Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen

[Regeling vervalt per 01-01-2026.]
Geraadpleegd op 10-11-2024.
Geldend van 29-09-2022 t/m heden

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 6 juli 2022, nr. 4000005900, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken1;

Gelet op artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 20062;

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, in het bijzonder op het gebied van de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen, gelden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2025 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 3

Aanvragen om in aanmerking te komen voor een subsidieverlening worden ingediend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 2 december 2022, 23:59u CET, aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.3

Artikel 4

Uit oogpunt van doelmatigheid zal niet meer dan één aanvraag door een alliantie van maatschappelijke organisaties voor subsidieverlening in aanmerking kunnen komen. Van alle aanvragen die in voldoende mate voldoen aan de criteria, vermeld in de in artikel 1, eerste lid, genoemde beleidsregels, zal slechts de aanvraag die het beste aan die criteria voldoet voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Indien meerdere aanvragen in gelijke mate aan de criteria voldoen, wordt aan de hand van loting bepaald welke aanvraag voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage, uitgezonderd de annexen bij de bijlage, in de Staatscourant worden geplaatst. De annexen bij de bijlage worden via internet bekend gemaakt.4

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

namens deze,

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

K. van der Heijden

Fonds bestrijding seksuele uitbuiting van kinderen

1. Inleiding

Het subsidiebeleidskader Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen betreft een subsidie-instrument met een budget van maximaal EUR 15 miljoen voor een programma met een looptijd van 3 jaar, startend op 1 maart 2023. Het subsidiebeleidskader Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen is bedoeld ter ondersteuning van activiteiten van maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn op het gebied van het bestrijden en/of voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen en jongeren tot 18 jaar.

De Nederlandse inzet op Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten

Het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (hierna: SRGR), inclusief de bestrijding van hiv/aids, behoort al lange tijd tot de prioriteiten van Nederlands buitenlands beleid. De International Conference on Population and Development (ICPD) uit 19945 – en de daarop volgende conferenties – vormen hiervoor een belangrijke basis. Daarnaast is de door de Verenigde Naties gelanceerde 2030 Agenda met duurzame ontwikkelingsdoelen inmiddels een belangrijk kader, in het bijzonder SDG 36 en SDG 57.

Het Nederlandse SRGR-beleid richt zich op vier samenhangende, maar ook op zichzelf staande, resultaatgebieden, zoals vastgelegd in de Theory of Change SRGR van 8 november 2018:8

  • 1. Jongeren hebben meer kennis van en zijn daardoor beter in staat gezondere keuzes te maken over hun seksualiteit;

  • 2. Meer mensen hebben toegang tot en kunnen gebruikmaken van voorbehoedsmiddelen, condooms, aidsremmers en andere essentiële middelen voor seksuele en reproductieve gezondheid;

  • 3. Publieke en private klinieken bieden kwalitatief goede seksuele en reproductieve gezondheidszorg aan die door een stijgend aantal mensen wordt gebruikt;

  • 4. Meer respect voor seksuele en reproductieve rechten van mensen aan wie deze rechten wordt onthouden.

Bestrijden en voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen

In dit subsidiebeleidskader wordt de volgende definitie van seksuele uitbuiting van kinderen gehanteerd: ‘Er is sprake van seksuele uitbuiting van kinderen als een minderjarige deelneemt aan een seksuele activiteit in ruil voor iets (bijvoorbeeld winst of voordeel, of zelfs de belofte daarop) dat toekomt aan een derde partij of aan het kind zelf.’9 Dit betreft een schending van de rechten van het kind, waaronder het recht beschermd te worden tegen uitbuiting en het recht om veilig en gezond op te groeien. Ook vindt een schending plaats van de universele rechten van de mens op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid. De gevolgen voor slachtoffers, zowel fysiek, mentaal als sociaal, zijn vaak langdurig. Seksuele uitbuiting van kinderen ontneemt kinderen zicht op een goede toekomst en ontwricht gezinnen en gemeenschappen. Geschat wordt dat jaarlijks één tot twee miljoen kinderen wereldwijd slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting.10 Door de Covid-19 pandemie is de kwetsbaarheid van kinderen voor deze vorm van uitbuiting toegenomen en ook de toenemende digitalisering in de wereld leidt ertoe dat seksuele uitbuiting van kinderen grotere vormen aanneemt.11

Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidieverstrekking in het kader van dit instrument dient een aanvraag zich specifiek te richten op de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen, conform de motie Ceder12 en het amendement Ceder/Kuik13. Ook moet in de subsidieaanvraag een link gelegd worden met ten minste één van de resultaatsgebieden uit het Nederlandse SRGR-beleid, alsmede SDG 3 en/of SDG 5.

Inzet op service delivery (max. 25%) en pleiten en beïnvloeden wordt niet per definitie uitgesloten van subsidieverlening, mits deze ten dienste staat van de primaire inzet op de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen en ten gunste komt van de groepen die genoemd worden onder resultaatgebied 1 tot en met 4. Indien wordt ingezet op service delivery dient de penvoerder in het inhoudelijke programmavoorstel een extra toelichting te geven, waarin wordt uitgelegd hoe de voorgestelde inzet op service delivery zich verhoudt tot de algehele doelstelling.

De aanvraag dient in ten minste drie landen geïmplementeerd te worden. Aanvragers worden gestimuleerd zich te richten op de focuslanden voor ontwikkelingssamenwerking zoals genoemd in de BHOS-nota 2022.14

2. Organisaties die voor subsidieverlening in aanmerking kunnen komen

Alleen allianties van maatschappelijke organisaties kunnen in aanmerking komen voor subsidieverlening in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen. Onder een maatschappelijke organisatie wordt verstaan: een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is. Een alliantie bestaat uit alliantiepartners, waaronder één penvoerder en één of meerdere mede-indieners.

Alliantiepartners kunnen zijn:

  • Maatschappelijke organisaties met een hoofdkantoor in lage-, lage-midden- en hoge-middeninkomenslanden, al dan niet als penvoerder van een alliantie of als mede-indiener;

  • Nederlandse maatschappelijke organisaties, al dan niet als penvoerder van een alliantie of als mede-indiener;

  • Internationale non-gouvernementele organisaties (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland anders dan Nederland, als mede-indiener.

Naast rechtspersoonlijkheid beschikt elke alliantiepartner over de benodigde capaciteit, netwerken, ervaring, kwaliteiten en instrumenten om het voorstel uit te voeren.

Van elke alliantie dient ten minste één alliantiepartner uit een lage-, lage-midden- of hoge-middeninkomensland en één Nederlandse partner deel uit te maken.

Aanvragen van een alliantie worden door de penvoerder namens de alliantie ingediend. Zowel een Nederlandse alliantiepartner als een alliantiepartner uit een lage-, lage-midden- of hoge-middeninkomensland kan de rol van penvoerder vervullen. In geval de aanvraag van de alliantie in aanmerking komt voor subsidie, is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend en voor de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.

