Regeling Erfgoed Maken

[Regeling vervalt per 01-09-2025.]
Geraadpleegd op 02-05-2024.
Geldend van 13-04-2023 t/m heden

Regeling Erfgoed Maken

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 februari 2022;

besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Gebruikte begrippen

  • 1 In deze regeling worden onderstaande begrippen gebruikt.

    • a. Fonds: Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

    • b. Adviescommissie: een interne of externe adviescommissie zoals bedoeld in het Huishoudelijk Reglement vwan Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

    • c. Algemeen Subsidiereglement: Algemeen Subsidiereglement Fonds voor Cultuurparticipatie 2021.

    • d. Caribisch deel van het Koninkrijk: de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    • e. Europees deel van Nederland: Nederland, zonder het Caribisch deel van het Koninkrijk.

    • f. Culturele Codes: de Code Diversiteit en Inclusie, de Fair Practice Code en de Governance Code Cultuur.

    • g. Cultuurparticipatie: het actief in de vrije tijd beoefenen van kunstzinnige of erfgoedactiviteiten.

    • h. Erfgoed: objecten, plekken en praktijken ontstaan door de mens of door de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen in het heden met oog voor het verleden, van wezenlijk belang vinden.

    • i. Erfgoededucatie: het binnen of buiten school via gerichte instructie leren door en over immateriële en materiële sporen uit het verleden.

    • j. Erfgoedgemeenschap: personen, groepen of netwerken die een erfgoedpraktijk beoefenen en waarde hechten aan specifieke aspecten daarvan, die ze op vrijwillige basis voor en met elkaar ontwikkelen en doorgeven.

    • k. Erfgoedparticipatie: het actief in de vrije tijd beoefenen van erfgoedactiviteiten.

    • l. Erfgoedvrijwilliger: persoon die zich in de vrije tijd actief inzet voor het beschermen, behouden, ontwikkelen, doorgeven en zichtbaar maken van erfgoed.

    • m. Immaterieel erfgoed: recente cultuuruitingen of cultuuruitingen uit het verleden die beoefenaars beleven als erfgoed en die hun een gevoel van identiteit en continuïteit geven. Het erfgoed wordt vormgegeven in samenhang met maatschappelijke veranderingen en in interactie met de omgeving, en waar mogelijk doorgegeven.

    • n. Koninkrijk der Nederlanden: Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland inclusief de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    • o. Materiaalkosten: aanschafkosten van materialen zonder welke het project niet kan worden uitgevoerd.

    • p. Materiële investeringen: aanschaf van materialen voor een project die aanvragers na dat project nog langere tijd kunnen gebruiken.

    • q. Zelfstandige erfgoedprofessional: een zzp’er met eenmanszaak, gericht op erfgoedparticipatie of erfgoededucatie die diensten of producten ontwikkelt voor gemeenschappen, instellingen of organisaties.

    • r. Vrijwilligersorganisatie: lokale erfgoedorganisatie waarin vrijwilligers zich actief inzetten voor het beschermen, behouden, ontwikkelen, doorgeven en zichtbaar maken van erfgoed, met maximaal 2 fte in loondienst.

    • s. Website van het Fonds: www.cultuurparticipatie.nl.

    • t. Nederland: het Europees deel van Nederland inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2 In hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken staat wat wordt verstaan onder de begrippen die in het bijzonder bij het desbetreffende hoofdstuk behoren.

Artikel 1.2. Doel van de regeling

Met deze regeling stimuleert het Fonds projecten waarin aanvragers activiteiten ontwikkelen om immaterieel erfgoed toekomstbestendig te maken, om lokale erfgoed- en vrijwilligersorganisaties te versterken of om iedereen met erfgoed in aanraking te brengen door educatie.

Artikel 1.3. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond van deze regeling is € 5.120.000.

  • 2 In elk hoofdstuk van deze regeling staat welk deel van het subsidieplafond daaraan is toebedeeld.

  • 3 Het Fonds kan besluiten het subsidieplafond te wijzigen, waaronder dat ten aanzien van de hoogte, tijdvakken, thema’s, doelgroepen en regio’s. Een wijziging van het tijdvak kan leiden tot een afwijking van de indieningstermijnen zoals bedoeld in artikel 2.3 en artikel 3.8.

