Bijlage De toetswijzer als bedoeld in artikel 1
[Wijziging per 01-04-2026.]
1. Inleiding: Context van de toetswijzer
Deze toetswijzer voor doorstroomtoetsen primair onderwijs (po) is een update van de
algemene toetswijzer voor eindtoetsen po die eerder door het College voor Toetsen
en Examens (CvTE) is vastgesteld met de Regeling toetswijzer eindtoets PO. De inhoud
van deze toetswijzer is door een onafhankelijke toetswijzercommissie Nederlandse taal
en rekenen, onder regie van het CvTE, in 2014 ontwikkeld. De commissie was samengesteld
uit inhoudsexperts, toetsontwikkelaars van de Centrale Eindtoets en vertegenwoordigers
van toetsontwikkelaars van andere eindtoetsen.
In 2023 hebben nieuwe toetswijzercommissies onderdelen in de toetswijzer voor doorstroomtoetsen
po herschreven, naar aanleiding van in 2022 verkregen input van toetsaanbieders.
1.1. Achtergrond
Op 1 januari 2023 trad de Wet tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband
met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet
onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden
aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (hierna: Wet doorstroomtoetsen
po)1 in werking. Met deze wet wordt voorgeschreven dat leerlingen in het laatste schooljaar
van het po een onafhankelijke, objectieve doorstroomtoets maken. Het bevoegd gezag
kan kiezen uit een van de door het CvTE erkende doorstroomtoetsen.
Het Toetsbesluit PO beoogt een zorgvuldige en betrouwbare afname te verzekeren van
de doorstroomtoets en beoogt het goede gebruik van leerling- en onderwijsvolgsystemen
te regelen. Er worden voorschriften gesteld om de kwaliteit van de doorstroomtoetsen
en de leerling- en onderwijsvolgsystemen te waarborgen. Deze toetswijzer is een uitwerking
van het Toetsbesluit PO en geeft weer aan welke eisen elke doorstroomtoets moet voldoen
voor wat betreft inhoud en vorm. Deze toetswijzer expliciteert de inhoudelijke kwaliteitseisen
voor de wettelijk verplichte domeinen uit het Besluit referentieniveaus Nederlandse
taal en rekenen (hierna: het Referentiekader)2 voor taal3 en rekenen4 die voor alle doorstroomtoetsen gelden. Daarnaast worden de kwaliteitseisen beschreven
voor de domeinen die optioneel in doorstroomtoetsen kunnen worden opgenomen. Deze
toetswijzer biedt daarmee het kader op basis waarvan ontwikkelaars van doorstroomtoetsen
hun toets kunnen ontwikkelen willen zij de toets laten erkennen.
1.2. Relatie toetswijzer, Toetsbesluit PO en beoordelingskader
De beoordeling en het besluit over de erkenning van doorstroomtoetsen wordt genomen
door het CvTE. Stichting Cito adviseert over de erkenning van de doorstroomtoetsen
aan de hand van het Beoordelingskader voor doorstroomtoetsen po. De toetswijzer geeft
weer aan welke eisen elke doorstroomtoets moet voldoen voor wat betreft inhoud en
vorm.
1.3. Kerndoelen en referentieniveaus
Het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO (hierna: het Besluit) en het Referentiekader
voor taal en rekenen vormen het wettelijk kader waarbinnen de toetsinhouden voor doorstroomtoetsen
rekenen en taal worden beschreven. In het Besluit staan de taal- en rekeninhouden
beschreven die leerkrachten de leerlingen aanbieden, opdat zij deze doelen in voldoende
mate kunnen bereiken voor of aan het einde van groep 8. Daarbij gaat het om aanbodsdoelen.
De referentieniveaus beschrijven wat leerlingen moeten kennen, kunnen en begrijpen
aan het einde van de basisschool. Hierbij gaat het om beheersingsdoelen. De referentieniveaus
dekken de kerndoelen, ze bevatten geen nieuwe leerstof. Voor het einde van de basisschool
zijn twee referentieniveaus van belang. Voor taal zijn dat niveau 1F en 2F. Voor rekenen
zijn dat niveau 1F en 1S.
1.4. Doel van doorstroomtoetsen op leerlingniveau
Het doel van een doorstroomtoets po op leerlingniveau is tweeledig: voorspellend en niveaubepalend. Een doorstroomtoets is voorspellend in die zin dat het resultaat van de leerling
op de toets aangeeft hoe een leerling het naar verwachting zal doen in het voortgezet
onderwijs. Een doorstroomtoets is niveaubepalend in die zin dat het resultaat van
de leerling op de doorstroomtoets aangeeft welk beheersingsniveau een leerling heeft
aan het einde van groep 8 ten aanzien van de referentieniveaus taal (domein Lezen
en subdomein Taalverzorging) en rekenen. Deze twee punten worden verwerkt in het leerlingrapport.