Activiteiten waarvoor reeds subsidie is verstrekt en activiteiten die bij aanvraag van de subsidie reeds zijn gestart komen niet in aanmerking voor subsidieverlening.15 Ook activiteiten van organisaties waaraan door het Ministerie een instellingssubsidie is verleend waarvan het tijdvak nog loopt, komen niet in aanmerking voor een subsidie in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele uitbuiting van Kinderen.16

3. Verdeling van de beschikbare middelen

Voor subsidieverlening in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele uitbuiting van Kinderen is maximaal € 15.000.000 beschikbaar. De verdeling van deze middelen vindt plaats via een tender, dat wil zeggen aan de hand van een rangschikking op basis van kwaliteit van de tijdig ingediende aanvragen. Na sluiting van de indieningsperiode worden alle tijdig ontvangen aanvragen in behandeling genomen. De beoordeling wordt voor elke aanvraag gedaan op basis van de informatie die voor sluiting van de aanvraagtermijn is ontvangen. De rangschikking wordt bepaald aan de hand van de beoordeling op grond van de kwalitatieve criteria die in dit subsidiebeleidskader zijn vermeld (hoofdstuk 6). Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie dient aan aanvraag ten minste van voldoende kwaliteit te zijn. Uit het oogpunt van doelmatigheid zal slechts één alliantie (via een penvoerder) in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring in het kader van dit subsidiebeleidskader. Indien meerdere aanvragen voldoen aan de kwaliteitscriteria, zal de hoogst scorende aanvraag worden geselecteerd. Indien meer dan één aanvraag op de eerste plek in de rangschikking eindigt, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag wordt gehonoreerd. De aanvragen van niet-geselecteerde allianties worden afgewezen. Indien geen van de aanvragen voldoet aan de kwaliteitscriteria, wordt er geen alliantie geselecteerd.

4. Activiteiten, resultaten en indicatoren

Met behulp van de in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen te verlenen subsidie dienen activiteiten te worden uitgevoerd die meetbaar bijdragen aan de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen. Om die bijdrage inzichtelijk te maken, op output en outcomeniveau, dient een aanvrager een plan voor Monitoren, Evalueren en Leren (MEL-plan) op te stellen en als onderdeel van zijn aanvraag in te dienen. Dit MEL-plan bevat tenminste de volgende onderdelen:

  • Resultatenkader met daarin:

    • Een koppeling met tenminste minste één van de vier resultaatgebieden17 uit de SRGR Theory of Change (Annex 1) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

    • Koppelingen met tenminste drie indicatoren uit het SRGR-resultatenkader van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Annex 2);

    • Tenminste drie specifieke indicatoren voor het meten van de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen;

    • Targets per indicator (en waar mogelijk baseline informatie);

    • Disaggregatie per indicator waarbij disaggregatie op gender voor indicatoren die aantallen personen/kinderen meten verplicht is;

    • Meetmethode per indicator.

  • Een rapportage en evaluatie paragraaf met daarin aandacht voor:

    • Het tot stand komen van jaarplannen en jaarrapportages;

    • IATI rapportages conform richtlijnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

      • IATI Publication Guidelines - Helpdesk Open Data

      • Guidelines for partnerships - Helpdesk Open Data

    • Een externe eindevaluatie conform IOB evaluatie kwaliteitscriteria (Kwaliteitscriteria voor evaluaties | Richtlijn).

  • Een leerplan met daarin:

    • Tenminste één uitgewerkte leervraag (bij voorkeur met betrekking tot een van de veronderstellingen van de TOC);

    • Hoe monitoring en evaluatie data gedurende de looptijd van het programma gebruikt wordt om het programma te versterken.

  • Aandacht voor bescherming tegen SEAH.

5. Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten worden genoemd en toegelicht in het budgetmodel dat verplicht moet worden gehanteerd voor de bij de aanvraag in te dienen begroting (Annex 3).

Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking komen bij het bepalen van de subsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • uitsluitend kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en die redelijkerwijs niet uit eigen middelen of op andere wijze kunnen worden bekostigd komen in aanmerking18;

  • uitsluitend kosten gemaakt na ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking komen in aanmerking;

  • kosten voor materiaal en afschrijvingskosten van investeringen met betrekking tot het uitvoeren van deze activiteiten zijn subsidiabel;

  • kosten voor diensten van derden waarbij een externe partij wordt gecontracteerd en waarvoor achteraf wordt gefactureerd zijn subsidiabel;

  • kosten worden aan lokale maatstaven getoetst en op redelijkheid;

  • kosten voor de audit. Het door het Ministerie gehanteerde nieuwe accountantsprotocol 2022 stelt de eis om een rapport van bevindingen toe te voegen. Dit brengt hogere kosten voor de accountantscontrole met zich mee dan voor een controle zonder rapport van bevindingen. Hou hier rekening mee bij het opstellen van het activiteitenbudget.

In alle gevallen geldt dat de middelen zoveel mogelijk ten goede moeten komen aan en ingezet worden op de beoogde veranderingen voor de doelgroep. Indirecte kosten – zoals gedefinieerd in het budgetmodel – dienen tot een minimum te worden beperkt, waarbij een absoluut maximum geldt van 15% van het totaal aangevraagde subsidiebedrag. Dat laatste is, in geval er geen sprake is van aanvullende financiering van derden, gelijk aan het totaal van alle subsidiabele kosten van de aanvrager of van de gezamenlijke alliantiepartners voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. Nadere informatie hierover is te vinden in het budgetmodel (Annex 3).

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die vóór ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking zijn gemaakt;

  • omzetbelasting die door de aanvrager, penvoerder of mede-indiener kan worden verrekend;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen groter dan 5% van de totale subsidiabele kosten;

  • investeringskosten en afschrijvingen die niet zijn gelieerd aan activiteiten in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen;

  • kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom;

  • dat deel van de totale indirecte kosten dat het toegestane maximum van 15% van het gevraagde subsidiebedrag overschrijdt (wanneer bijvoorbeeld de totale indirecte kosten uitkomen op 20%, wordt 5% daarvan aangemerkt als ‘niet-subsidiabel’).

Deze uitgangspunten dienen te worden gehanteerd bij de bij de aanvraag in te dienen begroting.

6. Selectieproces

De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria. Er worden twee soorten criteria gehanteerd, drempelcriteria en criteria met betrekking tot de kwaliteit van de aanvraag (inhoudelijke criteria).

Drempelcriteria

De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om voor een subsidie in aanmerking te kunnen komen. Indien er niet aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.

