Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
van 24 februari 2023, nr. 2023-0000103692; gedaan mede namens de Staatssecretaris
van Financiën;
Gelet op de artikelen 2a, 10a, 10b, 10c, 10d, 10e, 21, 38, 39, 40, 43, 44a, 46, 46a, 47b, 48, 48b, 48c, 51, 52, 52a, 52b, 61a, 63a, 63b, 71, 102a, 131, 135, 145, 147, 150c, 150d, 150e, zesde lid, 150g, 150h, 150i, 150j, 150l, 150m, 150n, 150oa, 150p, 151, 176, 179 en 220e, van de Pensioenwet, de artikelen 2a, 28a, 28b, 28c, 28d, 28e, 48, 49, 50, 51, 54, 55a, 57, 57a, 58b, 59, 59b, 59c, 62, 63, 63a, 63b, 73a, 75a, 75b, 82, 109a, 126, 130, 140, 142, 145b, 145c, 145d, zesde lid, 145f, 145g, 145h, 145k, 145l, 145m, 145na, 145o, 146, 171 en 214d, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; artikel 13 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de artikelen 3.18, 3.127, 5.16b en 10a.26 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 18a, 18g en 34 van de Wet op de loonbelasting 1964;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 april 2023, No.
W12.23.00045/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
van 19 juni 2023 ,nr. 2023-000032771, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris
van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan: