Besluit betrouwbaarheid en geschiktheid toezichthouders en bestuurders collectieve beheersorganisaties

Geraadpleegd op 09-10-2024.
Geldend van 01-07-2022 t/m heden

Besluit van 12 april 2022, houdende regels met betrekking tot de vaststelling door het College van Toezicht van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon die is of wordt belast met de taken van het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent of de dagelijkse leiding heeft in een collectieve beheersorganisatie en tot wijziging van het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht (Stb. 2021, 164) in verband met een aanpassing van overwegend technische aard (Besluit betrouwbaarheid en geschiktheid toezichthouders en bestuurders collectieve beheersorganisaties)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 10 februari 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3838455;

Gelet op artikel 5aa, derde lid, en artikel 12, derde lid, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord 2 maart 2022, nr. W16.22.00009/II;

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 6 april 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3929568;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2. Toetsing voor een benoeming of herbenoeming

  • 1 De grote collectieve beheersorganisatie meldt het College van Toezicht een voorgenomen benoeming of herbenoeming van een persoon, voorafgaand aan die benoeming of herbenoeming.

  • 2 De grote collectieve beheersorganisatie overlegt aan het College van Toezicht bij de melding, bedoeld in het eerste lid, voorafgaand aan de benoeming van een persoon, in ieder geval de volgende informatie:

    • a. het curriculum vitae van die persoon;

    • b. het gebruikte functieprofiel;

    • c. een beschrijving van de bij de werving van die persoon gevolgde selectieprocedure;

    • d. de motivering ten aanzien van de voorgenomen benoeming, waarbij in elk geval wordt ingegaan op de competenties en antecedenten van de persoon en, in geval van een benoeming in een orgaan waarvan meerdere natuurlijke personen deel uitmaken, op zijn geschiktheid, met inachtneming van de samenstelling van dat orgaan en de daarbinnen aanwezige kennis en ervaring en onder gebruikmaking van de door het College van Toezicht beschikbaar gestelde geschiktheidsmatrix;

    • e. het door het College van Toezicht beschikbaar gestelde en door de persoon ingevuld formulier betrouwbaarheidsonderzoek;

    • f. de door de persoon verkregen verklaring omtrent zijn gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, en

    • g. drie referenties.

  • 3 De grote collectieve beheersorganisatie overlegt aan het College van Toezicht bij de melding, bedoeld in het eerste lid, in geval van een voorgenomen herbenoeming van een persoon, de informatie, genoemd in het tweede lid, onderdelen a, b, d, e en f.

  • 4 Nadat de bij de melding behorende informatie door de grote collectieve beheersorganisatie is overgelegd, kan het College van Toezicht binnen vier weken vaststellen of de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon buiten twijfel staat. Deze termijn kan, onder bijzondere omstandigheden en onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de grote collectieve beheersorganisatie, eenmalig met een door het College van Toezicht te bepalen termijn van ten hoogste vier weken worden verlengd.

  • 5 De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat door het College van Toezicht is vastgesteld. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt geacht buiten twijfel te staan indien het College van Toezicht niet overgaat tot een beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon of na afloop van de termijnen, genoemd in het vierde lid.

  • 6 Indien de grote collectieve beheersorganisatie verzuimt de bij de melding behorende informatie over te leggen, kan het College van Toezicht besluiten niet over te gaan tot een beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt in dat geval geacht niet buiten twijfel te staan.

Artikel 3. Hertoetsing

  • 1 De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon staat buiten twijfel zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. De grote collectieve beheersorganisatie meldt het College van Toezicht onverwijld feiten of omstandigheden die een redelijke aanleiding kunnen geven tot een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon.

  • 2 Het College van Toezicht stelt de grote collectieve organisatie in kennis indien het overgaat tot een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. Het College van Toezicht stelt vervolgens binnen vier weken vast of de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon buiten twijfel staat. Deze termijn kan, onder bijzondere omstandigheden en onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de grote collectieve beheersorganisatie, eenmalig met een door het College van Toezicht te bepalen termijn van ten hoogste vier weken worden verlengd.

Artikel 4. Gesprek met de persoon

Op verzoek van het College van Toezicht wordt door het College van Toezicht een gesprek met de persoon gevoerd. De in het gesprek door de persoon gegeven informatie kan door het College van Toezicht worden betrokken bij de vaststelling of de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon buiten twijfel staat.

Artikel 5. Onderzoek

Het College van Toezicht kan de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon vaststellen door middel van een onderzoek. Het College van Toezicht kan dit onderzoek zelf uitvoeren of doen uitvoeren door een door het College van Toezicht te bepalen derde.

Artikel 6. Vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid

  • 1 Het College van Toezicht stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten. Deze vaststelling heeft in elk geval betrekking op de antecedenten, genoemd in de bijlage bij dit besluit.

  • 2 Het College van Toezicht stelt vast of de geschiktheid van een persoon buiten twijfel staat op basis van diens kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. De geschiktheid van die persoon blijkt in elk geval uit de opleiding, werkervaring en competenties van de persoon en de doorlopende toepassing hiervan.

  • 3 Het College van Toezicht neemt bij zijn vaststelling, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking:

    • a. de zwaarte van het antecedent;

    • b. de ouderdom van het antecedent;

    • c. de aard van het antecedent; en

    • d. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval.

  • 4 Het College van Toezicht betrekt bij zijn vaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, tevens de volgende omstandigheden en belangen:

    • a. de belangen die de wet beoogt te beschermen;

    • b. de aard en zwaarte van de functie waarvoor die persoon in aanmerking wordt gebracht;

    • c. de aard en de omvang van de werkzaamheden van de grote collectieve beheersorganisatie; en

    • d. de overige belangen van de grote collectieve beheersorganisatie, de persoon, rechthebbenden en organisaties die rechthebbenden vertegenwoordigen.

Artikel 9. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit betrouwbaarheid en geschiktheid toezichthouders en bestuurders collectieve beheersorganisaties.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 april 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming,

F.M. Weerwind

Uitgegeven de negentiende april 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

Bijlage als bedoeld in artikel 6, eerste lid

1. Strafrechtelijke antecedenten

Er wordt geacht sprake te zijn van een of meer strafrechtelijke antecedenten bij de persoon indien, op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel f, van het besluit, geen verklaring omtrent het gedrag aan het College van Toezicht kan worden overgelegd.

2. Financiële antecedenten

2.1. Persoonlijk

  • de persoon heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van de persoon is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • de persoon is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van de persoon staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

2.2. Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van de persoon of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • de persoon is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

  • de persoon door de rechtbank is ontslagen of geschorst als bestuurder wegens wanbeheer op grond van artikel 298 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van de persoon bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor het College van Toezicht van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

3. Toezichtantecedenten

  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • de persoon of een vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • een aan de persoon of een vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • de persoon, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens de persoon dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • aan de persoon of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten

4.1. Persoonlijk

Aan de persoon is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

4.2. Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f van de AWR).

4.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van de persoon bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor het College van Toezicht van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5. Overige antecedenten

  • de inschrijving van de persoon bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;

  • de persoon is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens de persoon tot maatregelen geleid; of

  • de persoon is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan de persoon (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).