  • 4 Wijzigingen van het subsidieplafond worden tijdig gepubliceerd op de website van het Fonds.

Artikel 1.4. Samenstelling van de regeling

Vanaf hoofdstuk 2 zijn de verbijzonderde bepalingen terug te vinden ten aanzien van de in artikel 1.2 bedoelde stimulering.

Artikel 1.5. Weigeringsgronden

  • 1 Het Fonds weigert subsidie als:

    • a. voor dezelfde activiteiten al subsidie is of zal worden verleend:

      • door het Fonds;

      • door een van de andere rijkscultuurfondsen;

      • op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid; of

      • op grond van de Erfgoedwet.

    • b. de activiteiten of projecten waarvoor subsidie wordt gevraagd op het moment van de aanvraag al worden uitgevoerd;

    • c. de aanvraag wordt ingediend door een uitgeverij of omroeporganisatie;

    • d. de aanvraag is voor een seriële productie, waaronder een project dat niet eenmalig door één instelling of persoon wordt georganiseerd, maar een serie is van gelijksoortige aanvragen, waardoor het unieke of experimentele karakter van het project niet meer aanwezig is, tenzij vooraf en in overleg met het Fonds anders is bepaald;

    • e. de aanvrager failliet is verklaard of redelijkerwijs te verwachten is dat dat binnenkort gebeurt;

    • f. de aanvraag onvoldoende aansluit bij het doel van de regeling;

    • g. de aanvraag gericht is op activiteiten die kunnen worden aangemerkt als reguliere of terugkerende activiteiten of redelijkerwijs gefinancierd kunnen worden uit het reguliere budget van de aanvrager; en

    • h. de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon die niet voldoet aan de verplichtingen ten aanzien van de Governance Code Cultuur, zoals bedoeld in artikel 1.7, vijfde lid.

  • 2 Het Fonds kan subsidie weigeren als aanvragers in de jaren voorafgaand aan de aanvraag subsidie van het Fonds hebben ontvangen en toen niet, of niet helemaal, hebben voldaan aan de subsidieverplichtingen.

  • 3 Hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende weigeringsgronden bevatten.

Artikel 1.6. Voorwaarden en beperkingen

  • 1 Alleen kosten die direct verband houden met de projecten of activiteiten komen in aanmerking voor subsidiëring.

  • 2 Het Fonds verstrekt alleen subsidie als de aanvrager:

    • a. aantoont dat er een begrotingstekort is en dat ondersteuning door het Fonds nodig is;

    • b. de mogelijkheid van andere inkomsten dan de gevraagde subsidie onderzoekt, rekening houdend met de aard van het project of de activiteiten; en

    • c. aannemelijk maakt dat de financiële middelen, samen met de subsidie van het Fonds, voldoende zijn om het project of de activiteiten uit te voeren.

  • 3 Aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk in de subsidieaanvraag kunnen de kosten voor het omwisselen van valuta, voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van het project, opnemen in de subsidieaanvraag.

  • 4 Aanvragers uit het Europees deel van Nederland kunnen maximaal 25% van de totale projectkosten inzetten voor materiële investeringen die nodig zijn voor het project.

  • 5 Aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk kunnen maximaal 45% van de totale projectkosten inzetten voor materiële investeringen die nodig zijn voor het project.

  • 6 De post onvoorzien kan maximaal 7% van de totale projectkosten zijn.

  • 7 Hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende voorwaarden en beperkingen bevatten.

Artikel 1.7. Bijzondere verplichtingen

  • 1 Met deelname aan deze regeling geeft de aanvrager toestemming aan het Fonds om gegevens uit de aanvraag en de eventuele verantwoording in te zetten voor kennisdeling en onderzoeksdoeleinden.

  • 2 Als het Fonds daarom vraagt, is de subsidieontvanger verplicht actief deel te nemen aan monitoring en evaluatie van zijn project in relatie tot de regeling.

  • 3 Als de aanvrager een rechtspersoon is, dan geldt de verplichting om de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het vijfde en zesde lid.

  • 4 Als de aanvrager een natuurlijk persoon is geldt de verplichting om de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het zesde lid.

