Uitzicht en vogels
|
202000213
1
|
De indiener is van mening dat in de ontwerp-kavelbesluiten de belangen van een vrije
horizon en van de bescherming van vogels over het hoofd zijn gezien. De indiener geeft
aan te worden geraakt in zijn belang van een vrij uitzicht.
|
Windenergiegebied Hollandse Kust (west) ligt meer dan 50 kilometer uit de kust. De
zichtbaarheid van een windpark is in het MER aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve
criteria in kaart gebracht.
Uit het MER volgt dat de windturbines van kavel VI minder dan 1 procent van de tijd
gedurende de zomermaanden (mei - oktober) in de dagperiode (07.00 uur – 21.00 uur)
zichtbaar kunnen zijn vanaf de dichtstbijzijnde stranden. Dit komt voor de hoogst
mogelijke turbines overeen met één dag per jaar. Die dag zullen de meteorologische
omstandigheden minder dan tien minuten zodanig zijn dat een deel van de turbines in
het windpark voor de strandbezoeker daadwerkelijk zichtbaar is. Buiten de zomerperiode
is het zichtbaarheidspercentage van de windturbines lager en derhalve verwaarloosbaar.
Hierboven is beschreven dat het windpark zeer beperkt zichtbaar is. Gelet op het grote
belang van windenergie is de zeer beperkte zichtbaarheid van het windpark gedurende
het jaar aanvaardbaar. Voor wat betreft de verlichting in de nacht is de verwachting
dat die niet (storend) zichtbaar zal zijn vanaf het land. Om de zichtbaarheid van
nachtverlichting te beperken worden vastbrandende en dimbare verlichting op de gondel
toegepast en wordt het aantal verlichte turbines beperkt.
Met betrekking tot de bescherming van vogels wordt het kavelbesluit genomen met inachtneming
van de artikelen 5 en 7 van de Wet windenergie op zee. Op grond van deze artikelen dient het kavelbesluit te voldoen aan de eisen van de
Wet natuurbescherming, die dienen ter bescherming van onder andere vogels. In de Beleidsnota Noordzee 2016–2021
is bepaald dat ruimtelijke besluiten, zoals kavelbesluiten, voor windenergie op zee
worden beoordeeld aan de hand van het toetsingskader Ecologie en Cumulatie. Het Rijk
heeft een zelfstandig kader ontwikkeld voor de beoordeling van effecten in cumulatie
op beschermde natuurwaarden voor het realiseren van de doelstellingen voor windenergie
op zee uit de routekaart 2030. Uitgangspunt is dat, ook in cumulatie, voorkomen moet
worden dat significant negatieve effecten kunnen optreden of de staat van instandhouding
van beschermde soorten in negatieve zin aangetast kan worden. Cumulatieve effecten
zijn in het MER conform dit kader onderzocht en beoordeeld.
De conclusies van deze onderzoeken voor de vogels zijn te raadplegen in paragraaf 7.3.1 van het kavelbesluit. De staat van instandhouding van soorten komt niet in het geding.
Ook zijn significant negatieve effecten op Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen
uit te sluiten.
|
Doorvaart
|
202000405
1
|
De indiener uit bezwaren tegen het onverkort overnemen van het Noordzeeakkoord als
uitgangspunt voor het Programma Noordzee 2022–2027, in het bijzonder het uitgangspunt
om windparken af te sluiten voor doorvaart behoudens aan te wijzen doorvaartpassages.
Het beleid is volgens de indiener onduidelijk en onevenwichtig. De indiener merkt
hierbij op dat er geen mogelijkheid tot inspraak is geweest in het proces dat tot
het Noordzeeakkoord heeft geleid.
|
Deze zienswijze valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit. Van 22 maart 2021
tot en met 21 september 2021 heeft het Ontwerp-Programma Noordzee 2022–2027 ter inzage
gelegen. Hierin is het beleid voor de komende jaren op de Noordzee uitgewerkt, met
het Noordzeeakkoord als uitgangspunt. Eenieder heeft op het ontwerp een zienswijze
kunnen indienen. De daadwerkelijke aanwijzing van doorvaartpassages geschiedt in vervolgbesluitvorming
op grond van de Waterwet
|
|
2
|
De indiener verzoekt om in paragraaf 2.4 van de toelichting bij de ontwerp-kavelbesluiten de doelgroep ‘zeegaande recreatievaart
en beroepsmatige zeilvaart’ gelet op het eigen karakter specifiek te benoemen.
|
De in paragraaf 2.4 opgenomen opsomming van gebruikers, waarin de belangen van de gebruikers zoals zeevaart,
defensie en zandwinning worden benoemd, is niet uitputtend bedoeld. In paragraaf 6.3.1 zijn de sportvisserij, zeegaande recreatievaart en zeilvaart wel separaat benoemd.
|
|
3
|
Ten aanzien van de in paragraaf 4.2.1 van de toelichting bij de ontwerp-kavelbesluiten genoemde corridor merkt de indiener
op dat deze enkel relevantie heeft voor de zeegaande recreatievaart en beroepsmatige
zeilvaart indien deze wordt doorgetrokken in het windenergiegebied IJmuiden Ver.
|
In de toelichting bij het kavelbesluit is beschreven dat in het windenergiegebied
Hollandse Kust (west) tussen de kavels VI en VII een ruimte open is gehouden die in
de toekomst kan worden aangewezen als passage voor de scheepvaart. Deze besluitvorming
over een aanwijzing als scheepvaartpassage vindt niet plaats in het kavelbesluit dat
op grond van de Wet windenergie op zee wordt genomen, maar in vervolgbesluitvorming op grond van de Waterwet.
De aanwijzing van passages en de verkaveling wordt integraal bekeken in relatie tot
andere windenergiegebieden, zoals het windenergiegebied IJmuiden Ver, waarvan wordt
opgemerkt dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat in een brief aan de Tweede
Kamer heeft aangegeven dat het aan de zuidzijde niet volledig verkaveld zal worden
(Kamerstukken II 2018/19, 33 561, nr. 48).
|
|
4
|
De in toelichting van de ontwerp-kavelbesluiten opgenomen conclusie dat een beperking
van doorvaart tot aan te wijzen passages met name voor het niet-routegebonden scheepvaartverkeer,
minder risico’s oplevert dan integrale doorvaart wordt volgens de indiener niet ondersteund
door de onderliggende veiligheidsstudie van MARIN. Deze studie oordeelt niet over
aanvaringskansen tussen schepen onderling en over de dichtere verkeersstroom in de
beoogde corridors. Met name als zich in de corridors opkruisende zeilvaart bevindt,
zal dit risico volgens de indiener toenemen en hoger liggen dan bij algehele doorvaart.
Het afsluiten van windparken voor (integrale/algehele) doorvaart leidt volgens de
indiener tot een concentratie van scheepvaart aan de grenzen van de parken en de scheepvaartroutes.
De aanbeveling van de indiener is om deze specifieke risico’s en de noodzaak van afsluiting
van de kavels (voor integrale doorvaart) nader te laten onderzoeken.
|
Om de effecten op scheepvaartveiligheid in beeld te brengen is een veiligheidsstudie
uitgevoerd door het MARIN.1De rapportage van het MARIN is opgenomen in bijlage 9 van het MER en betreft zowel
kavel VI als kavel VII. Hoewel de aanwijzing van doorvaartpassages buiten de reikwijdte
van het kavelbesluit valt en onderwerp is van vervolgbesluitvorming op grond van de
Waterwet, is bij de terinzagelegging van het herziene ontwerpkavelbesluit een aanvullende
memo2 van MARIN gevoegd. In de memo zijn de gevolgen van de zogenaamde ‘passagestroken’
betrokken en oordeelt MARIN over zowel schip-schip aanvaringen als schip-turbine aanvaringen.
Ook houdt MARIN in de memo rekening met een hogere intensiteit voor de scheepvaartroutes
buiten het windpark.
De conclusie uit het rapport is dat;
– de kans op aanvaringen van schepen met windturbines bijna halveert en;
– de kans op aanvaringen tussen schepen minimaal toeneemt. Er zullen bij doorvaart
in passages meer schepen in de berm rond het windpark varen ten opzichte van integrale
doorvaart. Dit creëert een aantal lokale hotspots, waar het aantal verwachte schip-schip
aanvaringen iets toeneemt, met name rond de ‘ingang/uitgang’ van de passage.
In de toelichting bij het kavelbesluit is inzicht gegeven in zowel de effecten bij
het beleidsscenario van integrale doorvaart als het beleidsscenario van doorvaart
in passages.
|
|
5
|
Volgens de indiener wordt in de ontwerp-kavelbesluiten gesuggereerd dat een windpark
een attractie is voor de recreatievaart en beroepsmatige zeilvaart. De indiener geeft
aan dat dit onjuist is en dat windparken enkel een aantrekkende werking heeft op deze
schepen vanwege de (in de huidige situatie) niet-aanwezige grote scheepvaart en het
kunnen kiezen van een optimale koers.
|
In de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit is genoemd dat het windpark een aantrekkende
werking kan hebben op de recreatievaart. Er is niet beoogd te suggereren dat de recreatievaart
het windpark als ‘attractie’ als zodanig beschouwt. Zoals de indiener zelf schetst
kan een windpark voor de zeegaande recreatievaart luwte bieden en daarmee een veilige
omgeving zijn zonder dat het een attractie als zodanig is.
|
Visserij / Geluidshinder
|
202000406
en
202100646
1
|
De indiener voert aan dat windparken op zee en kabels zijn gesitueerd op plekken die
intensief gebruikt worden door de beroepsvisserij. De indiener stelt dat het realiseren
van windparken op de Noordzee voor de beroepsvisserij een groot verlies van belangrijke
visgronden betekent. De indiener pleit daarom voor goede afspraken voorafgaand aan
de bouw van de betreffende windparken met betrekking tot de locatie, het medegebruik
en de doorvaart van de windparken. De indiener pleit voor het ontzien van belangrijke
visbestekken, de zogenaamde ‘visserij hotspots’ bij het bestemmen van gebieden voor
windenergie, het maken van afspraken aangaande de onderlinge afstand tussen individuele
turbines en afspraken over het diep(er) in de zeebodem plaatsen en houden van de kabels
van en naar de windparken. Op deze wijze kan een situatie worden gecreëerd waarin
visserijmogelijkheden deels blijven behouden.
|
Bij het aanwijzen van windenergiegebieden, waaronder Hollandse Kust (west) in het
nationaal waterplan zijn de gevolgen voor de visserijsector in kaart gebracht in de
daarvoor opgestelde plan-MER’s. Vertegenwoordigers van de visserij hebben hierbij
steeds de mogelijkheid gehad voor inbreng. Het kabinet heeft de gevolgen voor de visserijsector
afgewogen tegen het belang van de bijdrage van windenergie op zee aan de verduurzaming
van onze nationale energievoorziening. Daarbij heeft het kabinet opwekking van duurzame
(wind)energie op zee tot activiteit van nationaal belang benoemd. Andere activiteiten
van nationaal belang zijn scheepvaart, olie- en gaswinning, CO2-opslag, zandwinning en defensie. In de ruimtelijke afweging is het streven van het
kabinet om -waar mogelijk- rekening te houden met andere belangen, zoals die van de
visserij, of om activiteiten te combineren.
Op grond van de huidige Beleidsnota Noordzee 2016–2021 is visserij in windparken verboden.
De reden hiervoor is dat het gebruik van vistuigen schade kan toebrengen aan de kabels
tussen de windturbines en de platforms op zee en daarmee de levering van energie in
gevaar brengt. In opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn
onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijkheden voor een visserijvriendelijk windpark.
Uit de rapporten kan worden geconcludeerd dat visserij met (bodemberoerende) vistuigen
in de toekomstige windparken op zee alle belanghebbenden zal raken en de prijs van
energie opgewekt door de betreffende windparken op zee zal verhogen. De hoge kosten
om de kabels binnen het windpark op diepte te houden en dit te monitoren, zodat de
kabels niet beschadigen, wegen niet op tegen de vangstopbrengst bij het toestaan van
(bodemberoerende) visserij in deze gebieden. Bovendien lijkt vissen in windparken
vanwege de genoemde risico’s en bijbehorende kosten niet verzekerbaar, aldus de onderzoeken.
De onderzoeken zijn te raadplegen op: www.offshorewind.rvo.nl/interfacestudies.
Overigens heeft van 22 maart tot 21 september 2021 het Ontwerp-Programma Noordzee
2022–2027 ter inzage gelegen. Hierin zijn afspraken uit het Noordzeeakkoord opgenomen
en is het beleid voor de komende jaren op de Noordzee uitgewerkt. In het licht van
de verdere opschaling van windenergie op zee is van 9 november tot en met 20 december
een Aanvullend Ontwerp-Programma Noordzee 2022–2027, met aanwijzing van additionele
windenergiegebieden (hoofdstuk 9), ter inzage gelegd. Eenieder is in de gelegenheid
gesteld om op het Aanvullend Ontwerp-Programma Noordzee 2022–2027 een zienswijze in
te dienen.
|
Onvoldoende wetenschappelijk onderzoek
|
2
|
De indiener vindt dat de impact van (voorbereidende werkzaamheden voor) grootschalige
windenergie op zee onvoldoende wetenschappelijk is onderzocht. Het is onzeker wat
de invloed op het zeeleven en de visstand is.
|
De effecten van windparken op de visserij zijn in het MER voor het kavelbesluit onderzocht.
Ook is voor een aantal commercieel beviste vissoorten onderzocht hoe populaties of
individuen reageren op de aanwezigheid van een windpark in de Nederlandse Noordzee.
Bij de effectbeschrijvingen is zowel gebruik gemaakt van de resultaten van eerdere
ecologische effectenstudies voor windparken op zee, zowel bureauonderzoeken als monitoringsstudies.
Tijdens monitoring van de visstand in Offshore Windmolenpark Egmond aan Zee zijn geen
significante verschillen in vissamenstelling aangetroffen. Ook in Prinses Amaliawindpark
(PAWP) zijn in de periode 2004-2013 geen verschillen aangetroffen in de samenstelling
van demersale en pelagische vis. Uit het in 2017 uitgevoerde onderzoek in PAWP bleek
dat na tien jaar geen significante verschillen in soortensamenstelling van bodemdieren
zijn waargenomen.3 Deze onderzoeken vormden input voor de MER’s.
Het MER concludeert voor de kavel dat de effecten op benthos en vissen over het algemeen
gering zijn. Het totale areaal aan bodemoppervlak dat beïnvloed wordt is verwaarloosbaar
ten opzichte van het totale beschikbare bodemareaal in het betreffende deel van de
Noordzee. Daarnaast komen in het deel van de Noordzee waar de kavel ligt geen soorten
benthos of vissen voor met een zeer beperkte verspreiding of kleine populatieomvang
waardoor verlies aan individuen of leefgebied een significante invloed op de totale
populatie kan hebben.
Daarnaast zal de komst van windturbines waarschijnlijk in een positief effect op de
biodiversiteit resulteren omdat in het kader van natuurinclusief bouwen hardsubstraat
en kunstmatige structuren worden aangebracht, die naar verwachting een aantrekkende
werking hebben op beoogde soorten en begeleidende biodiversiteit.
|
Geluidsproductie
|
3
|
De indiener uit zorgen over de geluidsproductie tijdens werkzaamheden ten behoeve
van het realiseren van windparken. De indiener pleit voor nader onderzoek naar het
mogelijk onbedoeld verstoren of verjagen van vissen als gevolg van geluid. Wat zijn
de effecten van geluid bij plaatsing van de windturbines op zee? Wat zijn de effecten
van het geluid van de draaiende windturbines en de bijbehorende trillingen van de
turbines richting de zeebodem?
|
In het MER bij het kavelbesluit zijn onderzoeksresultaten betrokken inzake de effecten
van een windpark op vissen en ander onderwaterleven als gevolg van onderwatergeluid.
Voor wat betreft de aanlegfase zijn lokaal gedragsveranderingen bij vissoorten, waaronder
de zeebaars, waargenomen. Effecten zijn uitsluitend te verwachten in een beperkt gebied
rondom de heilocatie (max. 28 km2). Deze verstoring is echter van kortdurende aard en zonder gevolgen voor populaties.
Om het onderwatergeluid in de aanlegfase voor met name de bruinvis, de meest geluidsgevoelige
(zoogdier)soort, te beperken is in het kavelbesluit een voorschrift opgenomen op het
vlak van onderwatergeluid. De geluidsnorm is vastgesteld op 168 dB re µPa2s op 750
meter afstand van de geheide turbinepaal. Dit wordt in de praktijk gerealiseerd door
o.a. ‘double bubble curtain’ schermen of andere methoden, ook is het gebruik van ‘soft-start’
procedure en het gebruik van een ‘acoustic deterrent device (ADD)’ verplicht. Deze
maatregelen beperken ook de effecten op vissen.
In de operationele fase is geproduceerd onderwatergeluid in het windpark ver beneden
het niveau waarop gehoorschade bij zeezoogdieren kan ontstaan. Ook voor andere soorten
is gehoorschade als gevolg van een operationeel windpark uit te sluiten.
|
Onderzoek schaalvergroting 2030 - 2050
|
4
|
De indiener stelt dat onderzoek aantoont dat de schaalvergroting van offshore wind
voor 2030 en 2050 in de zuidelijke Noordzee op zeer fundamentele manieren invloed
zal hebben op het functioneren van het ecosysteem. Gezien het feit dat vissers volledig
afhankelijk zijn van getij, stroming en watertemperaturen, uit de indiener zijn bezorgdheid
over deze mogelijk fundamentele veranderingen in het ecosysteem. De indiener is dan
ook van mening dat in het kader van het voorzorgsbeginsel nader onafhankelijk wetenschappelijk
onderzoek dient plaats te vinden, nu te veel onduidelijk is aangaande de impact op
het ecosysteem. Indien nodig dienen door de exploitanten van windparken maatregelen
te worden genomen om significant negatieve effecten op het ecosysteem te mitigeren.
|
De effecten van windparken op de visserij en het onderwaterleven is in het MER bij
het kavelbesluit onderzocht. Vanuit het Wind op zee ecologisch programma (Wozep) is
voorts een studie uitgevoerd door Deltares met betrekking tot mogelijke ecosysteemeffecten.4
Deze inventariserende bureaustudie heeft in nog algemene zin de mogelijke ingreep-effectrelaties
en de belangrijkste kennisleemtes geïdentificeerd. De studie geeft, gelet op het voorzorgsbeginsel,
aanleiding om effecten op het ecosysteem verder te onderzoeken in het licht van de
mogelijk verdere opschaling van wind op zee na 2030. Dit is in het kader van het Wozep
in 2020 opgestart in de vorm van modelleerstudies.
Omdat het Deltares-modelinstrumentarium zich nog in een ontwikkelstadium bevindt moeten
de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Met dit onderzoek is wel
een belangrijke stap gezet in een ecosysteemeffecten-onderzoekstraject waarmee, naar
verwachting in de toekomst, beleidsadvies kan worden gegeven over opschalingsniveaus
en locaties van windparken op de Noordzee.
Maatregelen die door de exploitanten van windparken op voorhand moeten worden genomen
(voor soorten met een beschermde status), komen voort uit het Kader Ecologie en Cumulatie
(KEC), dat effecten in cumulatie beschouwt. Deze maatregelen zijn in het kavelbesluit
bindend vastgelegd.
|
Visserij vergunning
|
5
|
De beroepsvisserij heeft te maken met diverse natuurbeschermingsregels en daartoe
behorende wetgeving. Het wordt steeds lastiger om de benodigde vergunningen op basis
van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunningen) te verkrijgen. De beroepsvissers hebben te maken met vele kritische
(ecologische) eisen waaraan zij moeten voldoen en hier werken de vissers met zorg
aan mee. Daarom wil de beroepsvisserij, een activiteit welke al eeuwenlang plaatsvindt
op de Noordzee, voorkomen dat negatieve effecten optreden op het ecosysteem van de
Noordzee en aangrenzende wateren. Ook de beroepsvisserij dient (periodiek) vergunningen
aan te vragen voor de beroepsmatige visserijactiviteiten die zij uitvoert. Hierbij
dienen passende beoordelingen geschreven te worden, waarbij o.a. de effecten van de
visserijactiviteiten dienen te worden gecumuleerd met de effecten van overige activiteiten
binnen het Noordzeegebied. De verwachting van de indiener is dat het verkrijgen van
de benodigde vergunningen voor de beroepsvisserij zal worden bemoeilijkt door de ontwikkeling
van windparken op zee.
|
Mogelijke ecologische effecten van windparken op zee zijn onderzocht in het MER bij
het kavelbesluit en zijn onderwerp van doorlopend onderzoek in het kader van het Wind
op zee ecologisch programma (Wozep). Op grond van de Wet natuurbescherming is een passende beoordeling vereist indien een plan of project (significante) gevolgen
kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Deze eis geldt ingevolge artikel 5 van de Wet windenergie op zee ook voor windparken op zee. Om op voorhand effecten op beschermde Natura 2000-gebieden
zoveel mogelijk te voorkomen zijn gebieden bestemd voor windenergie in het nationaal
waterplan aangewezen buiten Natura 2000-gebieden. Desondanks kunnen beschermde natuurwaarden
binnen en buiten Natura 2000-gebieden gevolgen ondervinden van activiteiten die op
de Noordzee plaatsvinden, zoals de opwekking van windenergie en visserij. Om effecten
zoveel mogelijk te beperken zijn in het kavelbesluit voorschriften opgenomen, onder
meer om het risico op gehoorschade en verstoring van onderwaterleven te verminderen.
Het is niet goed te beoordelen in hoeverre windparken op zee het voor de visserij
lastiger maken om vergunningen te verkrijgen op grond van de Wet natuurbescherming. De beoordeling van een vergunningaanvraag is maatwerk en gerelateerd aan de mogelijke
ecologische effecten die specifiek samenhangen met het initiatief waarvoor vergunning
wordt gevraagd. Effecten van bodemberoerende visserij en windparken zijn maar deels
gelijk van aard. Bovendien is de Wet natuurbescherming niet van toepassing op handelingen
die onderwerp zijn van het gemeenschappelijk visserijbeleid, bedoeld in artikel 38
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voor zover zij plaatsvinden
in de exclusieve economische zone (EEZ). Dit is bepaald in artikel 1.2, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. De meeste windparken zijn gelegen in de EEZ.
|
Exportkabels
|
6
|
De indiener is van mening dat exportkabels van windparken rijke visgronden doorkruisen.
De indiener ziet graag dat gekozen wordt voor het tracé met de minste impact voor
de visserij, namelijk het tracé met de kortste route door de zeebodem. Ook roept de
indiener op om de kabels op voldoende diepte in te graven. Het is voor de beroepsvisserij
van belang dat de werkzaamheden in een korte tijd gebeuren vanwege te verwachten overlast.
De indiener pleit daarom voor een korte periode voor het leggen en ingraven van de
kabels.
|
De zienswijze heeft betrekking op de realisatie van het net op zee. Het net op zee
valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit en de Wet windenergie op zee. Voor de kabeltracés naar land worden aparte besluitvormingsprocedures, inclusief
m.e.r.-procedures doorlopen, in het kader van de vergunningaanvraag op grond van de
Waterwet.
|
Consultaties
|
7
|
De indiener is van mening dat, ondanks alle consultaties de afgelopen jaren, het belang
van de beroepsvisserij en dat van het ecosysteem te weinig erkend en meegenomen is
in de plannen.
|
Het bevoegd gezag hecht aan het betrekken van belanghebbende partijen in de procedures
voor kavelbesluiten. Indien gewenst treedt het bevoegd gezag graag in overleg met
de indiener om de betrokkenheid bij dit project te bespreken.
|
Noordzeeakkoord
|
202000407
1
|
De indiener merkt op dat in de ontwerp-kavelbesluiten het Onderhandelaarsakkoord voor
de Noordzee wordt genoemd maar dat het bedoelde akkoord inmiddels na parlementaire
instemming een aangenomen en breed gedragen Noordzeeakkoord is.
|
De toelichting van het kavelbesluit is op dit aspect geactualiseerd. Het Noordzeeakkoord
is in juni 2020 vastgesteld en in februari 2021 aan de Tweede Kamer voorgelegd. Met
het door de Tweede Kamer gesteunde Noordzeeakkoord wordt een basis gelegd onder het
besluitvormingsproces voor het Programma Noordzee 2022–2027 (bijlage bij het Nationaal
Waterprogramma 2022–2027). Een belangrijk deel van de afspraken krijgt in dit Programma
Noordzee zijn beslag.
|
Noordzeeakkoord
|
2
|
Een van de afspraken uit het Noordzeeakkoord betreft het aanwijzen van nieuwe windenergiegebieden.
De indiener acht het van het grootste belang dat nieuwe gebieden in het Programma
Noordzee worden aangewezen. Daarnaast wordt opgemerkt dat het van groot belang is
dat de reeds aangewezen gebieden die nog niet zijn benut, zoals het meest zuidelijke
deel van Hollandse Kust (west), worden herbevestigd en daarmee beschikbaar blijven.
|
Deze zienswijze valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit. Van 22 maart tot 21
september 2021 heeft het Ontwerp-Programma Noordzee 2022–2027 ter inzage gelegen.
