Vangnetregeling Omgevingswet

Toekomstige wijziging(en) voorzien met ingang van: 01-01-2026. Zie het wijzigingenoverzicht.
Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 01-10-2025 t/m heden.

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 december 2023, nr. 2023-0000712297, houdende regels die de Invoeringswet Omgevingswet en de vier aanvullingswetten van de Omgevingswet aanvullen voor een goede invoering van de Omgevingswet (Vangnetregeling Omgevingswet)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op artikel 5.1, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Aanvullingen op de Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 1.3. (aanvulling artikel 2.3artikel 7:235 Burgerlijk Wetboek)

In aanvulling op artikel 2.3, onder C, onder 1, van de wet geldt het bepaalde in artikel 235 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ook voor een bouwactiviteit waarvoor een melding voor het in gebruik nemen is gedaan als het in gebruik nemen van het bouwwerk of de bouwwerken die het resultaat zijn van de bouwactiviteit op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is verboden zonder voorafgaande melding.

Artikel 1.3a. (aanvulling artikel 2.7 – specificering leidingen en hulpmiddelen)

[Vervalt op 01-01-2026. Zie het wijzigingenoverzicht.]

In aanvulling op artikel 2.7, onder B, van de wet omvat het net op zee, bedoeld in artikel 15a van de Elektriciteitswet 1998, niet leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van elektriciteit die één of meer windparken op zee verbinden met het landelijk hoogspanningsnet en waarvoor voor 1 januari 2016 een vergunning is verleend die na de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt als een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de Omgevingswet.

Artikel 1.3b. (aanvulling artikel 2.45 – ontvanger vergoeding overschrijding hoeveelheid emissies)

In afwijking van artikel 2.45, onder BM, van de wet wordt in artikel 15.52 van de Wet milieubeheer in plaats van Onze Minister gelezen: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 1.4. (aanvulling artikel 2.53Wet waardering onroerende zaken)

In aanvulling op artikel 2.53 van de wet geldt het bepaalde in artikel 17, vierde lid, van de Wet waardering onroerende zaken ook voor bouwactiviteiten waarvoor nog geen melding voor het in gebruik nemen is gedaan als het in gebruik nemen van het bouwwerk of de bouwwerken die het resultaat zijn van de bouwactiviteit op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is verboden zonder voorafgaande melding.

Artikel 1.5. (aanvulling artikel 4.4 – overgangsrecht lopende procedures hemelwaterverordeningen)

In aanvulling op afdeling 4.1 van de wet is artikel 4.4 van de wet ook van toepassing op een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer.

Artikel 1.6. (aanvulling artikelen 4.6 en 4.13 – overgangsbepalingen exploitatieplannen)

Artikel 1.7. (aanvulling artikel 4.6 – toepasselijkheid oude recht)

In aanvulling op artikel 4.6, tweede lid, van de wet blijft, als een ontwerp van een van de besluiten genoemd in dat lid, onder a, ter inzage is gelegd, het oude recht ook van toepassing tot dat besluit van kracht is.

Artikel 1.7a. (aanvulling § 4.3.3 – overgangsbepaling besluit afzien procedure vaststellen inpassingsplan of verlenen omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening Elektriciteitswet 1998)

In aanvulling op paragraaf 4.3.3 van de wet zijn de artikelen 9b en 20a van de Elektriciteitswet 1998 niet van toepassing als het gaat om een productie-installatie, respectievelijk net, als bedoeld in die artikelen waarvoor voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9b, vierde lid, aanhef en onder a of c, respectievelijk 20a, derde lid, onder a of c, van de Elektriciteitswet 1998, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, Onze Minister als bedoeld in die artikelen het besluit heeft genomen dat de procedure om een inpassingsplan vast te stellen of om een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening te verlenen niet van toepassing is.