1.5. Toetsvorm van doorstroomtoetsen
De toetsvorm van een doorstroomtoets is vrij. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan:
het aantal toetsopgaven, het soort toetsopgaven (bijvoorbeeld meerkeuzevragen, open
vragen), het direct of indirect toetsen van kennis of vaardigheden, en het schriftelijk,
mondeling of via de computer toetsen. Keuzes die worden gemaakt ten aanzien van de
vorm van een doorstroomtoets, mogen niet ten koste van de validiteit en betrouwbaarheid
van de betreffende doorstroomtoets gaan. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van open
vragen moeten de antwoorden van de leerlingen objectief scoorbaar zijn, of er is voorzien
in een intersubjectief antwoordmodel. Verder kunnen bepaalde toetsvormen nadere eisen
stellen aan de gang van zaken bij het afnemen en beoordelen van een doorstroomtoets.
2. De toetswijzer in hoofdlijnen
De toetswijzer expliciteert de minimale inhoudelijke kwaliteitseisen die voor alle
doorstroomtoetsen gelden. Daarnaast geeft de toetswijzer aan welke ruimte er is voor
inhoudelijke keuzes.
2.1. Minimale inhoudelijke kwaliteitseisen
-
1. Een doorstroomtoets toetst leerlingen op inhouden van de Kerndoelen taal en rekenen.
-
2. Een doorstroomtoets toetst leerlingen op inhouden van en meet hun beheersingsniveau
ten aanzien van het Referentiekader taal, tenminste voor het domein Lezen en subdomein
Taalverzorging (uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging).
-
3. Een doorstroomtoets toetst leerlingen op de inhouden van en meet hun beheersingsniveau
ten aanzien van het Referentiekader rekenen, voor de domeinen Getallen, Verhoudingen,
Meten en meetkunde en Verbanden.
-
4. De inhoud van een doorstroomtoets maakt niveaubepaling mogelijk ten aanzien van de
referentieniveaus Rekenen, Lezen en Taalverzorging.
-
5. Een doorstroomtoets gaat door de toetsconstructeur vergezeld van verantwoordingsdocumenten
met een beschrijving van keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de kwaliteitseisen
2, 3 en 4.
Als een doorstroomtoets voldoet aan de eisen 2 en 3, wordt deze geacht ook aan eis
1 te voldoen.
De uitwerking van eis 2 is te vinden in het hoofdstuk over taal (hoofdstuk 3).
De uitwerking van eis 3 is te vinden in het hoofdstuk over rekenen (hoofdstuk 4)
De algemene uitwerking van eis 4 en 5 staat hieronder. In de hoofdstukken over taal
en rekenen staan de vakspecifieke uitwerkingen van deze eisen.
2.2. Niveaubepaling ten aanzien van de referentieniveaus (kwaliteitseis 4)
Een doorstroomtoets meet het beheersingsniveau dat de leerling heeft behaald aan het
einde van het po ten aanzien van de referentieniveaus. Het grootste gedeelte van de
leerlingen zal een beheersingsniveau hebben dat valt binnen het bereik van de referentieniveaus
1F en 2F (taal) en 1F en 1S (rekenen).
2.3. Verantwoordingsdocumenten (kwaliteitseis 5)
De verantwoordingsdocumenten van een doorstroomtoets beschrijven de inhoud van de
betreffende doorstroomtoets en geven inzicht in de gemaakte keuzes. Daarmee bieden
de documenten tevens informatie voor andere belanghebbenden, zoals scholen. De verantwoordingsdocumenten
omvatten ten minste:
-
– een beschrijving van de in de toets opgenomen domeinen;
-
– een beschrijving per domein van de in de toets opgenomen verschillende inhoudsonderdelen
waarbij de relatie wordt aangegeven tussen de inhouden van het referentiekader en
de inhouden van de toets en waarbij inzichtelijk wordt gemaakt of de toets voldoet
aan de minimaal wettelijke kwaliteitseisen;
-
– een beschrijving die inzicht geeft in de wijze waarop aan kwaliteitseis 4 wordt voldaan;
-
– een beschrijving die inzicht geeft in de gemaakte keuzes ten aanzien van domeinen
en inhoudsonderdelen;
-
– een beschrijving van de manier van toetsen: de vorm waarin opgaven of taken worden
aangeboden.
Het CvTE beoordeelt niet de verantwoordingsdocumenten op zich, maar gebruikt de documenten
bij de beoordeling van het voldoen van de betreffende doorstroomtoets aan de kwaliteitseisen
1 tot en met 4.
3. Taal
3.1. Wat toetst een doorstroomtoets bij het terrein Nederlandse Taal?
Het Referentiekader onderscheidt voor taal vier domeinen: Mondelinge taalvaardigheid,
Lezen, Schrijven, en Begrippenlijst en Taalverzorging. In het terrein Nederlandse
taal van de doorstroomtoetsen po is in principe ruimte om alle domeinen te meten,
met daarbij de kanttekening dat in ieder geval het domein Lezen en het subdomein Taalverzorging
uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging getoetst moeten worden in overeenstemming
met artikel 3 van het Toetsbesluit PO. Deze toetswijzer beschrijft de minimaal inhoudelijke
kwaliteitseisen voor deze wettelijk verplichte (sub)domeinen, maar beschrijft daarnaast
– als richtlijn – ook de kwaliteitseisen voor de optionele domeinen Mondelinge taalvaardigheid,
Schrijven en het subdomein Begrippenlijst van het domein Begrippenlijst en Taalverzorging,
die ook in de doorstroomtoets aangeboden mogen worden.
Het is niet wettelijk verplicht om de domeinen Mondelinge taalvaardigheid, Schrijven
en het subdomein Begrippenlijst uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging te
toetsen. Toetsaanbieders zijn vrij om vanuit deze toetswijzer aan de andere domeinen
invulling te geven in hun eigen verantwoordingsdocumenten en deze domeinen op te nemen
in hun doorstroomtoets. Door ook andere domeinen in de doorstroomtoets op te nemen
kan meer recht gedaan worden aan de onderwijsinhouden voor taal en aan het evalueren
van de prestaties van leerlingen aan het einde van het basisonderwijs (zie ook paragraaf
3.2 hieronder). Uiteraard blijft het de verantwoordelijkheid van de school om ervoor
te zorgen dat de onderdelen die niet door een doorstroomtoets getoetst worden, door
kinderen beheerst worden.
3.2. Inhoudsbeschrijving in de verantwoordingsdocumenten voor het terrein Nederlandse
Taal
Voor scholen is het belangrijk zich te realiseren welke domeinen in een doorstroomtoets
getoetst worden. In de doorstroomtoetsen gaat het niet om de taalvaardigheid van de
leerling maar om een beperkt deel van de taalvaardigheid. Immers, het is niet verplicht
om alle domeinen te toetsen en binnen de domeinen kunnen keuzes gemaakt worden in
wat wel of niet getoetst wordt. Het is derhalve nodig om op andere wijzen dan via
de doorstroomtoets een beeld te verwerven van de ontwikkeling van de taalvaardigheid
van leerlingen. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een leerlingvolgsysteem, methodegebonden
toetsen, observaties, portfolio's en besprekingen van de uitvoering van taaltaken
met leerlingen.
In de verantwoordingsdocumenten bij de doorstroomtoets moet de toetsaanbieder een
heldere beschrijving geven van de gemaakte keuzes. Deze documenten bevatten bijvoorbeeld
een beschrijving waarom en hoe inhouden uit het domein Mondelinge taalvaardigheid
getoetst worden. Indien inhouden uit het domein Mondelinge taalvaardigheid getoetst
worden, geven de verantwoordingsdocumenten een beschrijving van de gemaakte keuzes
ten aanzien van de toetsing van deze inhouden (direct of indirect, keuzes in taken).
Hetzelfde geldt voor de gemaakte keuzes ten aanzien van de toetsing van inhouden uit
het domein Schrijfvaardigheid (direct of indirect, keuzes in genres of taken). Zo
kan inzichtelijk gemaakt worden welke aspecten van de taalvaardigheid de doorstroomtoets
in beeld brengt.
3.3. Rapportage van de niveaubepaling voor het terrein Nederlandse Taal
In het Toetsbesluit PO is vastgelegd dat de doorstroomtoetsen meten welk eindniveau
de leerling heeft behaald ten opzichte van de referentieniveaus (zie kwaliteitseis
4). Elke doorstroomtoets dient minimaal te voldoen aan de in paragraaf 3.4 genoemde
inhoudelijke kwaliteitseisen voor het domein Lezen en het subdomein Taalverzorging
uit het domein Begrippenlijst en Taalverzorging. Voor het domein Lezen zijn referentiesets
van opgaven beschikbaar en voor het subdomein Taalverzorging zijn ankersets van opgaven
gemaakt. Met de daarbij behorende normering kan de (wettelijke) referentiecesuur worden
bepaald. Een indicatie van het behaalde referentieniveau kan in het leerlingrapport
dus alleen voor het domein Lezen en het subdomein Taalverzorging worden gegeven. Voor
de andere (sub)domeinen dienen doorstroomaanbieders zelf een cesuur te kunnen verantwoorden.
3.4. Minimaal inhoudelijke kwaliteitseisen
Een doorstroomtoets dient te voldoen aan de volgende inhoudelijke kwaliteitseisen:
Relatieve verdeling verplichte (sub)domeinen
De relatieve verdeling van opgaven over de verplichte (sub)domeinen lezen (ten minste
50 procent van de opgaven van de verplichte (sub)domeinen) en taalverzorging (ten
minste 30 procent van de opgaven van de verplichte (sub)domeinen) is als volgt:
|
(Sub)Domein
|
Aspect
|
Percentage opgaven (%)
