Besluit activiteiten leefomgeving – Leidingen

         
           

een bovengrondse opslagtank, en de daarop aangesloten leidingen voor het opslaan van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55°C of hoger, vloeistoffen van ADR-klasse 5.1, ADR-klasse 8, verpakkingsgroep II of III, of ADR-klasse 9, die het aquatisch milieu verontreinigen, oliën of vetten die niet van ADR-klasse 3 zijn of pekel

     

1.000

1.500

   

BO

070

   

– niet geïnstalleerd door een gecertificeerde onderneming

 

4.929 Bal

 

1.500

3.000

   

BO

071

   

– is niet gerepareerd door een gecertificeerde onderneming

 

4.929 Bal

 

1.500

3.000

   

BO

072

   

– is niet onderhouden door een gecertificeerde onderneming

 

4.929 Bal

 

1.500

3.000

   

BO

073

   

– is niet beoordeeld door een gecertificeerde onderneming

 

4.938 Bal

 

1.500

3.000

   

BO

074

   

– is niet goedgekeurd door een gecertificeerde onderneming

 

4.938 Bal

 

1.500

3.000

   

BO

075

   

– ondergrondse leiding niet beoordeeld en goedgekeurd door een inspectie-instantie met een erkenning voor AS SIKB

 

4.938, lid 3 Bal

 

500

1.000

   

BO

076

   

– ondergrondse leidingen met vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR klasse 3 geïnstalleerd, onderhouden en gerepareerd door een erkende onderneming.

 

4.917 lid 3 Bal

 

1.500

3.000

Nummers BO 080 – BO 086: Omgevingswet – Besluit activiteiten leefomgeving en Waterregeling – Vergunning beperkingengebiedactiviteit

         
   

BO

080

   

zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet een beperkingengebiedactiviteit verrichten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk dat geen kanaal is verrichten

 

6.17 Bal

 

500

1.500

   

BO

081

   

zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk verrichten

 

6.18 Bal

 

500

1.500

   

BO

082

   

niet ten minste vier weken voor het begin ervan een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, die niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 6.17 of 6.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, melden aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

 

6.19 lid 1 juncto 6.16 lid 1 Bal

 

500

1.500

   

BO

083

   

niet ten minste vier weken voor het begin ervan een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, die niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 6.29 of 6.30 van het Besluit activiteiten leefomgeving, melden aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

 

6.31 lid 1 juncto 6.27 lid 1 Bal

 

500

1.500

   

BO

084

   

niet ten minste vier weken voor het begin ervan een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, die niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 6.58 van het Besluit activiteiten leefomgeving, melden aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

 

6.60 lid 1 Bal

 

500

1.500

   

BO

085

   

niet voldoen aan de verplichting dat de debietmeet- en/of bemonsteringsvoorzieningen: in goede staat verkeren

 

7.6 Waterregeling

 

500

1.000

   

BO

086

   

niet voldoen aan de verplichting dat de debietmeet- en/of bemonsteringsvoorzieningen: overeenkomstig de voorschriften van de leverancier zijn geïnstalleerd en/of onderhouden

 

7.6 Waterregeling

 

500

1.000

Nummers BO 089 – BO 100: Besluit activiteiten leefomgeving – Badinrichtingen en zwemgelegenheden

         
   

BO

089

   

in badwaterbassins waarin het water wordt gedesinfecteerd niet dagelijks op elementair chloor, gebonden chloor, zuurgraad en doorzicht meten als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, Besluit activiteiten leefomgeving

 

15.20 lid 1 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

090

   

in zwemvijvers niet dagelijks meten op doorzicht, zuurgraad en zuurstofverzadiging als bedoeld in artikel 15.38, eerste lid, Besluit activiteiten leefomgeving

 

15.38 lid 1 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

091

   

in overige badwaterbassins niet dagelijks meten op doorzicht als bedoeld in artikel 15.57, eerste lid, Besluit activiteiten leefomgeving

 

15.57 lid 1 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

092

   

het niet ten minste zo vaak laten meten van het water in zwemvijvers als bedoeld in artikel 15.39 tweede tot en met vierde lid van het Besluit activiteiten leefomgeving door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025

 

15.39 lid 2, 3 en 4 Bal

 

1.500

1.500

   

BO

097

   

het niet ten minste vier weken voor het begin van het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin waarin het water wordt gedesinfecteerd melden aan het bevoegd gezag dat die activiteit verricht zal gaan worden

 

15.13 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

098

   

het niet ten minste vier weken voor het begin van het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een zwemvijver melden aan het bevoegd gezag dat die activiteit verricht zal gaan worden

 

15.31 Bal

 

1.000

2.000

Nummers BO 101 – BO 106: Besluit activiteiten leefomgeving – Mest

         
   

BO

101

   

opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie anders dan pluimveemest op een aaneengesloten bodemvoorziening waarbij de vloeistoffen die vrijkomen niet of niet volledig worden opgevangen

 

4.838 lid 1, aanhef en onder a, Bal

 

500

750

   

BO

102

   

opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie anders dan pluimveemest op een niet aaneengesloten bodemvoorziening of een onvoldoende dikke absorberende laag

 

4.838 lid 1 Bal

 

500

750

   

BO

103

   

opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie op een voldoende dikke absorberende laag: meer dan zes maanden op één plek of niet of onvoldoende tegen inregenen beschermd

 

4.838 lid 1, aanhef en onder b, en lid 2, aanhef en onder c, Bal

 

500

750

   

BO

104

   

opslaan van gedroogde pluimveemest: buiten een gebouw of buiten een afgedekte container of op een onvoldoende dikke absorberende laag

 

4.838 lid 2 Bal

 

500

750

   

BO

105

   

opslaan van gedroogde pluimveemest in een gebouw: zonder of onvoldoende bescherming tegen weersinvloeden, zonder aaneengesloten bodemvoorziening of onvoldoende ventilatie om condensvorming te voorkomen

 

4.838 lid 2 aanhef en onder a Bal

 

500

750

   

BO

106

   

opslaan van gedroogde pluimveemest in een afgedekte container zonder dat de pluimveemest elke twee weken wordt afgevoerd

 

4.838, lid 2, aanhef en onder b. Bal

 

500

750

Nummers BO 110 – BO 117: Besluit activiteiten leefomgeving – Gewasbescherming

         
   

BO

110

   

lozen van condenswater waarin gewasbeschermingsmiddelen of biociden zijn toegepast en in de kas geen sprake is van alleen biologische productiemethoden

 

4.791t Bal

 

500

1.000

   

BO

111

   

niet overleggen van de rapportage van het voorgaande kalenderjaar zoals bedoeld in artikel 4.791fa of 4.791o Besluit activiteiten leefomgeving

 

4.791fa en 4.791o Bal

 

250

500

   

BO

112

   

bij gebruik gewasbeschermingsmiddelen toepassen van een techniek die niet voldoet aan de driftreductie van 75% bedoeld in artikel 4.723c Besluit activiteiten leefomgeving

 

4.723c lid 1 Bal

 

500

900

   

BO

113

   

niet in acht nemen van een teeltvrije zone langs een oppervlaktewaterlichaam bij gebruik gewasbeschermingsmiddelen

 

4.723d lid 1 Bal

 

500

900

   

BO

114

   

op braakliggend terrein gewasbeschermingsmiddelen gebruiken binnen een afstand van 50 centimeter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam

 

4.723h Bal

 

500

900

   

BO

116

   

op braakliggend terrein meststoffen gebruiken binnen een afstand van 50 centimeter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam

 

4.723j Bal

 

500

900

   

BO

117

   

lozen van afvalwater, afkomstig van het spoelen van gewassen in een vuilwaterriool terwijl het gehalte aan onopgeloste stoffen in enig steekmonster meer bedraagt dan 300 milligram per liter