Inhoudelijke criteria

Als een aanvraag aan alle drempelcriteria voldoet, wordt de ingediende subsidieaanvraag beoordeeld aan de hand van inhoudelijke criteria. Hierbij wordt gekeken naar de kwaliteit van het inhoudelijke programmavoorstel, de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt en het Track Record van de alliantie/de alliantiepartners.

In totaal kunnen 1000 punten worden behaald.19Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie dient een aanvraag in voldoende mate te voldoen aan de inhoudelijke criteria. Een aanvraag voldoet in voldoende mate aan de inhoudelijke criteria bij een minimale totale score van 650 punten20, waarbij ook elk van de drie separate onderdelen als voldoende moet zijn beoordeeld. Hierbij geldt:

  • 1. Voor het programmavoorstel kan maximaal 550 punten behaald worden en deze wordt als voldoende beoordeeld vanaf 355 punten.21

  • 2. Voor de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties kan maximaal 175 punten behaald worden en deze wordt als voldoende beoordeeld vanaf 120 punten.

  • 3. Voor het track record kan maximaal 275 punten behaald worden en deze wordt als voldoende beoordeeld vanaf 175 punten.22

Indien één of meer van de onderdelen van de aanvraag, dan wel de aanvraag in totaal van onvoldoende kwaliteit blijkt te zijn, wordt de aanvraag afgewezen.

Op de aanvragen die in de kwalitatieve beoordeling minimaal 650 punten23 behaald hebben, worden na deze kwalitatieve beoordeling punten toegekend voor de inzet in de 22 focuslanden voor ontwikkelingssamenwerking, zoals benoemd in de BHOS-nota24. De toekenning zal plaatsvinden naar rato van de mate waarin een aanvraag zich richt op deze focuslanden voor ontwikkelingssamenwerking. De eindscore van een aanvraag die de plaats in de ranking bepaalt, bestaat uit het geheel van de score op de kwalitatieve beoordeling en de punten op de geografische inzet.

7. Beoordelingscriteria

7.1. Drempelcriteria

D.1.a: De aanvraag wordt ingediend namens een alliantie door één penvoerder, zijnde een maatschappelijke organisatie gevestigd in Nederland of in een lage-, lage-midden-, of hoge-middeninkomensland (zie de landenlijst in Annex 4 bij deze beleidsregels).

Toelichting:

Dit blijkt uit de statuten van de penvoerder en een namens de penvoerder en alle mede-indieners getekende samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog op de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen.

Onder een maatschappelijke organisatie wordt verstaan: een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.

Onder een in Nederland gevestigde organisatie wordt verstaan: een organisatie opgericht in Nederland volgens Nederlands recht en statutair minimaal drie jaar in Nederland gevestigd, waarbij de peildatum 1 januari 2022 is.

Onder een in een lage-, lage midden- of hoge middeninkomensland gevestigde organisatie wordt verstaan: een organisatie die statutair is gevestigd in een van de landen opgenomen in Annex 4 en daar is opgericht volgens het aldaar geldende recht.

D.1.b: De alliantie namens welke de penvoerder de aanvraag indient, bestaat uit maatschappelijke organisaties waarvan ten minste één maatschappelijke organisatie gevestigd in een lage-, lage midden- of hoge middeninkomensland, opgenomen op de landenlijst van Annex 4 bij deze beleidsregels, en ten minste één in Nederland gevestigde maatschappelijke organisatie.

Toelichting:

Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten van de penvoerder en alle mede-indieners.

Internationale Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland anders dan Nederland, kunnen in een alliantie deelnemen als mede-indiener.

D.2: De aanvraag omvat een namens de penvoerder en alle mede-indieners getekende samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog op de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in het kader van het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen, waarin in ieder geval afspraken zijn neergelegd over:

  • de wijze waarop elk van de alliantiepartners bijdraagt aan de werkzaamheden van de alliantie (rollen, taken en verantwoordelijkheden);

  • de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;

  • de wijze waarop de kosten en de risico’s worden verdeeld over de alliantiepartners;

  • de wijze waarop de alliantiepartners naleving door de penvoerder van de aan een subsidie verbonden verplichtingen jegens de Minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages);

  • de wijze waarop partners elkaar geïnformeerd houden over de voortgang binnen het programma, maar ook over hun financiële gezondheid;

  • hoe het partnerschap aangepast kan worden;

  • de rol van elk alliantie-lid in het monitoren en evalueren van voortgang van de activiteiten waartoe de subsidie verstrekt is.

Toelichting:

Dit wordt aangetoond door overlegging van een namens de penvoerder en alle mede-indieners getekende samenwerkingsovereenkomst die aan bovenstaande vereisten voldoet.

D.3: Zowel de penvoerder als zijn mede-indieners zetten zich in voor universele toegang tot SRGR van kinderen en jongeren tot 18 jaar en de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen in lage-, lage midden- en/of hoge middeninkomenslanden (zie Annex 4) in samenwerking met de in die landen gevestigde maatschappelijk organisatie(s).

Toelichting:

Dit wordt aangetoond door overlegging van de doelstellingen van de penvoerder en alliantiepartners, zoals vermeld in de statuten en/of jaarverslagen (2019, 2020 en 2021). Geef de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen.

D.4: De penvoerder heeft ten minste het afgelopen jaar gewerkt op het gebied van toegang tot SRGR van kinderen en jongeren tot 18 jaar en/of de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen in minimaal drie van de landen waar de aanvraag zich op richt. Peildatum is 1 januari 2022.

Toelichting:

Dit wordt aangetoond door overlegging van het jaarverslag 2021 van de penvoerder. Geef de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen.

D.5: De penvoerder toont aan dat in de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de alliantie afkomstig was uit bronnen anders dan directe subsidies en/of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Toelichting:

Gedurende de periode 2019-2021 was jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de alliantie afkomstig uit bronnen anders dan directe subsidies en/of bijdragen van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades/posten). Dit criterium geldt voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien de penvoerder of één van de mede-indieners jaarlijks minder dan 25% van de totale jaarlijkse inkomsten uit andere dan subsidies en/of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verwierf, dit kan worden gecompenseerd door (een) andere partner(s) in de alliantie. Dit wordt aangetoond door overlegging van de laatste drie jaarrekeningen (2019-2021) van alle alliantiepartners of verwijzing naar de relevante pagina’s uit de jaarverslagen over deze jaren indien de jaarrekeningen in deze verslagen zijn opgenomen.

Jaarlijkse totale inkomsten in 2019: EUR……, waarvan afkomstig van BZ: EUR………, ………%

Jaarlijkse totale inkomsten in 2020: EUR……, waarvan afkomstig van BZ: EUR………, ………%

Jaarlijkse totale inkomsten in 2021: EUR……, waarvan afkomstig van BZ: EUR………, ………%

D.6

  • A. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur van een in Nederland gevestigde penvoerder of mede-indiener bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per kalenderjaar ten hoogste EUR 199.000 (bruto) bij een dienstverband van een 36-urige werkweek.