Hierin zijn afspraken uit het Noordzeeakkoord opgenomen en is het beleid voor de komende
jaren op de Noordzee uitgewerkt. In het licht van de voorgenomen verdere opschaling
van windenergie op zee is van 9 november tot en met 20 december 2021 een Aanvullend
Ontwerp-Programma Noordzee 2022–2027, met aanwijzing van additionele windenergiegebieden
(hoofdstuk 9), ter inzage gelegd. Eenieder is in de gelegenheid gesteld om op het
Ontwerp-Programma Noordzee 2022–2027 een zienswijze in te dienen.
|
Gasplatforms
|
3
|
De indiener wijst op specifieke bestaande infrastructuur in en nabij het windenergiegebied
waarover in de toelichting bij de ontwerp-kavelbesluiten wordt gesteld dat deze verwijderd
wordt. De indiener vraagt hoe, gelet op de krappe tijdslijnen, wordt voorkomen dat
dit de bouw van het windpark hindert.
|
De gasplatforms P6-B en P6-D worden op een zodanig tijdstip verwijderd dat deze geen
belemmering vormen voor de bouw van het windpark in kavel VI. De genoemde platforms
zijn satellieten van het even ten westen van de kavel gelegen gasplatform P6-A. Het
platform P6-A zal voorafgaand aan de bouw van het windpark mogelijk verwijderd zijn
ofwel (eventueel op termijn) een nieuwe functie krijgen met beperkte helikopterbereikbaarheid.
In beide gevallen zal platform P6-A geen invloed hebben op de grenzen van het windpark
in kavel VI van windenergiegebied Hollandse Kust (west), zoals vastgelegd in dit kavelbesluit.
Gelet op het gebruik van het gebied voor windenergie heeft de Staat een overeenkomst
gesloten met de exploitant van de platforms inzake de beperkte helikopterbereikbaarheid
en tijdige verwijdering. De overeenkomst op hoofdlijnen:
De kern van deze overeenkomst is dat tot 1 oktober 2025 de bouwwerkzaamheden van de
windparken niet interfereren met de ontmanteling van de gasplatforms en dat na 1 oktober
2025 de ontmanteling van de gasplatforms niet interfereert met de bouw van de windparken.
Mochten de gasplatforms eerder verwijderd worden, dan kan de bouw van de windparken
in dat deel van het gebied ook eerder van start gaan. Dit wordt per platform bekeken.
Beide partijen treden in overleg over elkaars werkzaamheden over werkzaamheden in
de ander zijn tijdvak, met als uitgangspunt non-interference. Dit geeft beide partijen
ruimte om te zoeken naar mogelijkheden om toch werkzaamheden uit te voeren zolang
ze elkaar ruimtelijk of in de tijd niet in de weg zitten.
|
Vergunningsduur
|
4
|
De indiener pleit voor een vergunningsduur van 40 jaar, zoals mogelijk wordt in de
gewijzigde Wet windenergie op zee, ter versterking van de business case van wind op zee. Volgens de indiener is - rekening
houdend met de ontwikkel-, bouw- en verwijderperiode - een vergunningsduur van 40
jaar nodig om de volle technische levensduur van 35 jaar te kunnen benutten. De indiener
verzoekt om de ontwerp-kavelbesluiten om die reden eerst vast te stellen na inwerkingtreding
van de wetswijziging.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in de herziene ontwerpbesluiten
is gewijzigd. Met de wijziging van de Wet windenergie op zee is het mogelijk geworden om de periode waarvoor de vergunning wordt verleend in een
kavelbesluit vast te stellen op maximaal 40 jaar (voorheen maximaal 30 jaar), met
daarin een operationele fase van 35 jaar. De verwachting is dat ten tijde van de bouw
van het windpark in Hollandse Kust (west) turbines beschikbaar zullen zijn met een
technische levensduur van 30 jaar. Het bevoegd gezag baseert zich hierbij op een informele
consultatie bij fabrikanten en een onafhankelijk advies van een gerenommeerd deskundig
bureau. De gekozen vergunning termijn van 35 jaar, met een mogelijkheid tot verlenging
tot 40 jaar sluit hier bij aan. De vergunning voor kavel VI wordt derhalve voor 35
jaar verleend. Dit is in voorschrift 6 vastgelegd. Dit is vijf jaar langer dan bepaald is in het oorspronkelijke ontwerpkavelbesluit.
|
Vergunning en ontmanteling
|
5
|
De ontwerp-kavelbesluiten voorzien in de verplichting om kort na de operationele fase
te beginnen met het ontmantelen van het windpark om onnodig ruimtegebruik te voorkomen.
Indien er nog zorgen zijn rondom onnodig ruimtebeslag, zouden de kavelbesluiten volgens
de indiener kunnen voorzien in het intrekken van de vergunning zodra de ontmanteling
voltooid is.
|
De Wet windenergie op zee biedt de mogelijkheid om een vergunning in te trekken, indien de activiteiten waarvoor
de vergunning geldt niet langer worden uitgevoerd. Dit is geregeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel b van de Wet windenergie op zee. Zodra het windpark is ontmanteld, worden de activiteiten waarvoor de vergunning
is verleend, niet meer uitgevoerd. Het voorzien van een aanvullende bepaling in het
kavelbesluit ten aanzien van het intrekken van de vergunning zou dus overbodig zijn.
|
Vergunningsduur en ruimtebeslag
|
6
|
Het is volgens de indiener daarnaast wenselijk om, in het geval van gelijktijdige
vergunningverlening, de in de vergunning voor kavel VII vast te stellen termijnen
achter te laten lopen op de termijnen in de vergunning voor kavel VI om zo een optimale
match tussen gebiedsbelasting en operationele periode te faciliteren
|
Dit is een suggestie die ziet op de vergunning als bedoeld in artikel 12 van de Wet windenergie op zee. De zienswijze valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit als bedoeld in artikel 3 van de Wet windenergie op zee.
|
Overplanting en innovatie
|
7
|
De indiener merkt op dat er geen maximum vermogen wordt vastgelegd in de ontwerp-kavelbesluiten,
wat ruimte en flexibiliteit biedt voor ‘overplanting’. Om de windparken toekomstbestendig
te maken, dienen de kavelbesluiten volgens de indiener de mogelijkheid te bieden om
(op termijn) waterstofproductie of andere innovaties toe te kunnen voegen aan het
‘reguliere’ windpark. In dat licht verzoekt de indiener om het voorschrift om de turbines
allemaal aan te sluiten op de platforms van TenneT te wijzigen in een vereiste om
ten minste 693MW aan te sluiten op elk platform.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in het herziene ontwerpbesluit
is gewijzigd. Voorschrift 3, achtste lid, van het kavelbesluit bepaalt dat een samenstel van turbines met een gecombineerd
geïnstalleerd vermogen tot 760 MW in ieder geval wordt aangesloten op het TenneT-platform
Hollandse Kust (west Alpha). Aansluiting op een TenneT-platform is voor windenergiegebied
Hollandse Kust (west) het uitgangspunt. Het oorspronkelijk ontwerp ging uit van alle
turbines. Het herziene voorschrift houdt rekening met de door de (gewijzigde) Wet windenergie op zee geboden mogelijkheid dat het net op zee niet het enige aansluitpunt is.
In het kavelbesluit wordt de aansluiting van het windpark op het net op zee gereguleerd.
Indien binnen de voorwaarden van het besluit, het totaal geïnstalleerd vermogen groter
is dan 760 MW, worden alle aanwezige turbines geacht onderdeel uit te maken van het
windpark. Eventuele aansluiting van turbines op andere aansluitpunten dan het net
op zee zijn in dit kavelbesluit niet gereguleerd. De plaatsing van aanvullende aansluitpunten,
elektrolyse-installaties bijvoorbeeld, alsmede de aansluiting van turbines op die
aanvullende aansluitpunten, is derhalve vergunningplichtig op grond van de Waterwet.
|
Obstakelverlichting luchtvaart
|
8
|
De vereisten die aan de obstakelverlichting voor de luchtvaart worden gesteld kunnen
volgens de indiener invloed hebben op het ontwerp van het windpark en de mogelijkheden
om windafvangeffecten te verminderen. Gelet op de mogelijkheid dat een kleiner aantal,
maar grotere turbines wordt geplaatst in de kavels, verzoekt de indiener om een grotere
afstand tussen de (verlichting op de) turbines aan de buitenzijde van de windparken
toe te staan.
|
De Wet windenergie op zee beoogt de vergunninghouder zoveel mogelijk de vrijheid te geven om een windpark naar
eigen inzicht in te richten. Er gelden echter randvoorwaarden ter bescherming van
ander (bestaand) gebruik in de omgeving van de kavel, waaronder luchtvaart. De internationale
vereisten die aan windparkverlichting uit het perspectief van aeronautische veiligheid
worden gesteld, zijn opgenomen in artikel 6.16h van het Waterbesluit en nader uitgewerkt in het informatieblad ‘Aanduiding offshore windturbines en offshore
windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’. Het kavelbesluit bevat vervolgens
een aantal bijzondere bepalingen vanuit het oogpunt om lichthinder zoveel mogelijk
te voorkomen.
In het ontwerpkavelbesluit was in voorschrift 4, tiende lid, onderdeel c voorgeschreven dat in ieder geval de contouren van het windpark verlicht dienen te
zijn in het kader van de luchtvaartveiligheid, waarbij, vanuit de cockpit van het
luchtvaartuig gezien, de afstand op de horizon tussen de afzonderlijke lichten op
de windturbines niet meer dan 900 meter is. Dit onderdeel van voorschrift 4, tiende
lid, is in het definitieve kavelbesluit geschrapt. De reden daarvan is dat in onderdeel
a van voorschrift 4, tiende lid, dwingend is bepaald dat de obstakellichten op het
hoogste vaste punt op alle windturbines vastbrandende rode lichten zijn.
Het voorschrift zoals opgenomen in zowel het oorspronkelijke als herziene ontwerpkavelbesluit
was daarmee innerlijk tegenstrijdig en niet in overeenstemming met het informatieblad
‘Aanduiding offshore windturbines en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’.
Gelet op de eis dat alle turbines voorzien zijn van in ieder geval vastbrandende rode
obstakellichten op het hoogste vaste punt, is de afstand tussen de turbines niet langer
relevant voor de verlichtingseisen. Door elke turbine in ieder geval op het hoogste
vaste punt van obstakelverlichting te voorzien, is het windpark vanuit de cockpit
van een luchtvaartuig gezien, voldoende herkenbaar als eenheid.
|
Termijn archeologieplan
|
9
|
De indiener merkt op dat achttien maanden voorafgaand aan de constructie een plan
moet worden opgesteld waarin wordt uiteengezet op welke wijze uitvoering wordt gegeven
aan de eisen ter bescherming van archeologie en cultuurhistorie. In eerdere kavelbesluiten
was de termijn drie maanden voorafgaand aan de constructie. Vanwege de krappe planning
en tendereisen, verzoekt de indiener de termijn voor indiening van het plan te verruimen.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in het herziene ontwerpbesluit
is gewijzigd. De in voorschrift 4, negende lid, van het kavelbesluit genoemde termijn voor het overleggen van een archeologiewerkplan
is drie maanden voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden. In het oorspronkelijke ontwerp
was deze termijn abusievelijk gesteld op achttien maanden voorafgaand aan de start
van de bouw.
|
Stikstof
|
10
|
In de ontwerp-kavelbesluiten zijn vanwege het beperken van stikstofdepositie in stikstofgevoelige
Natura 2000-gebieden voorschriften opgenomen waarin NOx-emissie-eisen zijn gesteld.
De indiener betwijfelt om verschillende redenen de haalbaarheid van de eisen en stelt
diverse kanttekeningen bij de berekeningen waar het voorschrift op is gebaseerd.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in het herziene ontwerpbesluit
is gewijzigd. Het oorspronkelijke ontwerpkavelbesluit bevatte een gekwantificeerd
en bindend emissieplafond voor de aanlegfase. Deze bepaling wordt gelet op de wettelijke
voorziening als bedoeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming en artikel 2.5 Besluit natuurbescherming niet langer passend geacht. Voorschrift 4, vijfde lid, bevat een inspanningsverplichting om de emissie van stikstofverbindingen naar de
lucht in de bouw- en verwijderingsfase te beperken. Met het vervangende voorschrift
wordt aangesloten bij de aanpak van het (voorgestelde) artikel 7.19a van het Besluit bouwwerken leefomgeving, dat voor windparken in de EEZ niet van toepassing is. Een nadere motivering is opgenomen
in paragraaf 7.8.7 van dit kavelbesluit.
|
Stikstof
|
11
|
De indiener verzoekt om verduidelijking welke eis in het voorschrift bindend is, de
maximale depositie van 0,05 mol/ha/jaar of de emissie-eis van 20,5 ton/j/kavel? Voorts
verzoekt de indiener om duidelijk te maken dat het voorschrift enkel betrekking heeft
op de constructieperiode.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in het herziene ontwerpbesluit
is gewijzigd. Voor de aanlegfase en verwijderingsfase geldt niet meer een gekwantificeerde
norm maar een inspanningsverplichting, zoals beschreven hierboven.