 

4.748 Bal

 

500

900

Nummers BO 120 – BO 125: Besluit activiteiten leefomgeving – Kuilvoer

         
   

BO

120

   

kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen die niet in plastic folie zijn verpakt niet opslaan op een elementenvoorziening waarbij de vloeistoffen die vrijkomen worden opgevangen

 

4.844 Bal

 

500

900

   

BO

121

   

lozen van afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor opslag van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen op of in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam dat in contact is geweest met het kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen

 

4.846 aanhef en onder a Bal

 

500

900

   

BO

122

   

lozen van afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor opslag van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen op of in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam dat is vermengd met uit het kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen vloeiende vloeistoffen

 

4.846 aanhef en onder b Bal

 

500

900

   

BO

123

   

opslaan van gebruikt substraatmateriaal op een niet aaneengesloten bodemvoorziening

 

4.851 Bal

 

500

900

   

BO

124

   

lozen van afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor de opslag van gebruikt substraatmateriaal op of in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam dat in contact is geweest met het gebruikt substraatmateriaal

 

4.853 aanhef en onder a Bal

 

500

900

   

BO

125

   

lozen van afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor de opslag van gebruikt substraatmateriaal op of in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam dat is vermengd met uit het gebruikt substraatmateriaal vloeiende vloeistoffen

 

4.853 aanhef en onder b Bal

 

500

900

Nummers BO 130 – BO 132: Besluit activiteiten leefomgeving – Houtopstanden

         
   

BO

130

   

vellen van een houtopstand, met uitzondering van periodiek vellen van griend en/of hakhout, zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag (max. 1 hectare)

 

11.126 Bal

 

1.000

4.000

   

BO

131

   

als rechthebbende van grond, waarop een houtopstand, met uitzondering van periodiek vellen van griend en/of hakhout, is geveld of op andere wijze tenietgegaan, niet voldoen aan verplichting binnen een tijdvak van drie jaren na de velling of het tenietgaan van de houtopstand te herbeplanten op bosbouwkundig verantwoorde wijze (max. 1 hectare)

 

11.128 lid 1 Bal

 

1.000

4.000

   

BO

132

   

als rechthebbende van grond, waarop een houtopstand, met uitzondering van periodiek vellen van griend en/of hakhout, is geveld of op andere wijze tenietgedaan, niet voldoen aan verplichting beplanting die niet is aangeslagen binnen drie jaren te vervangen (max. 1 hectare)

 

11.128 lid 2 Bal

 

1.000

2.000

Nummers BO 135 – BO 136: Besluit activiteiten leefomgeving – Ongediertebestrijding

         
   

BO

135

   

niet voorkomen dat een of meer dieren, zijnde muizen en/of ratten, onnodig lijden door deze dieren te vangen en/of doden met lijm en/of te vangen met vangkooien (max. 3 dieren)

 

11.28 Bal

 

400

700

   

BO

136

   

niet voorkomen dat een of meer dieren, zijnde muizen en/of ratten, onnodig lijden door deze dieren te vangen en/of doden met lijm en/of te vangen met vangkooien (meer dan 3 dieren)

 

11.28 Bal

 

700

1.300

Nummers BO 140 – BO 143: Besluit activiteiten leefomgeving – Invoeren binnen of buiten het Nederlands grondgebied

         
   

BO

140

   

CITES bijlage A product van plant of dier, medicijn, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

 

11.93 lid 1 Bal

 

500

1.000

   

BO

141

   

CITES bijlage A, product van plant of dier, souvenir/gebruiksvoorwerp, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

 

11.93 lid 1 Bal

 

500

1.000

   

BO

142

   

CITES bijlage B/C product van plant of dier, medicijn, geringe hoeveelheid, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

 

11.93 lid 1 Bal

 

300

600

   

BO

143

   

CITES bijlage B/C, product van plant of dier, souvenir/gebruiksvoorwerp, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

 

11.93 lid 1 Bal

 

300

600

Nummers BO 145 – BO 158: Besluit activiteiten leefomgeving – Vuurwerk

         
   

BO

145

   

andere werkzaamheden in de (buffer)bewaarplaats verrichten dan volgens artikel 4.1045, eerste lid, Besluit activiteiten leefomgeving is toegestaan: locatie voor het opslaan t/m 10.000 kg

 

4.1045 lid 1 Bal

 

1.500

1.500

   

BO

146

   

andere werkzaamheden in de (buffer)bewaarplaats verrichten dan volgens artikel 4.1045, eerste lid, Besluit activiteiten leefomgeving is toegestaan: locatie voor het opslaan vanaf 10.000 kg

 

4.1045 lid 1 Bal

   

6.000

   

BO

147

   

de deur van de (buffer)bewaarplaats niet gesloten houden anders dan ten tijde van het inbrengen of uitbrengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: locatie voor het opslaan t/m 10.000 kg

 

4.1036, lid 2, onderdeel f, onder 4 Bal

 

1.500

1.500

   

BO

148

   

de deur van de (buffer)bewaarplaats niet gesloten houden anders dan ten tijde van het inbrengen of uitbrengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: locatie voor het opslaan van meer dan 10.000 kg

 

4.1036, lid 2, onderdeel f, onder 4 Bal

   

6.000

   

BO

149

   

in de (buffer)bewaarplaats geen gangpad van ten minste 75 cm breed hebben: locatie voor het opslaan t/m 10.000 kg

 

4.1045 lid 2, onderdeel b Bal

 

1.500

1.500

   

BO

150

   

in de (buffer)bewaarplaats geen gangpad van ten minste 75 cm breed hebben: locatie voor het opslaan van meer dan 10.000 kg

 

4.1045 lid 2, onderdeel b Bal

   

6.000

   

BO

151

   

buiten de openingstijden in een ruimte voor verkoop aan particulieren, anders dan ten hoogste 200 kg vuurwerk van categorie F1 of fop- en schertsvuurwerk aanwezig hebben: locatie voor het opslaan t/m 10.000 kg

 

4.1046, lid 2, Bal

 

1.500

1.500

   

BO

152

   

buiten de openingstijden in een ruimte voor verkoop aan particulieren, anders dan ten hoogste 200 kg vuurwerk van categorie F1 of fop- en schertsvuurwerk aanwezig hebben: locatie voor het opslaan van meer dan 10.000 kg

 

4.1046, lid 2, Bal

   

6.000

   

BO

153

   

het niet voldoen aan de constructie-eisen terwijl vuurwerk aanwezig is: inrichtingen t/m 10.000 kg

 

4.1036 lid 1 Bal

 

1.800

2.000

   

BO

154

   

het niet voldoen aan de voorschriften m.b.t. brandveiligheidsinstallatie terwijl vuurwerk aanwezig is: locatie voor het opslaan t/m 10.000 kg

 

4.1047 lid 1 Bal

 

1.800

2.000

   

BO

155

   

het niet voldoen aan de voorschriften m.b.t. brandveiligheidsinstallatie terwijl vuurwerk aanwezig is: locatie voor het opslaan van meer dan 10.000 kg

 

4.1047 lid 1 Bal

   

6.000

   

BO

156

   

in een (buffer)bewaarplaats bestemd voor vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik andere goederen opslaan: locatie voor het opslaan t/m 10.000 kg

 

4.1045, lid 1, Bal

 

1.500

1.500

   

BO

157

   

in een (buffer)bewaarplaats bestemd voor vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik andere goederen opslaan: locatie voor het opslaan van meer dan 10.000 kg

 

4.1045, lid 1, Bal

   

6.000

   

BO

158

   

als degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik opslaat het niet onverwijld toegankelijk hebben van de gegevens over de ADR-klasse van het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

