De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M
(
Stcrt. 2013, 26851
). De actualisering houdt verband met gewezen jurisprudentie, gewijzigde regelgeving
en beleidsmatige wijzigingen.
De volgende inhoudelijke en beleidsmatige wijzigingen zijn opgenomen.
§ 2. is geactualiseerd. Onder meer is opgenomen dat voor het begrip ‘onroerende zaak’
de definitie van ‘onroerend goed’ geldt zoals opgenomen in artikel 13 ter van de Uitvoeringsverordening
(EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen
ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel
van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2011, L 77) (hierna: uitvoeringsverordening).
In § 3.2 (voorheen § 3.1.2) is verwerkt artikel 13 ter van de uitvoeringsverordening.
In § 3.2.1 (voorheen § 3.1.3) is verwerkt artikel 13 ter van de uitvoeringsverordening.
Ook is verduidelijkt wanneer klinkerbestrating kwalificeert als een gebouw. Verder
is, onder verwijzing naar Hoge Raad (hierna: HR) 5 oktober 2018, nr. 16/04577, opgenomen
dat een gebouw door sloop de functie van gebouw kan verliezen, waardoor het restant
niet kan worden beschouwd als een oud gebouw.
In § 3.2.2 (nieuw) zijn de in de uitvoeringsverordening gehanteerde begrippen ‘element’,
‘werktuig’ en ‘machine’ opgenomen.
§ 3.3.1 (voorheen § 3.2.1) is geactualiseerd. Verduidelijkt is dat bij een opstalrecht
waarbij het recht tot het hebben van de opstallen door partijen in de akte van vestiging
van het opstalrecht is beperkt tot een deel van het totale perceel waarop het opstalrecht
is gevestigd, alleen dit deel in aanmerking wordt genomen voor de beoordeling of sprake
is van een bouwterrein en de bepaling van de waarde in het economische verkeer bij
toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna:
wet). Verder is verduidelijkt dat voor de beoordeling van het btw-regime bij de overdracht
van een appartementsrecht dat alleen nog op tekening bestaat, het deel van het perceel
in aanmerking moet worden genomen waarop of -boven het toekomstige appartement komt
te liggen.
In § 3.3.2 (voorheen § 3.2.2) is het tweede voorbeeld over een bruggebouw aangepast.
De juridische eigendom van het bruggebouw ligt niet in het opstalrecht besloten maar
behoort, via de (horizontale) natrekking, toe aan de eigenaar van de percelen waarop
de pijlers staan zodat de overdracht van het bruggebouw plaatsvindt via de overdracht
van die percelen.
In § 3.5 is verduidelijkt wanneer sprake is van de eerste ingebruikneming.
In § 3.5.1 (nieuw) is een deel van voorheen § 3.3 opgenomen over gefaseerde ingebruikneming.
In § 3.5.2 (nieuw) is de jurisprudentie van de HR over in wezen nieuwbouw verwerkt.
Aan § 4.1 is een passage toegevoegd over de samenloop van omzetbelasting en overdrachtsbelasting
bij ABC-leveringen. Ook is verduidelijkt dat de overdracht van een appartementsrecht
dat ziet op een nog te bouwen gebouw wordt behandeld als de levering van een onroerende
zaak.
§ 4.2 (nieuw) voorziet in een goedkeuring om als levering aan te merken de vestiging
e.d. van beperkte rechten in geval van een vergoeding, vermeerderd met btw, die als gevolg van teruglopende
marktomstandigheden lager is dan de kostprijs als bedoeld in artikel 3, tweede lid,
van de wet.
In § 4.3 (voorheen § 4.2) is de overgangsregeling voor koop-/aannemingsovereenkomsten
vervallen vanwege het tijdsverloop.
Voorheen § 4.3.4 waarin de omgevingsvergunning werd toegelicht, is vervallen omdat
het geen wettelijk criterium meer is en het overigens van beschrijvende aard is.
In § 4.4 (voorheen § 4.3) en de onderliggende paragrafen is de wetswijziging met betrekking
tot bouwterreinen per 1 januari 2017 verwerkt (artikel 11, zesde lid, van de wet).
De inhoud van voorheen §§ 4.3.2 en 4.3.3 is samengevoegd in § 4.4.2.
In § 4.6 (voorheen § 4.5) is verduidelijkt dat als een afnemer de vrijstelling voor
kleine ondernemers toepast, niet wordt voldaan aan de 90%-norm.
In § 4.7.3 (voorheen § 4.6.3) is goedgekeurd dat bij toepassing van de goedkeuring
voor diplomatieke instellingen en internationale organisaties om niet te hoeven opteren
voor een btw-belaste levering, de diplomatieke vrijstelling niet alleen geëffectueerd
kan worden door een teruggaafprocedure maar ook door het toepassen van het btw-nultarief
(als voldaan is aan de voorwaarden daarvoor).
In § 4.7.4 (voorheen § 4.6.4) zijn de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring
aangepast. Toegevoegd aan de voorwaarden is dat ook de afnemer moet instemmen met
de opschorting van de naheffingstermijn.
§ 5.1 (voorheen deels § 7.1 en § 7.2) is geactualiseerd.
