Regeling
Per 1 januari 2018 is de pensioenrichtleeftijd van artikel 18a, zesde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) Wet LB naar 68 jaar gestegen (zie artikel II onderdeel B, van het besluit van 21 december
2016 tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van belastingen
(Staatsblad 2016, 549)). Het is mogelijk om in een pensioenregeling uit te gaan van
een lagere pensioenrekenleeftijd dan de wettelijke pensioenrichtleeftijd van 68 jaar.
Wel geldt dan de voorwaarde dat de omvang van het op te bouwen ouderdomspensioen niet
hoger is dan het op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen naar de lagere
pensioenrekenleeftijd herrekende fiscaal maximale ouderdomspensioen, dat ingaat op
de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt (zie vraag en antwoord 17-012 op centraalaanspreekpuntpensioenen.belastingdienst.nl). Dat betekent dat bij een lagere pensioenrekenleeftijd een lager opbouwpercentage
per dienstjaar moet worden gehanteerd dan het in de wet opgenomen maximale opbouwpercentage.
Indien het vanaf 1 januari 2018 op te bouwen pensioen niet in voldoende mate wordt
afgestemd op de wettelijke pensioenrichtleeftijd van 68 jaar, voldoet de pensioenregeling
niet (meer) aan de dan geldende wettelijke voorwaarden.
In de praktijk bestaat evenwel uit kostenoverwegingen de wens om de bestaande pensioenregeling
niet direct per 1 januari 2018 aan te hoeven passen aan de stijging van de pensioenrichtleeftijd,
indien de totale omvang van de regeling nog binnen de fiscale kaders blijft. Hierna
wijs ik, in overeenstemming met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
op 31 december 2017 bestaande pensioenregelingen die als gevolg van het verhogen van
de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar vanaf 1 januari 2018 op bepaalde onderdelen
niet meer dan in geringe mate afwijken van wat overigens is bepaald in of krachtens
hoofdstuk IIB Wet LB in combinatie met artikel 38q Wet LB, onder voorwaarden aan als pensioenregeling.
Een afwijking zoals hierboven bedoeld hoeft namelijk niet tot bezwaren te leiden,
wanneer ten aanzien van andere onderdelen van de pensioenregeling fiscale marges bestaan
in de vorm van een hogere franchise dan de wettelijk vereiste minimale franchise.
Het belang van de overschrijding van de opbouwpercentages in combinatie met de lagere
pensioenrekenleeftijd mag echter niet uitgaan boven het belang van een hogere franchise
dan de wettelijk minimaal vereiste franchise.
Aanwijzing
Met toepassing van artikel 19d Wet LB wijs ik onder de volgende voorwaarden de hiervoor bedoelde regelingen, die na het
verhogen van de pensioenrichtleeftijd een hoger opbouwpercentage hanteren dan het
wettelijke maximum, aan als pensioenregeling.
Voorwaarden
Voor deze aanwijzing gelden de volgende voorwaarden:
-
1.
-
a. De pensioenregeling hanteert een hogere franchise dan het vereiste minimum van artikel 18a, zevende lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) dan wel artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023). Deze hogere franchise compenseert geheel de overschrijding
van de kaders van hoofdstuk IIB Wet LB in combinatie met artikel 38q Wet LB die zich voordoet, omdat de pensioenopbouw op grond van de regeling niet in voldoende
mate is aangepast aan het verhogen van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar (zie
voorbeeld I); of:
-
b. De pensioenregeling hanteert een verlaging van de pensioengrondslag. Deze verlaging
van de pensioengrondslag compenseert geheel de overschrijding van de kaders van hoofdstuk IIB Wet LB in combinatie met artikel 38q Wet LB die zich voordoet, omdat de pensioenopbouw op grond van de regeling niet in voldoende
mate is aangepast aan het verhogen van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. Voor
het hanteren van een verlaagde pensioengrondslag mag de oorspronkelijke pensioengrondslag
voor verlaging worden gebaseerd op de maximale grondslag die op grond van hoofdstuk
IIB Wet LB in combinatie met artikel 38q Wet LB mogelijk is (zie voorbeeld II).
-
2. De pensioenregeling kwalificeert tot en met 31 december 2017 als pensioenregeling
in de zin van de Wet LB. De regeling hanteert ook vanaf 1 januari 2018 ten hoogste de jaarlijkse opbouwpercentages
dan wel de beschikbare premies die hoofdstuk IIB Wet LB, zoals dat luidde op 31 december 2017, toestaat.
Voorbeelden
In onderstaande voorbeelden I en II wordt ervan uitgegaan dat pensioenopbouw plaatsvindt
met toepassing van artikel 38q Wet LB.
I Verhoogde franchise
Vanaf 1 januari 2018 geldt voor de opbouw in een middelloonstelsel een maximaal opbouwpercentage
van 1,875% en een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar. In het eerder genoemde vraag en antwoord 17-012 geeft het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen aan, dat als met ingang van 1 januari
2018 in de pensioenregeling een pensioenrekenleeftijd van 67 jaar wordt gehanteerd,
voor de opbouw van het ouderdomspensioen maximaal kan worden uitgegaan van een opbouwpercentage
van 1,738% (tabel I, eerste kolom, het nabestaandenpensioen wordt niet herrekend).