|
|
lezen1 ≥ 50%
|
techniek en woordenschat2
|
optioneel: ≤ 6%
|
| |
begrijpen
|
≥ 10%
|
| |
interpreteren
|
≥ 10%
|
| |
samenvatten
|
≥ 6%
|
| |
opzoeken
|
≥ 6%
|
| |
evalueren
|
≥ 1%3
|
|
taalverzorging ≥ 30%
|
spelling werkwoorden
|
≥ 10%
|
| |
spelling niet-werkwoorden
|
≥ 10%
|
| |
interpunctie
|
≥ 6%
|
|
flexibele ruimte
|
|
41%
|
|
totaal
|
|
100%
|
1 Lezen van subdomeinen zakelijke teksten en fictionele, narratieve en literaire teksten.
2 Het aspect techniek en woordenschat is geen afzonderlijke taakuitvoering – zie ook
het Referentiekader – maar valt bij lezen automatisch onder alle andere aspecten en
is om die reden optioneel. Aanbieders kunnen dit aspect toetsen onder de voorwaarde
dat de taak gericht is op het afleiden van de betekenis van woorden uit de vorm, samenstelling
of context.
3 Het aspect evalueren wordt vanaf 2027 in de doorstroomtoetsen verplicht getoetst.
Het streefdoel is om bij de volgende herziening van de toetswijzer het percentage
te verhogen tot ≥ 6% en het aspect evalueren verplicht te laten toetsen bij allebei
de subdomeinen van lezen. Vooralsnog kan een aanbieder er namelijk voor kiezen om
het aspect evalueren te toetsen bij allebei de subdomeinen, ofwel alleen bij één van
de twee subdomeinen.
Het doel van bovenstaande specificatie is het realiseren van een verantwoord evenwicht
tussen en binnen de verplichte (sub)domeinen. Bij de relatieve verdeling dient opgemerkt
te worden dat de aangegeven procenten zijn weergegeven ten opzichte van het totaal
aantal opgaven van de verplichte (sub)domeinen lezen en taalverzorging samen. Het
opnemen van optionele (sub)domeinen staat los van bovenstaande relatieve verdeling
van de verplichte (sub)domeinen. De relatieve verdelingen met betrekking tot optionele
(sub)domeinen zijn vrij aan de toetsaanbieder.
Lezen
Voor de beschrijving van het domein Lezen verwijst de toetswijzer naar de publicatie
‘Over de drempels met taal’.5
|
Heel eenvoudig gezegd is lezen het betekenis geven aan een tekst. Lezen is een actief
proces dat de lezer op heel veel verschillende manieren kan sturen, en dat hij in
allerlei situaties kan inzetten.1 Natuurlijk is er meer dan één manier van lezen: we kunnen lezen om een (studie)tekst
te onthouden of te begrijpen, om ons te informeren, om instructies op te volgen, et
cetera. Maar we kunnen ook lezen om ons te vermaken, onze geest te slijpen of te genieten
van de stijl, dan doelen wij meer op het lezen van fictie en literatuur. Maar in alle
vormen van lezen construeren lezers een voorstelling van de tekst. In deze tekstrepresentatie
leggen zij zowel relaties tussen tekstdelen, als ook relaties met hun algemene kennis.
Dit kan zijn: relaties met algemene kennis, onderwerpspecifieke kennis, kennis over
het teksttype, tekststructuur, literair historische kennis, kennis van literatuurtheorie
et cetera. Het belang van het leggen van dergelijke relaties kan moeilijk onderschat
worden voor zowel het begrip van de tekst, de waardering van de tekst, als voor het
leesproces. Immers, diverse leesstrategieën kapitaliseren erop dat de lezer zijn kennis
– in de brede zin van het woord – en gevoelens inzet om de tekst te begrijpen. Deze
cognitieve representatie is de basis voor begrip en interpretatie van de tekst en
aanknopingspunt voor evaluatie, reflectie en verwerking.
|
|
Over de drempels met taal (p.37)
|
1 Gibson & Levin (1975). The psychology of reading. MIT Press: New York
Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein lezen
A. Subdomein Zakelijke teksten
-
1 De leerlingen lezen verschillende teksten en maken daarbij opdrachten die betrekking
hebben op de verschillende hoofd- en deelaspecten van leesvaardigheid. Hierbij zijn
de beschrijvingen op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) leidend. Leerlingen
lezen en maken opdrachten van minimaal 2 van de 3 van de hieronder genoemde taken:
-
2 De teksten in de doorstroomtoets voldoen aan de tekstkenmerken zoals beschreven in
het Referentiekader.
-
3 In de doorstroomtoets moeten minimaal de volgende kenmerken van de taakuitvoering
worden getoetst (a tot en met d) en eventueel de kenmerken evalueren (e) en techniek
en woordenschat (f):
B. Subdomein Fictionele, narratieve en literaire teksten
-
1 De leerlingen lezen minimaal één fictionele, narratieve of literaire tekst en maken
daarbij opdrachten. Hierbij zijn de beschrijvingen op niveau 1F en 2F in het Referentiekader
(2010) leidend.
-
2 De teksten in de doorstroomtoets voldoen aan de tekstkenmerken zoals beschreven in
het Referentiekader.