§§ 5.2 t/m 5.2.5 zijn deels nieuw, deels voorheen § 7.2. In §§ 5.2 t/m 5.2.3 is de
situatie behandeld waarin naast de verhuur andere prestaties worden verricht. Daarbij
is de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) en
de HR leidend. In § 5.2.2 is opgenomen dat de verhuur van niet-geïntegreerde zonnepanelen
op of in de onmiddellijke nabijheid van de woning een bijkomende prestatie vormt bij
de verhuur. Om bepaalde gevolgen van dit beleid te voorkomen is een overgangsregeling
getroffen. In §§ 5.2.4 en 5.2.5 zijn ter verduidelijking (deels nieuwe) voorbeelden
opgenomen.
In § 5.3 (deels nieuw, deels voorheen § 7.4.4) is jurisprudentie van het HvJ opgenomen
waarin is aangegeven wanneer de bij de verhuur van een onroerende zaak verrichte leveringen
van nutsvoorzieningen en servicekosten, afzonderlijke prestaties vormen. Om verhuurders
de tijd te geven de wijzigingen door te voeren die deze jurisprudentie met zich meebrengt,
is een overgangsregeling getroffen. Verder is opgenomen dat het door de verhuurder
doorberekende vastrecht voor de levering van nutsvoorzieningen opgaat in de levering
van die nutsvoorzieningen.
In § 5.3.1 (nieuw) is aangegeven dat de energieprestatievergoeding voor de btw-heffing
onderdeel uitmaakt van de vergoeding voor de verhuur van de woning.
In § 5.5 (nieuw) is ter verduidelijking opgenomen dat als de vestiging e.d. van een
beperkt recht volgens artikel 3, tweede lid, van de wet kwalificeert als dienst, deze
dienst geldt als verhuur.
In § 5.7 (voorheen § 7.3 en § 7.3.1) is de goedkeuring om te opteren voor belaste
verhuur voor een gedeelte van een onroerende zaak komen te vervallen vanwege het beschrijvende
karakter als gevolg van het arrest van de HR van 4 oktober 2013, nr. 12/03696, ECLI:NL:HR:2013:783.
Verduidelijkt is dat bij splitsing in appartementsrechten per appartement moet worden
geopteerd. Opgenomen is verder dat bepaalde digitale huurovereenkomsten worden gelijkgesteld
met een schriftelijke huurovereenkomst en dat bij de vestiging e.d. van beperkte rechten
die kwalificeren als verhuur opteren via een akte volstaat. Ook is verduidelijkt dat
als de huurder niet meer voldoet aan de 90%-norm of als de verhuurder kiest voor toepassing
van de vrijstelling voor kleine ondernemers, de optie voor belaste verhuur vervalt.
In § 5.8.2 (voorheen § 7.3.3) en §§ 5.8.2.1 en 5.8.2.2 (nieuw) is de goedkeuring die
geldt voor de datum van ingang van de optie belaste verhuur verruimd.
In § 5.8.4 (voorheen § 7.3.5) is verduidelijkt dat de termijn van één maand betrekking
heeft op de feitelijke duur van de verhuur en niet op de looptijd van het huurcontract.
In § 5.8.5 (voorheen § 7.3.6) zijn de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuringen
voor het opschorten van de referentieperiode bij verhuur verduidelijkt.
In § 5.8.6 (voorheen § 7.3.7) is toegevoegd dat de goedkeuring voor situaties dat
de huurder de zaak niet in gebruik neemt, niet alleen geldt als de huurovereenkomst
is ontbonden maar ook als deze is verstreken. Ook zijn de voorwaarden voor toepassing
van de goedkeuring verduidelijkt.
In § 5.9 (voorheen § 7.3.8) is goedgekeurd dat bij toepassing van de goedkeuring voor
diplomatieke instellingen en internationale organisaties om niet te hoeven opteren
voor een belaste verhuur, de diplomatieke vrijstelling niet alleen geëffectueerd kan
worden door een teruggaafprocedure maar ook door het toepassen van het btw-nultarief
(als voldaan is aan de voorwaarden daarvoor).
Aan § 5.10 (voorheen § 7.4) is § 5.10.1 toegevoegd. Deze paragraaf heeft betrekking
op de verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines.
In § 5.10.2 (voorheen § 7.4.1) is opgenomen dat ook een appartement dat of woning
die is ingericht voor kort verblijf kwalificeert als accommodatie zoals bedoeld in
deze paragraaf. Verder is opgenomen dat voor de uitleg van ‘korte periode’ wordt verwezen
naar het besluit ‘Omzetbelasting. Toelichting Tabel I’ van 31 maart 2022, nr. 2022-6334
(
Stcrt. 2022, 9114
) (hierna: Toelichting Tabel I).
In § 5.10.3 (voorheen § 7.4.2) is de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel
b, 2°, van de wet bij tussenpersonen beperkt tot situaties waarin uit objectieve gegevens
blijkt dat de tussenpersoon de vakantiewoning uitsluitend verhuurt aan personen die
daar voor een korte periode verblijven.