 

4.1034 lid 2 onderdeel a Bal

   

1.500

Nummers BO 160 – BO 164: Vuurwerkbesluit – Vuurwerk

         
   

BO

160

   

in strijd met artikel 1.2.5 Vuurwerkbesluit het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bevinden

 

1.2.5 lid 1 onder a. Vwb

 

1.800

5.000

   

BO

161

   

per levering meer dan 25 kg consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking stellen binnen de vastgestelde data genoemd in artikel 2.3.2 lid 2 van het Vuurwerkbesluit

 

2.3.3 Vwb

 

500

1.000

   

BO

162

   

in strijd met artikel 1.2.5 Vuurwerkbesluit niet ononderbroken een vervoermiddel met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik beladen en/of daaruit lossen

 

1.2.5 lid 1 onder b Vwb

 

1.800

5.000

   

BO

163

   

anders dan de situatie als bedoeld in artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit en zonder daartoe verleende vergunning vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan opbouwen, installeren, bewerken, dan wel na ontbranding verwijderen

 

3B.1 lid 1 Vwb

 

1.800

5.000

   

BO

164

   

het in de handel brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zonder dat hier overeenkomstig artikel 1A.4.2 Vuurwerkbesluit een EU-conformiteitsverklaring is opgesteld

 

1A.2.1 lid 4 Vwb

   

1.000

Nummers BO 170 – BO 172: Besluit activiteiten leefomgeving – Milieubelastende activiteit

         
   

BO

170

   

niet onverwijld informeren van het bevoegd gezag over een ongewoon voorval op een locatie waar een milieubelastende activiteit wordt verricht, niet zijnde een locatie waarop een Seveso-inrichting wordt geëxploiteerd

 

2.21 Bal

 

1.500

5.500

   

BO

171

   

niet (tijdig) verstrekken van voorgeschreven gegevens en bescheiden met betrekking tot een ongewoon voorval aan het bevoegd gezag op een locatie waar een milieubelastende activiteit wordt verricht, niet zijnde een locatie waarop een Seveso-inrichting wordt geëxploiteerd

 

2.22 Bal

 

1.500

3.000

   

BO

172

   

niet in een gesloten ruimte proefdraaien van verbrandingsmotoren op het terrein waarop een milieubelastende activiteit wordt verricht

 

4.368 Bal

 

550

1.000

Nummers BO 180 – BO 197: Besluit activiteiten leefomgeving – Overig

         
   

BO

180

   

niet aanwezig hebben van een werkinstructie over de procedures van acceptatie en controle van ontvangen afvalstoffen, in verband met doelmatig beheer van deze afvalstoffen

 

4.620 lid 1 Bal

 

1.500

1.500

   

BO

181

   

niet onverwijld opheffen van afwijkingen geconstateerd tijdens de uitvoering van de in artikel 4.519, derde lid, Besluit activiteiten leefomgeving bedoelde controle van een fase II-benzinedampterugwinningssysteem

 

2.11 lid 1 onder a Bal jo 4.519 Bal

 

1.500

2.200

   

BO

182

   

koelinstallatie met kooldioxide of koolwaterstoffen niet zodanig ontworpen, geïnstalleerd, beheerd en onderhouden dat deze op een veilige wijze kan functioneren, snel en veilig uit bedrijf kan worden genomen en onveilige situaties voorkomt

 

4.435 lid 1 Bal

 

1.500

2.200

   

BO

183

   

niet in een gesloten ruimte mechanisch bewerken van steen, voor zover het een activiteit betreft die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving

 

4.313 lid 1 Bal

 

1.800

2.500

   

BO

184

   

de binnen de begrenzing van de activiteit aanwezige als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte bodemvoorziening niet (tijdig) laten beoordelen door een instelling die beschikt over een erkenning

 

5.19 lid 1 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

185

   

een aanwezige ondergrondse opslagtank niet tijdig keuren/herkeuren

 

4.997 lid 2 Bal

 

1.800

2.500

   

BO

186

   

het wassen van gemotoriseerde voertuigen boven een niet vloeistofdichte bodemvoorziening

 

4.557 lid 1 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

187

   

niet ten minste eenmaal per jaar controleren van een fase II-benzinedampterugwinningssysteem door een onafhankelijke inspectie-instelling

 

4.519 lid 3 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

188

   

niet ten minste eenmaal per drie jaar controleren van een fase II-benzinedampterugwinningssysteem door een onafhankelijke inspectie-instelling bij aanwezigheid automatisch bewakingssysteem

 

4.519 lid 4 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

189

   

een ondergrondse opslagtank van staal waarin vloeibare brandstof wordt opgeslagen niet jaarlijks controleren op de aanwezigheid van water en bezinksel

 

4.974 lid 1 en 4.993 lid 1 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

190

   

een ondergrondse opslagtank waarin vloeibare brandstof wordt opgeslagen en die is voorzien van een volledige inwendige coating overeenkomstig de aangewezen BRL en is aangebracht door een gecertificeerde onderneming niet ten minste eenmaal per drie jaar controleren op de aanwezigheid van water en bezinksel

 

4.974 lid 2 en 4.993 lid 2 Bal

 

1.000

2.000

   

BO

191

   

bovengrondse tank is niet geïnstalleerd, onderhouden of gerepareerd door gecertificeerde onderneming met een certificaat voor BRL SIKB 7800, verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN ISO/IEC 17065 voor die BRL

 

4.917 en 4.929 Bal

 

750

1.500

   

BO

192

   

kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux is aan de bovenzijde niet voorzien van een lichtscherminstallatie waardoor de lichtvermindering tijdens de donkerteperiode niet ten minste 98% en/of tijdens de nanacht niet ten minste 74% is: 17.500 vierkante meter of minder teeltoppervlakte

 

4.790, lid 2, aanhef en onder a, Bal

 

1.200

2.500

   

BO

193

   

kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux is aan de bovenzijde niet voorzien van een lichtscherminstallatie waardoor de lichtvermindering tijdens de donkerteperiode niet ten minste 98% en/of tijdens de nanacht niet ten minste 74% is: meer dan 17.500 vierkante meter teeltoppervlakte

 

4.790, lid 2, aanhef en onder a, Bal

 

2.000

5.000

   

BO

194

   

kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast met een verlichtingssterkte van 15.000 lux of meer is tijdens zonsondergang tot zonsopgang niet voorzien van een lichtscherminstallatie waardoor de lichtvermindering ten minste 98% is: 17.500 vierkante meter of minder teeltoppervlakte

 

4.790, lid 1, aanhef en onder a, Bal

   

2.500

   

BO

195

   

kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast met een verlichtingssterkte van 15.000 lux of meer is tijdens zonsondergang tot zonsopgang niet voorzien van een lichtscherminstallatie waardoor de lichtvermindering ten minste 98% is: meer dan 17.500 vierkante meter teeltoppervlakte

 

4.790, lid 1, aanhef en onder a, Bal

   

5.000

   

BO

196

   

kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast met een verlichtingssterkte van 15.000 lux of meer waarbij de gevel tijdens zonsondergang tot zonsopgang op een afstand van 10 meter of meer, minder dan 95% is afgeschermd tegen het licht of de gebruikte lampen zichtbaar zijn: meer dan 50 meter gevel niet in orde

 

4.790, lid 1, aanhef en onder b, Bal

 

1.200

2.500

   

BO

197

   

aanwezig hebben van meer dan vier autowrakken of andere voertuigwrakken of meer dan vier wrakken van tweewielige motorvoertuigen op een locatie voor onderhoud en/of reparatie van motorvoertuigen

 

4.365 lid 1 Bal

 

1.100

2.000

Nummers BO 200 – BO 201: Omgevingswet – Bedrijfsafvalstoffen

         
   