Dit percentage is bepaald door het fiscaal maximale ouderdomspensioen ingaande op
de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt op basis van
algemeen aanvaarde actuariële grondslagen te herrekenen naar de lagere pensioenrichtleeftijd.
Pensioenregelingen met een pensioenrekenleeftijd lager dan 68 jaar, die na 1 januari
2018 gebruik blijven maken van een opbouwpercentage van 1,875%, kunnen de overschrijding
van het volgens vraag en antwoord 17-012 maximaal te hanteren actuarieel herrekende opbouwpercentage compenseren met een verhoogde
franchise. Voor een pensioenregeling op basis van een pensioenrekenleeftijd van 67
jaar is de overschrijding 0,137%-punt. Naarmate het pensioengevend loon hoger is,
zal de franchise groter moeten zijn om de 0,137%-punt te hoge pensioenopbouw te compenseren.
Hierna is in een voorbeeld weergegeven hoe dit kan worden bereikt:
-
1. Bepaal de factor door het naar de lagere pensioenrekenleeftijd herrekende opbouwpercentage
van 1,738% te delen door het fiscaal maximale opbouwpercentage bij een pensioenrichtleeftijd
van 68 jaar van 1,875%. Deze factor is 0,9269.
-
2. Bereken de maximale pensioengrondslag bij een pensioengevend loon van € 20.000. Stel
dat de wettelijke minimale AOW-franchise voor een middelloonregeling in 2018 € 13.200
bedraagt. Voor het jaar 2018 zou de maximale pensioengrondslag dan € 20.000 – € 13.200
= € 6.800 zijn.
-
3. Bereken de voor 2018 geldende verhoogde franchise door € 20.000 te verminderen met
de pensioengrondslag uit stap 2, nadat deze is gecorrigeerd met de factor uit stap
1.
In cijfers is dat: € 20.000 – (€ 6.800 * 0,9269) = € 13.697. Dit is dus de verhoogde
franchise bij een pensioengevend loon van € 20.000.Ter controle: 1,875% van (€ 20.000
– € 13.697) = € 118,18.
De pensioenopbouw bij het hanteren van het actuarieel herrekende opbouwpercentage
van vraag en antwoord 17-012 bedraagt: 1,738% van (€ 20.000 – € 13.200) = € 118,18.
(NB. Er is gerekend met een fictieve franchise 2018).
Een andere mogelijkheid is om een vaste franchise overeen te komen. Die kan op een
zodanig niveau worden vastgesteld dat alle overschrijdingen worden gecompenseerd.
Hiervan zal sprake zijn wanneer voor de berekening van de verhoogde franchise wordt
uitgegaan van het maximum van het pensioengevend loon van artikel 18ga Wet LB of een lager in de pensioenregeling opgenomen maximum van het pensioengevend loon.
Er hoeft dan niet steeds te worden gerekend bij verschillende pensioengrondslagen.
II Verlaagde pensioengrondslag
Een andere mogelijkheid is het verlagen van de pensioengrondslag. Vanaf 2018 geldt
bij een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar voor de pensioenopbouw in een middelloonregeling
een maximaal opbouwpercentage van 1,875%. Ingeval met ingang van 1 januari 2018 in
de pensioenregeling een pensioenrekenleeftijd van 67 jaar wordt gehanteerd, kan men
volgens vraag en antwoord 17-012 voor de opbouw van het ouderdomspensioen in een middelloonregeling maximaal uitgaan
van een opbouwpercentage van 1,738% (tabel I, eerste kolom, het nabestaandenpensioen
wordt niet herrekend). Door in dat geval de pensioengrondslag te vermenigvuldigen
met de factor 1,738/1,875 is 1,875% van deze gecorrigeerde pensioengrondslag gelijk
aan 1,738% van de niet gecorrigeerde pensioengrondslag).
In cijfers:
[(€ 20.000 – € 13.200) * 1,738/1,875] * 1,875% = € 118,18
Deze uitkomst is gelijk aan (€ 20.000 – € 13.200) * 1,738% = € 118,18
(NB. Er is gerekend met een fictieve franchise 2018).
Bij toepassing van een opbouwpercentage van 1,657% en een pensioenrichtleeftijd van
67 jaar in een eindloonstelsel zal de correctiefactor 1,535/1,657 moeten worden toegepast.
Volgens vraag en antwoord 17-012 is bij een pensioenrekenleeftijd van 67 jaar vanaf 1 januari 2018 het maximaal in
een eindloonregeling te hanteren actuarieel herrekende opbouwpercentage 1,535%.
De hierboven in beide voorbeelden gehanteerde opbouwpercentages uit het vraag en antwoord 17-012 gelden als een algemeen toepasbare richtlijn. Hiervan kan in individuele omstandigheden
worden afgeweken. Daarvoor moet aannemelijk worden gemaakt dat in dat individuele
geval een ander actuarieel herrekend opbouwpercentage moet worden toegepast.