-
3 In de doorstroomtoets moeten de volgende kenmerken van de taakuitvoering worden getoetst
(a en b) en eventueel het kenmerk evalueren (c):
-
a. begrijpen
-
b. interpreteren
-
c. (evalueren)7
Begrippenlijst en Taalverzorging
Voor de beschrijving van het subdomein Taalverzorging in het domein Begrippenlijst
en Taalverzorging verwijst de toetswijzer naar de publicatie ‘Over de drempels met taal’.8
|
Onder taalverzorging verstaan we de activiteiten die ondernomen moeten worden om correct
te schrijven. Hieronder wordt tenminste verstaan het correct spellen van woorden en
het gebruiken van de juiste leestekens. In principe zou onder taalverzorging ook begrepen
kunnen worden het maken van een goede vormgeving (alineëring en lay-out). Maar dit
deel is opgenomen bij het domein schrijfvaardigheid, omdat het in de praktijk van
het onderwijs deel uitmaakt van de schrijfdidactiek.
|
|
Over de drempels met taal (p.69)
|
Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein begrippenlijst en
taalverzorging
A. Subdomein Taalverzorging
-
1 De leerlingen worden getoetst met opgaven die betrekking hebben op spelling (werkwoordspelling
en spelling van niet-werkwoorden), leestekens en overige regels. Hierbij zijn de beschrijvingen
op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) leidend. Leerlingen maken opgaven
bij de volgende inhouden van de aspecten niet-werkwoordspelling, werkwoordspelling
en interpunctie:
-
a. Verschillende categorieën van spellingsproblemen en -regels
-
b. Regels voor lettergreepgrenzen
-
c. Morfologische spelling
-
d. Regels voor werkwoordspelling
-
e. Overige regels
-
f. Leestekens
3.5. Ruimte voor inhoudelijke keuzes
Schrijven
Voor de beschrijving van het domein Schrijven verwijst de toetswijzer naar de publicatie
‘Over de drempels met taal’.9
|
Het schrijven van een tekst doet een beroep op een aantal activiteiten: het lezen
en analyseren van bronnen, het genereren van ideeën, het structureren van ideeën,
het stellen van retorische doelen, het formuleren van tekst, het lezen van tekst die
al geschreven is, het evalueren en verbeteren van die tekst, en niet in het minst,
het coördineren van die activiteiten in de tijd.
(…)
Schrijven vervult verschillende functies: het is een communicatieve handeling (informeren,
activeren, instrueren, argumenteren, overtuigen etc.) maar ook een conceptualiserende
handeling: schrijven kan het leerproces ondersteunen (aantekeningen maken, op ideeën
komen, samenhang inzien etc.). In die functie speelt schrijven een grote rol in het
leren van leerlingen.1 Kenmerkend voor goed schrijfonderwijs is niet zozeer het aantal teksten dat leerlingen
moeten schrijven (frequentie van opdrachten), maar meer de didactische context waarin
die teksten geschreven worden.2 Daarbij dient aandacht te zijn voor het ontdekken van verschillende aanpakken en
het vormgeven aan de inhoud.3
|
|
Over de drempels met taal (p.61)
|
1 Grabowski (2007). The writing superiority effect in the verbal recall of knowledge:
Sources and determinants. In G. Rijlaarsdam (Series Ed.) and M. Torrance, L. van Waes,
& D. Galbraith (Vol. Eds.), Writing and cognition: research and applications. (Studies
in Writing, Vol. 20, pp. 165-180). Amsterdam: Elsevier
2 Hillocks (1986). Research on written composition: New directions for teaching. Urbana,
Ill.: ERIC Clearinghouse on Reading and Communication Skills, National Institute of
Education; Graham & Perin (2007). A Meta-analysis of writing instruction for adolescent
writers. Journal of Educational Psychology, 99(3), 445-476.
3 Breetvelt, Van den Bergh & Rijlaarsdam, G. (1994). Relations between writing processes
and text quality: When and how? Cognition and Instruction, 12(2), 103 -123.
Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen taal – domein schrijven via indirectemeting
-
1. De leerlingen lezen (om te reviseren of te beoordelen) verschillende tekstsoorten
die beschreven zijn op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010). Leerlingen lezen
en maken opgaven bij minimaal 2 van de 3 van de hieronder genoemde taken:
-
a. Correspondentie
-
b. Formulieren, berichten, advertenties, aantekeningen
-
c. Verslagen, werkstukken, samenvattingen, artikelen
-
2. De leerlingen maken daarbij opgaven waarin ze fouten en de passendheid beoordelen
op minimaal de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op de kenmerken
e en f:
Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein schrijven via directemeting
-
1. Voor een valide beoordeling van schrijfvaardigheid moeten verschillende schrijftaken
afgenomen worden. Er worden meerdere schrijftaken (uit elke schrijftakencategorie
minimaal 1) afgenomen waarbij in de toets een verantwoorde keuze wordt gemaakt uit
de schrijftaken die genoemd worden voor niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010).