    Genoemd bedrag bestaat uit:

    • 1. de beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen);

    • 2. de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;

    • 3. beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage, etc.

  • B. Deze eis is ook van toepassing voor mede-indieners die zijn gevestigd in een EU-lidstaat, waarbij voor mede-indieners gevestigd in EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de euro geldt dat omrekening van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (Annex 5) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 juli 2022.

  • C. Gelet op de koopkrachtgegevens gepubliceerd door EUROSTAT (comparative price levels 2022)25 geldt voor mede-indieners gevestigd in één van de volgende landen een aangepaste norm, op grond van het algemene inkomensniveau in de betreffende landen:

    Noorwegen

    NOK

    2.018.915

    Zwitserland

    CHF

    206.065

    Japan

    YEN

    27.111.760

    VS/Canada

    USD

    210.522

    Verenigd Koninkrijk

    GBP

    169.086

  • D. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur van een penvoerder of mede-indiener gevestigd in overige landen, staat met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd in redelijke verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie.

Toelichting:

Ad A/B/C/D

De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (inclusief toeslagen) van elk van de leden van het management (inclusief CEO) en bestuur van de eigen organisatie en alle mede-indieners, evenals de omvang van de aanstelling (in uren per week; zie ook hieronder onder Toelichting op criterium), per de datum van de ingang van het subsidietijdvak:

Functie

Beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen)

Belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen

Beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage e.a.

Omvang aanstelling (in uren per week)

         
         

Voor mede-indieners uit EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de euro en alliantiepartners uit landen buiten de EU, anders dan de landen onder C, geldt dat omrekening van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (Annex 5) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 juli 2022.

Ad A

Voor Nederlandse alliantieleden die vallen onder de reikwijdte van de Wet Normering Topinkomens (WNT) kan de penvoerder in plaats van het geven van bovenstaande specificatie als alternatief verwijzen naar de jaarlijks op uiterlijk 1 juli openbaar gemaakte WNT-gegevens, tenzij deze informatie per 1 januari 2022 in verband met een wijziging in de bezoldiging niet meer geldig is. (De WNT-gegevens dienen op internet openbaar gemaakt te worden voor een periode van tenminste zeven jaar. Deze moeten algemeen toegankelijk en eenvoudig te vinden zijn.)

Ad D

Behalve de specificatie van de bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur van alliantiepartners gevestigd buiten de EU, Noorwegen, Zwitserland, Japan, VS/Canada, en/of Verenigd Koninkrijk geeft de penvoerder voor deze alliantiepartners een toelichting op de verhouding tussen enerzijds de hoogte van de bezoldiging en anderzijds het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie, inclusief een overtuigende onderbouwing waarom de hoogte van de bezoldiging gelet op de in het criterium genoemde factoren redelijk kan worden genoemd. Denk bijvoorbeeld aan:

  • a. Taken en verantwoordelijkheden functionaris;

  • b. Aantal medewerkers van de organisatie (of het organisatieonderdeel);

  • c. Jaarlijkse totale inkomsten van de organisatie in 2019, 2020 en 2021;

  • d. Toelichting op complexiteit en strategische positionering van de organisatie (bijvoorbeeld rol in het internationale beleid, werkterrein, kennisfunctie), op grond waarvan de hoogte van de bezoldiging wordt gerechtvaardigd;

  • e. Bezoldigingsniveau van vergelijkbare organisaties in het land of de regio waarin de organisatie is gevestigd;

  • f. Andere relevante overwegingen over de hoogte van de bezoldiging in verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie.

Toelichting op criterium:

Het bezoldigingsmaximum is afgeleid van de bezoldiging van de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. DGIS valt onder de cao voor Rijksambtenaren waarin een 36-urige werkweek als voltijds dienstverband wordt aangemerkt. Indien het dienstverband van een management-lid of bestuurder bij de betrokken organisatie minder dan 36 uur per week betreft, wordt het bezoldigingsmaximum van EUR 199.000 pro-rato verlaagd en gerelateerd aan de deeltijdfactor van het dienstverband (omvang aanstelling/36*EUR 199.000). Bij een dienstverband van meer dan 36 uur blijft het bezoldigingsmaximum EUR 199.000. Wanneer de organisatie de deeltijdfactor verstrekt in de subsidieaanvraag, is dit het uitgangspunt voor de berekening van het verlaagde bezoldigingsmaximum. Wanneer de deeltijdfactor niet wordt verstrekt, wordt uitgegaan van een omvang van een voltijds dienstverband van 36 uur.

D.7.a: De penvoerder is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.

Toelichting

De penvoerder toont dit aan door:

  • Geldige Partos 9001 – 2015, versie 2018 certificering; of

  • In geval de organisatie een positief beoordeelde Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) heeft: een compleet ingevuld ORIA update formulier (Annex 6) met verwijzing naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of, indien de aanvraag afgekeurd is op andere gronden dan de organisatorische capaciteit, het subsidiekader waaronder de aanvraag ingediend werd; of

  • In alle andere gevallen: een volledige ingevulde ORIA (Annex 7).

D.7.b: De penvoerder toont aan dat hij en alle mede-indieners een integriteitsbeleid hebben vastgesteld. De penvoerder toont aan dat hij en alle mede-indieners procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid toepassing te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de penvoerder en diens mede-indieners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan de minister is gewaarborgd.

Toelichting

De penvoerder toont dit aan door voor elke alliantiepartner de volgende bewijslast te overleggen:

  • Geldige Partos 9001 – 2015, versie 2018 certificering; of

  • Voor de penvoerder en mede-indieners met een positief beoordeelde ORIA: een verwijzing naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of, indien de aanvraag afgekeurd is op andere gronden dan de organisatorische capaciteit, het subsidiekader waaronder de aanvraag ingediend werd; of

  • Voor de penvoerder en mede-indieners zonder ORIA: een volledig ingevulde ORIA Integrity Update (Annex 8), in te dienen in het Engels.

D.8: De aanvraag richt zich op de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen en jongeren jonger dan achttien jaar, zoals gedefinieerd in de Luxembourg Guidelines 26.

Toelichting:

Dit blijkt uit het ingediende programmavoorstel.

D.9: De aanvraag wordt in minimaal drie landen geïmplementeerd.

Toelichting:

Dit blijkt uit het ingediende programmavoorstel.

D.10: De aanvraag heeft een looptijd van drie jaar, beginnend per 1 maart 2023 en eindigend op 28 februari 2026.

Toelichting:

Dit blijkt uit het ingediende programmavoorstel.

D.11: De gevraagde subsidie bedraagt ten hoogste EUR 15 miljoen.

Toelichting:

Dit blijkt uit de bij de aanvraag behorende begroting.