Voor wat betreft de onderhoudsfase geldt daarentegen wel nog een gekwantificeerde
eis, die betrekking heeft op de stikstofdepositie in de daarvoor gevoelige Natura
2000-gebieden, te weten 0,00 mol/ha/jr. De vergunninghouder kan aantonen dat hij aan
deze depositienorm voldoet middels een op de specifieke onderhoudssituatie toegespitste
berekening, waarbij (thans) wettelijk het AERIUS-rekenprogramma is voorgeschreven.
Uit de AERIUS-berekening moet volgen dat de stikstofdepositie in daarvoor gevoelige
Natura 2000-gebieden 0,00 mol/ha/jr. bedraagt. NB: Gelet op de drempelwaarde die het
programma hanteert van 0,005 mol/ha/jr. is dit niet per definitie nihil.
|
Stikstof
|
12
|
De indiener verzoekt de NOx-eisen te schrappen en wijst daarbij op de partiële vrijstelling
voor bouwactiviteiten, als opgenomen in de gewijzigde Wet natuurbescherming. Indien nodig, verzoekt de indiener te wachten met het nemen van kavelbesluiten tot
de wetswijziging in werking is getreden.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in het herziene ontwerpbesluit
is gewijzigd. De wettelijke voorziening als bedoeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming en artikel 2.5 Besluit natuurbescherming (‘partiële vrijstelling) is van toepassing op de aanleg- en verwijderingsfase.
|
Afstand plaatsing turbines
|
13
|
De indiener wijst er op dat de (gebruikelijke) zone van 500 meter rond een transformatorplatform
afwijkt van de onderhoudszone bij platform Hollandse Kust (west Beta) zoals gedefinieerd
in de coördinaten in het ontwerp-kavelbesluit voor kavel VII. De indiener vraagt om
een toelichting welke afstand bij de plaatsing van turbines (inclusief rotorbladen)
aangehouden dient te worden.
|
Voor de veiligheidszone wordt in beginsel een afstand van 500 meter aangehouden rond
het platform. De daadwerkelijke afstand kan enigszins afwijken. Dit is genuanceerd
in de tekst van de toelichting van het definitieve kavelbesluit. Dat neemt niet weg
dat de kavelgrenzen wel bindend zijn vastgelegd. In voorschrift 2, derde lid, wordt bepaald dat de rotorbladen van de windturbines volledig binnen de contour
van het windpark zoals aangegeven in voorschrift 2, eerste lid, en buiten de onderhouds-
en veiligheidszones zoals genoemd in voorschrift 2, tweede lid moeten blijven. NB:
Bij voorschrift 2, tweede lid, in het oorspronkelijke ontwerpkavelbesluit was een
foutieve bijlage gevoegd. Deze is vervangen door de correcte versie.
|
Straalvoorziening en corridor
|
14
|
De indiener begrijpt uit de toelichting bij de ontwerp-kavelbesluiten dat voor elke
te behouden straalvoorziening een corridor van circa 130 meter vrij dient te worden
gehouden en vraagt om een toelichting.
|
In paragraaf 6.11.3 van het kavelbesluit is nader toegelicht dat geen (bindende) ruimtelijke reservering/uitsluiting
wordt opgenomen voor de straalverbindingen die de kavel doorkruisen. Naar verwachting
hoeven de straalverbindingen niet behouden te blijven. Indien aan behoud van een of
meer straalverbindingen wel behoefte blijkt te bestaan, dan kan door de vergunninghouder
van het windpark in samenspraak met de eigenaar van de straalverbinding worden bezien
in hoeverre aan de belangen van het behoud van de verbinding tegemoet kan worden gekomen
zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt van een efficiënte energiewinning. Agentschap
Telecom heeft daarvoor een handreiking ontwikkeld. Op grond van de daarbij horende
rekenformule kan voor elke te behouden straalvoorziening een corridor van circa 130
meter vrij worden gehouden. Deze beperkte ruimtereservering hoeft een gunstige vormgeving
van het windpark niet in de weg te staan. De beoordeling is echter maatwerk en afhankelijk
van het door de vergunninghouder te bepalen windparkontwerp.
|
Bouwactiviteiten in de onderhoudszones
|
15
|
De indiener vraagt in hoeverre het toegestaan is om bouwactiviteiten met bijvoorbeeld
het gebruik van ‘jack-ups’ te ontplooien in de onderhoudszones van exportkabels, de
onderhoudszones van de verbindingskabel tussen de platforms west Alpha en west Beta,
de onderhoudszones van pijpleidingen, en in de gebieden gelegen buiten de coördinaten
zoals gedefinieerd in voorschrift 2, eerste lid, van de ontwerp-kavelbesluiten. Voorts vraagt de indiener of de grootte en vorm van
de onderhoudszones voor de exportkabels is aangepast ten opzichte van eerder vrijgegeven
data en of kan worden bevestigd dat de breedte van de onderhoudszone voor de verbindingskabel
tussen de platforms 200 meter (2 x 100 meter) bedraagt.
|
Het is niet toegestaan bouwactiviteiten te ontplooien in de onderhoudszones van exportkabels,
de onderhoudszones van de verbindingskabel tussen de platforms west Alpha en west
Beta, en de onderhoudszones van pijpleidingen. De gebieden gelegen buiten de coördinaten
zoals gedefinieerd in voorschrift 2, eerste lid, van het kavelbesluit zijn niet in het kavelbesluit gereguleerd. Ook daar mogen geen
bouwactiviteiten plaatsvinden. Zoals vermeld in de beantwoording van nr. 13 was bij
voorschrift 2, tweede lid, in het oorspronkelijke ontwerpkavelbesluit een foutieve
bijlage gevoegd. Deze zijn vervangen door de correcte versies. De omvang van de onderhoudszone
van de verbindingskabel is inderdaad 200 meter (100 meter aan weerszijden).
|
Onderwatergeluid
|
16
|
Ter voorkoming van verstoring van onderwaterleven bevatten de ontwerp-kavelbesluiten
een voorschrift met vaste geluidsnorm. De indiener verzoekt om een toelichting op
de meetvereisten, waaronder de frequentie van metingen en of deze real-time moeten
plaatsvinden. Voorts verzoekt de indiener om een verruiming van de duur waarin het
is toegestaan om de norm te overschrijden ten behoeve van onderzoek, aangezien 25
minuten volgens de indiener te kort is om nieuw materieel op effectiviteit te testen.
|
Bij het heien van elke funderingspaal dient het onderwatergeluid te worden gemeten
en binnen 48 uur te worden gerapporteerd aan de Minister van Economische Zaken en
Klimaat (via Rijkswaterstaat Zee & Delta, afdeling Handhaving). Van deze rapportagefrequentie
mag alleen worden afgeweken na voorafgaande toestemming.
Metingen mogen zowel met live/real-time/WiFi-recorders als met autonomous recorders
worden uitgevoerd. Bovenstaande zaken dienen opgenomen te worden in het aan te leveren
heiplan.
Zoals in de toelichting bij het kavelbesluit is opgemerkt is de mogelijkheid in de
tijd (maximaal 25 minuten per geheide paal) beperkt. Deze beperking moet verzekeren
dat de effecten op gevoelig onderwaterleven niet groter zijn dan voorafgaand aan de
besluitvorming is beoordeeld en dat de normstelling in het KEC en de daarbij berekende
ecologische ruimte in cumulatie, niet worden overschreden en de staat van instandhouding
van soorten niet wordt beïnvloed. De mogelijkheid van kortdurende overschrijdingen
is bedoeld voor het testen van initiatieven waarvan op basis van eerdere testresultaten
(op land) sterke aanwijzingen bestaan van een goede mitigerende werking ten aanzien
van onderwatergeluid en overige milieueffecten.
|
Stilstandvoorziening vogels
|
17
|
Ter beperking van het aantal aanvaringsslachtoffers onder vogels bevatten de ontwerp-kavelbesluiten
een voorschrift met stilstandprocedure. De indiener verzoekt om een specificering
van de vogelmigratieperiodes waarin de procedure van toepassing zal zijn, alsmede
van de technische details en beoogde locatie van de apparatuur
|
Het vogelvoorspellingsmodel is nog in ontwikkeling. Het is beoogd dat de stilstandprocedure
vanaf januari 2023 in werking treedt waarbij het model doorontwikkeld zal blijven
worden. Het startsein voor de daadwerkelijke toepassing van de stilstandmaatregel
op basis van het voorspellingsmodel zal naar verwachting (ten minste) 48 uur vooraf
geschieden. De periodes waarin massale vogeltrek (500 vogels per km per uur op 25-250
meter hoogte of een equivalent daarvan) plaats kan vinden zijn in het voorjaar en
najaar. De vogelradar in Hollandse Kust (west) wordt naar verwachting geplaatst op
een platform van TenneT en niet op een turbine in het windpark.
|
Natuurinclusief bouwen
|
18
|
De ontwerp-kavelbesluiten bevatten een voorschrift ter bevordering van natuurinclusief
bouwen, waarin onder meer voorschriften zijn opgenomen voor het aanbrengen van spleten
of holen in de bovenste gradatie van de erosiebescherming. De indiener stelt dat het
aantonen van de aantallen en grootte van de genoemde spleten erg gecompliceerd is
en de specifieke eisen die er aan gesteld worden mogelijk andere installatieschepen
vergen. Het gebruik van meerdere schepen voor het installeren van erosiebescherming
leidt tot extra stikstofemissie. De indiener verzoekt om grotere en/of meer verscheidende
gradering toe te staan. Daarnaast merkt de indiener op dat betonnen buizen ingebed
in de erosiebescherming vrijwel direct met zand dichtslibben. De in de ontwerp-kavelbesluiten
voorgeschreven opties zijn volgens de indiener zeer specifiek zonder dat de effectiviteit
ervan is vastgesteld. De indiener doet de aanbeveling ook ruimte te creëren voor alternatieve,
nieuwe oplossingen die toegevoegde waarde kunnen bieden, waaronder ‘water replenishment
holes’.
|
De bevordering van het natuurinclusief bouwen van windparken op zee is een proces
van learning by doing. Het voorschrift is tot stand gekomen op basis van intensieve
consultatie van experts uit de wind- en waterbouwsector en op basis van de best beschikbare
kennis. De wetenschappelijke kennis rond natuurinclusief bouwen is inderdaad nog niet
optimaal, wat niet wegneemt dat de kennisbasis de afgelopen jaren is vergroot met
nader onderzoek, van o.a. Van Duren et al. (2016)5, Lengkeek et al. (2017)6 en Hermans et al. (2020)7. Van de voorgestelde maatregelen mag in redelijkheid worden verwacht dat ze ecologisch
effect hebben, maar de mate waarin zal op grond van monitoring bepaald moeten worden.
In de overwegingen is ook rekening gehouden met de technische uitdagingen die de indiener
noemt, zoals onder meer ook besproken in het laatstgenoemde rapport van Hermans et
al. (2020). Voor wat betreft de zorgen over het dichtslibben van buizen wordt benadrukt
dat het voorschrift de bepaling bevat dat het ontwerp zodanig is dat sedimentatie
in de holtes wordt geminimaliseerd. Dit kan bijvoorbeeld door tenminste één zijde
van de structuur open te houden. Ten aanzien van de suggestie om ook ‘water replenishment
holes’ als mogelijkheid voor te schrijven wordt opgemerkt dat hier elders mee zal
worden geëxperimenteerd maar dat monitoring nog moet uitwijzen wat de hydrodynamiek
is in de gaten en in hoeverre kabeljauw daadwerkelijk wordt aangetrokken. Het geplande
experiment biedt de kans de werking te evalueren. Voor wat betreft stikstofdepositie
als gevolg van de realisatie van het windpark, wordt verwezen naar de beantwoording
van zienswijze 202000407 nr. 10 t/m 12.
|
Coördinatentabel afgesloten mijnbouwputten
|
19
|
De ontwerp-kavelbesluiten bevatten een voorschrift om afgesloten mijnbouwputten te
beschermen. De indiener verzoekt om de coördinaten van de betreffende afgesloten mijnbouwputten
aan het voorschrift toe te voegen.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in het herziene ontwerpbesluit
is gewijzigd. Aan voorschrift 4, achtste lid, is een coördinatentabel toegevoegd van de in de kavel aanwezige (afgesloten) mijnbouwputten.
|
Aanwezigheid UK-NL10 en UK-NL14
|
20
|
De indiener wijst op gegevens waaruit blijkt dat twee verlaten telecomkabels het windenergiegebied
doorkruisen: UK-NL14 en UK-NL10. De toelichting bij de ontwerp-kavelbesluiten maken
echter alleen melding van UK-NL14. De indiener vraagt om uitsluitsel of de UK-NL10
aanwezig is en of dit implicaties heeft voor de kavels.
|
In de paragrafen 6.10.2 en 6.10.3 is toegevoegd dat de (verlaten) telecomkabel UK-NL10 inderdaad aanwezig is in het
windenergiegebied.
