Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid

[Regeling vervalt per 01-01-2026.]
Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 28-11-2025 t/m heden.

Tijdelijke regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 22 februari 2023, nr. WJZ/ 26115629, houdende regels over verlening van meerjarige specifieke uitkeringen voor capaciteit (bemensing) van decentrale overheden voor de uitvoering van klimaat- en energiebeleid (Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid)

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • apparaatskosten: salarissen en sociale lasten voor ambtelijk personeel (inclusief overhead), kosten voor ingeleend personeel en overige goederen en diensten;

  • basisfinanciering: uitkering ten behoeve van de vergroting van capaciteit (bemensing) bij decentrale overheden voor de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid;

  • capaciteit (bemensing): inzet van ambtelijke capaciteit of externe inhuur van capaciteit (bemensing) ten behoeve van de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid;

  • decentrale overheid: de provincie of gemeente gelegen in Nederland die een specifieke uitkering ontvangt;

  • G4-G40: stedennetwerk bestaande uit vier grote en respectievelijk 41 middelgrote steden in Nederland zijnde Den Haag, Utrecht, Rotterdam, Amsterdam, Alkmaar, Almelo, Almere, Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Amstelveen, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Breda, Delft, Deventer, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer, Heerlen, Helmond, Hengelo, ’s-Hertogenbosch, Hilversum, Hoorn, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Oss, Roosendaal, Sittard-Geleen, Schiedam, Tilburg, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer en Zwolle;

  • klimaat- en energiebeleid: beleid gericht op het behalen van de doelstellingen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Klimaatwet;

  • minister: Minister voor Klimaat en Energie;

  • planfinanciering: aanvullende uitkering ten behoeve van de vergroting van capaciteit (bemensing) bij gemeenten voor de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid voor het inrichten van een zero-emissiezone, het aanleggen van zonneweiden of windparken en het aardgasvrij maken van woningen en gebouwen;

  • specifieke uitkering: basis- en planfinanciering;

  • uitkeringsperiode: de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025;

  • uitvoeringsperiode: de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025.

Artikel 2. Doel van de regeling

  • 1 Deze regeling heeft tot doel om gedurende de uitkeringsperiode van de basisfinanciering de capaciteit (bemensing) te vergroten bij decentrale overheden voor de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid in de volgende sectoren:

    • a. gebouwde omgeving;

    • b. elektriciteit;

    • c. mobiliteit;

    • d. industrie; of

    • e. overig klimaat- en energiebeleid.

  • 2 Deze regeling heeft tot doel om gedurende de uitkeringsperiode van de planfinanciering de capaciteit (bemensing) te vergroten bij gemeenten voor de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid in de volgende categorieën:

    • a) Zero-emissiezones;

    • b) Zonneweiden of windparken;

    • c) Aardgasvrije woningen of gebouwen.

Artikel 3. Hoogte, plafond en verdeling

  • 1 Het bedrag dat voor de uitkeringsperiode van de basisfinanciering beschikbaar is gesteld is € 1.705.199.042,74 exclusief afdracht aan het BTW compensatiefonds.

  • 2 Het bedrag dat voor de uitkeringsperiode van de planfinanciering beschikbaar is gesteld is € 26.451.192 exclusief afdracht aan het BTW compensatiefonds.

  • 3 De minister kan aan een decentrale overheid voorschotten verlenen.

  • 4 De Minister kan voor een decentrale overheid op diens verzoek de uitvoeringsperiode van de specifieke uitkering verlengen met ten hoogste twee kalenderjaren.

  • 5 Indien het totale bedrag van de ingediende en voor de uitkering in aanmerking komende aanvragen van het in artikel 3, eerste en tweede lid bepaalde, wordt overschreden, vindt toekenning plaats door middel van loting.

Artikel 4. In aanmerking komende kosten

  • 1 De volgende kosten komen voor een specifieke uitkering in aanmerking:

    • a. apparaatskosten;

    • b. overige kosten gerelateerd aan apparaatskosten zoals bedoeld onder a. met een maximum van 10% van de specifieke uitkering.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de specifieke uitkering niet geacht te zien op bedragen voor verschuldigde omzetbelasting, tenzij de decentrale overheid aantoonbaar de omzetbelasting niet kan verrekenen of hiervoor geen compensatie kan krijgen op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1 Een uitkering van de basisfinanciering wordt op aanvraag aan een decentrale overheid verleend.

  • 2 Een uitkering van de planfinanciering wordt op aanvraag aan een gemeente verleend.

  • 3 Een aanvraag voor een planfinanciering wordt ingediend in de periode van 1 juli 2025, 9:00 uur tot 29 augustus 2025, 17:00 uur met gebruikmaking van het door de minister beschikbaar gestelde middel.

  • 4 Een aanvraag bevat in ieder geval:

    • a) de naam en bankgegevens van de decentrale overheid;

    • b) de contactgegevens van de contactpersoon bij de decentrale overheid; en

    • c) de datum van de aanvraag.