D.12: In de aanvraag wordt een link gelegd met ten minste één van de vier SRGR-resultaatgebieden, ten minste drie van de indicatoren uit het SRGR-resultatenkader, en SDG 3 en/of SDG 5 (zie ook hoofdstuk 4):

Toelichting:

Dit blijkt uit het ingediende programmavoorstel.

D.13: De aanvraag heeft geen betrekking op activiteiten:

  • waarvoor reeds direct of indirect subsidie of een bijdrage is verstrekt ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, of

  • die bij aanvraag van de subsidie reeds zijn gestart, of

  • van een organisatie waaraan door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een instellingssubsidie is verleend waarvan het tijdvak nog loopt, of

  • met betrekking tot commerciële dienstverlening, investeringen of commerciële activiteiten, of

  • van een lokale maatschappelijke organisatie waarvoor reeds middellijk ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bijdrage wordt ontvangen.

Toelichting:

Dit blijkt uit het ingediende programmavoorstel en de begroting.

7.2. Inhoudelijke criteria

7.2.1. Criteria beoordeling inhoudelijk programmavoorstel

In deze paragraaf zijn de criteria opgenomen aan de hand waarvan de kwaliteit van het programmavoorstel wordt beoordeeld. De beoordeling gebeurt met gebruikmaking van door de penvoerder aan te leveren informatie: de penvoerder dient namens de alliantie een programmavoorstel (maximaal 20 pagina’s) uit te werken en in te dienen, conform de eisen opgenomen beschreven is in hoofdstuk 7.

Het programmavoorstel bevat:

  • Een heldere probleemanalyse die uitmondt in een strategische doelstelling voor het programma op het gebied van bestrijden en/of voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen, waarbij een link gelegd wordt met ten minste één van de SRGR-resultaatgebieden en SDG 3 en/of SDG 5, en de verschillende tussenliggende stappen om dit doel te bereiken vanuit een mensenrechtenbenadering.

  • Een analyse van de achterliggende aannames die de tussenliggende stappen om de strategische doelstelling voor het programma te bereiken met elkaar verbinden;

  • Een dwarsdoorsnijdende gender- en inclusie-analyse;

  • Een SWOT-analyse (waarbij de T verwijst naar een risicoanalyse) voor het voorgestelde programma, hierbij rekening houdend met:

    • politieke/sociale/economische (risico)factoren;

    • conflictsensitiviteit.

  • Een analyse van de belangrijkste (partner)organisaties en stakeholders die voor het programma van belang zijn;

  • Een vanuit de verschillende analyses beredeneerde TOC en programmabenadering, inclusief een activiteitenplan voor de eerste 12 maanden en een meerjarenplan op hoofdlijnen;

  • Een vanuit de probleemanalyse beredeneerde regio-, landen- of gebiedskeuze (minimaal drie landen per aanvraag);

  • Een monitoring, evaluatie en leerplan zoals beschreven in hoofdstuk 4;

  • Een omschrijving van de wijze waarop de alliantie de verbinding met de Nederlandse samenleving vormgeeft;

  • Een sluitende begroting opgesteld volgens het daartoe door de Minister vastgestelde en verplicht te hanteren budgetmodel uit Annex 3. Hierin is het aangevraagde subsidiebedrag dat voor de totale looptijd nodig is om de voorgestelde activiteiten en interventies uit te voeren opgenomen, evenals eventuele andere bronnen waaruit de uitvoeringskosten worden bekostigd. De begroting gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose (Annex 9) voor de periode van de eerste 12 maanden. De prognose is gekoppeld aan het activiteitenplan, de begroting en inschattingen van benodigde middelen (NB. De begroting en liquiditeitsprognose mogen als annex bij het programmavoorstel gevoegd worden en vallen niet onder de max. van 20 pagina’s voor het programmavoorstel);

  • Indien gedeeltelijk wordt ingezet op service delivery: een toelichting hoe de voorgestelde gedeeltelijke inzet op service delivery zich verhoudt tot de primaire inzet op bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen en ten gunste komt van de groepen genoemd onder resultaatgebied 1 en/of 4 (jongeren en mensen wiens seksuele en reproductieve rechten wordt onthouden), alsmede hoe dit gemonitord zal worden.

De kwaliteit van het programmavoorstel wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1.

    • a. De mate waarin er een heldere probleemanalyse is, waarbij een link wordt gemaakt met het/de gekozen resultaatgebied(en) en SDG3 en/of SDG 5 (zie criterium D.8) die uitmondt in één strategische doelstelling op het gebied van bestrijden en/of voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen;

    • b. Indien de aanvraag zich richt op één resultaatgebied: de mate waarin er een duidelijke toelichting wordt gegeven waarom voor één resultaatgebied gekozen is; indien meerdere resultaatgebieden: de mate waarin er een duidelijke en logische samenhang tussen de beoogde resultaten bestaat.

  • 2. De mate waarin een logisch en onderbouwd verband bestaat tussen de beoogde interventies, de aannames en resultaten, en hoe deze bijdragen aan de strategische doelstelling.

  • 3. De mate waarin in het programmavoorstel gendergelijkheid en inclusie integraal zijn opgenomen en specifieke aandacht is voor benodigde interventies om barrières voor uitgesloten groepen, vrouwen en meisjes, en jongeren in het algemeen weg te nemen.

  • 4. De mate waarin er een heldere SWOT-analyse (waarbij de T verwijst naar een risicoanalyse) is opgesteld voor het voorgestelde programma, hierbij rekening houdend met:

    • a. politieke/sociale/economische (risico) factoren;

    • b. conflictsensitiviteit.

  • 5. De mate waarin de alliantie kennis heeft van de belangrijkste organisaties en stakeholders die voor het programma van belang zijn en dit laat zien aan de hand van een actoranalyse.

  • 6. De mate waarin er een heldere argumentatie is waarom er juist met deze organisaties en groepen wordt samengewerkt om het strategisch doel te bereiken, reflecterend op:

    • a. legitimiteit;

    • b. meerwaarde;

    • c. complementariteit.

  • 7. De mate waarin de opgestelde TOC en programmabenadering, inclusief het activiteitenplan voor de eerste 12 maanden en het meerjarenplan op hoofdlijnen, logisch voortvloeien uit de bovengenoemde analyses.

  • 8.

    • a. De mate waarin het behalen van de beoogde resultaten realistisch is in de periode van drie jaar;

    • b. De mate waarin duurzaamheid van deze resultaten wordt nagestreefd.

  • 9. De mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan bewustwording ten aanzien van de rechten van de groepen waarop het programma zich richt en aan versterking van de stem van deze groepen, zodat zij voor hun rechten kunnen opkomen.

  • 10. De mate waarin de keuze voor regio’s, landen of specifieke gebieden binnen deze landen logisch voortvloeit uit de probleemanalyse.