De telecomkabels betreffen de UK-NL10 (in kavels VI en VII) en UK-NL14 (kavel VI)
van KPN. De kabels zijn (deels) waargenomen in de locatieonderzoeken die in opdracht
van RVO zijn uitgevoerd. Deze (delen van) kabels zijn verlaten en worden mogelijk
nog door de beheerder/eigenaar verwijderd.
|
|
21
|
De ontwerp-kavelbesluiten bevatten een voorschrift omtrent (medewerking aan) een monitorings-
en evaluatieprogramma. De indiener verzoekt dat data en analyse van zeebodemonderzoek
steeds beschikbaar worden gesteld aan de windparkontwikkelaars.
|
De resultaten uit het monitorings- en evaluatieprogramma zijn in beginsel openbaar.
Open data passen bij een overheid die haar taken in transparantie uitvoert. Rapporten
van het Wozep-programma zijn te vinden op www.noordzeeloket.nl/functies-gebruik/windenergie/ecologie/wind-zee-ecologisch-programma-wozep. De daaraan ten grondslag liggende onderzoeksdata worden gepubliceerd op www.informatiehuismarien.nl.
Voorafgaande aan een kavelbesluit wordt door het rijk ook locatieonderzoek gedaan.
De onderzoeksresultaten zijn te vinden op www.offshorewind.rvo.nl.
Indien vergaarde data niet via deze portalen beschikbaar is gesteld, kan de betrokken
overheidsinstantie uiteraard verzocht worden om de data alsnog te publiceren.
|
Beperking verdienvermogen visserij
|
202000408
1
|
Volgens de indiener beperkt de realisatie van twee windparken het voor de demersale
visserij geschikte en toegankelijke visgebied, en daarmee het verdienvermogen van
en perspectief voor de Nederlandse vloot.
|
Bij het aanwijzen van windenergiegebieden in het nationaal waterplan zijn de gevolgen
voor de visserijsector in kaart gebracht in de daarvoor opgestelde plan-MER’s. Vertegenwoordigers
van de visserij hebben hierbij steeds de mogelijkheid gehad voor inbreng. Het kabinet
heeft de gevolgen voor de visserijsector afgewogen tegen het belang van de bijdrage
van windenergie op zee aan de verduurzaming van onze nationale energievoorziening.
Daarbij heeft het kabinet opwekking van duurzame (wind)energie op zee tot activiteit
van nationaal belang benoemd. Andere activiteiten van nationaal belang zijn scheepvaart,
olie- en gaswinning, CO2-opslag, zandwinning en defensie. In de ruimtelijke afweging is het streven van het
kabinet om -waar mogelijk- rekening te houden met andere belangen.
Het MER voor het kavelbesluit heeft inzichtelijk gemaakt wat de waarde is van de windenergiegebieden
die in het kader van de routekaart 2030 worden benut en de afhankelijkheid van deze
gebieden voor de besomming (totale opbrengst) van individuele schepen. Deze gebieden
dragen gemiddeld 1,52 miljoen euro per jaar bij aan de bruto toegevoegde waarde (netto
resultaat plus afschrijvingen, rente, lonen en sociale lasten) van de Nederlandse
kottervisserij. Hiermee leverden deze gebieden een gemiddelde bijdrage van 1,36 procent
aan de Nederlandse kottersector in zijn geheel en 2,65 procent aan de Nederlandse
kottersector vissend op het NCP.
|
Gebiedsverlies visserij
|
2
|
Gebiedsverlies kan volgens de indiener grote gevolgen hebben voor de specifieke vissers
die ter plaatse van de voorgestelde kavels VI en VII visbestekken hebben, met een
doorwerking op hun gemeenschappen. De impact moet volgens de indiener op bedrijfsniveau
beschouwd worden. Ook stelt de indiener zich op het standpunt dat het uitwijken naar
nieuwe vislocaties verdringingseffecten met zich meebrengt van zowel bedrijfseconomische
als ecologische aard.
|
In het MER voor de kavel is beoordeeld wat de gebiedssluitingen kunnen betekenen voor
individuele viskotters. Indien wordt gekeken naar alle gebieden die in het kader van
de routekaart 2030 worden benut voor windenergie, is de conclusie dat de afhankelijkheid
van deze gebieden voor de opbrengst van individuele schepen laag is. Kijkend naar
de totale opbrengst van individuele schepen is 95 procent van de schepen voor hooguit
5 procent afhankelijk van deze gebieden. Voor 3 procent van de schepen is dat tussen
de 5-10 procent, en voor 2 procent van de schepen is dat tussen de 10–25 procent.
Voor een individuele visser kunnen de gebiedssluitingen daarmee wel consequenties
hebben. Er zijn op dit moment echter geen aanwijzingen dat de overblijvende visgronden
onvoldoende zouden zijn voor het volledig benutten van de beschikbare landelijke visquota.
De efficiëntie van de visvangst kan wel veranderen doordat een andere route gevaren
moet worden. Dit kan de winstgevendheid beïnvloeden. De kosten van omvaren als gevolg
van de gebiedssluitingen in het kader van de routekaart 2030 worden geraamd op 0,4
tot 1,7 miljoen euro, met de verwachting dat 160 van de 289 schepen zullen moeten
omvaren. Dit komt neer op 1,4 tot 5,8 procent van de nettowinst van deze 160 schepen.
De gebiedssluitingen voor de visserij kunnen in individuele gevallen grote gevolgen
hebben. Dit laatste is echter moeilijk in kaart te brengen omdat geen informatie beschikbaar
is over welke vissers specifiek gebruik maken van de betreffende gebieden. Dit komt
mede doordat deze informatie uit concurrentieoverwegingen niet wordt prijsgegeven.
Het is ook lastig om in zijn algemeenheid in te schatten waar de visserij zich vervolgens
zal concentreren. Het ruimtelijk gedrag van vis is moeilijk voorspelbaar en daarmee
ook het gedrag van de vissers.
Het Noordzeebeleid is erop gericht om zo efficiënt mogelijk gebruik te maken van de
beschikbare ruimte op de Noordzee. Activiteiten en belangen kunnen ruimtelijk conflicteren
waardoor keuzes gemaakt moeten worden. Deze keuzes kunnen nadelig zijn voor een bepaalde
activiteit. Met de aanwijzing van het windenergiegebied Hollandse Kust (west) in het
Nationaal Waterplan is bepaald dat het gebied bestemd is voor duurzame energieopwekking.
Daarmee is besloten dat windenergie op zee ter plaatse van kavel VI prioriteit heeft
boven andere activiteiten in het gebied, zoals de bestaande visserij.
|
Visserij in hoofdvaarwegen
|
3
|
Naast bestaande en geplande windparken zijn er op de Noordzee ruimtelijke claims ten
behoeve van natuurbescherming en hoofdvaarwegen. Dat vismogelijkheden in hoofdvaarwegen
beperkt zijn, is volgens de indiener niet meegewogen in de effectbeoordeling voor
beide kavels.
|
In het MER en in de belangenafweging is, anders dan de indiener suggereert, wel rekening
gehouden met het niet toegankelijk zijn voor de visserij van andere gebieden dan windenergiegebieden,
zoals (delen van) Natura 2000-gebieden, munitiestortgebieden en mjinbouwplatforms.
Bij de bepaling in het MER van het gebiedsverlies is dit als nuancering gemeld.
Visserij in de hoofdvaarwegen is niet wenselijk omdat het overige scheepvaartverkeer
niet gehinderd mag worden. Als het rustig is en er komt geen overig scheepvaartverkeer
aan, dan gebeurt het wel.
|
Visserij hotspots
|
4
|
De constatering dat beide kavels geen ‘visserij-hotspots’ bevatten is volgens de indiener
gebaseerd op verouderde informatie. De indiener doet de suggestie om actuele visserij-intensiteitskaarten
te hanteren.
|
De indiener is van mening dat de informatie in het MER verouderd is. De MER-opsteller
maakt idealiter gebruik van de meest actuele (en beschikbare) kennis ter zake. De
gegevens uit de MER voor kavel VI en kavel VII met betrekking tot de visserij hotspots
zijn gebaseerd op een onderzoek van de WUR, dat is gepubliceerd in 2018. Deze studie
heeft gebruik gemaakt van informatie die het aantal beviste km2 zeeoppervlak per jaar per km2 laat zien tussen de jaartallen 2008 en 2015 voor schol, kreeft, tong en overige demersale
visactiviteiten. Op basis van deze informatie is in kaart gebracht of hotspots in
het windenergiegebied zijn gesitueerd. Het bevoegd gezag is niet bekend met actuelere
informatie op dit punt.
|
Aparte MER
|
5
|
De indiener kan zich niet vinden in de beoordeling van de effecten voor de visserij
als licht negatief voor beide kavels. De indiener ziet in het gegeven dat voor beide
kavels een apart milieueffectrapport is opgesteld het bewijs dat cumulatieve effecten
niet goed gewogen worden.
|
De beoordeling van effecten op de visserij is door de MER-opsteller in het betreffende
hoofdstuk uitgebreid gemotiveerd. Het is gebruikelijk om voor elk afzonderlijk project
een MER op te stellen. Dit neemt niet weg dat cumulatieve effecten daarbij in beeld
moeten worden gebracht. Het hoofdstuk over visserij bevat een beschrijving en beoordeling
van effecten in cumulatie, waarbij rekening is gehouden met effecten als gevolg van
alle routekaart 2030-windparken tezamen.
|
Visserij passieve tuigen
|
6
|
De mogelijke alternatieven voor de visserij die vaak genoemd worden, zoals het vissen
met passieve tuigen, bieden volgens de indiener onvoldoende compensatie voor de sluiting
van windparken voor bodemberoerende visserij. De passieve visserij is een activiteit
van een ander type en kleinschaliger bedrijf. Bovendien is omschakeling voor kottervissers
niet eenvoudig. De indiener eist daarom dat de windparken op het Nederlandse deel
van de Noordzee toegankelijk blijven voor de kottervisserij.
|
Met het noemen van het potentieel medegebruik van windparken voor andere vormen van
visserij in het ontwerp-kavelbesluit is niet beoogd te stellen dat dit een volwaardig
alternatief is voor het verlies van de bodemberoerende visserij in het gebied. De
toelichting is aangepast om deze indruk te voorkomen. Voor wat betreft het niet open
stellen van windparken voor bodemberoerende visserij wordt verwezen naar de beantwoording
op nr. 202000406, zienswijze 1.
|
Medegebruik
|
202000409
1
|
Het Ontwerp-Programma Noordzee 2022–2027 voorziet in medegebruik van windparken. Het
medegebruik zou volgens de indiener dan ook gespecifieerd moeten worden in de kavelbesluiten
om onzekerheid betreffende de gevolgen deels weg te nemen en een inschatting te kunnen
maken van de te nemen maatregelen.
|
Het kavelbesluit ziet op de randvoorwaarden voor het bouwen, exploiteren en ontmantelen
van een windpark. Het medegebruik van de gebieden is mede afhankelijk van de beleidsuitgangspunten
en -instrumenten in het Programma Noordzee 2022–2027, dat nog niet is vastgesteld.
Vooruitlopende op de vaststelling van het Programma Noordzee 2022–2027 wordt gewerkt
aan een gebiedsverkenning voor medegebruik van het windpark. Na het vaststellen van
de definitieve lay-out van een windpark wordt een handreiking gebiedspaspoort opgesteld
met daarin een zonering voor mogelijke vormen van medegebruik in het windenergiegebied.
Het gebiedspaspoort wordt opgesteld middels een stakeholdersproces waarin belanghebbenden
inspraak hebben.