Artikel 1.7b. (aanvulling § 4.3.5 – overgangsbepaling besluit afzien procedure vaststellen inpassingsplan of verlenen omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening Gaswet)

In aanvulling op paragraaf 4.3.5 van de wet is artikel 39b van de Gaswet niet van toepassing als het gaat om een gastransportnet, interconnector of LNG-installatie als bedoeld in dat artikel waarvoor voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 39b, derde lid, aanhef en onder a of c, van de Gaswet, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, Onze Minister als bedoeld in dat artikel het besluit heeft genomen dat de procedure om een inpassingsplan vast te stellen of om een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening te verlenen niet van toepassing is.

Artikel 1.8. (aanvulling § 4.3.11 – aanvragen vergunningen onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Artikel 1.8a. (aanvulling artikel 4.106a – overgangsbepaling besluit afzien coördinatie uitvoeringsbesluiten coördinatieregeling provincie of Rijk)

In aanvulling op artikel 4.106a van de wet geldt een besluit dat is genomen bij de toepassing van een procedure als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, of 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening om de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten niet te coördineren, als een besluit om geen toepassing te geven aan artikel 5.45, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 1.9. (afwijking artikel 4.110 – ruimtelijke ontheffing Rijk)

In afwijking van artikel 4.110 van de wet wordt in dat artikel in plaats van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat gelezen: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 1.10. (aanvulling § 4.3.19 – overgangsbepaling Woningwet voorschriften bouwverordening bouwen op verontreinigde bodem)

  • 1 In aanvulling op paragraaf 4.3.19 van de wet geldt dit artikel voor een locatie waarvoor:

    • a. voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet de bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, een voorschrift bevatte over de toepassing van de bevoegdheid van het bevoegd gezag om voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen te verbinden als het van oordeel is dat de bodem zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het te bouwen bouwwerk, maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt voor het beoogde doel; en

    • b. de geldende regels over het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie in het omgevingsplan alleen de daarover in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder c, van de Omgevingswet, gestelde regels omvatten.

  • 2 Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die niet in strijd is met de regels, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan het bevoegd gezag, als het onverminderd die regels van oordeel is dat de bodem zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het gebouw, voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden die ertoe strekken dat de bodem alsnog geschikt wordt gemaakt voor het beoogde doel.

Hoofdstuk 2. Aanvullingen op hoofdstuk 22 van de Omgevingswet

Artikel 2.1. (begripsbepaling)

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bruidsschat: het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet.

Artikel 2.1a. (geen rechtsgevolg vernummering bruidsschat)

De aanvullingen en afwijkingen in dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing als artikelen van de bruidsschat zijn vernummerd of verletterd en de regels in de bruidsschat nog gelijkluidend zijn aan regels in de bruidsschat zoals die luidden op 1 januari 2024.

Artikel 2.1b. (aanvulling artikel 22.27 – situering vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen)

  • 1 In aanvulling op artikel 22.27, onder f, onder 2°, van de bruidsschat wordt onder een gebouw als bedoeld in dat onderdeel verstaan: een hoofdgebouw.

  • 2 In aanvulling op artikel 22.27, onder f, onder 3°, van de bruidsschat wordt onder de lijn, bedoeld in dat onderdeel, verstaan: de lijn die loopt langs de voorkant van dat hoofdgebouw en vanaf daar evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen.

Artikel 2.2. (aanvulling artikel 22.33 – specifieke beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij ruimtelijk plan in procedure)

In aanvulling op artikel 22.33, eerste lid, onder a en b, van de bruidsschat wordt de omgevingsvergunning ook geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft voor de dag van ontvangst van de aanvraag:

  • a. een ontwerp van een bestemmingsplan of van een inpassingsplan ter inzage is gelegd en de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan of inpassingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden;

  • b. een bestemmingsplan of inpassingsplan is vastgesteld en de termijn voor de bekendmaking van het bestemmingsplan of inpassingsplan na de vaststelling ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden; of

  • c. een bestemmingsplan of inpassingsplan na vaststelling is bekendgemaakt, en het bestemmingsplan of inpassingsplan op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag nog niet in werking is getreden of in beroep is vernietigd.