  • 11. De mate waarin het MEL-plan volledig is en het mogelijk maakt adequaat te monitoren, met ruimte voor bijsturen indien dit nodig is.

  • 12. De mate waarin de alliantie verbinding zoekt met de Nederlandse samenleving;

  • 13. De mate waarin de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag op een heldere en overtuigende manier (postgewijs) wordt toegelicht en gerelateerd is aan de voorgenomen activiteiten en resultaten in het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 14. Indien ook wordt ingezet op service delivery: de mate waarin de voorgestelde gedeeltelijke inzet op service delivery bijdraagt aan de primaire inzet op de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen en ten gunste komt van de groepen genoemd onder resultaatgebied 1 en/of 4 (jongeren en mensen wiens seksuele en reproductieve rechten wordt onthouden).

NB. De activiteiten op het gebied van service delivery dienen altijd ter ondersteuning te zijn van de inzet op bestrijden en/of voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen en bij te dragen aan de lange termijn doelstelling; het kan niet een op zichzelf staande activiteit zijn. Daarbij dienen de begunstigden van de te leveren diensten de in de resultaatgebieden beschreven doelgroepen zijn.

7.2.2. Criteria beoordeling visie op samenwerking met lokale organisaties

In deze paragraaf zijn de criteria opgenomen aan de hand waarvan de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties wordt beoordeeld. De beoordeling gebeurt met gebruikmaking van door de penvoerder aan te leveren informatie: de penvoerder dient namens de alliantie een toelichting te geven op de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties en groepen in de landen waar de aanvraag zich op richt (maximaal 4 pagina’s).

Deze visie bevat:

  • Een analyse van de belangrijkste machtsrelaties op voor het programma relevante niveaus tussen enerzijds alliantiepartners en anderzijds lokale partners en groepen, daarbij rekening houdend met gender en inclusie;

  • Een beschrijving van de wijze waarop deze machtsrelaties worden geadresseerd, zodat lokale partners en groepen uit de landen waar de aanvraag zich op richt zeggenschap krijgen in het programmaontwerp en in de uitvoering;

  • Een omschrijving van de wijze waarop gezamenlijk leren en innovatie onderdeel uitmaakt van de samenwerking.

De kwaliteit van deze visie wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1. De mate waarin er een heldere analyse is van de belangrijkste machtsrelaties op voor het programma relevante niveaus tussen enerzijds alliantiepartners en anderzijds lokale partners en groepen.

  • 2. De mate waarin gelijkwaardigheid en inbreng van de verschillende lokale partners en doelgroepen is gewaarborgd in besluitvormingsprocessen over:

    • Rollen en verantwoordelijkheden;

    • Onderlinge rechten en plichten;

    • Selectie van partners;

    • Verdeling van budget;

    • Vormgeving van het programma;

    • Implementatie van het programma.

  • 3. De mate waarin leren en innovatieve manieren van werken met de lokale partners een structureel onderdeel uitmaken van de samenwerking.

7.2.3. Criteria voor het Track Record

In deze paragraaf zijn de criteria opgenomen aan de hand waarvan de kwaliteit van het Track Record van de alliantie wordt beoordeeld. De beoordeling gebeurt met gebruikmaking van door de penvoerder aan te leveren informatie: de penvoerder dient namens de alliantie een Track Record (maximaal 4 pagina’s) in te dienen waarin uiteen wordt gezet dat de alliantie beschikt over de benodigde capaciteit, netwerken, ervaringen, kwaliteiten en instrumenten om het voorstel uit te kunnen voeren.

Het Track Record beschrijft kort twee casussen, met waar mogelijk verifieerbare bronnen toegevoegd, uit de laatste drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2022 van verschillende individuele alliantiepartners, van de alliantie en/of van delen van de alliantie. Elke casus bevat:

  • Aantoonbare resultaten die zijn geboekt op 1) de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen, en 2) keuzevrijheid rondom seksualiteit en toegang tot informatie, middelen en diensten op het gebied van SRGR van kinderen en jongeren onder de 18 jaar in de afgelopen drie jaar (peildatum 1 januari 2022);

  • De landen waarin de penvoerder en de mede-indieners actief waren die relevant zijn voor de aanvraag;

  • De kennis van de penvoerder en de mede-indieners op het gebied van bestrijden en/of voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen, en universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor kinderen en jongeren onder de 18 jaar;

  • De wijze waarop is samengewerkt met de relevante actoren;

  • De wijze waarop de penvoerder en/of de mede-indieners het programma of een ander planningsinstrument regelmatig heeft/hebben getoetst en hoe dit al dan niet heeft geleid tot aanpassingen in het programma;

  • Gendergelijkheid en inclusie als integraal onderdeel van de programma’s;

  • De aandacht in de uitwerking van programma’s en gedurende de implementatie daarvan voor de specifieke behoeften van voor de programma’s relevante (uitgesloten) groepen en bij die behoeften behorende interventies;

  • Het waarborgen van duurzaamheid van de resultaten van de programma’s;

  • Indien gedeeltelijke inzet op service delivery: de ervaring en expertise van de alliantie en/of alliantiepartners op het gebied van service delivery op het gebied van de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen, en SRGR.

De kwaliteit van dit Track Record wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1.

    • a. De mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners laat/laten zien dat zij beschikt/beschikken over aantoonbare expertise op het gebied van bestrijden en/of voorkomen van seksuele uitbuiting van kinderen, en keuzevrijheid rondom seksualiteit en toegang tot informatie, middelen en diensten op gebied van SRGR van kinderen en jongeren onder de 18 jaar;

    • b. De mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners in staat is/zijn op effectieve wijze de beoogde resultaten te behalen.

  • 2. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners laat/laten zien dat zij actief zijn geweest in landen die relevant zijn voor de aanvraag.

  • 3.

    • a. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners kennis heeft/hebben van relevante actoren in de landen waarop de aanvraag zich richt (overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en sociale bewegingen);

    • b. De mate waarin hij/zij daarmee effectief heeft/hebben samengewerkt.

  • 4. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners aandacht had(den) voor leren en waarin hij/zij gericht was/waren op het uitwisselen van kennis en ervaring met betrokkenen.

  • 5. De mate waarin gendergelijkheid en inclusie op een effectieve wijze waren geïntegreerd in de analyse, de implementatie en de beoogde resultaten, en terugkomen in de inzet van de financiële middelen.

  • 6. De mate waarin barrières voor het optimaal kunnen participeren in de samenleving van uitgesloten groepen en vrouwen en meisjes en jongeren in het algemeen in kaart zijn gebracht, zijn geadresseerd en/of zijn weggenomen.

  • 7.