Medegebruik in deze gebieden wordt gereguleerd op grond van de Waterwet. Een mogelijk medegebruik initiatief kan een vergunningaanvraag indienen bij Rijkswaterstaat
op grond van de Waterwet. Voor vergunningbesluiten ingevolge de Waterwet geldt dat
belanghebbenden het recht van bezwaar en beroep hebben. De zienswijze valt aldus buiten
de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Verwijdering telecomkabel
|
2
|
De indiener vraagt om helderheid ten aanzien van de buiten gebruik gestelde telecomkabel
UKNL14. Het is niet duidelijk welke delen van de kabel worden verwijderd en wie de
eigenaar is. Verwijdering kan problemen met zich mee brengen. Indien de windparkontwikkelaar
genoodzaakt is zelf delen van de kabel te verwijderen om het windpark te kunnen realiseren,
is volgens de indiener kostenverhaal op de eigenaar van de UKNL14-kabel aan de orde.
|
De telecomkabel is van KPN. Afhankelijk van de vergunningvoorschriften kan het zijn
dat de vergunninghouder deze kabel nog dient te verwijderen. Indien (delen van) de
kabel blijft liggen, en een noodzaak bestaat om (delen van) de kabel te verwijderen
ten behoeve van de aanleg van het windpark, kan de vergunninghouder de afwikkeling
van de verwijdering afstemmen met de eigenaar/beheerder van de telecomkabel middels
een private overeenkomst.
|
HMR route in beeld brengen
|
3
|
De indiener geeft de suggestie om de ligging van de helicopter main route (HMR) in
beeld te brengen in de kavelbesluiten. Indien deze niet wordt verlegd, zullen door
de windparkontwikkelaar mogelijk maatregelen moeten worden getroffen.
|
Door het windenergiegebied Hollandse Kust (west) loopt één ‘helicopter main route’
(HMR) aangeduid als KY653 (zie figuur 4 in paragraaf 6.7.2). In het oorspronkelijke ontwerpkavelbesluit ontbrak de verwijzing naar de afbeelding.
Dit is aangepast in het kavelbesluit.
Indien de HMR blijft bestaan, zal in het verlichtingsplan van de windparkexploitant
rekening gehouden moeten worden met de HMR. Het kader hiervoor zijn de internationale
eisen, zoals onder andere uiteengezet in het Informatieblad ‘Aanduiding offshore windturbines
en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’ van de Inspectie Leefomgeving
en Transport.
|
Onderhoudsfrequentie infrastructuur
|
4
|
De ontwerp-kavelbesluiten bevatten een voorschrift om de rotatiesnelheid van turbines
gedurende onderhoudswerkzaamheden aan buisleidingen en kabels te beperken. Volgens
de indiener dient het kavelbesluit inzicht te geven in de verwachte onderhoudsfrequentie
en -duur.
|
De verwachting is dat onderhoudswerkzaamheden slechts incidenteel voorkomen. De rijksoverheid
beschikt niet over concrete informatie ten aanzien van de onderhoudsfrequentie en
-duur van deze infrastructuur.
|
Straalverbindingen
|
5
|
De indiener merkt op dat geen zekerheid bestaat over het buiten gebruik stellen van
straalverbindingen en verzoekt om een toelichting over de toegestane activiteiten
binnen de ruimtelijke reikwijdte van de straalverbindingen, en om de exacte locatiegegevens
daarvan.
|
In paragraaf 6.11.3 van het kavelbesluit is nader toegelicht dat geen (bindende) ruimtelijke reservering/uitsluiting
wordt opgenomen voor de straalverbindingen die de kavel doorkruisen. Naar verwachting
hoeven de straalverbindingen niet behouden te blijven. Indien aan behoud van een of
meer straalverbindingen wel behoefte blijkt te bestaan, dan kan door de vergunninghouder
van het windpark in samenspraak met de eigenaar van de straalverbinding worden bezien
in hoeverre aan de belangen van het behoud van de verbinding tegemoet kan worden gekomen
zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt van een efficiënte energiewinning. Agentschap
Telecom heeft daarvoor een handreiking ontwikkeld. Op grond van de daarbij horende
rekenformule kan voor elke te behouden straalvoorzieningen een corridor van circa
130 meter vrij worden gehouden. Deze beperkte ruimtereservering hoeft een gunstige
vormgeving van het windpark niet in de weg te staan. De beoordeling is echter maatwerk
en afhankelijk van het door de vergunninghouder te bepalen windparkontwerp.
|
Medewerkingsplicht
|
6
|
Op grond van de ontwerp-kavelbesluiten moet de vergunninghouder meewerken aan zowel
de plaatsing van verschillende soorten apparatuur alsook aan het verlenen van toegang
in het kader van het beheer en onderhoud van apparatuur. De indiener wijst op het
ontbreken van de concrete inspanningen en bijbehorende bedragen die deze verplichtingen
met zich meebrengen. De indiener verzoekt om een duidelijkere omschrijving van het
te bevestigen materiaal (omvang, gewicht) en een indicatie van de onderhoudsfrequentie.
|
De overheid zal sensoren (AIS & radars) installeren in het windpark of aan de randen
van het windpark ten behoeve van de beperking van aanvaringsslachtoffers, de scheepvaartveiligheid
en ten behoeve van het monitorings- en evaluatieprogramma. Hiertoe zijn respectievelijk
het voorschrift 4, derde lid, het voorschrift 4, elfde lid en voorschrift 5, eerste lid opgenomen. De voorschriften regelen dat de vergunninghouder zonder financiële tegenprestatie
medewerking verleent bij het installeren van (radar)apparatuur in het windpark, mocht
dit aan de orde zijn. Deze apparatuur kan worden geplaatst in de turbines maar ook
aan de (buitenkant van de) turbineconstructies. De medewerkingsplicht betreft ook
het ter beschikking stellen van constructies aan windturbines voor het bevestigen
van de hierboven genoemde apparatuur, zoals beugels en andere draagconstructies, inclusief
de verantwoordelijkheid voor het ontwerp daarvan. Ook stelt de vergunninghouder ruimte
op de datakabels (glasvezel, dark fibre) vanuit de turbines naar een verzamelpunt
(OSS, Offshore SubStation platform) beschikbaar, om de informatie van de sensoren
op de juiste plaatsen te krijgen. Daarnaast is geregeld dat de vergunninghouder zonder
financiële tegenprestatie meewerkt aan de toegang van de turbines ten behoeve van
het beheer en onderhoud van deze apparatuur. Dit betreft bijvoorbeeld het ter beschikking
stellen van een vaartuig met bijbehorend personeel, wat niet wegneemt dat het ook
mogelijk moet zijn (bijvoorbeeld in het geval van calamiteiten) toegang te krijgen
tot de faciliteiten met een eigen vaartuig.
De radarapparatuur wordt op alle windparken uit de routekaart 2030 geplaatst. Deze
apparatuur wordt door de rijksoverheid aangeschaft en blijft eigendom van de overheid.
De medewerkingsplicht van de vergunninghouder wordt breed opgevat. Er is voor gekozen
om de verantwoordelijkheid (inclusief financiële verantwoordelijkheid) voor de bevestiging
bij de vergunninghouder neer te leggen omdat bevestigingsconstructies kunnen verschillen
per turbinetype. Ook is ervoor gekozen om (kosten verband houdende met) de logistiek
bij de vergunninghouder neer te leggen. Op die wijze kan op efficiënte wijze worden
aangesloten bij de reguliere beheer- en onderhoudslogistiek van het windpark. Voor
zowel plaatsing en installatie als voor het beheer en onderhoud van de apparatuur
zal een overeenkomst worden gesloten met de vergunninghouder van het windpark.
|
Stikstof
|
7
|
De voorschriften met betrekking tot de NOx-uitstoot verdienen volgens de indiener
een toelichting. Ook verzoekt de indiener de haalbaarheid hiervan nader te onderzoeken.
|
Deze zienswijze heeft betrekking op een aspect dat in het herziene ontwerpbesluit
is gewijzigd. Het oorspronkelijke ontwerpkavelbesluit bevatte een gekwantificeerd
en bindend emissieplafond voor de aanlegfase. Deze bepaling wordt gelet op de wettelijke
voorziening als bedoeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming en artikel 2.5 Besluit natuurbescherming niet langer passend geacht. Voorschrift 4, vijfde lid, bevat een inspanningsverplichting om de emissie van stikstofverbindingen naar de
lucht in de bouw- en verwijderingsfase te beperken.
Voor wat betreft de onderhoudsfase geldt daarentegen wel nog een gekwantificeerde
eis, die betrekking heeft op de stikstofdepositie in de daarvoor gevoelige Natura
2000-gebieden, te weten 0,00 mol/ha/jr. De vergunninghouder kan aantonen dat hij aan
deze depositienorm voldoet middels een op de specifieke onderhoudssituatie toegespitste
berekening, waarbij (thans) wettelijk het AERIUS-rekenprogramma is voorgeschreven.
Uit de AERIUS-berekening moet volgen dat de stikstofdepositie in daarvoor gevoelige
Natura 2000-gebieden 0,00 mol/ha/jr. bedraagt. NB: Gelet op de drempelwaarde die het
programma hanteert van 0,005 mol/ha/jr. is dit niet per definitie nihil.
De indiener verzoekt het bevoegd gezag de haalbaarheid van de afwezigheid van deposities
op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van het initiatief te onderzoeken.
Voor wat betreft de aanlegfase wordt benadrukt dat de partiële vrijstelling de windparkontwikkelaar
niet ontslaat van de inspanningsverplichting om deposities te reduceren. De vergunninghouder
zal voor zover redelijkerwijs mogelijk is emissiereducerende maatregelen moeten treffen.
Gelet op het niet gekwantificeerde karakter van de inspanningsverplichting zal de
haalbaarheid door de marktpartijen met een interesse in de kavels zelf beoordeeld
moeten worden. Relevant daarbij zijn de afspraken die tussen het rijk, marktpartijen
in de bouwsector en kennisinstellingen worden gemaakt over het reductiepad. Voor wat
betreft de onderhoudsfase, waarvoor geldt dat geen stikstofdepositie op stikstofgevoelige
Natura 2000-gebieden is toegestaan, is in de memo van 2 juni 2021 ‘Aerius berekening
t.b.v. Wind op Zee - Hollandse Kust (west): Onderhoud tijdens de gebruiksfase uitgangspuntendocument’
ingegaan op de deposities bij verschillende scenario’s van materieelinzet. De memo
is als bijlage bij het MER en de passende beoordeling gevoegd. Uit het document volgt
dat bepalend voor de haalbaarheid is de omvang/transportcapaciteit van de schepen
en de uitstootklasse van het materieel. De inzet van materieel TIER II-klasse is beperkt
mogelijk. Door TIER III-materieel in te zetten ontstaat meer flexibiliteit. De genoemde
memo is indicatief. Marktpartijen met een interesse in de kavels zullen zelf moeten
beoordelen wat de behoefte is bij het beoogde onderhoudsregime en welk materieel daarbij
past. Vervolgens kan met de meest actuele versie van het AERIUS-programma voor de
beoogde onderhoudssituatie berekend worden of deposities in Natura 2000-gebieden niet
meer zijn dan 0,00 mol/ha/jr. zoals vereist.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
8
|
In relatie tot de voorgeschreven mitigerende maatregel om aanvaringsslachtoffers onder
vleermuizen te beperken, merkt de indiener op dat het mogelijk moet zijn een berekening
te maken van de impact van de maatregel. De indiener vraagt of het mogelijk is de
voorgeschreven maatregel buiten toepassing te laten indien de vergunninghouder kan
aantonen dat geen vleermuizen aanwezig zijn of als deze op andere wijze kunnen worden
verdreven.
|
Omtrent het verlies aan energieopbrengst als gevolg van de maatregel is de inschatting
dat het ongeveer 13 MWh per turbine per jaar bedraagt, met de kanttekening dat dit
is gebaseerd op een turbine met een ashoogte van 100m en rotordiameter van 164m.8 Overigens betreft het een bindende maatregel die opgevolgd moet worden. Er is geen
mogelijkheid tot het toepassen van een alternatieve maatregel.
|
Geluidsnorm onderwatergeluid
|
9
|
Ten behoeve van de bescherming van onderwaterleven, bevatten de ontwerp-kavelbesluiten
een vaste geluidsnorm voor heiactiviteiten. De indiener verzoekt om de mogelijkheden
van een flexibele norm te onderzoeken vanuit het oogpunt van de uitvoerbaarheid en
kostenbesparing, en daarbij de bescherming van bruinvissen wel in acht te nemen.
|
In het verleden is een gedifferentieerde geluidsnorm gebruikt. Op basis van nieuwe
kennis is in het KEC 3.0 is besloten om met een uniforme geluidnorm te werken (SELss
(750 m) = 168 dB re 1 µPa2s) bij de aanlegwerkzaamheden. Hiermee is de kans meer dan
95% dat voor de periode tot en met 2030 de bruinvispopulatie op het NCP met niet meer
dan 865 dieren afneemt (= ca. 1,7% van de populatie op het NCP). Dit betekent dat
de bruinvispopulatie als gevolg van de aanleg van windparken op zee in de periode
2016 - 2030 met grote zekerheid op een niveau van minimaal 98% van de huidige (gemiddelde)
populatieomvang zal blijven.