-
2. Bij het schrijven worden minimaal de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering
getoetst en eventueel de kenmerken e en f:
Mondelinge Taalvaardigheid
Voor de beschrijving van het domein Mondelinge Taalvaardigheid verwijst de toetswijzer
naar de publicatie ‘Over de drempels met taal’.10
|
Mondelinge taalvaardigheid wordt in het onderwijs onderscheiden in drie subdomeinen:
Gesprekken voeren, Luisteren en Spreken. In het subdomein Gesprekken voeren staat
het interactieve karakter centraal: situaties waarin de leerling met een of meer gesprekspartners
direct communiceert en afwisselend de rol van spreker en luisteraar vervult (dialogische
en polylogische situaties). Daarnaast staan de subdomeinen Luisteren en Spreken, waarin
de leerling meer in een eenrichtingssituatie geplaatst is, met geen of een beperkte
mogelijkheid tot directe interactie. De leerling heeft hoofdzakelijk één rol, die
van luisteraar, of die van spreker. In werkelijkheid zijn de grenzen niet zo hard:
na een mondelinge (monologische) presentatie, krijgen luisteraars immers de gelegenheid
om vragen te stellen die de spreker moet kunnen begrijpen (in de rol van luisteraar)
alvorens ze te beantwoorden (in de rol van spreker).
|
|
Over de drempels met taal (p.19)
|
Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein mondelinge taalvaardigheid
via indirectemeting
A. Subdomein Gesprekken
-
1. De leerlingen beluisteren verschillende vormen van gesprekken van anderen zoals beschreven
op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) (minimaal 1 taak uit een van de twee
categorieën).
-
2. In de doorstroomtoets beoordelen de leerlingen gesprekken van anderen minimaal op
de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:
-
a. Beurten nemen en bijdragen aan samenhang
-
b. Afstemming op doel
-
c. Afstemming op de gesprekspartners
-
d. Woordgebruik en woordenschat
-
e. (Vloeiendheid en grammatica)
B. Subdomein Spreken
-
1. De leerlingen beluisteren een monoloog zoals beschreven op niveau 1F en 2F in het
Referentiekader (2010).
-
2. In de doorstroomtoets beoordelen de leerlingen een monoloog minimaal op de kenmerken
a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:
Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein mondelinge taalvaardigheid
via directemeting
A. Subdomein Gesprekken
-
1. De leerlingen nemen deel aan verschillende vormen van gesprekken zoals beschreven
in het Referentiekader (2010) (minimaal 1 taak uit een van de twee categorieën).
-
2. In de doorstroomtoets worden gesprekken waaraan leerlingen deelnemen beoordeeld op
minimaal de kenmerken a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:
-
a. Beurten nemen en bijdragen aan samenhang
-
b. Afstemming op doel
-
c. Afstemming op de gesprekspartners
-
d. Woordgebruik en woordenschat
-
e. (Vloeiendheid en grammatica)
B. Subdomein Luisteren
-
1. De leerlingen luisteren naar en maken opgaven bij de hieronder genoemde taken zoals
die beschreven zijn op niveau 1F en 2F in het Referentiekader (2010) (minimaal 1 taak
uit twee van de drie categorieën)
-
a. Luisteren naar instructies
-
b. Luisteren als lid van een live publiek
-
c. Luisteren naar radio en televisie en naar gesproken tekst op internet
-
2. In de doorstroomtoets wordt het luisteren van leerlingen beoordeeld op minimaal de
kenmerken a, b en c van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk d:
-
a. Begrijpen
-
b. Interpreteren
-
c. Samenvatten
-
d. (Evalueren)
C. Subdomein Spreken
-
1. De leerlingen houden een monoloog zoals beschreven op niveau 1F en 2F in het Referentiekader
(2010).
-
2. In de doorstroomtoets wordt de monoloog van leerlingen beoordeeld op minimaal de kenmerken
a, b, c en d van de taakuitvoering en eventueel op kenmerk e:
Begrippenlijst en Taalverzorging
Voor de beschrijving van het niet verplichte subdomein Begrippenlijst uit het domein
Begrippenlijst en Taalverzorging – verwijst de toetswijzer naar de publicatie ‘Een nadere beschouwing’.11
|
Om te spreken over taal en taalverschijnselen is een beperkt aantal begrippen noodzakelijk.
De meeste daarvan zijn aan het einde van het basisonderwijs wel aan de orde geweest
(1F). Kennis van deze begrippen bevordert het gesprek binnen en buiten het taalonderwijs
over taal en taalverschijnselen: het gaat erom dat docenten (en leerlingen) bepaalde
verschijnselen kunnen benoemen in contextrijke taalsituaties. Dat wil zeggen dat docenten
deze termen moeten kunnen gebruiken in hun onderwijs in de vaardigheidsdomeinen.
|
|
Een nadere beschouwing (p.21)
|
Kwaliteitseisen voor doorstroomtoetsen Nederlandse taal – domein begrippenlijst en
taalverzorging
A. Subdomein Begrippenlijst
4. Rekenen
4.1. Wat toetst een doorstroomtoets bij het terrein rekenen?
Een doorstroomtoets toetst leerlingen op de inhouden van en meet hun beheersingsniveau
ten aanzien van het Referentiekader rekenen; alle domeinen Getallen, Verhoudingen,
Meten en meetkunde, en Verbanden.