Artikel 2.2a. (aanvulling artikel 22.37 – eisen voor de situering van mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.37, tweede lid, van de bruidsschat is dat lid alleen van toepassing als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dat lid niet voldoet aan de in artikel 22.36, onder a, onder 3°, van de bruidsschat gestelde eisen.

Artikel 2.3. (aanvulling artikel 22.39 – activiteit niet van rechtswege in overeenstemming met tijdelijke deel omgevingsplan)

In aanvulling op artikel 22.39, onder c, van de bruidsschat is artikel 22.36, aanhef en onder a en c, van de bruidsschat ook niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht op een locatie binnen een afstand als bedoeld in artikel 4.963, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van laatstbedoeld artikel van toepassing is.

Artikel 2.3a. (aanvulling artikel 22.54 – geluidregels niet van toepassing op dove gevels Wet geluidhinder of afwijken via Interimwet stad-en-milieubenadering)

In aanvulling op artikel 22.54 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat niet van toepassing op:

Artikel 2.3b. (aanvulling artikel 22.55 – geluidregels niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.55 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat ook niet van toepassing op het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4. (aanvulling artikel 22.55 – geluidsregels niet van toepassing op hoogspanningsverbindingen)

In aanvulling op artikel 22.55 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat niet van toepassing op het geluid door bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 110 kV.

Artikel 2.4a. (aanvulling artikel 22.61a – gegevens en bescheiden voor activiteiten op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds zijn vastgesteld)

In aanvulling op artikel 22.61a van de bruidsschat geldt dat artikel ook voor activiteiten die worden verricht op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld.

Artikel 2.4b. (aanvulling artikel 22.84 – regels trillingen niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.84 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.5 van de bruidsschat niet van toepassing op trillingen door een activiteit op een trillinggevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4c. (aanvulling artikel 22.91 – geurregels niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.91 van de bruidsschat zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5 van de bruidsschat, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.245 van de bruidsschat, ook niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw of geurgevoelig object waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4d. (aanvulling artikel 22.200 – geurregels voedingsmiddelenindustrie niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.200 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.16 van de bruidsschat ook niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4e. (aanvulling artikel 22.215 – regels slagschaduw niet van toepassing op mantelzorgwoningen)

In aanvulling op artikel 22.215 van de bruidsschat is paragraaf 22.3.18 van de bruidsschat ook niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat.

Artikel 2.4f. (aanvulling afdeling 22.4 – rekenregels)

  • 1 In aanvulling op afdeling 22.4 van de bruidsschat gelden de volgende regels bij het bepalen en het beoordelen van het geluid door een weg of spoorweg als bedoeld in die afdeling.

  • 2 Onder het geluid door een weg of spoorweg wordt verstaan: het geluid door de aan te leggen of te wijzigen weg of spoorweg.

  • 4 Voor een hogere waarde voor het geluid door een weg op de gevel van een geluidgevoelig gebouw die is vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding, wordt:

    • a. de aftrek opgeteld die bij het vaststellen van die hogere waarde is toegepast op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder; en

    • b. een hogere waarde in dB(A) omgerekend tot een waarde in dB, door de getalswaarde van die hogere waarde te verminderen met het verschil tussen de heersende waarde in dB(A) en de heersende waarde in dB, waarbij het verschil op een geheel getal wordt afgerond en waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

Artikel 2.4g. (aanvulling artikel 22.272 – toepassingsbereik binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg)

  • 1 In aanvulling op artikel 22.272, eerste lid, van de bruidsschat is dat lid van de bruidsschat niet van toepassing als het gaat om een geluidgevoelig gebouw:

    • a. waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c, van de bruidsschat; of

    • b. dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:

      • 1°. op grond van dit omgevingsplan, met uitzondering van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

      • 2°. op grond van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd na de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2 In afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘50 dB’ gelezen: 52 dB.

