Instellingsbesluit Ecologische Autoriteit

Geraadpleegd op 11-10-2024.
Geldend van 19-09-2022 t/m heden

Besluit van de Minister voor Natuur en Stikstof van 9 september 2022, nr. WJZ/22306358, tot instelling van de Ecologische Autoriteit (Instellingsbesluit Ecologische Autoriteit)

De Minister voor Natuur en Stikstof,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. autoriteit: Ecologische Autoriteit als bedoeld in artikel 2;

  • b. minister: Minister voor Natuur en Stikstof;

  • c. stichting: Stichting Bureau Commissie voor de milieueffectrapportage.

Artikel 3. Taak

De autoriteit is onafhankelijk en heeft tot taak om vanuit haar deskundigheid:

  • a. te toetsen of, met het oog op de huidige en beoogde kwaliteit van de beschermde natuur, de essentiële ecologische informatie betrokken is bij de onderbouwing van besluiten door bevoegde gezagen over natuurdoelanalyses, gebiedsplannen en gebiedsprogramma’s; en

  • b. te adviseren over relevante wetenschappelijke inzichten voor besluitvorming ten aanzien van brede ecologische vraagstukken, met inbegrip van vraagstukken over klimaat en abiotische randvoorwaarden voor natuur zoals bodem, water en atmosferische depositie.

Artikel 4. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1 De autoriteit bestaat uit een voorzitter en ten hoogste veertien plaatsvervangende voorzitters.

  • 2 De voorzitter en plaatsvervangend voorzitters hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3 De voorzitter en plaatsvervangend voorzitters worden door de minister benoemd.

  • 4 Behoudens de benoemingen in artikel 5, geschiedt de benoeming voor de duur van 4 jaar. Herbenoeming kan telkens voor een periode van maximaal 4 jaar plaatsvinden.

  • 5 De voorzitter en plaatsvervangend voorzitters kunnen worden geschorst en ontslagen door de minister.

Artikel 5. Benoemingen bij instelling

Ter gelegenheid van de instelling van de autoriteit worden tot voorzitter en plaatsvervangend voorzitters van de autoriteit benoemd:

  • a. de heer J.T. Mommaas te Maastricht, tevens voorzitter, voor de periode vanaf 1 november 2022 tot 1 november 2026;

  • b. mevrouw M.W.J.A. van Gool te Leidschendam, tevens plaatsvervangend voorzitter, voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot 1 april 2023;

  • c. mevrouw M.A.J. van der Tas te Heerde, tevens plaatsvervangend voorzitter, voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot 14 juni 2028;

  • d. de heer H.A.A.M. Webers te Deventer, tevens plaatsvervangend voorzitter, voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot 1 december 2025;

  • e. mevrouw J.G.M. van Rhijn te Noordwijk (Zuid-Holland), tevens plaatsvervangend voorzitter, voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot 3 september 2025;

  • f. mevrouw A.M. Burger te Veghel, tevens plaatsvervangend voorzitter, voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot 1 mei 2024;

  • g. de heer C.T. Slingerland te Oosterhuizen, tevens plaatsvervangend voorzitter, voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot 9 januari 2030.

Artikel 6. Instellingsduur

De autoriteit wordt ingesteld voor acht jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 7. Secretariaat

  • 1 Het secretariaat van de autoriteit wordt ondergebracht bij de stichting.

  • 2 Het secretariaat is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de autoriteit.

Artikel 8. Werkwijze

  • 1 Als de autoriteit in de gelegenheid wordt gesteld te toetsen of te adviseren, stelt de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter daarvoor een werkgroep van deskundigen samen.

  • 2 Het secretariaat van de autoriteit deelt aan het bevoegd gezag dat verzocht heeft te toetsen of te adviseren mee uit welke deskundigen de werkgroep bestaat.

  • 3 Een werkgroep staat onder voorzitterschap van de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.

  • 4 De voorzitter of plaatsvervangend voorzitter wijst de deskundigen aan waaruit een werkgroep zal bestaan.

  • 5 Voor het overige stelt de autoriteit haar eigen werkwijze vast.

  • 6 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de autoriteit geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de autoriteit bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 7 De autoriteit verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9. Vergoeding

De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters van de autoriteit, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen een vergoeding, gebaseerd op salarisschaal 18 van paragraaf 6.3 van de CAO Rijk en een arbeidsduurfactor die elk kalenderjaar wordt vastgesteld.

Artikel 10. Kosten van de autoriteit

  • 1 De kosten van de autoriteit komen, voor zover gebaseerd op een door de minister goedgekeurde begroting, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid, het laten verrichten van onderzoek en het delen van kennis;

    • c. de kosten voor de adviezen; en

    • d. de kosten voor huisvesting.

  • 2 De autoriteit biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting aan de minister aan en daarna jaarlijks voor een door de minister vast te stellen datum.

  • 3 De autoriteit legt jaarlijks voor een door de minister vast te stellen datum financiële verantwoording af aan de minister over de gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. De minister kan om een accountantsproduct vragen met betrekking tot de verantwoording.

Artikel 11. Evaluatie

  • 1 De Minister evalueert tussentijds, na toetsing van de gebiedsprogramma’s doch uiterlijk vier jaar na de instelling van de autoriteit, de doeltreffendheid van het functioneren van de autoriteit en de wijze van instelling van de autoriteit.

  • 2 Ten hoogste een jaar voorafgaand aan het verstrijken van de instellingsduur, bedoeld in artikel 6, voert de minister een evaluatie uit waarin wordt afgewogen of en op welke wijze voortzetting van de autoriteit wenselijk is.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

’s-Gravenhage, 9 september 2022

De Minister voor Natuur en Stikstof,

C. van der Wal-Zeggelink