Voor het einde van de basisschool zijn twee referentieniveaus van belang. Voor rekenen
zijn dat niveau 1F en 1S. Het verschil tussen beide niveaus zit vooral in de complexiteit
van contexten, bewerkingen en getallen. Op niveau 1S ligt de nadruk meer op formeel
rekenen, op inzicht in het decimale systeem en in bewerkingen, op rekenen met grotere
getallen en op complexere contexten waarin bijvoorbeeld ook gegevens gecombineerd
moeten worden. Bij 1F gaat het meer om elementair rekenen, voornamelijk in eenvoudigere
contexten met niet te grote getallen of met veel voorkomende getallen (breuken, kommagetallen)
en maten. De nadruk ligt meer op het kunnen rekenen in dagelijkse situaties. Maar
ook op het niveau van 1F moeten leerlingen tot op een bepaalde hoogte formeel kunnen
rekenen.
Elk domein is opgebouwd uit drie onderdelen:
-
A notatie, taal en betekenis, waarbij het gaat om de uitspraak, schrijfwijze en betekenis
van getallen, symbolen en relaties en om het gebruik van wiskundetaal;
-
B met elkaar in verband brengen, waarbij het gaat om het verband tussen begrippen, notaties,
getallen en dagelijks spraakgebruik;
-
C gebruiken, waarbij het er om gaat rekenkundige vaardigheden in te zetten bij het oplossen
van problemen.
Elk van deze drie onderdelen is steeds opgebouwd in drie typen kennis en vaardigheden.
Die zijn als volgt te karakteriseren:
-
– paraat hebben: kennis van feiten en begrippen, reproduceren, routines, technieken;
-
– functioneel gebruiken: kennis van een goede probleemaanpak, het toepassen, het gebruiken
binnen en buiten het schoolvak;
-
– weten waarom: begrijpen en verklaren van concepten en methoden, formaliseren, abstraheren
en generaliseren, blijk geven van overzicht.
Bij elk type inzicht, kennis en vaardigheden worden in het referentiekader per niveau,
per domein en per onderdeel korte beschrijvingen en/of voorbeelden gegeven.
4.2. Inhoudsbeschrijving in de verantwoordingsdocumenten voor het terrein rekenen
In de verantwoordingsdocumenten van de toetsconstructeur wordt een eigen domeinbeschrijving
gegeven van alle vier de domeinen, met inachtneming van de hieronder vermelde inhoudelijke
kwaliteitseisen. De gemaakte keuzes bij de domeinbeschrijvingen worden beschreven.
4.3. Rapportage van de niveaubepaling voor het terrein rekenen (kwaliteitseis 4)
In het Toetsbesluit PO is vastgelegd dat de doorstroomtoetsen meten welk eindniveau
de leerling heeft behaald ten opzichte van de referentieniveaus rekenen. Daarbij worden
alle domeinen Getallen, Verhoudingen, Meten en meetkunde en Verbanden getoetst. Voor
het terrein rekenen zijn referentiesets en ankersets van opgaven beschikbaar, waarmee
de referentiecesuur van de referentieniveaus rekenen op de doorstroomtoets kan worden
overgebracht.
4.4. Minimale inhoudelijke kwaliteitseisen
Een doorstroomtoets dient te voldoen aan de volgende inhoudelijke kwaliteitseisen:
Toetsopgaven op niveau 1S en 1F
Ongeacht de toetsvorm, moet de toets het mogelijk maken om voor elke leerling uitspraken
te doen ten aanzien van de beheersing van het 1F en 1S niveau. Dat betekent dat de
opgaven van een doorstroomtoets breed zijn samengesteld qua moeilijkheid; tenminste
de inhouden van 1F en 1S moeten in een doorstroomtoets zijn vertegenwoordigd.
Relatieve verdeling domeinen
De relatieve verdeling van opgaven over de domeinen is als volgt:
-
– domein Getallen: ten minste 30 procent en maximaal 40 procent van de gehele toets;
-
– domein Verhoudingen: ten minste 20 procent en maximaal 30 procent;
-
– domein Meten en meetkunde: ten minste 20 procent en maximaal 30 procent;
-
– domein Verbanden: ten minste 15 procent en maximaal 20 procent.
In de verantwoordingsdocumenten van een doorstroomtoets wordt de onderverdeling van
opgaven over de domeinen gegeven. Daarbij geldt dat elke opgave onder één (primair)
domein wordt geplaatst.