  • 3 In afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 2° en 3°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘2 dB’ gelezen: 1 dB.

  • 4 In afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 3°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘hoger is dan 48 dB’ gelezen: hoger is dan 51 dB.

Artikel 2.4h. (aanvulling artikel 22.274 – aanvraagvereiste binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg)

In afwijking van artikel 22.274, onder a, onder 3°, van de bruidsschat wordt in plaats van ‘2 dB’ gelezen: 1 dB.

Artikel 2.4i. (aanvulling artikel 22.275 – beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg)

In aanvulling op artikel 22.275 van de bruidsschat wordt de omgevingsvergunning verleend als de grenswaarde alleen wordt overschreden op:

Artikel 2.5. (aanvulling artikel 22.278 – specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit uitvoeren van een werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid, bij ruimtelijk plan in procedure)

In aanvulling op artikel 22.278, eerste lid, onder a en b, van de bruidsschat wordt de omgevingsvergunning ook geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft voor de dag van ontvangst van de aanvraag:

  • a. een ontwerp van een bestemmingsplan of van een inpassingsplan ter inzage is gelegd en de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan of inpassingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden;

  • b. een bestemmingsplan of inpassingsplan is vastgesteld en de termijn voor de bekendmaking van het bestemmingsplan of inpassingsplan na de vaststelling ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag niet is overschreden; of

  • c. een bestemmingsplan of inpassingsplan na vaststelling is bekendgemaakt, en het bestemmingsplan of inpassingsplan op het tijdstip van het nemen van de beslissing op de aanvraag nog niet in werking is getreden of in beroep is vernietigd.

Hoofdstuk 4. Aanvullingen op hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet

Artikel 4.1. (aanvulling artikelen 3.5 en 3.6 – berekenen gecumuleerd geluid bij samenloop oud en nieuw recht)

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt het geluid door een provinciale weg of industrieterrein, totdat daarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, bepaald op grond van het in artikel 3.5, eerste lid, aanhef, of 3.6, eerste lid, aanhef, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet bedoelde recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet, waarbij voor industrieterreinen de geluidbelasting in Letmaal geldt als geluidbelasting in Lden.

Hoofdstuk 5. Aanvullingen op hoofdstuk 4 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet

Artikel 5.1. (aanvulling artikel 4.2 – geldingsduur onherroepelijke voorkeursrechten op grond van bestemmingsplan of inpassingsplan)

In aanvulling op artikel 4.2, eerste en vijfde lid, van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet geldt dat een onherroepelijk voorkeursrecht, gevestigd op grond van artikel 2 in samenhang met artikel 3 van de Wet voorkeursrecht gemeenten respectievelijk artikel 9a, eerste lid, eerste zin, in samenhang met artikel 3 van de Wet voorkeursrecht gemeenten, van rechtswege vervalt als tien jaar zijn verstreken na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan respectievelijk het inpassingsplan waarop het voorkeursrecht berust, als op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet vijf jaar of meer zijn verstreken nadat het voorkeursrecht is ingegaan.

Artikel 5.2. (aanvulling artikel 4.6 – lijst der geldelijke regelingen geldt als besluit geldelijke regelingen)

In aanvulling op artikel 4.6 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet geldt een lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in artikel 47 van de Wet inrichting landelijk gebied als een besluit geldelijke regelingen als bedoeld in artikel 12.36 van de Omgevingswet.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 7.1. (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 7.1a. (vervallen bij inwerkingtreding Energiewet)

Artikel 1.3a vervalt indien het bij koninklijke boodschap van 9 juni 2023 ingediende voorstel van wet houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet) tot wet is of wordt verheven en artikel 3.82 van die wet in werking treedt.

Artikel 7.2. (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Vangnetregeling Omgevingswet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

H.M. de Jonge