  • 5 Voor de Governance Code geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier, op grond van alle onderstaande onderdelen a tot en met d, aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

    • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering, in die zin dat:

      • als er sprake is van een raad van toezichtmodel: een raad van toezicht die bestaat uit ten minste drie leden;

      • als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur van ten minste drie bestuurders;

    • d. dat de leden van de raad van toezicht, of de toezichthoudende bestuurders geen onderdeel uitmaken van de begroting.

  • 6 Voor de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier toelicht hoe die codes worden toepast, waarbij de volgende indeling en daarmee samenhangende verplichtingen gelden:

    • a. aangevraagd bedrag tot € 5.000: pas de codes toe en leg uit waar dit nog niet volledig lukt, als dat het geval is;

    • b. aangevraagd bedrag vanaf € 5.000 tot en met € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt en benoem hierbij ook de ambities;

    • c. aangevraagd bedrag meer dan € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt, benoem hierbij de ambities en reflecteer hierop achteraf in de verantwoording.

Artikel 1.8. Indieningsvereisten

  • 1 Aanvragen worden ingediend via het digitale aanvraagformulier in de online aanvraagomgeving Mijn Fonds, via de website van het Fonds.

  • 2 Voor het gebruik van Mijn Fonds is een account bij het Fonds vereist. Het aanmaken daarvan duurt enkele dagen.

  • 3 Aanvragen worden voorzien van:

    • a. een projectplan van maximaal 5000 woorden voor de looptijd van het project; en

    • b. een sluitende begroting.

  • 4 Alleen volledige aanvragen worden in behandeling genomen. Het Fonds kan aanvragers in de gelegenheid stellen onvolledige aanvragen aan te vullen.

  • 5 Als aanvragen worden aangevuld, dan geldt de datum dat het Fonds de aanvulling ontvangt als ontvangstdatum en als moment van het indienen van de aanvraag.

Artikel 1.9. Beoordelingswijze

  • 1 Het Fonds beoordeelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst en neemt daarover binnen dertien weken een besluit.

  • 2 Een project start niet eerder dan dertien weken na het indienen van de aanvraag, en uiterlijk binnen zes maanden van de honorering.

  • 3 Over aanvragen boven de € 25.000 geeft een externe adviescommissie advies aan het bestuur.

  • 4 Vanaf hoofdstuk 2 is per hoofdstuk beschreven op welke manier de beoordeling van de aanvragen verder plaatsvindt.

Hoofdstuk 2. Erfgoed met effect

Op grond van dit hoofdstuk kan subsidie worden aangevraagd voor een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie, waarin deelnemers een relevante stap zetten in de ontwikkeling van zichzelf of hun organisatie. Met het zetten van zo'n stap wordt een bepaald effect bereikt. Het Fonds vindt het belangrijk dat meer of nieuwe groepen personen actief deelnemen aan erfgoed. Daarom is het bereiken van dit effect in elk project verplicht. Er zijn projecten van verschillende omvang te onderscheiden. Voorafgaand aan een groot project is het mogelijk subsidie voor een verkenning aan te vragen.

De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbijzonderde bepalingen ten aanzien van de artikelen in hoofdstuk 1. Bij meerdere artikelen is in de toelichting een aanvullende uitleg gegeven.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 2.1. Doel en effecten

  • 1 Met de bepalingen in dit hoofdstuk stimuleert het Fonds projecten die gericht zijn op het zetten van een of meerdere ontwikkelstappen voor het bereiken van de volgende effecten:

    • a. effect a: meer of nieuwe groepen personen nemen actief deel aan erfgoed;

    • b. effect b: deelnemers aan erfgoed voelen zich door deelname onderling meer

      verbonden;

    • c. effect c: de organisatie wordt meer zelfredzaam;

    • d. effect d: deelnemers ontwikkelen meervoudige perspectieven op de waarde en de betekenis van erfgoed;

    • e. effect e: deelnemers gebruiken erfgoed als inspiratie of bronmateriaal om cultuur mee te maken;

    • f. effect f: deelnemers hebben zeggenschap over het interpreteren, waarderen en representeren van erfgoed waarmee zij zich verbonden voelen;

    • g. effect g: de activiteiten dragen bij aan een betere leefomgeving.