Zoals in de toelichting bij het kavelbesluit is opgemerkt is flexibiliteit beperkt
om te kunnen verzekeren dat de effecten op gevoelig onderwaterleven niet groter zijn
dan voorafgaand aan de besluitvorming is beoordeeld en aanvaardbaar is geacht.
|
Stilstandvoorziening vogels
|
10
|
De indiener verzoekt om meer informatie over de duur van de stilstandprocedure ten
behoeve van het beperken van slachtoffers onder vogels, en pleit voor een compensatiemechanisme
voor de gevallen waarin de duur langer is dan voorzien.
|
De stilstandprocedure geldt steeds bij een verwachting van massale vogeltrek, vast
te stellen op basis van een door de Universiteit van Amsterdam ontwikkeld voorspellingsmodel.
Het startsein voor de daadwerkelijke toepassing van de stilstandmaatregel op basis
van het voorspellingsmodel zal naar verwachting minimaal 48 uur vooraf geschieden.
Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangegeven in reactie op
vragen van de Eerste Kamer, is de verwachting dat de maatregel gemiddeld 0,3 procent
van de tijd jaarlijks moet worden toegepast. 9 Dit is echter geen garantie. De uitvoering van de maatregel is bindend vastgelegd
en is de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Er komt geen compensatiemechanisme
voor de stilstandprocedure.
|
Voorschriften overdraai rotorbladen
|
11
|
De indiener verzoekt om duidelijkheid in de voorschriften ten aanzien van in hoeverre
overdraai van rotorbladen en de plaatsing van jack-up-schepen is toegestaan in de
zones rond onder meer kabels, buisleidingen, straalverbindingen, UXO’s en scheepwrakken.
|
Zie de beantwoording van zienswijze 202000407, nr. 14 en 15. Voor wat betreft de te
mijden begraven ijzerhoudende voorwerpen en mogelijk archeologisch waardevolle objecten
is overdraai van rotorbladen echter wel toegestaan. Het gaat in die gevallen om het
voorkomen van bodemberoering, waaronder ook wordt begrepen het verankeren van werkschepen
en tijdelijke installaties. In de betreffende voorschriften en in paragraaf 6.8.2 in de toelichting bij het herziene kavelbesluit is dit verduidelijkt.
|
Financiële zekerheidsstelling
|
12
|
In relatie tot de voorgeschreven financiële zekerheidsstelling verzoekt de indiener
om helderheid betreffende de periodieke herziening. Het is volgens de indiener niet
duidelijk of dit een indexeringsherziening is of een volledige herziening van het
basisbedrag.
|
Het betreft dan een herziening van zowel het basisbedrag (thans 120.000 euro per te
realiseren MW) als de periodieke indexatie daarvan.
|
Totale rotoroppervlak
|
202100642
1
|
Voorschrift 3, eerste, tweede en zevende lid, bepaalt dat ten hoogste 60 turbines worden geplaatst van ten minste 14 MW. Het totale
rotoroppervlak is maximaal 2.280.780 m2. De indiener is van mening dat met deze restrictie er indirect een voorkeur wordt
gegeven aan windturbines met een lage capaciteitsfactor. Gegeven het gepubliceerde
MER en de planning is het voor de indiener wenselijk om voor de kavel het totale rotoroppervlak
te baseren op een rotordiameter per turbine van 236 meter. Dit uiteraard afhankelijk
van de ecologische ruimte.
|
Met het oog op het beperken van de effecten op instandhoudingsdoelen van het aan te
wijzen Natura 2000-gebied Bruine Bank was in het herziene ontwerpkavelbesluit de bovengrens
van het aantal turbines gesteld op 60. Hierbij is uitgegaan van turbines met een vermogen
van ten minste 14 MW en een maximaal rotoroppervlak per kavel van 2.280.780 m2. De opsteller van de Passende beoordeling is door het bevoegd gezag verzocht nader
te onderzoeken in hoeverre de effecten verschillen in het scenario dat 60 turbines
met een grotere rotordiameter worden geplaatst in de kavel. Hierbij zijn beschikbare
gegevens gehanteerd van twee andere, reeds ontwikkelde turbines, met een rotordiameter
van 222 meter (14 MW) en 236 meter (15 MW). De conclusie is dat de verschillen in
aanvaringsslachtoffers gering zijn in vergelijking met het scenario van de eerder
onderzochte turbine met een rotordiameter van 220 meter en dat voor deze turbines
ook met zekerheid significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied zijn uit te sluiten.
Het kavelbesluit wordt aangepast, waarbij de turbine met een rotordiameter van 236
meter als richtinggevend geldt. Daartoe is in voorschrift 3, zevende lid, bepaald dat het totale rotoroppervlak maximaal 2.624.613 m2 bedraagt.
|
Diverse aspecten
|
202100643
1 t/m 12
|
Een deel van de zienswijze bevat aspecten die onder 202000409 zijn beantwoord. Voor
nr. 1 t/m 12 wordt naar die beantwoording verwezen.
|
|
Kleurstelling turbines en luchtvaartverlichting
|
13
|
De indiener verzoekt om flexibiliteit ten aanzien van de verplichte kleurstelling
van turbines en ten aanzien van de luchtvaartverlichting en verzoekt om een mogelijkheid
tot afwijking van de voorschriften indien alle betrokken autoriteiten hier toestemming
voor verlenen.
|
Hoewel zichtbaarheid voor de kavels vanaf de kust geen doorslaggevende factor is,
wordt mede gelet op het uitgangspunt van uniformiteit in kleurstelling van de windparken
op het Nederlandse deel van de Noordzee de kleur RAL 7035 voorgeschreven (voorschrift 4, tiende lid, onderdeel d). Het aanbrengen van een (in omvang beperkt) logo is toegestaan. Het kavelbesluit
bevat een bindende norm op het aspect van kleurstelling van turbines. Er is geen afwijkingsmogelijkheid.
Voor wat betreft verlichtingseisen gelden de internationale regels, zoals opgenomen
in artikel 6.16h van het Waterbesluit en het informatieblad ‘Aanduiding offshore windturbines en offshore windparken in
relatie tot luchtvaartveiligheid’. Het kavelbesluit bevat in voorschrift 4, tiende
lid ten opzichte van deze algemene regels enkele bijzondere bepalingen over de (aero)nautische
verlichting in het windpark. Deze eisen dienen betrokken te worden in de onderbouwing
voor het (verlichtings)plan dat de vergunninghouder op grond van artikel 6.16d en 6.16h van het Waterbesluit dient op te stellen.
|
Verlichting herkenningstekens/identificatiecodes
|
14
|
De indiener stelt voor om directe verlichting van herkenningstekens/identificatiecodes
in voorschrift 4, tiende lid toe te staan.
|
Vanuit ecologisch perspectief is de keuze gemaakt om indirecte verlichting voor te
schrijven. De ecologische effecten worden beperkt doordat de verlichting alleen indirect
en overkapt met een veel lagere lichtintensiteit dan de geplaatste navigatieverlichting
op de herkenningstekens schijnt. De eis van overkapping is niet in het (herziene)
ontwerpbesluit opgenomen, maar is in het definitieve kavelbesluit aan het voorschrift
toegevoegd. Directe verlichting aan de bovenzijde van het bord heeft een negatieve
impact op vissen en directe verlichting aan de onderzijde van het bord heeft een negatieve
impact op vogels. Directe verlichting aan een (of beide) zijkant(en) van het bord
kan een negatieve impact hebben op de nautische veiligheid voor met name kleine schepen
die varen in de berm langs het park of in de doorvaartpassage. De navigatieverlichting
van deze schepen valt dan mogelijk weg tussen deze directe verlichting van de borden
op de turbines.
|
Definitie rotorhoogte
|
15
|
De indiener verzoekt om een definitie van het begrip rotorhoogte in relatie tot de
stilstandvoorziening voor vogels (voorschrift 4, derde lid).
|
Voor wat betreft massale vogeltrek op rotorhoogte, waar de indiener aan refereert,
wordt in de ontwikkeling van het voorspellingsmodel thans uitgegaan van 25-250 meter
hoogte. In de toekomst kan dit gelet op de groeiende omvang van turbines anders zijn.
Er worden regelmatig stakeholderbijeenkomsten georganiseerd waar de laatste ontwikkelingen
omtrent modelontwikkeling en -implementatie worden besproken. De vergunninghouders
van windparken en eventuele andere belanghebbenden worden daarvoor uitgenodigd.
|
Rotordiameter/totale rotoroppervlak
|
202100644
1
|
De indiener merkt op dat (het voorschrift inzake het maximale rotoroppervlak gebaseerd
op) een rotordiameter van 236 meter niet de optimale ruimte biedt voor innovatie en
concurrentie op basis van de verwachte stand van de techniek in 2025. De indiener
geeft aan dat een rotordiameter van 260 meter wel deze optimale ruimte biedt.
|
Een scenario van 60 turbines met een rotordiameter van 260 meter is niet onderzocht
in de aanvulling op de Passende beoordeling. Daarmee zijn effecten op Natura 2000-gebieden
niet met zekerheid uit te sluiten. Zie verder de beantwoording van zienswijze 202100642,
nr. 1.
|
Vergunningsduur
|
2
|
De indiener pleit voor een vergunningsduur van 40 jaar ter versterking van de business
case van wind op zee. Volgens de indiener is - rekening houdend met de ontwikkel-,
bouw- en verwijderperiode - een vergunningsduur van 40 jaar nodig om de volle technische
levensduur van 35 jaar te kunnen benutten.
|
Zie ook de beantwoording van 202000407, nr. 4. Met de wijziging van de Wet windenergie op zee is het mogelijk geworden om de periode waarvoor de vergunning wordt verleend in een
kavelbesluit vast te stellen op maximaal 40 jaar (voorheen maximaal 30 jaar), met
daarin een operationele fase van 35 jaar. De verwachting is dat ten tijde van de bouw
van het windpark in Hollandse Kust (west) turbines beschikbaar zullen zijn met een
technische levensduur van 30 jaar. Het bevoegd gezag baseert zich hierbij op een informele
consultatie bij fabrikanten en een onafhankelijk advies van een gerenommeerd deskundig
bureau. De gekozen vergunning termijn van 35 jaar, met een mogelijkheid tot verlenging
tot 40 jaar sluit hier bij aan. De vergunning voor kavel VI wordt derhalve voor 35
jaar verleend. Dit is in voorschrift 6 vastgelegd.
|
Intrekken vergunning
|
3
|
De indiener stelt voor om het kavelbesluit te voorzien van een mogelijkheid tot intrekking
van de vergunning zodra ontmanteling voltooid is om zo onnodig ruimtegebruik te voorkomen.
De indiener verzoekt om het kavelbesluit pas vast te stellen na inwerkingtreding van
de Wijziging van de Wet windenergie op zee.
|
De Wet windenergie op zee biedt de mogelijkheid om een vergunning in te trekken, indien de activiteiten waarvoor
de vergunning geldt niet langer worden uitgevoerd. Dit is geregeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel b van die wet. Zodra het windpark is verwijderd, worden de activiteiten waarvoor de vergunning
is verleend, niet meer uitgevoerd. Het voorzien van een aanvullende bepaling in het
kavelbesluit ten aanzien van het intrekken van de vergunning is daarmee niet nodig.
Het kavelbesluit wordt op grond van de (gewijzigde) Wet windenergie op zee genomen.
|
Mogelijkheid verlenging vergunningsduur
|
4
|
Indien de vergunningsduur niet wordt gewijzigd naar 40 jaar, stelt de indiener voor
om een mogelijkheid tot verlenging van de vergunningsduur bij de publicatie van de
tender op te nemen.
|
De in het kavelbesluit opgenomen termijn is 35 jaar. Zie de beantwoording van de zienswijze
202100644, nr. 2. De daadwerkelijke levensduur van een windturbine hangt van veel
factoren af. Dat betekent dat het kan zijn dat een windturbine met een technische
levensduur van 30 jaar langer kan draaien dan voorspeld is. Deze ‘extra’ levensduur
kan worden geëvalueerd voordat de windturbines het einde van hun geplande levensduur
bereiken. Na evaluatie kan een verlenging van de vergunning tot maximaal 40 jaar worden
aangevraagd. Daarnaast vallen andere verbonden activa van het windpark zoals het TenneT-platform
op zee en de stroomkabels naar land onder hetzelfde principe. Ook deze activa moeten
een technische levensduur hebben van 30 jaar bij een voorgeschreven vergunningsduur
van 35 jaar voor het windpark. Bij een eventuele verlenging moeten ook deze activa
geëvalueerd worden of zij geschikt zijn voor een verlenging.