Inhoudsbeschrijving
Voor de domeinen zijn de beschrijvingen op niveau 1S en 1F in het Referentiekader
(2010) leidend. Het gaat daarbij om de inhouden uit het Referentiekader die in de
tabel hieronder zijn opgenomen.
| |
A Notatie, taal en betekenis
|
B Met elkaar in verband brengen
|
C Gebruiken
|
|
Getallen
|
– Uitspraak, notatie en betekenis van gehele getallen, breuken en decimale getallen
– Uitspraak, notatie en betekenis van symbolen en relaties
|
– Getallen en getalsrelaties
– Structuur en samenhang
|
– Memoriseren, automatiseren
– Hoofdrekenen (notaties toegestaan)
– Hoofdbewerkingen (+,-, x,:) op papier uitvoeren met gehele getallen en decimale
getallen
– Bewerkingen met breuken (+,-, x,:) op papier uitvoeren
– Berekeningen uitvoeren om problemen op te lossen met gehele getallen, breuken en
decimale getallen
– Rekenmachine op een verstandige manier inzetten
|
|
Verhoudingen
|
– Uitspraak, notatie en betekenis van breuken, procenten en verhoudingen,
– Uitspraak, notatie en betekenis van symbolen en relaties
|
– Verhouding, procent, breuk, decimaal getal, deling, 'deel van' met elkaar in verband
brengen
|
– In de context van verhoudingen berekeningen uitvoeren, ook met procenten en verhoudingen
|
|
Meten & meetkunde
|
– Uitspraak, notatie en betekenis van maten voor lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht,
temperatuur, tijd en geld,
– Uitspraak, notatie en betekenis van meetkundige symbolen en relaties
– Meetinstrumenten
|
– Meetinstrumenten gebruiken
– Structuur en samenhang tussen maateenheden
– Verschillende representaties, 2D en 3D
|
– Meten en rekenen met maten
– Rekenen in meetkundige situaties
|
|
Verbanden
|
– Analyse en interpretatie van informatie uit tabellen, grafische voorstellingen en
beschrijvingen
– Kennis van veel voorkomende diagrammen, tabellen en grafieken
|
– Verschillende voorstellingsvormen met elkaar in verband brengen
– Gegevens verzamelen, ordenen en weergeven
– Patronen beschrijven
|
– Tabellen, diagrammen en grafieken gebruiken bij het oplossen van problemen
– Rekenvaardigheden gebruiken binnen het domein verbanden
|
De relatieve verdeling van opgaven over de onderscheiden onderdelen: Notatie, taal
en betekenis (A); Met elkaar in verband brengen (B); en Gebruiken (C) is als volgt:
Voor A wordt geen minimum vereist omdat deze inhouden ook kunnen worden gebruikt en
toegepast bij de inhouden van B en C.
In de verantwoordingsdocumenten van een doorstroomtoets wordt de onderverdeling van
opgaven over de onderdelen A, B en C gegeven en toegelicht. Daarbij geldt dat elke
opgave onder één (primair) onderdeel wordt geplaatst, met uitzondering van onderdeel
A.
Opgaven met en zonder context
In een doorstroomtoets rekenen moeten zowel opgaven met context als zonder context
(zogenaamde ‘kale opgaven’) opgenomen worden. Een contextopgave is een opgave met
benoemde getallen en betekenisvol voor de leerlingen.
Figuur 1: Een probleemoplossingscyclus voor rekenproblemen
12
Figuur 2(a en b): Een oplossingsproces van een kale en contextopgave in beeld gebracht
13
Bij een contextopgave wordt de probleemoplossingscyclus van figuur 1 volledig doorlopen.
Dit is schematisch weergegeven in figuur 2a. Een kale opgave is een opgave zonder
benoemde getallen en waarbij alleen stap 4 van het oplossingsproces wordt doorlopen
(zie ook figuur 2b). Onder kale opgaven worden ook omzettingen in het metriek stelsel
verstaan die alleen rechtstreeks via stap 4 worden opgelost.
In de doorstroomtoets rekenen is minimaal 20% en maximaal 35% van de opgaven kaal.
De rest van de opgaven zijn contextopgaven. Iedere toetsaanbieder beschrijft in diens
verantwoordingsdocument wat de verdeling is van contextopgaven en kale opgaven.
Het gebruik van uitrekenpapier
In een doorstroomtoets is het voor de leerlingen toegestaan bij alle opgaven uitrekenpapier
te gebruiken.
Gebruik en verstandig inzetten van de rekenmachine
Het gebruik van de rekenmachine en het verstandig inzetten van de rekenmachine is
opgenomen in de inhoudsbeschrijving van het Referentiekader. Onder het ‘verstandig
inzetten’ kan worden verstaan het maken van een beredeneerde keuze tussen de rekenvormen
hoofdrekenen, schriftelijk rekenen en rekenen met de rekenmachine. In een doorstroomtoets
rekenen kan ervoor worden gekozen deze vaardigheden wel of niet op te nemen. Het is
echter niet de bedoeling dat de rekenmachine wordt ingezet ter vervanging van het
zelf rekenen. In een doorstroomtoets wordt de rekenmachine bij maximaal 20 procent
van de opgaven gebruikt.