  • 5 Een aanvraag voor de uitkering van een planfinanciering voor zero-emissiezones, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub a, bevat in ieder geval een bestuurlijke verklaring waaruit blijkt dat:

    • a) de gemeente valt binnen G4-G40;

    • b) de intentie bestaat om binnen 4 jaar een zero-emissiezone in te stellen;

    • c) het één zone per gemeente betreft;

    • d) er een bekendmakingsbesluit is genomen;

    • e) de zero-emissie zone is ingesteld op basis van een verkeersbesluit of de gemeente het plan heeft dat voor 1 januari 2028 in te stellen.

  • 6 Een aanvraag voor de uitkering van een planfinanciering voor zonneweiden of windparken, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub b, bevat in ieder geval een bestuurlijke verklaring waaruit blijkt dat:

    • a) de intentie bestaat om medewerking te verlenen;

    • b) er een aangewezen gebied of zoekgebied is;

    • c) de geplande opstelling van windturbines van de aansluitwaarde op het elektriciteitsnet een aansluitwaarde heeft van ten minste 3* 80 ampère;

    • d) dat de geplande opstelling van zonneweiden een aansluitwaarde heeft van ten minste 30MW per park;

    • e) dat er technische, functionele en organisatorische samenhang is bij een windpark of zonneweide;

    • f) er geen vergunningsbesluit van de gemeente is genomen voor 1 december 2023.

  • 7 Een aanvraag voor de uitkering van een planfinanciering voor aardgasvrije woningen of gebouwen, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub c, bevat in ieder geval een bestuurlijke verklaring waaruit blijkt dat:

    • a) de gemeente de intentie heeft om woningen of gebouwen aardgasvrij te maken, onder vermelding van het aantal woningen of gebouwen en de datum waarop de woningen of gebouwen aardgasvrij zullen zijn;

    • b) de gemeente het concrete beleidsvoornemen heeft uitgesproken dat de opgegeven woningen of gebouwen binnen het opgegeven gebied binnen een termijn van 10 jaar (uiterlijk 1 juli 2034) aardgasvrij worden gemaakt;

    • c) dat er een geografisch afgebakend gebied is aangewezen waarin de netbeheerder de levering van aardgas beëindigt.

Artikel 6. Verplichtingen

De decentrale overheid draagt er zorg voor dat de specifieke uitkering uitsluitend wordt ingezet ten behoeve van het in artikel 2 genoemde doel.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de decentrale overheid niet zal voldoen aan de in deze regeling opgenomen verplichtingen.

Artikel 8. Informatieverplichtingen

  • 1 De decentrale overheid verstrekt aan de minister jaarlijks in de periode van 1 mei, 9:00 uur tot 1 juli, 17:00 uur volgend op het jaar waarin de uitkering is ingezet een overzicht waaruit blijkt dat de specifieke uitkering is ingezet voor capaciteit (bemensing) op het gebied van klimaat- en energiebeleid, onderverdeeld naar de sectoren gebouwde omgeving, elektriciteit, mobiliteit, industrie of overig klimaat- en energiebeleid.

  • 2 Op verzoek van de minister verstrekt de decentrale overheid eenmalig informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van deze regeling.

  • 3 De decentrale overheid doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel zal worden voldaan aan de in het eerste en tweede lid genoemde verplichtingen.

Artikel 9. Verantwoording en terugvordering

  • 1 De decentrale overheid legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, waaruit minimaal blijkt hoeveel voor de specifieke uitkering in aanmerking komende kosten, zoals gedefinieerd in artikel 4, met de specifieke uitkering zijn ingezet ten behoeve van het doel waarvoor deze is verleend.

  • 2 Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig is besteed aan het doel waarvoor deze is verleend, of onrechtmatig is besteed, kan de specifieke uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede doel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de decentrale overheid.

Artikel 10. Vaststelling

  • 1 De minister stelt de specifieke uitkering ambtshalve overeenkomstig de verlening vast uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, over de uitkeringsperiode van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen, tenzij:

    • a. aan het doel waarvoor de specifieke uitkering is verleend, niet of niet volledig is voldaan, of

    • b. niet is voldaan aan de aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen.

  • 2 Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet in de in de verlening opgenomen periode volledig is besteed aan de uitvoeringsactiviteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de Minister worden teruggevorderd. De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

  • 3 Indien ten aanzien van het jaar 2025 gebruik wordt gemaakt van de in artikel 3, vijfde lid bepaalde mogelijkheid wordt de specifieke uitkering overeenkomstig het eerste lid uiterlijk 31 december 2028 vastgesteld.

Artikel 11. Vervaltermijn

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 februari 2023

De Minister voor Klimaat en Energie,

R.A.A. Jetten

Bedragen Planfinanciering 2025

 
   

ZE-zones

€ 411.278

   

Zonneweides

€ 28.908

   

Windparken

 

Windturbine 1

€ 21.976

Windturbine 2–6 (per turbine)

€ 10.988

Windturbine 7 en verder (per turbine)

€ 5.494

   

Aardgasvrij

 

Per gebouw

€ 226