In § 5.10.4 (voorheen § 7.4.3) is het per 1 januari 2017 gewijzigde artikel 11, eerste
lid, onderdeel e, 2°, van de wet verwerkt.
In § 6.4 (voorheen § 5.4) is voorwaarde 1 (voorheen voorwaarde 3) aangepast waarmee
wordt bereikt dat duidelijk is dat degene die de onroerende zaak via de veiling verkrijgt
ook voor andere regelingen geldt als ‘directe’ afnemer.
In § 7.2 (voorheen § 6.2) is verduidelijkt dat een boete voor te late oplevering van
een onroerende zaak alleen is te beschouwen als een onbelaste schadevergoeding als
een rechtstreeks verband ontbreekt met de prestaties op grond van de (koop-/)aannemingsovereenkomst
of enige andere prestatie.
§ 9. is een nieuwe paragraaf die gaat over de plaats van dienst voor diensten met
betrekking tot onroerende zaken.
De levering van onroerende zaken en de rechten waaraan deze zijn onderworpen is volgens
artikel 11, eerste lid, onderdeel a, aanhef, van de wet in beginsel vrijgesteld. Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 1° en 2°, van de wet geeft aan wanneer de levering van onroerende zaken wordt belast. Het hiervoor bedoelde
sub 1° heeft betrekking op de wettelijk verplicht belaste levering, terwijl sub 2°
ziet op de levering die door een keuze van de partijen (leverancier en afnemer) wordt
belast. Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 2°, van de wet is nader uitgewerkt in
het zevende lid van artikel 11 van de wet en in artikel 6 van de uitvoeringsbeschikking.
De verhuur van onroerende zaken is volgens artikel 11, eerste lid, onderdeel b, aanhef, van de wet in beginsel vrijgesteld. De situaties waarin sprake is van belaste verhuur zijn vermeld
in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 1° tot en met 5°, van de wet. In artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 1° tot en met 4°, van de wet zijn de situaties
vermeld waarin de verhuur wettelijk verplicht belast is. Artikel 11, eerste lid, onderdeel
b, 5°, van de wet heeft betrekking op de verhuur die door een keuze van de betrokken
partijen wordt belast. Dit onderdeel is nader uitgewerkt in het zevende lid van artikel 11 van de wet en in artikel 6a van de uitvoeringsbeschikking.
Enkele begrippen die relevant zijn voor de btw-heffing bij de levering van onroerende
zaken zijn omschreven in artikel 11, vijfde en zesde lid van de wet. Het gaat om de begrippen ‘gebouw’, ‘eerste ingebruikneming’ bij een verbouwing die
leidt tot een vervaardiging van een (gedeelte van) een gebouw, ‘bij een gebouw behorend
terrein’ en ‘bouwterrein’.
Voor de toepassing van de wettelijke bepalingen over de levering en de verhuur van
onroerende zaken geldt voor het begrip ‘onroerende zaak’ de definitie van ‘onroerend
goed’ zoals opgenomen in artikel 13 ter van de uitvoeringsverordening. De uitvoeringsverordening
heeft rechtstreekse werking en wordt daarom niet omgezet in nationale wetgeving.
Op grond van artikel 6b van de wet is de plaats van een dienst die betrekking heeft op een onroerende zaak, de plaats
waar die onroerende zaak is gelegen. Deze bepaling is uitgewerkt in artikel 31 bis
van de uitvoeringsverordening.
De btw-heffing wordt in bepaalde gevallen verlegd van de presterende ondernemer naar
de afnemer. Deze verlegging kan zich ook voordoen bij handelingen die betrekking hebben
op onroerende zaken. Dit is bijvoorbeeld het geval op grond van artikel 12, derde en vijfde lid, van de wet. Artikel 12, derde lid, van de wet geldt voor presterende ondernemers die niet in
Nederland wonen of zijn gevestigd en daar geen vaste inrichting hebben van waaruit de levering of de dienst wordt verricht. Er vindt verlegging plaats
als de afnemer een ondernemer is die in Nederland woont of is gevestigd dan wel daar
een vaste inrichting heeft, of een in Nederland gevestigd lichaam is. Artikel 12,
vijfde lid, van de wet geldt ook voor handelingen die worden verricht door ondernemers
die in Nederland wonen, zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben. De gevallen
waarin verlegging plaatsvindt op grond van artikel 12, vijfde lid, van de wet zijn,
voor zover relevant, aangewezen in de artikelen 24b en 24ba van het uitvoeringsbesluit. Het betreft dan de heffing bij het uitvoeren van werkzaamheden van stoffelijke aard
aan onroerende zaken, de heffing bij de levering van een onroerende zaak die op verzoek
van de partijen wordt belast en de executoriale verkoop van onroerende zaken.
De hiervoor genoemde bepalingen uit de wet, het uitvoeringsbesluit, de uitvoeringsbeschikking en de uitvoeringsverordening zijn gebaseerd op de artikelen 12, leden 2 en 3, 14,
lid 3, en 15, lid 2, onderdeel a, 47, 135, lid 1, onderdelen j t/m l en lid 2, en
137, lid 1, onderdelen b t/m d en lid 2 van de btw-richtlijn.