    • a. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners transparantie over het handelen heeft/hebben gewaarborgd;

    • b. De mate waarin verantwoording over het handelen aan lokale partners, overheden, achterban, financiers en eventueel andere relevante actoren werd afgelegd.

  • 8. De mate waarin de duurzaamheid van de resultaten werd gewaarborgd.

  • 9. Indien gedeeltelijke inzet op service delivery: de mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners ervaring en expertise heeft/hebben op het gebied van service delivery op het gebied van de bestrijding en/of preventie van seksuele uitbuiting van kinderen, en SRGR.

8. Aanvraagprocedure

Elke subsidieaanvraag bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Aanvraagformulier volgens het daartoe verplichte format (Annex 10);

  • 2. Programmavoorstel, inclusief alle onderdelen opgenomen in paragraaf 7.2.1 (max. 20 pagina’s);

  • 3. Visie op samenwerking met lokale organisaties, inclusief alle onderdelen opgenomen in paragraaf 7.2.2 (max 4 pagina’s);

  • 4. Track record, conform de beschrijving in paragraaf 7.2.3 (max 4 pagina’s);

  • 5. Begroting, bijgevoegd als annex bij het programmavoorstel, opgesteld volgens het verplichte budget model (zie annex 3);

  • 6. Liquiditeitsprognose, bijgevoegd als annex bij het programmavoorstel, voor de eerste 12 maanden (zie annex 9);

  • 7. Een door de penvoerder en alle mede-indieners gesloten en ondertekende samenwerkingsovereenkomst (zie criterium D.2);

  • 8. Benodigde bewijslast voor het aantonen van de organisatorische capaciteit en integriteitsbeleid (zie criterium D.7);

  • 9. Alle overige in de drempelcriteria gevraagde informatie en documenten.

NB. Het voorstel bevat een budget met een gedetailleerde en sluitende begroting (met daarin vermeld het aangevraagde subsidiebedrag), behorende bij het inhoudelijke voorstel voor de periode waarvoor de subsidie wordt gevraagd en welke nodig is om de voorgestelde activiteiten en interventies uit te voeren, alsmede de onderbouwing daarvan. Tevens bevat het voorstel een liquiditeitsprognose voor de eerste 12 maanden. De middelen moeten uiterlijk 28 februari 2026 besteed zijn. Dit moet blijken uit de planning en de begroting. In geval een aanvraag wordt gehonoreerd zal aan de subsidieverlening onder andere een verplichting worden verbonden over de verantwoording. Inhoudelijke verantwoording zal moeten plaatsvinden middels een narratief verslag; financiële verantwoording dient via een door een onafhankelijke accountant uit te voeren audit afgelegd te worden.

Aanvragen kunnen vanaf moment van inwerkingtreding van dit subsidiebeleidskader (een dag na publicatie) tot uiterlijk 2 december 2022, 23:59 uur CET, worden ingediend. Zij moeten in die tijdspanne, en rechtsgeldig ondertekend (door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding van naam en functie), zijn ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Aanvragen die later dan genoemde datum en tijd worden ingediend, worden niet in behandeling genomen. De aanvragende organisatie is de enige verantwoordelijke voor een tijdige en volledige indiening van een aanvraag. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.

Aanvragen dienen in het Engels of in het Nederlands ingediend te worden. Let op: dit geldt voor alle bij de aanvraag in te dienen documenten, waaronder ook statuten en/of jaarverslagen. Deze dienen alle in de Nederlandse of Engelse taal ingeleverd te worden. Indien benodigde documenten niet in bovengenoemde talen opgesteld zijn, dient de penvoerder zorg te dragen voor een gecertificeerde vertaling.

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag niet voldoen aan de formele vereisten die op grond van dit subsidiebeleidskader aan aanvragen worden gesteld, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen. Hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan haar bevoegdheid om een aanvulling te vragen; dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen. Indien niet om aanvulling wordt gevraagd, zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot een lagere rangschikking of zelfs afwijzing van de subsidieaanvraag.

Bij het opstellen van de aanvraag is het kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag of bijlagen niet voldoende, tenzij in de aanvraagformulieren en modellen uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van het aanvraagformulier – met inbegrip van bijlages – niet worden ingevuld en/of meegestuurd, loopt de subsidieaanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag. Additionele informatie (zoals illustratieve boekwerken, CD-roms, USB-sticks of dvd’s van een organisatie) worden niet meegenomen in de beoordeling van een aanvraag.

Aanvragen worden bij voorkeur ingediend via de mailvia e-mailadres DSO-GA@minbuza.nl, onder vermelding van ‘Aanvraag subsidie Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen’. Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. De maximale grootte van het totaal aan bij een e-mail ingediende bestanden is 10MB. Indien bij de aanvraag mee te sturen bestanden groter zijn dan 10MB dient de aanvraag in meerdere e-mails te worden ingediend. Hierbij geldt dat het moment waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip waarop de aanvraag is ingediend. Indien een aanvraag met gebruik van meerdere e-mails wordt ingediend, dienen de e-mails genummerd te worden in de onderwerp-regel, waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst.27

Eventuele (technische) problemen bij verzending komen voor rekening en risico van subsidieaanvrager.

Indiening van aanvragen per post wordt afgeraden. Indien daar niettemin voor wordt gekozen: aanvragen per post28kunnen worden gestuurd naar Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Sociale Ontwikkeling, Afdeling Gezondheid en Aids, Postbus 20061, 2500 EB Den Haag. Als u de aanvraag persoonlijk of per koerier wilt aanleveren, dan kunt u de aanvraag op werkdagen (laten) afgeven bij het afgifteloket voor poststukken (expeditie) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Rijnstraat 8, 2515 XP ’s-Gravenhage.

Mochten er vragen ontstaan naar aanleiding van deze beleidsregels of andere zaken die samenhangen met het opstellen van de aanvraag, dan kunnen deze uitsluitend worden ingediend via DSO-GA@minbuza.nl onder vermelding van ‘Vraag subsidiebeleidskader Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen’.

Waar nodig samengevoegd met andere vragen, vindt geanonimiseerde beantwoording van vragen plaats op de website Beleidskader fonds bestrijding seksuele uitbuiting kinderen | Publicatie | Rijksoverheid.nl in de vorm van een aanvulling op de al gepubliceerde Q&A’s. Hierbij wordt gestreefd vanaf 3 augustus 2022 eens per twee weken nieuwe Q&As te publiceren. Controleer alstublieft goed of de vraag die u heeft niet al is beantwoord door de eerder geplaatste Q&As. De deadline voor het stellen van vragen is 25 november 2022.

9. Administratieve lasten

De administratieve lasten voor de uitvoering van dit subsidiebeleidskader bedragen € 158.280 voor de totale subsidieperiode. Dit is 1,1 procent van de te verlenen subsidie. De administratieve lasten gaan gepaard met het indienen van de aanvraag, de uitvoering van de activiteiten en de (eind)verantwoording over de uitvoering.

