F. Hoe te handelen als de betrokkene met betrekking tot een afstammingsrelatie geen
stukken kan overleggen en er geen gegevens over die relatie zijn opgenomen in een
Nederlandse overheidsadministratie of als twijfel bestaat aan de inhoud van de overgelegde
stukken?
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De situatie kan zich voordoen dat een persoon een beroep doet op het bestaan van een
biologische afstammingsrelatie, maar niet in staat is om deze relatie door middel
van documenten aan te tonen. Hieraan valt vooral te denken bij verzoeken tot gezinshereniging,
bij het doen van afstand ten behoeve van adoptie en bij verzoeken tot vaststelling
van de nationaliteit. Een dergelijke situatie, waarin er voor de betrokkene sprake
is van bewijsnood, zal zich met name voordoen in het geval dat de registers van de
burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan
dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer er in het land in kwestie geen stukken kunnen
worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke en/of veiligheidssituatie.
In zo'n geval zal de autoriteit bij wie het verzoek is gedaan, desgewenst na consultatie
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, constateren dat de betrokkene in bewijsnood
verkeert. Die bewijsnood kan worden opgeheven door het van de zijde van de overheid
aanbieden van een DNA-onderzoek. Voor alle duidelijkheid wordt benadrukt dat DNA-onderzoek
uitsluitend kan plaatsvinden indien genoegzaam gebleken is dat het niet mogelijk is
om het bestaan van de gestelde biologische afstammingsrelatie door middel van documenten
aan te tonen. Alleen in dat geval dient betrokkene gewezen te worden op de mogelijkheid
om DNA-onderzoek te laten verrichten. De resultaten van dat onderzoek kunnen dan in
plaats van documenten worden overgelegd en worden als bewijs aanvaard indien het bestaan
van de gestelde afstammingsrelatie met voldoende zekerheid is vastgesteld.
Als de legalisatieketen verkort is omdat er minder waarde wordt gehecht aan de afgegeven
documenten, en er wel documenten zijn, en de beoordelende instantie twijfelt over
de inhoud van het brondocument, dan kan afgewogen worden of DNA-onderzoek wordt aangeboden
in gevallen waarin een persoon een beroep doet op een biologische afstammingsrelatie.
Voor de BRP/bevolkingsadministratie geldt dat DNA-onderzoek op zichzelf niet als brondocument
kan dienen voor het opnemen van gegevens omtrent de juridische afstammingsrelatie
van een persoon, die immers als enige afstammingsrelatie in de BRP/bevolkingsadministratie
van belang is.
Bij het ontbreken van over te leggen documenten zal in deze situatie door de betrokkene
hierover een verklaring onder ede of belofte moeten worden afgelegd. Daarbij kunnen
in voorkomende gevallen, ter ondersteuning van de afgelegde verklaring, de resultaten
van een DNA-onderzoek als bijlage worden gevoegd.
Er zij hier met nadruk op gewezen dat de medewerking aan DNA-onderzoek uitsluitend
op vrijwillige basis kan geschieden. Hiervan dient te blijken uit een door de betrokkenè
ondertekende verklaring. Indien DNA-onderzoek de enige manier is om een afstammingsrelatie
aan te tonen, zal de betreffende beslissende instantie betrokkenen berichten tot welk
laboratorium zij zich kunnen wenden om dit onderzoek uit te laten voeren.
Behoudens een aanvraag voor een verblijfsvergunning waarin de identiteit van de vreemdeling
en de familierechtelijke relatie met de referent moet worden aangetoond of aannemelijk
moet worden gemaakt moet het DNA-onderzoek worden verricht in een laboratorium:
-
a. dat in Nederland door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van
de criteria genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen
van de Patemity Testing Commission van de International Society of Forensic Genetics
(FSI 2007); of
-
b. dat is gevestigd in het buitenland en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare
instantie of door een bevoegde autoriteit is geaccrediteerd aan de hand van de criteria
genoemd in de NEN EN ISO/IEC 17025 of de NEN-EN ISO/IEC 15189 en de aanbevelingen
van de Paternity Testing Commission van de International Society of Forensic Genetics
(FSI 2007).
Het DNA-bewijs wordt geleverd door middel van een als zodanig herkenbaar en ondertekend
rapport van het laboratorium. Ut het rapport van een laboratorium moet blijken dat
het laboratorium geaccrediteerd is conform:
-
1. de ISO/IEC-norm 17025 en/of 15189; én
-
2. de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission of the International Society
of Forensic Genetics (ISFG);
-
3. Het vaderschaps- dan yvel verwantschapsonderzoek van dit laboratorium dient geaccrediteerd
te zijn volgens de bovenstaande nummers 1 én 2; als één van beide ontbreekt, kan het
DNA-bewijs niet worden geaccepteerd;
-
4. Betreft het een rapport van een in Nederland gevestigde instelling/onderneming dan
moet deze instelling/onderneming bovendien geaccrediteerd zijn door de Raad voor Accreditatie
in Utrecht;
-
5. Betreft het een rapport van een buiten Nederland gevestigde instelling/onderneming
dan moet deze instelling/onderneming bovendien geaccrediteerd zijn door een Raad voor
Accreditatie of vergelijkbare instantie in het betreffende land of een instantie die
vergelijkbaar is met een Raad voor Accreditatie.
Deze Raad voor Accreditatie of vergelijkbare instantie moet in dat land de bevoegde
instantie tot accreditatie zijn. Als deze organisatie is aangesloten bij de International
Laboratory Accreditation Cooperation (ILAC) geldt deze in ieder geval als bevoegde
autoriteit. Als dit niet het geval is moet degene die het vaderschap wil aantonen,
bewijzen dat het laboratorium is geaccrediteerd door de bevoegde instantie in dat
land. Hij kan dit doen door een verklaring te overleggen van de instantie die volgens
betrokkene de bevoegde accrediterende organisatie in dat land is.
Of een in Nederland gevestigd laboratorium voldoet aan deze normen blijkt uit de 'scope':
de verklaring voor welke activiteiten de accreditatie van toepassing is. Een laboratorium
kan voor sommige activiteiten wél zijn geaccrediteerd en andere activiteiten niet.
De actuele 'scope' van Nederlandse laboratoria is via een zoekmachine te vinden op
de website van de Raad voor Accreditatie in Utrecht (www.rva.nl) door de naam van
het laboratorium in te vullen. De Raad voor Accreditatie controleert de naleving van
de ISO/IEC-normen en de aanbevelingen van de ISFG van de Nederlandse laboratoria.
Als het onderzoek is verricht conform de aanbevelingen van de ISFG, betekent dit dat
het vader- of de verwantschap slechts is bewezen, als het onderzoek met een aan zekerheid
grenzende waarsèhijnlijkheid (99,99%) de biologische relatie bevestigt.'
De kosten die verbonden zijn aan het uitvoeren van DNA-onderzoek dienen in principe
door de betrokkene gedragen te worden. Indien de uitslag van het onderzoek het bestaan
van de gestelde afstammingsrelatie bevestigt, kunnen de kosten onder bepaalde voorwaarden
vergoed worden door de Staat. Als de betrokkene niet akkoord gaat met de uitslag van
een DNA-onderzoek, kan hij deze betwisten op grond van de voorzieningen van bezwaar
en/of beroep die gelden voor de procedure in het kader waarvan de resultaten van het
DNA-onderzoek worden ingebracht.