BO

200

   

zonder benodigde omgevingsvergunning verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen anders dan in een ippc-installatie als bedoeld in categorie 5.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies: < 5 m3

 

3.40e Bal jo. art. 5.1 lid 2 Ow

 

750

1.500

   

BO

201

   

zonder benodigde omgevingsvergunning verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen anders dan in een ippc-installatie als bedoeld in categorie 5.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies: 5 – 10 m3

 

3.40e Bal jo. art. 5.1 lid 2 Ow

 

1.500

3.000

Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid fysieke leefomgevingsfeiten

         
   

BO

205

   

zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam verrichten

 

5.1, lid 2, onder c, onder 1, Ow en 5.3 Ow

 

1.000

2.000

   

BO

206

   

verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften: 1 t/m 10% overschrijding van de emissiegrenswaarde voor een stof, anders dan een gevaarlijke (afval)stof

 

5.5, lid 1, onder e, onder 1 jo. 5.3 Ow

 

250

750

   

BO

210

   

verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften: 11 t/m 20% overschrijding van de emissiegrenswaarde voor een stof, anders dan een gevaarlijke (afval)stof

 

5.5, lid 1, onder e, onder 1 jo. 5.3 Ow

 

400

1.500

   

BO

211

   

verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften: 21 t/m 30% overschrijding van de emissiegrenswaarde voor een stof, anders dan een gevaarlijke (afval)stof

 

5.5, lid 1, onder e, onder 1 jo. 5.3 Ow

 

600

2.200

   

BO

212

   

verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften: 31 t/m 40% overschrijding van de emissiegrenswaarde voor een stof, anders dan een gevaarlijke (afval)stof

 

5.5, lid 1, onder e, onder 1 jo. 5.3 Ow

 

800

3.000

   

BO

213

   

verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften 41 t/m 50% overschrijding van de emissiegrenswaarde voor een stof, anders dan een gevaarlijke (afval)stof

 

5.5, lid 1, onder e, onder 1 jo. 5.3 Ow

 

1.000

4.000

Nummer BO 215: Omgevingswet – Waterontrekkingsactiviteit

         
   

BO

215

   

zonder omgevingsvergunning van gedeputeerde staten een wateronttrekkingsactiviteit verrichten, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening (max. 50 m3 /u)

 

5.1, lid 2, onder d, Ow

 

1.800

5.000

Nummers BO 220 – BO 221: Omgevingswet – Waterstaatswerk

         
   

BO

220

   

met een voertuig betreden van een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, in strijd met een toegangsverbod: met motorvoertuig

 

2.40 Ow

 

250

250

   

BO

221

   

met een voertuig betreden van een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, in strijd met een toegangsverbod: zonder motorvoertuig

 

2.40 Ow

 

150

150

Nummers BO 224 – BO 234: Beheer en onderhoud waterstaatswerken

         
           

handelen in strijd met een verordening van het waterschap ex. artikel 78, eerste lid, Waterschapswet waarin voorschriften rondom onderhoud gegeven zijn:

         
   

BO

224

   

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de onderhoudsplicht ten aanzien van de waterkering (gewoon onderhoud)

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

100

300

   

BO

225

   

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de onderhoudsplicht ten aanzien van de waterkering (buitengewoon onderhoud)

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

200

600

   

BO

226

   

buitengewoon onderhoud uitvoeren in het gesloten seizoen

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

550

1.500

   

BO

227

   

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verplichting om een ondersteunend kunstwerk of werk dat in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en mede een waterkerende functie hebben, waterkerend te houden

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

200

600

   

BO

228

   

als onderhoudsplichtige de middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken niet in goede staat onderhouden, dan wel de goede werking ervan te tonen

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

200

600

   

BO

229

   

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verwijderplicht uit oppervlaktewaterlichamen van voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiingen en van afval

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

100

300

   

BO

230

   

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verplichting tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies van het oppervlaktewaterlichaam

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

200

600

   

BO

231

   

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verplichting tot het instandhouden van een oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie (buitengewoon onderhoud)

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

150

450

   

BO

232

   

als eigenaar of gebruiker van grond, die gebruikt wordt voor het houden van dieren en dat is gelegen op of nabij een waterstaatswerk niet voldoen aan de verplichting om, na eerste aanschrijving hiertoe door het bestuur, voor eigen rekening op of langs deze grond een voldoende kerende afrastering aan te brengen

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

150

450

   

BO

233

   

als onderhoudsplichtige van een in een waterkering voorkomende coupure of sluis er geen zorg voor dragen dat deze, na eerste aanzegging door of namens het bestuur, terstond wordt gesloten

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

550

1.500

   

BO

234

   

als eigenaar of onderhoudsplichtige van een stuw niet voldoen aan de verplichting deze op een bepaald stuwpeil te stellen en in stand te houden

 

78 lid 1 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

550

1.500

Nummers BO 240 – BO 258 Omgevingswet en Besluit activiteiten leefomgeving – Handelen in strijd met een vergunning

         
   

BO

240

   

handelen in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften: niet melden van een calamiteit met relatief beperkte gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam

 

5.5, lid, 1, onder e, lid 4 en 5.3 Ow

 

1.000

2.500

   

BO

241

   

handelen in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften: niet voldoen aan administratieve verplichtingen

 

5.5, lid, 1, onder e, lid 4 en 5.3 Ow

 

750

1.500

   

BO

242

   

handelen in strijd met de aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften: niet treffen van voorgeschreven voorzieningen

 

5.5, lid 1 en 4 jo. 5.3 Ow

 

1.000

2.500

           

handelen in strijd met een vergunning als bedoeld in artikel 5.3 Omgevingswet verbonden vergunningvoorschriften:

 

5.3 Ow

     
   

BO

243

   

– niet melden van een calamiteit met relatief beperkte gevolgen voor het watersysteem

     

500

1.000

   

BO

244

   

– niet voldoen aan administratieve verplichtingen

     

500

1.000

   

BO

245

   

– niet treffen van voorgeschreven voorzieningen

     

500

1.000

   

BO

246

   

– het overschrijden van het toegestane debiet: 1 – 25% overschrijding

     

500

1.000

   

BO

247

   

– het overschrijden van het toegestane debiet: 26 – 50% overschrijding

     

750

1.500

   

BO

248

   

– het overschrijden van het toegestane debiet: 51 – 100% overschrijding

     

1.000

2.000

           

handelen in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 16.4 Besluit activiteiten leefomgeving verbonden vergunningvoorschriften:

 

16.4 Bal

     
   

BO

255

   

– niet voldoen aan de administratieve verplichtingen

     

750

1.500

   

BO

256

   

– meer grondwater onttrekken dan in de vergunning is opgenomen

     

1.000

2.500

   

BO

257

   

– met betrekking tot onttrekkingen van grondwater voor menselijke consumptie verbonden voorschriften: niet nemen van maatregelen wanneer de trend statisch significant stijgend is

     

1.000

2.500

   

BO

258

   

– met betrekking tot onttrekkingen van grondwater voor menselijke consumptie verbonden voorschriften: niet melden van afwijkingen in de kwaliteit van het grondwater waarbij 75% van de in Bijlage A van het Drinkwaterbesluit opgenomen maximum waarde wordt overschreden

     

1.000

2.500

Nummer BO 270: Besluit Bouwwerken leefomgeving – Bouw en sloopafval

         
   

BO

270

   

door degene die bouw- en sloopafval bewerkt met een mobiele puinbreker niet ten minste twee werkdagen voor het begin van in werking hebben van een mobiele puinbreker dat melden aan het bevoegd gezag

 

7.35 Bbl

 

1.000

2.500

Nummers BO 271 – BO 280: Wet Milieubeheer, Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen en Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen – Overbrengen afvalstoffen

         
   

BO

271

   

overbrengen van afvalstoffen zonder de betrokken bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van een – wegens onvoorziene omstandigheden benodigde – routewijziging bij een algemene kennisgeving

 

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 13 lid 2 EVOA

 

600

600

   

BO

272

   

overbrengen van afvalstoffen terwijl het vervoersdocument niet volledig of onjuist is ingevuld of niet is ondertekend door de kennisgever

 

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder a EVOA

 

600

600

   

BO

273

   

overbrengen van afvalstoffen waarbij het transport van afvalstoffen op een andere dan de opgegeven transportdatum plaatsvindt

 

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder b EVOA

 

600

600

   

BO

274

   

overbrengen van afvalstoffen waarbij het vervoer niet vergezeld gaat van de juiste documenten (vervoersdocument, de afschriften van het kennisgevingsdocument met de schriftelijke toestemmingen en de voorwaarden die door de betrokken bevoegde autoriteiten respectievelijk zijn verleend en gesteld)

 

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder c, tweede volzin EVOA

 

1.000

1.000

   

BO

275

   

niet gedurende ten minste vijf jaar door de kennisgever en/of de ontvanger en/of de inrichting die de afvalstoffen heeft ontvangen, bewaren van aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de overbrenging van afvalstoffen

 

10.56 Wm i.v.m. 5 Regeling EG-verordening overbrengen afvalstoffen

 

1.700

5.000

   

BO

276

   

niet gedurende drie jaar door de kennisgever, de ontvanger, de inrichting die de afvalstoffen heeft ontvangen, bewaren van aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de kennisgeving van een transport

 

10.60 lid 7 onder a Wm ivm art. 20 lid 1 EVOA

 

1.700

5.000

   

BO

277

   

niet gedurende drie jaar bewaren van de uit hoofde van artikel 18 lid 1 EVOA verstrekte informatie door de opdrachtgever, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt

 

10.60 lid 7 onder a Wm ivm art. 20 lid 2 EVOA

 

1.700

1.700

   

BO

278

   

overbrengen van groene lijst afvalstoffen voor nuttige toepassing met onvolledige bijlage VII informatie

 

10.60 lid 2 Wm ivm 2 lid 35 sub g onder iii EVOA

 

600

1.000

   

BO

279

   

overbrengen van groene lijst afvalstoffen voor nuttige toepassing zonder bijlage VII informatie

 

10.60 lid 2 Wm ivm 2 lid 35 sub g onder iii EVOA

 

1.800

3.000

   

BO

280

   

het niet voorhanden hebben van een juridisch bindend contract bij aanvang van de overbrenging

 

10.60 lid 5 sub a Wm ivm 18 lid 2 EVOA

 

1.800

3.000

Algemene regels

         
           

Nummer BO 285: Algemene regels

         
   

BO

285

   

terwijl dit bij of krachtens de onderhoudsverordening/onderhoudslegger door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van de werkzaamheden als genoemd in de algemene regels

 

3 lid 1 algemene regels jo. 78 lid 2 Wschw jo. onderhoudslegger/onderhoudsverordening

 

180

500

Nummers BO 290 – BO 296: Algemene regels grondwater

         
   

BO

290

   

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet plaatsen van een peilbuis of meetput om de stijghoogte te bepalen indien spanningsbemaling wordt toegepast

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

150

450

   

BO

291

   

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet verwijderen of dichten van voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

300

900

   

BO

292

   

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking een startmelding doen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

100

300

   

BO

293

   

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking een afmelding doen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

100

300

   

BO

294

   

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een grondwaterverontreiniging niet verwijderen of dichten van voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

300

900

   

BO

295

   

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een grondwaterverontreiniging niet uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking een startmelding doen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

100

300

   

BO

296

   

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een grondwaterverontreiniging niet uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking een afmelding doen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

100

300

Nummers BO 300 – BO 305: Handelingen in watersystemen

         
           

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur gebruik maken van een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarop, daarin, daarboven, daarover of daaronder:

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

     
   

BO

300

   

– handelingen te verrichten

     

550

1.500

   

BO

301

   

– werken te behouden

     

360

1.000

   

BO

302

   

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

     

200

600

           

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur gebruik maken van een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarop, daarin, daarboven, daarover of daaronder:

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

     
   

BO

303

   

– handelingen te verrichten

     

360

1.000

   

BO

304

   

– werken te behouden

     

300

900

   

BO

305

   

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

     

200

600

Nummers BO 310 – BO 315: Waterkwantiteit

         
   

BO

310

   

bij het aanleggen of verwijderen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk, de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam, zoals vastgelegd in de legger, wijzigen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

100

300

   

BO

311

   

bij het aanleggen of verwijderen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk, niet gebruiken van deugdelijk en niet uitlogend materiaal

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

150

450

   

BO

312

   

niet voorafgaand aan of gelijktijdig met het dempen van het bestaande oppervlaktewaterlichaam een nieuw oppervlaktewaterlichaam met eenzelfde oppervlakte als het gedempte oppervlaktewaterlichaam in hetzelfde peilgebied graven en aansluiten op het watersysteem

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

150

450

   

BO

313

   

terwijl dit bij of krachtens de Keur door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van het dempen van een oppervlaktewaterlichaam tot 50 m2

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

200

600

   

BO

314

   

terwijl dit bij of krachtens de Keur door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van het dempen van een oppervlaktewaterlichaam 50– 150 m2

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

300

900

   

BO

315

   

terwijl dit bij of krachtens de Keur door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van het dempen van een oppervlaktewaterlichaam meer dan 150 m2

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

450

1.300

Nummers BO 320 – BO 344: Zonder watervergunning

         
           

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur gebruik maken van een beschermingszone behorende bij een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

     
   

BO

320

   

– handelingen te verrichten

     

300

900

   

BO

321

   

– werken te behouden

     

200

600

   

BO

322

   

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

     

100

300

   

BO

323

   

– met een voertuig zich buiten verharde wegen of paden te bevinden

     

100

300

           

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur gebruik maken van een beschermingszone behorende bij een oppervlaktewaterlichaam door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

     
   

BO

324

   

– handelingen te verrichten

     

200

600

   

BO

325

   

– werken te behouden

     

150

450

   

BO

326

   

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

     

100

300

   

BO

327

   

– een brandplaats aan te leggen of stoffen te verbranden

     

100

300

   

BO

328

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

170

500

   

BO

329

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur binnen 400 meter van een windwatermolen werken en opgaande beplanting aan te brengen of te hebben

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

170

500

   

BO

330

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur in meanderzones: bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

150

450

   

BO

331

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur in meanderzones: leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

100

300

   

BO

332

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur in meanderzones: bovengrondse infrastructuur aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te vernieuwen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

100

300

   

BO

333

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur in inundatiegebieden: ophogingen te maken of te verwijderen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

250

750

   

BO

334

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur in inundatiegebieden: werken of beplantingen aan te brengen die waterstuwing of stroomgeleiding teweeg brengen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

250

750

   

BO

335

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer laten komen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

200

600

   

BO

336

   

in geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, zonodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen voor een wateractiviteit of geldende peilbesluiten, wanneer dit door het bestuur verboden is: water afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

550

1.500

   

BO

337

   

in geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, zonodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen voor een wateractiviteit of geldende peilbesluiten, wanneer dit door het bestuur verboden is: water brengen in of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

550

1.500

   

BO

338

   

in geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, zonodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen voor een wateractiviteit of geldende peilbesluiten, wanneer dit door het bestuur verboden is: grondwater onttrekken of water infiltreren

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

550

1.500

   

BO

339

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur water brengen in of onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