  • 2 Het Fonds stimuleert projecten van verschillende omvang, te weten:

    • a. categorie 1: projecten zoals bedoeld in paragraaf 2, die een verkenning zijn voor een toekomstig project, of voor projecten die in elk geval effect a bereiken;

    • b. categorie 2: projecten zoals bedoeld in paragraaf 3, die ten minste effect a en minstens één ander effect bereiken;

    • c. categorie 3: projecten, zoals bedoeld in paragraaf 4, die ten minste effect a en minstens vier andere effecten bereiken.

Artikel 2.2. Wie kan aanvragen?

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan uitsluitend worden aangevraagd door een in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde:

  • a. stichting of vereniging zonder commercieel winstoogmerk, die zich inzet voor erfgoed, erfgoedparticipatie of erfgoededucatie, of die een erfgoedgemeenschap vertegenwoordigt;

  • b. zelfstandige erfgoedprofessional met aantoonbare ervaring van ten minste drie kalenderjaar, die zich inzet voor actieve erfgoedparticipatie of -educatie.

Artikel 2.3. Indieningstermijnen

  • 1 Aanvragen op grond van dit hoofdstuk kunnen worden ingediend vanaf maandag 14 maart 2022 om 13.00 uur tot en met woensdag 31 juli 2024 om 17.00 uur. De tijdsaanduiding betreft de tijd die geldt in het Europees deel van Nederland.

  • 2 In overeenstemming met artikel 1.3, derde lid, kan het Fonds indieningstermijnen hanteren die van het eerste lid afwijken. Als dat gebeurt, worden die indieningstermijnen tijdig op de website van het Fonds gepubliceerd.

Artikel 2.4. Beoordelingscriteria

  • 1 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan in de toelichting is uiteengezet op welke wijze die worden getoetst:

    • a. inhoudelijke kwaliteit; en

    • b. organisatorische kwaliteit.

  • 2 Alleen aanvragen die voldoen aan alle beoordelingscriteria komen voor subsidie in aanmerking.

Paragraaf 2. Categorie 1

Artikel 2.5. Waarvoor kan worden aangevraagd

Subsidie in categorie 1 kan alleen worden aangevraagd:

  • 1

    • a. voor een verkenning van een projectidee op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie dat aansluit op de te bereiken effecten; of

    • b. voor de uitvoering van een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie waarbij in elk geval effect a gerealiseerd wordt, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid.

     

  • 2 Een project in categorie 1 heeft een looptijd van maximaal twaalf maanden.

Artikel 2.6. Hoogte van de subsidie

Voor een project in categorie 1:

  • a. kan minimaal € 1.000 en maximaal € 5.000 worden aangevraagd; en

  • b. bedraagt de subsidie maximaal 100% van de totale projectkosten.

Artikel 2.7. Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor projecten in categorie 1 is € 110.000 per kalenderjaar.

Paragraaf 3. Categorie 2

Artikel 2.8. Waarvoor kan worden aangevraagd?

  • 1 Subsidie in categorie 2 kan alleen worden aangevraagd voor een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie dat aansluit op de te bereiken effecten, waarin naast effect a minstens één ander effect wordt bereikt, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid.

  • 2 Een project in categorie 2 heeft een looptijd van maximaal achttien maanden, met uitzondering van een binnenschools educatieproject. Een binnenschools educatieproject heeft een looptijd van maximaal twee schooljaren.

Artikel 2.9. Hoogte van de subsidie

Voor een project in categorie 2:

  • a. wordt meer dan € 5.000,– en maximaal € 25.000,– aangevraagd; en

  • b. bedraagt de subsidie maximaal 90% van de totale projectkosten als de aanvrager is gevestigd in het Europees deel van Nederland; voor een aanvrager die gevestigd is in het Caribisch deel van het Koninkrijk is dat 100%.

Artikel 2.10. Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor projecten in categorie 2 is € 600.000 per kalenderjaar.

Paragraaf 4. Categorie 3

Artikel 2.11. Waarvoor kan worden aangevraagd?