Bij de totstandkoming van het subsidiebeleidskader is kritisch bezien dat de criteria voor de beoordeling van de subsidieaanvragen en de resultaten die met dit subsidiebeleidskader worden beoogd helder zijn geformuleerd. Daarnaast is aandacht besteed aan duidelijkheid over de wijze waarop de programmafinanciering en de daarbij horende verantwoording van de toegekende subsidies plaatsvindt. Hiermee moet een subsidieaanvrager de afweging kunnen maken of met de indiening van een subsidieaanvraag kans bestaat op een toekenning. Het ministerie beoogt op deze wijze de administratieve lasten voor de subsidieaanvragers tot een minimum te beperken.

Annex 1. Theory of Change Sexual and Reproductive Health and Rights (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 2. Results Framework SRHR -2020 met indicatoren en IATI Codering (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 3. Budget model (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 4. DAC List of ODA Recipients (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 5. Corporate rates (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 6. Questionnaire update ORIA (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 7. Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) template (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 8. ORIA integrity update form (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 9. Liquidity forecast form (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

Annex 10. Aanvraagformulier fonds bestrijding seksuele uitbuiting van kinderen (Engels)

[Red: Gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen.]

  1. Stb. 2005, 137 ^ [1]
  2. Stcrt. 2005, 251 ^ [2]
  3. Het aanvraagformulier wordt geplaatst op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen ^ [3]
  4. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/07/15/fonds-bestrijding-seksuele-uitbuiting-kinderen ^ [4]
  5. https://www.unfpa.org/sites/default/files/pub-pdf/programme_of_action_Web%20ENGLISH.pdf ^ [5]
  6. https://sustainabledevelopment.un.org/SDG3 ^ [6]
  7. https://sustainabledevelopment.un.org/SDG5 ^ [7]
  8. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2018/11/08/theory-of-change-ontwikkelingssamenwerking ^ [8]
  9. https://defenceforchildren.nl/media/5991/terminologiegids_web.pdf ^ [9]
  10. Gebaseerd op de uitkomsten van het rapport Analyse Werkveld Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen: Onderzoek analyse werkveld bestrijding seksuele uitbuiting van kinderen | Rapport | Rijksoverheid.nl ^ [10]
  11. https://www.weprotect.org/global-threat-assessment-21 ^ [11]
  12. 35 925-XVII nr.41 ^ [12]
  13. 35 925-XVII nr.14 ^ [13]
  14. Beleidsnotitie 2022 - Doen waar Nederland goed in is | Beleidsnota | Rijksoverheid.nl- Deze landen zijn: Mali, Niger, Burkina Faso, Jemen, Palestijnse gebieden, Oeganda, Ethiopië, Zuid-Soedan, Soedan, Burundi, Mozambique, Benin, Bangladesh, Egypte, Kenia, Jordanië, Libanon, Irak, Afghanistan, Somalië, Tsjaad, Tunesië. ^ [14]
  15. Zie artikel 9 Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken ^ [15]
  16. Zie artikel 4 Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. ^ [16]
  17. Zie ook hoofdstuk 1 van dit subsidiebeleidskader ^ [17]
  18. Artikel 14, eerste lid, Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken ^ [18]
  19. Indien de aanvraag gedeeltelijk inzet op service delivery, zijn er in totaal 50 additionele punten te behalen. Om het verschil in het maximaal aantal te behalen punten tussen aanvragen zonder en met gedeeltelijke inzet op service delivery te compenseren, zal er gebruik worden gemaakt van een verrekenfactor. ^ [19]
  20. Indien de aanvraag gedeeltelijk inzet op service delivery, zijn er in totaal 50 additionele punten te behalen. Om het verschil in het maximaal aantal te behalen punten tussen aanvragen zonder en met gedeeltelijke inzet op service delivery te compenseren, zal er gebruik worden gemaakt van een verrekenfactor. ^ [20]
  21. Indien de aanvraag gedeeltelijk inzet op service delivery, zijn er onder het onderdeel Theory of Change 30 additionele punten te behalen. Om het verschil in het maximaal aantal te behalen punten tussen aanvragen zonder en met gedeeltelijke inzet op service delivery te compenseren, zal er gebruik worden gemaakt van een verrekenfactor. ^ [21]
  22. Indien de aanvraag gedeeltelijk inzet op service delivery, zijn er onder het onderdeel Track Record 20 additionele punten te behalen. Om het verschil in het maximaal aantal te behalen punten tussen aanvragen zonder en met gedeeltelijke inzet op service delivery te compenseren, zal er gebruik worden gemaakt van een verrekenfactor. ^ [22]
  23. Indien de aanvraag gedeeltelijk inzet op service delivery, zijn er in totaal 50 additionele punten te behalen. Om het verschil in het maximaal aantal te behalen punten tussen aanvragen zonder en met gedeeltelijke inzet op service delivery te compenseren, zal er gebruik worden gemaakt van een verrekenfactor. ^ [23]
  24. Deze landen zijn: Mali, Niger, Burkina Faso, Jemen, Palestijnse gebieden, Oeganda, Ethiopië, Zuid-Soedan, Soedan, Burundi, Mozambique, Benin, Bangladesh, Egypte, Kenia, Jordanië, Libanon, Irak, Afghanistan, Somalië, Tsjaad, Tunesië. ^ [24]
  25. Zie: http://ec.europa.eu/eurostat/tgm/table.do?tab=table&init=1&language=en&pcode=tec00114&plugin=1 ^ [25]
  26. Een kind is slachtoffer van seksuele uitbuiting wanneer hij of zij deelneemt aan een seksuele activiteit in ruil voor iets (bijvoorbeeld winst of voordeel of de belofte daarvan) dat toekomt aan een derde partij of aan het kind zelf. ^ [26]
  27. Bijvoorbeeld: e-mail 1 van 5, e-mail 2 van 5 etc. ^ [27]
  28. Als moment van indiening geldt het moment waarop de aanvraag op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Indien de aanvraag per post wordt ingediend (anders dan met de aanduiding ‘port betaald’), wordt de aanvraag nog als tijdig ingediend beschouwd indien de aanvraag voor het einde van de indieningstermijn ter post is bezorgd (waarbij de datumstempel van de post doorslaggevend is) en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Bij gebruikmaking van een enveloppe met de aanduiding ‘port betaald’, is de datum van ontvangst bepalend bij het vaststellen of de aanvraag tijdig is ingediend. NB: Indien de aanvraag niet aangetekend wordt verzonden berust het risico dat de aanvraag niet of te laat wordt ontvangen door het Ministerie bij de penvoerder. Hou er rekening mee dat post ’s avonds en in het weekend niet wordt geregistreerd. ^ [28]