180

500

   

BO

340

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur gronden ontwateren met drainagemiddelen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

200

600

   

BO

341

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur grondwater onttrekken of water in de bodem infiltreren

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

700

2.000

   

BO

342

   

door degene die handelingen verricht en inbreuk maakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, niet zo spoedig mogelijk melding maken van die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

200

600

   

BO

343

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur: in een oppervlaktewatersysteem vis uitzetten

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

150

450

   

BO

344

   

zonder omgevingsvergunning voor een wateractiviteit van het bestuur: vaste vistuigen plaatsen

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

360

1.000

Nummers BO 350 – BO 351: Beregenen

         
           

handelen in strijd met aan een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit verbonden vergunningvoorschriften:

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

     
   

BO

350

   

– het niet mogen beregenen van grasland in de periode van 1 april tot 1 juni

     

500

900

   

BO

351

   

– het niet mogen beregenen van grasland in de periode van 1 juni tot 1 augustus tussen 11.00 uur en 17.00 uur

     

500

900

Nummer BO 352: Beweiding

         
   

BO

352

   

beweiden van de waterkering anders dan in de aangegeven periode

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

150

450

Nummer BO 353: Afrastering

         
   

BO

353

   

het niet hebben van een voldoende veekerende afrastering conform de voorschriften zoals genoemd in artikel 2 van de algemene regels voor waterkeringen, onderdeel beweiden

 

4.1 lid 1 Ow juncto Waterschapsverordening

 

150

450

Nummer BO 360: Wet op de economische delicten – Het niet voldoen aan een vordering

         
   

BO

360

   

opzettelijk niet hebben voldaan aan een vordering, krachtens enig voorschrift van de Wet op de economische delicten, gedaan door een opsporingsambtenaar

 

26 Wed

 

1.000

2.500

Nummers BO 361 – BO 362: Aanvullingswet bodem Omgevingswet en Wet Bodembescherming – Bodemverontreiniging

         
   

BO

361

   

door degene die op en/of in de bodem handelingen verricht met betrekking tot niet gevaarlijk afval, terwijl hij of zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd en/of aangetast, niet nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel te beperken en/of verminderen: 0 t/m 5 m3

 

3.2a Aanvullingswet bodem Omgevingswet jo. 13 WBB

 

750

2.500

   

BO

362

   

door degene die op en/of in de bodem handelingen verricht met betrekking tot niet gevaarlijk afval, terwijl hij of zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd en/of aangetast, niet nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel te beperken en/of verminderen: 6 t/m 10 m3

 

3.2a Aanvullingswet bodem Omgevingswet jo. 13 WBB

 

1.500

5.000

Nummers BO 364 – BO 373: Besluit activiteiten leefomgeving

         
   

BO

364

   

door degene die de bodem heeft gesaneerd, niet binnen vier weken na het beëindigen van de sanering een evaluatieverslag volgens BRL SIKB 6000 indienen bij het bevoegd gezag of in dat verslag niet de vereiste gegevens verstrekken

 

4.1246 Bal

 

1.500

5.000

   

BO

365

   

niet ten minste vier weken van tevoren voor de start van de activiteit melden van (voorschriften opgenomen in de beschikking, provinciale of gemeentelijke verordening): wijzigingen op het saneringsplan

 

4.1236 lid 1 Bal

 

1.000

3.000

   

BO

366

   

zonder milieukundige begeleiding uitvoeren van de sanering

 

4.1244 Bal

 

1.800

5.000

   

BO

367

   

niet tenminste vier weken voor het begin van de activiteit het melden bij het bevoegd gezag van het voornemen de bodem te saneren

 

4.1235 lid 1 jo. 4.1236 lid 1 Bal

 

2.000

8.000

   

BO

369

   

door degene die de bodem saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet (tijdig) melden van wijzigingen op basis van paragraaf 4

 

4.1236 lid 3 Bal

 

1.000

3.000

   

BO

371

   

het laten uitvoeren van de sanering door een persoon of instelling zonder erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit

 

15 lid 1 Bbk

 

2.000

8.000

   

BO

372

   

zonder een erkende onderneming het graven laten uitvoeren

 

4.1232 Bal

 

1.800

5.000

   

BO

373

   

zonder een erkende onderneming uitvoeren van de activiteit

 

4.1244 Bal

 

1.800

5.000

Nummers BO 390 – BO 395: Wet Milieubeheer en Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur – Elektronica

         
   

BO

390

   

als producent van elektrische/elektronische apparatuur de door hem geproduceerde elektrische/elektronische apparatuur niet voorzien van: een symbool zoals opgenomen is in bijlage IV bij Richtlijn nr. 2002/96/EG (afvalcontainer met kruis)

 

9.5.2. lid 1 en lid 3 sub a Wm jo. 15 lid 1 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

 

1.500

5.000

   

BO

391

   

als producent van elektrische/elektronische apparatuur de door hem geproduceerde elektrische/elektronische apparatuur niet voorzien van: een aanduiding waaruit blijkt dat het apparaat na 13 augustus 2005 op de markt is gebracht

 

9.5.2. lid 1 en lid 3 sub a Wm jo. 16 lid 4 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

 

1.500

5.000

   

BO

392

   

als distributeur bij het ter beschikking stellen van een nieuw product, een soortgelijk na gebruik vrijgekomen product – zijnde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur – van particuliere huishoudens, dat hem wordt aangeboden niet ten minste om niet innemen

 

9.5.2. lid 1 Wm jo. 4 lid 1Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

 

250

500

   

BO

393

   

als producent van elektrische en/of elektronische apparatuur zich niet melden bij het register

 

9.5.2 lid 1 Wm jo. 19 lid 1 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

 

1.500

5.000

   

BO

394

   

als producent en/of zijn gemachtigde niet de in deel A van bijlage X bij de Richtlijn nr. 2012/19/EU genoemde informatie verstrekken bij de registratie en/of niet actueel houden van de informatie

 

9.5.2. lid 1 Wm jo. 19 lid 2 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

 

1.500

5.000

   

BO

395

   

als producent en/of zijn gemachtigde niet de in deel B van bijlage X bij de Richtlijn nr. 2012/19/EU genoemde informatie voor 1 mei over het voorafgaande kalenderjaar verstrekken aan het register

 

9.5.2. lid 1 Wm jo. 19 lid 3 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

 

1.500

5.000

Nummers BO 396 – BO 398: Wet Explosieven voor civiel gebruik – Explosieven

         
   

BO

396

   

als houder van een vergunning of een bewijs van toestemming voor de overbrenging van explosieven, niet deze explosieven tot aan de plaats waar de overbrenging eindigt en/of bij het verlaten van het grondgebied van Nederland, doen vergezellen van deze vergunning of dit bewijs van toestemming

 

14 Wecg

 

1.000

5.000

   

BO

397

   

als degene voor wie de explosieven bestemd zijn en/of als onderneming uit de sector explosieven niet op verzoek van de autoriteit, die daarom verzoekt als bedoeld in artikel 16 Wet explosieven civiel gebruik, de gegevens die hem ter beschikking staan, zenden aan deze bevoegde autoriteit

 

16 Wecg

 

1.000

5.000

   

BO

398

   

geen registratie bijhouden die voldoet aan hetgeen in artikel 21 Wet explosieven voor civiel gebruik is gesteld

 

21 Wecg

 

1.000

5.000

Nummers BO 400 – BO 402: Verordening (EU) nr. 517/2014, Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, Verordening (EG) 1005/2009 en Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen – Broeikassen/Ozonlaag

         
   

BO

400

   

het verrichten van installatie, onderhoud of service, reparatie of buitendienststelling van of aan apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat door een onderneming die daarvoor niet is gecertificeerd

 