  • 1 Subsidie in categorie 3 kan alleen worden aangevraagd voor een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie dat aansluit op de te bereiken effecten, waarbij naast effect a minstens vier andere effecten bereikt worden, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid.

  • 2 Een project in categorie 3 heeft een looptijd van maximaal vierentwintig maanden, met uitzondering van een binnenschools educatieproject. Een binnenschools educatieproject heeft een looptijd van maximaal drie schooljaren.

Artikel 2.12. Hoogte van de subsidie

Voor een project in categorie 3:

  • a. wordt meer dan € 25.000,– en maximaal € 75.000,– aangevraagd; en

  • b. bedraagt de subsidie maximaal 70% van de totale projectkosten als de aanvrager is gevestigd in het Europees deel van Nederland; voor een aanvrager die gevestigd is in het Caribisch deel van het Koninkrijk is dat 90%.

Artikel 2.13. Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor projecten in categorie 3 is € 1.200.000 per kalenderjaar.

Hoofdstuk 3. Talentontwikkeling ambachten: meester-gezeltraject

Dit hoofdstuk richt zich op talentontwikkeling op het gebied van ambachten die verloopt via een Meester-Gezeltraject. Het Fonds onderzoekt of dergelijke trajecten bijdragen aan het stimuleren van kennisoverdracht, de (door)ontwikkeling en het levend houden van ambachten. Subsidie op basis van dit hoofdstuk is niet bedoeld voor beoefenaars die zich beginnen te bekwamen in een ambacht (leerlingen zonder enige ervaring of starters).

De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbijzonderde bepalingen ten aanzien van de artikelen in hoofdstuk 1. Bij meerdere artikelen is in de toelichting een aanvullende uitleg gegeven.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 3.1. Gebruikte begrippen

Naast artikel 1.1 gelden in dit hoofdstuk onderstaande begripsbepalingen.

  • a. Ambacht: beroepsmatige activiteit waarbij een persoon specifieke producten van begin tot eind maakt, vanuit een historische en culturele basis, waarbij het vakmanschap van die maker terug te zien is in het product.

  • b. Gezel: persoon met enige aantoonbare ervaring in een specifiek ambacht, die door een Meester opgeleid wil worden om zich verder te bekwamen in dat ambacht, zodat dit behouden blijft, wordt doorontwikkeld en levend gehouden.

  • c. Meester: zeer ervaren ambachtsbeoefenaar die een Gezel onder de hoede neemt en deze opleidt tot gevorderd ambachtsbeoefenaar, door kennis, kunde en ervaring over te dragen. Een Meester wordt door vakgenoten erkend om werkwijze en vakbekwaamheid en kan dat aantonen met een curriculum vitae en referenties van minstens vijf kalenderjaar praktijk, al dan niet aan de hand van een portfolio.

  • d. Meester-Gezeltraject: een informeel leertraject waarin Gezellen zich onder begeleiding van een Meester verder bekwamen in een ambacht, zodat zij dit op een eigentijdse manier zelfstandig kunnen beoefenen, voortzetten en op hun beurt doorgeven.

  • e. Opleidingsplan: een plan waarin Meester en Gezel hun leerdoelen vastleggen, de manier waarop zij die realiseren, en bepalen waarvoor de subsidie wordt ingezet.

  • f. Samenwerkingsovereenkomst: een document waarin Meester en Gezel de eigen verantwoordelijkheden beschrijven, de gang van zaken als de samenwerking onverhoopt niet wordt voortgezet, de subsidieverdeling en afspraken over materiaal en eigendom van kennis en producten.

  • g. Talentontwikkeling: het creëren van omstandigheden, voorwaarden en faciliteiten waarin talenten hun vaardigheden kunnen verbeteren en doorontwikkelen.

Paragraaf 2. Doel en hoogte van de subsidie

Artikel 3.2. Doel

Met dit hoofdstuk stimuleert het Fonds de kennisoverdracht, doorontwikkeling en het levend houden van ambachten door middel van Meester-Gezeltrajecten.

Artikel 3.3. Wie kan aanvragen

  • 1 Subsidie kan worden aangevraagd door de Gezel, zijnde één natuurlijk persoon woonachtig in het Koninkrijk der Nederlanden.