10 lid 6 Verordening (EU) nr. 517/2014 jo. 6 lid 2 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, respectievelijk 22 lid 1 Verordening (EG) 1005/2009 jo. 9 lid 2 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

 

1.500

3.000

   

BO

401

   

het verrichten van installatie, onderhoud of service, reparatie, buitendienststelling, lekkagecontrole of terugwinning van of aan apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat door een natuurlijk persoon die daarvoor niet is gecertificeerd

 

8 lid 3, 10 lid 1 en lid 2 Verordening (EU) nr. 517/2014 jo. 6 lid 1 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, respectievelijk 22 lid 1 en lid 5, 23 lid 2 Verordening (EG) 1005/2009 jo. 9 lid 1 en lid 2 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

 

1.500

1.500

   

BO

402

   

het met betrekking tot apparatuur die broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat niet voorhanden hebben van een register waarin de in artikel 6 lid 1 van Verordening (EU) 517/2014 jo. 4 lid 4 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen en/of artikel 23 van de Verordening (EU) 1005/2009 jo. 8 lid 3 Besluit gefluoreerde Broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, genoemde informatie is opgenomen

 

6 lid 1 Verordening (EU) 517/2014 jo. 4 lid 4 en 8 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

 

1.500

1.500

Nummers BO 405 – BO 433: Scheepsafvalstoffenbesluit – Scheepsafvalstoffen

         
   

BO

405

   

als schipper er geen zorg voor dragen dat bilgewater en overige olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen aan boord in de bijlage van de machinekamer, onderscheidenlijk gescheiden in de daarvoor bestemde verzamelreservoirs, worden verzameld en bewaard

 

11 SAB

 

500

1.000

   

BO

406

   

als schipper voor de opslag van afgewerkte olie los aan dek staande verzamelreservoirs gebruiken

 

12 lid 2 SAB

 

500

1.000

   

BO

407

   

als schipper er niet zorg voor dragen dat een geldig olie-afgifteboekje aan boord aanwezig is

 

14 lid 1 SAB

 

250

750

   

BO

408

   

als schipper, na verkrijging van een nieuw olie-afgifteboekje, niet het voorgaande olie-afgifteboekje ten minste zes maanden na de datum van de laatste daarin opgenomen vermelding van een afgifte aan boord bewaren

 

14 lid 4 SAB

 

150

500

   

BO

409

   

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: het schip bij het laden vrij van overslagresten of het verwijderen van overslagresten na het laden

 

33 jo 41 SAB

   

5.000

   

BO

410

   

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: aansluitend aan het lossen van droge lading van of uit het laadruim van een schip de in het laadruim achtergebleven restlading en/of verpakkings- en stuwingsmateriaal verwijderen en zoveel mogelijk toevoegen aan geloste lading

 

33 jo 42 SAB

   

5.000

   

BO

411

   

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: aansluitend aan het lossen van vloeibare lading uit een ladingtank van een schip met behulp van een leiding, aangesloten op het nalenssysteem van het schip, de restlading uit de ladingtank verwijderen, zodanig dat de losstandaard nagelensde ladingtank wordt bereikt

 

33 jo 43 SAB

   

5.000

   

BO

412

   

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: bij het lossen uit een laadruim of een ladingtank van een schip het laadruim of die ladingtank wassen en het afvalwater met ladingrestanten innemen

 

33 jo 45 SAB

   

7.500

   

BO

413

   

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: voorleggen van de losverklaring in drievoud aan de schipper dan wel, als het schip niet onder gezag van de schipper staat, aan de exploitant van het schip

 

33 jo 53, vierde lid SAB

   

1.000

   

BO

414

   

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: het bewaren van het ingevolge artikel 54 Scheepsafvalstoffenbesluit ontvangen exemplaar van de losverklaring in de bedrijfsadministratie

 

33 SAB

   

1.000

   

BO

415

   

de schipper draagt er geen zorg voor dat de losverklaringen, ontvangen overeenkomstig artikel 53 Scheepsafvalstoffenbesluit, het transport begeleiden

 

56 SAB

 

500

1.000

   

BO

416

   

als schipper met het schip na het laden de laadplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: de overslagresten zijn verwijderd

 

55 lid 1 SAB

 

750

1.500

   

BO

417

   

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: de overslagresten zijn verwijderd

 

55 lid 2, onderdeel a SAB

 

750

1.500

   

BO

418

   

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: alle geloste laadruimen zijn nagelost en/of ladingtanks nagelensd

 

55 lid 2, onderdeel a SAB

 

750

1.500

   

BO

419

   

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: voldaan is aan de wasverplichting indien die van toepassing is dan wel hem daartoe volgens de bepalingen uit artikel 47 Scheepsafvalstoffenbesluit een voorziening is toegewezen

 

55, lid 2, onderdeel a SAB

 

750

1.500

   

BO

420

   

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: het afvalwater dat ladingresten bevat, is ingenomen, dan wel hem daartoe een ontvangstvoorziening is toegewezen, in een geval als bedoeld in artikel 45 Scheepsafvalstoffenbesluit

 

55, lid 2, onderdeel a SAB

 

750

1.500

   

BO

421

   

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder te voldoen aan de bepalingen ten aanzien van de losverklaring uit artikel 54 Scheepsafvalstoffenbesluit

 

55, lid 2, onderdeel b SAB

 

500

1.000

   

BO

422

   

door de schipper niet onverwijld waarschuwen van de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit, terwijl vanaf een schip scheepsafvalstoffen dan wel delen van de lading in een oppervlaktewaterlichaam zijn geraakt of dreigen te geraken

 

6 SAB

 

750

1.500

   

BO

423

   

aan boord van een schip verbranden van scheepsafvalstoffen

 

7 SAB

 

250

500

   

BO

424

   

reinigingsmiddelen die olie of vet oplossen dan wel emulgerend zijn in de bilge van de machinekamer dan wel in het bilgewater doen geraken

 

13 lid 1 SAB

 

500

1.000

   

BO

425

   

door degene die een inrichting voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen drijft niet of niet juist invullen of ondertekenen van het olie-afgifteboekje

 

17 SAB

   

750

   

BO

426

   

door de schipper niet of niet juist invullen of ondertekenen van het olie-afgifteboekje

 

18 SAB

 

200

750

   

BO

427

   

als degene die feitelijk lost, met betrekking tot het lossen van een schip, niet bewaren in de bedrijfsadministratie van het ingevolge artikel 54, tweede lid, Scheepsafvalstoffenbesluit terug ontvangen exemplaar van de losverklaring

 

57 SAB

   

1.000

   

BO

428

   

als schipper, bij het afgeven van afvalwater dat ladingrestanten bevat aan een ontvangstvoorziening, niet in tweevoud de door hem ondertekende losverklaring voorleggen aan degene die de ontvangstvoorziening drijft of een door deze aangewezen persoon

 

66 SAB

 

500

1.000

   

BO

429

   

door degene die een inrichting voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen drijft, na ondertekening niet terugbezorgen van een exemplaar van de ondertekende losverklaring aan de schipper

 

68 lid 1 SAB

 

500

1.000

   

BO

430

   

als schipper niet gedurende zes maanden aan boord bewaren van de terugontvangen ondertekende losverklaring

 

68, lid 3, SAB

 

500

1.000

   

BO

431

   

als exploitant van het schip niet bewaren in de bedrijfsadministratie van de terugontvangen ondertekende losverklaring

 

68, lid 4, SAB

 

500

1.000

   

BO

432

   

als schipper er geen zorg voor dragen dat huisvuil, slops, zuiveringsslib en klein gevaarlijk afval aan boord naar categorie gescheiden worden gehouden en gescheiden worden aangeboden bij een ontvangstvoorziening

 

73, lid 1 SAB

 

250

500

   

BO

433

   

als exploitant van een passagiersschip, dat is uitgerust met een boordzuiveringsinstallatie voor afvalwater, niet aanbieden van het zuiveringsslib van die installatie bij een ontvangstvoorziening

 

74 SAB

 

1.500

3.000

Nummer BO 445: Drinkwaterbesluit – Legionella

         
   

BO

445

   

legionella-risicoanalyse, bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 37 Drinkwaterbesluit, laten uitvoeren door een niet daarvoor op basis van BRL 6010 gecertificeerd bedrijf, indien opgesteld na 1 juli 2011

 

37 lid 3 Dwb

 

500

1.500

                       
  1. Het Omgevingsbesluit bepaalt dat bepaalde onderwerpen, waaronder beheer en onderhoud, niet in de waterschapsverordening mogen worden geregeld. Het Omgevingsbesluit bepaalt ook dat bepaalde onderwerpen niet in een gemeentelijk omgevingsplan mogen worden geregeld. ^ [1]
  2. Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening, Stb. 2006, 330) en Wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet OM-afdoening en enige andere wetten in verband met het wegnemen van enkele technische onvolkomenheden (Stb. 2007, 160). ^ [2]
  3. De wetgever heeft in artikel 257b Sv een hiermee vergelijkbare grens gesteld aan de bevoegdheid van opsporingsambtenaren tot het opleggen van een boete voor een misdrijf, namelijk ten hoogste € 350. ^ [3]
  4. Dit biedt, desgewenst, ruimte om de bevoegdheid te mandateren aan iemand die op grond van zijn strafvorderlijke kennis en ervaring is belast met de coördinatie van buitengewoon opsporingsambtenaren, maar niet langer zelf actief is in de opsporingspraktijk. ^ [4]
  5. Het gaat hierbij om buitengewoon opsporingsambtenaren behorend tot domein 2 van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar en, voor zover het de opsporing van overtredingen van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (Wet milieubeheer) en de Flora- en faunawet betreft, ook domein 6 (Douane). ^ [5]
  6. Zie uitspraak van het EHRM van 17 december 1996, Saunders contra VK (NJ 1997, 699). ^ [6]
  7. Dit onderscheid wordt in de feitomschrijving niet gemaakt. Of een concrete overtreding opzettelijk of niet opzettelijk is gepleegd, moet uit het proces-verbaal blijken. ^ [7]
  8. Of, conform de interne afspraken binnen het Openbaar Ministerie, naar het betreffende Arrondissementsparket of het Parket CVOM. ^ [8]
  9. Een tik-proces-verbaal is een verkort proces-verbaal dat niet aan de criteria van de SAM-procedure voldoet. ^ [9]
  10. De ‘Snelle Afdoening Milieu’ (SAM). Er moet sprake zijn van een bekennende verdachte, deze moet afstand hebben gedaan van inbeslaggenomen voorwerpen, het moet gaan om een (zeer) recente zaak en het proces-verbaal mag maximaal 20 pagina’s bevatten. ^ [10]
  11. Ter voorkoming van schending van het ne bis in idem-beginsel, zoals neergelegd in artikel 68 Sr. ^ [11]
  12. ECLI:NL:RVS:2004:AP8242, ABRvS 7 juli 2004. ^ [12]
  13. Indien geen afstand wordt gedaan, beslist de strafrechter over verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer op vordering van de officier van justitie. ^ [13]
  14. Strafzaken tegen minderjarigen worden door het Functioneel Parket overgedragen aan een Arrondissementsparket. De bevoegdheidsregels van het Functioneel Parket, de Arrondissementsparketten en het Parket CVOM zijn steeds van toepassing. ^ [14]
  15. Zie voor begrip ‘meerdaadse samenloop’: § 5, onder f. ^ [15]
  16. Of, indien van toepassing op basis van de bevoegdheidsregels, naar het betreffende Arrondissementsparket of het Parket CVOM. ^ [16]
  17. Of, conform de interne afspraken binnen het Openbaar Ministerie, naar het betreffende Arrondissementsparket of het Parket CVOM. ^ [17]
  18. Of, conform de interne afspraken binnen het Openbaar Ministerie, naar het betreffende Arrondissementsparket of het Parket CVOM. ^ [18]
  19. Hierbij kunnen twee situaties worden onderscheiden. Situatie 1: het overtreden voorschrift geldt voor eenieder. Situatie 2: het overtreden voorschrift geldt alleen voor daarbij aangegeven personen, bijvoorbeeld degene die een inrichting drijft; in dat geval kan de werknemer die de strafbare gedraging heeft verricht, hiervoor niet worden bestraft. ^ [19]
  20. Een strafrechtelijk instrument ten aanzien waarvan het Openbaar Ministerie niet het bevoegd gezag is. ^ [20]
  21. In sommige gevallen is de intrekking van een begunstigende beschikking door de bestuursrechter niet als herstelsanctie, maar als punitieve sanctie aangemerkt. ^ [21]
  22. Behoudens de mogelijkheid om met het Functioneel Parket als opsporingsambtenaar/bevoegd gezag in overleg te treden om tot een andere afdoening te komen. ^ [22]
  23. Dit laat onverlet dat ex. art. 24a lid 1 Wet op de economische delicten (indien er sprake is van een fysiek leefomgevingsfeit dat een economisch delict oplevert) een ieder verplicht is aan de opsporingsambtenaren binnen de door hen gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van de hen krachtens titel III toekomende bevoegdheden. ^ [23]
  24. Dit laat het bepaalde in art. 24a lid 1 Wed onverlet. ^ [24]
  25. Zie art. 68 Sr. ^ [25]
  26. Wanneer de bestuurlijke strafbeschikking betrekking heeft op een fysiek leefomgevingsfeit dat een economisch delict oplevert (en geen leefbaarheids- of kantonfeit betreft), wordt het verzet behandeld door het Functioneel Parket. In andere gevallen het Arrondissementsparket. ^ [26]
  27. Onder ‘leefbaarheids- of kantonfeiten’ kan bijvoorbeeld worden verstaan: milieuovertredingen die zien op handelingen met overige afvalstoffen (tot 5 kuub), APV-overtredingen (uitwerpselen van honden op straat en het kappen van bomen zonder kapvergunning). ^ [27]
  28. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet draagt het Rijk een aantal regels over aan gemeenten en waterschappen. Dit pakket voormalige rijksregels wordt de bruidsschat genoemd. Die regels worden toegevoegd aan het omgevingsplan (voor gemeenten in hoofdstuk 22 daarvan) en aan de waterschapverordening (voor waterschappen). Provincies hebben geen bruidsschat nodig. De bruidsschat voorkomt dat Rijksregels komen te vervallen waarvoor nog geen nieuwe regels zijn opgesteld in de omgevingsplannen en waterschapsverordeningen. De bruidsschat voor gemeenten bevat onder meer regels voor horeca, geluidvoorschriften, kleinschalige en bodemverplaatsingen etc. Gemeenten en waterschappen hebben vervolgens tot 1 januari 2031 respectievelijk 1 januari 2026 de tijd om de regels uit de bruidsschat te herplaatsen of te laten vervallen, wanneer dat voor hun gebied c.q. hun gebieden niet van toepassing is. ^ [28]
  29. Tegelijkertijd is niet het moment van de overtreding bepalend voor de vraag of het oude dan wel de nieuwe spelregels, maar het kantelmoment in de gestarte handhavingsprocedure. Met deze formulering wordt beoogd te vermijden dat onduidelijkheid kan rijzen over de vraag welk recht van toepassing is op een overtreding die is aangevangen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet en daarna voortduurt, of die dreigde vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet en daarna is geëffectueerd (MvT IwOw, p. 492–493). ^ [29]