  • 2 Als twee Gezellen tegelijkertijd bij een Meester een traject volgen, besluiten zij onderling wie de aanvrager is.

Artikel 3.4. Waarvoor kan worden aangevraagd?

  • 1 Subsidie op basis van dit hoofdstuk kan alleen worden aangevraagd voor een talentontwikkelingstraject op het gebied van ambachten, dat via een Meester-Gezelconstructie verloopt.

  • 2 Het talentontwikkelingstraject is gericht op het vakbekwamer maken van een Gezel in een Meester-Gezelconstructie, waarbij de Meester de eigen ambachtelijke kennis, kunde, beroepshouding en vaardigheden overdraagt aan de Gezel. Meester en Gezel of Gezellen stellen gezamenlijk een projectplan op met een opleidingsplan met doelen, planning en looptijd. Daarnaast stellen zij een samenwerkingsovereenkomst en een begroting op.

  • 3 Een Meester kan in één traject maximaal twee Gezellen onder de hoede nemen.

  • 4 Het project heeft een looptijd van maximaal een kalenderjaar.

Artikel 3.5. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie die op grond van dit hoofdstuk wordt verstrekt, is per project minimaal € 10.000 en maximaal € 25.000.

  • 2 De subsidie kan maximaal 100% van de projectkosten bedragen.

Artikel 3.6. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk is € 190.000.

  • 2 Van het subsidieplafond is ten minste € 25.000 bestemd voor aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk.

Artikel 3.7. Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden van artikel 1.5 worden aanvragen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk niet in behandeling genomen als die niet de vereiste documenten zoals bedoeld in artikel 3.9 bevat.

Paragraaf 3. De aanvraag

Artikel 3.8. Indieningstermijnen

  • 1 Aanvragen op grond van dit hoofdstuk kunnen worden ingediend van maandag 3 oktober 2022 om 13.00 uur tot en met woensdag 2 november 2022, 17.00 uur. De tijdsaanduiding betreft de tijd die geldt in het Europees deel van Nederland.

  • 2 In overeenstemming met artikel 1.3, derde lid, kan het Fonds indieningstermijnen hanteren die van het eerste lid afwijken. Als dat gebeurt, worden die indieningstermijnen op de website van het Fonds gepubliceerd.

Artikel 3.9. Indieningsvereisten

  • 1 Aanvragen worden voorzien van een projectplan voor de gehele looptijd van het project, waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a. een samenwerkingsovereenkomst, opgesteld volgens het verplichte model dat op de website van het Fonds beschikbaar is gesteld;

    • b. een opleidingsplan;

    • c. een planning;

    • d. een sluitende begroting; en

    • e. een recent curriculum vitae of portfolio van Meester én Gezel of Gezellen.

  • 2 Aanvragen worden uitsluitend in behandeling genomen als ten minste de samenwerkingsovereenkomst en het opleidingsplan ondertekend zijn door zowel de Meester als de Gezel of Gezellen.

Artikel 3.10. Beoordelingscriteria

  • 1 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan in de toelichting is uiteengezet op welke wijze die worden getoetst:

    • a. inhoudelijke kwaliteit; en

    • b. organisatorische kwaliteit.

  • 2 Een aanvraag die tijdig en volledig is ingediend en voldoet aan het doel van dit hoofdstuk, wordt voorgelegd aan een interne adviescommissie, bestaande uit medewerkers van het Fonds.

  • 3 Alleen aanvragen die voldoen aan alle criteria komen voor subsidie in aanmerking.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1. Hardheidsclausule

Het Fonds kan afwijken van de rechten en plichten in deze regeling. Dat kan alleen in het voordeel van de aanvrager, in bijzondere gevallen die een onredelijke uitwerking hebben waarmee geen rekening is gehouden bij het opstellen van dit reglement.

Artikel 4.2. Algemeen subsidiereglement

Voor zover deze regeling daar niet in voorziet, zijn de bepalingen uit het Algemeen Subsidiereglement van toepassing. Dit is te vinden op de website van het Fonds.

Artikel 4.3. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 september 2025. Deze regeling blijft van toepassing op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond.

Artikel 4.4. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Erfgoed Maken.

Namens het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

H. Verhoeven

directeur-bestuurder

Naar boven