De Wet windenergie op zee biedt de mogelijkheid om een vergunning te verlengen. Het voorzien van een aanvullende
bepaling in het kavelbesluit of de vergunning ten aanzien van het intrekken van de
vergunning is daarmee niet nodig. Het kavelbesluit wordt op grond van de (gewijzigde)
Wet windenergie op zee genomen.
Het bevoegd gezag zal te zijner tijd een beleidsregel opstellen over hoe om te gaan
met verzoeken tot verlenging.
|
Stikstof operationele fase
|
5
|
De indiener vraagt of de partiële vrijstelling ten aanzien van stikstof ook voor de
operationele fase geldt.
|
Zoals gemeld in de toelichting van het kavelbesluit is voorschrift 4, vijfde lid, onderdeel a gebaseerd op artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming. Deze ‘partiële vrijstelling’ geldt niet voor de onderhoudsfase van een activiteit.
Zie ook de beantwoording van zienswijze 202000407, nr. 11. De suggestie om de bepaling
voor de onderhoudsfase gelijk te trekken met de bepaling van de aanleg- en verwijderingsfase,
is dan ook wettelijk niet mogelijk.
|
Natuurinclusief bouwen
|
6
|
De kavelbesluiten bevatten een voorschrift ter bevordering van natuurinclusief bouwen.
Voorschrift 4, zevende lid, onderdeel b, richt zich volgens de indiener voornamelijk op kunstmatige structuren, waaronder
buizen. De indiener stelt dat buizen volgens onderzoek van Deltares het risico hebben
om dicht te slibben. Ook geeft de indiener aan dat kunstmatige structuren slecht opschaalbaar
zijn. De indiener verzoekt daarom dat de meest recente kennis wordt meegenomen bij
het kavelbesluit en dat het voorschrift algemener wordt geformuleerd, zodat ruimte
ontstaat voor andere mogelijkheden tot natuurinclusief bouwen.
|
Bij het opstellen van de kavelbesluitvoorschriften is gebruik gemaakt van de meest
recente en best beschikbare kennis, inclusief raadpleging van experts. Zie de beantwoording
van zienswijzen 202000407, nr. 18 en 202100647, nr. 7.
|
Natuurinclusief bouwen
|
7
|
De indiener suggereert om in het voorschrift 4, zevende lid de steengrootte te definiëren, omdat de eisen die worden gesteld aan de aantallen
en de grootte van spleten en holen in de steenbestorting lastig te definiëren en te
garanderen zijn. Ook geeft de indiener aan dat het niet bekend is welke dieren holtes
van bepaalde afmetingen behoeven.
|
Ten aanzien van gevraagde duidelijkheid over de gedetailleerde fysieke vorm van de
in voorschrift 4, zevende lid, onderdeel e bedoelde alternatieve structuren is het aan de vergunninghouder zelf om in een plan
van aanpak aan te tonen dat de door hem beoogde alternatieve structuren op vergelijkbare
wijze een habitat zullen bieden aan de beoogde soorten als de onder onderdeel d aangegeven
structuren. Daarbij komt bovendien nog de verplichting om zelf te zorgen voor een
locatiespecifiek monitoringsprogramma. Wanneer de vergunninghouder maximale duidelijkheid
wil, kan de vergunninghouder opteren voor de in onderdeel c en onderdeel d aangegeven
opties.
|
Natuurinclusief bouwen
|
8
|
De indiener wijst erop dat de focus van het natuurinclusief bouwen, voornamelijk gericht
op kabeljauw, zich niet richt op de geschiktheid van het gebied voor platte oesters.
|
Een onderzoek van Kamermans et al. (2018)10 schat in dat Hollandse Kust (west) een ongeschikte locatie is voor platte-oesterintroducties.
|
Stilstandvoorziening vogels
|
9
|
Ter beperking van het aantal aanvaringsslachtoffers onder vogels bevatten de kavelbesluiten
een voorschrift met stilstandprocedure. De indiener verzoekt dat de aanwijzing van
de Minister dat massale vogeltrek aanstaande is, minimaal 48 uur voorafgaand aan de
betreffende nacht gemeld moet zijn bij de operator. In de toelichting is bij het (herziene)
ontwerpkavelbesluit is ‘naar verwachting 48 uur’ opgenomen.
|
De verwachting is dat het minimaal 48 uur is. Er worden regelmatig stakeholderbijeenkomsten
georganiseerd waar de laatste ontwikkelingen omtrent modelontwikkeling en -implementatie
worden besproken.
|
Stilstandvoorziening vogels
|
10
|
Bij de toepassing van de stilstandprocedure voor vogels verzoekt de indiener om het
aantal rotaties per minuut (rpm) per windturbine te verhogen van 2 naar 2,5.
|
Het voorschrift wordt niet aangepast. Bij verhoging van het aantal rotaties per minuut
neemt de effectiviteit van de maatregel af. De snelheid van de rotor is van grote
invloed op de aanvaringskans. Bij een hogere rpm heeft een vogel een kleinere kans
om zonder (dodelijk) letsel tussen de rotorbladen door te komen.
|
Stilstandvoorziening vogels
|
11
|
De indiener verzoekt dat de vogelmigratieperiodes expliciet in het voorschrift worden
opgenomen.
|
Dit is niet heel veel specifieker te maken. De periodes waarin massale vogeltrek (500
vogels per km per uur op 25–250 meter hoogte of een equivalent daarvan) plaats kan
vinden zijn in het voorjaar en najaar.
|
Stilstandvoorziening vogels
|
12
|
De indiener wenst in een vroeg stadium informatie te ontvangen over het systeem dat
de vogeltrek waarneemt, meer specifiek de technische details alsook de locatie van
het systeem.
|
Er worden regelmatig stakeholderbijeenkomsten georganiseerd waar de laatste ontwikkelingen
omtrent modelontwikkeling en -implementatie worden besproken. De vergunninghouders
van windparken en eventuele andere belanghebbenden worden daarvoor uitgenodigd.
|
Toestaan overdraai
|
13
|
Ten aanzien van de voorschriften betreffende de maatregelen ter bescherming van (afgesloten)
mijnbouwputten en ter bescherming van archeologie en cultuurhistorie, te weten voorschrift 4, achtste lid, en voorschrift 4, negende lid, verzoekt de indiener om overdraai binnen de 100-meter
zones toe te staan.
|
Er mogen in beginsel geen turbines worden geplaatst en kabels gelegd in een straal
van 100 meter rond een afgesloten mijnbouwput of locaties met mogelijk archeologisch
waardevolle objecten (waaronder ijzerhoudende objecten met mogelijk archeologische
waarde). Indien een locatie niet met een afstand van 100 meter gemeden kan worden
dient voorafgaand aan het leggen van de kabels en het plaatsen van de funderingen
van de windturbines een nader onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is opgenomen in
zowel voorschrift 4, achtste lid als voorschrift 4, negende lid.
Het gaat om het voorkomen van bodemberoering, waaronder ook wordt begrepen het verankeren
van werkschepen en tijdelijke installaties. Overdraai van rotorbladen is wel toegestaan.
Dit wordt explicieter naar voren gebracht in de betreffende voorschriften in het kavelbesluit.
|
Straalverbinding
|
14
|
De indiener verzoekt dat paragraaf 6.11.3 van het kavelbesluit, waarin is toegelicht dat in het kavelbesluit geen (bindende)
ruimtelijke reservering/uitsluiting wordt opgenomen voor de straalverbinding die de
kavel doorkruisen, wordt verwijderd. Het is volgens de indiener niet duidelijk met
welke beperkingen de ontwikkelaar rekening moet houden indien het platform P6-A niet
is verwijderd en er geen gebruikt wordt gemaakt van het 4G-netwerk.
|
De passage wordt niet geschrapt uit de toelichting. In de tekst is tot uitdrukking
gebracht dat van de vergunninghouder een constructieve opstelling mag worden verwacht,
als platform P6-A niet is verwijderd bij aanvang van de bouw van het windpark en ook
geen gebruik kan worden gemaakt van het 4G-netwerk ter vervanging
van de straalverbindingen. Door de vergunninghouder van het windpark kan in dat geval
in samenspraak met de eigenaar van de straalverbinding worden bezien in hoeverre aan
de belangen van het behoud van de verbinding tegemoet kan worden gekomen zonder afbreuk
te doen aan het uitgangspunt van een efficiënte energiewinning. Agentschap Telecom
heeft daarvoor een handreiking ontwikkeld. Op grond van de daarbij horende rekenformule
kan voor elke te behouden straalvoorzieningen een corridor van circa 130 meter vrij
worden gehouden. Deze beperkte ruimtereservering hoeft een gunstige vormgeving van
het windpark niet in de weg te staan. De beoordeling is echter maatwerk en afhankelijk
van het door de vergunninghouder te bepalen windparkontwerp.
|
Rotoroppervlak
|
202100645
1
|
Indiener stelt dat door het opnemen van een maximaal rotoroppervlak van 2.280.780
m2 in het (herziene) ontwerpbesluit de beschikbare windturbines van Vestas en SGRE uitgesloten
zijn van de competitie voor de kavel, omdat van dit type rotor slechts 52 stuks kunnen
worden geplaatst binnen de voorwaarden van het voorschrift. Dat is niet voldoende
voor het behalen van 3,4 TWh. Indiener is blij met het aanpassen van de Passende Beoordeling
om 60 turbines met 236 meter rotordiameter mogelijk te maken, maar acht het wenselijk
om het maximale rotoroppervlak zoals beschreven in het MER niet te overschrijden.
|
Zie de beantwoording van de zienswijze 202100642, nr. 1.
|
KEC 4.0
|
2
|
Indiener vraagt of het KEC 4.0 als leidraad genomen kan worden in relatie tot ecologische
innovaties binnen de tender voor de kavel.
|
Dit aspect valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit. Indiener wordt verwezen
naar de Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavel VI Hollandse Kust (west).
|
Stikstof in aanleg- en verwijderingsfase
|
3
|
In het (herziene) ontwerpkavelbesluit is vastgelegd dat de inspanning om stikstofemissies
zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, moet worden beschreven in de werkplannen,
te beoordelen door het bevoegd gezag. Indiener zou graag, ruim voorafgaand aan de
sluiting van de tender voor deze kavels, meer inzicht krijgen in wat als ‘redelijk’
wordt beschouwd t.a.v. deze inspanningsverplichting.
|
Het is op grond van voorschrift 4, vijfde lid, onderdeel a verplicht adequate maatregelen te treffen om de emissie van stikstofverbindingen
naar de lucht zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken. Zoals gesteld in de
toelichting bij het Besluit stikstofreductie en natuurherstel, waar het voorschrift
op is gebaseerd, is de emissiereductieplicht voor wat betreft de aanleg- en verwijderingsfase
een open norm. Op welke wijze effectief, uitvoerbaar, werkbaar en betaalbaar emissies
kunnen worden gereduceerd, wordt uitgewerkt in het traject van de Routekaart schoon
en emissieloos bouwen. Binnen deze routekaart is Energie als apart transitiepad opgenomen.
Binnen het transitiepad Energie is windenergie op zee één van de zes subpaden. Hierin
zal aandacht zijn voor mogelijke reductiemaatregelen bij het aanleggen van windparken
op zee. Daarbij wordt gekeken naar drietal type maatregelen: bevorderen van emissieloos
materieel, uitfaseren van vervuilend materieel op basis van normen en tot slot procesmaatregelen,
zoals het verminderen van verbruik en draaiuren bij de aanleg van het windpark op
zee. De exacte invulling van het type maatregelen wordt op dit moment nog uitgewerkt.
Een eerste stap voor het opstellen van de routekaart is het opstellen van een uitstoot
reductiepad. Dit zal gezamenlijk met de sector worden opgepakt begin 2022. Daarnaast
zal een subsidieregeling beschikbaar worden gesteld die een bijdrage levert aan het
kunnen uitvoeren van de in de routekaart afgesproken maatregelen. Het traject van
de routekaart schoon en emissieloos bouwen staat los van het kavelbesluit.
|
Stikstof in onderhoudsfase
|
4
|
Het is indiener niet duidelijk wat de inhoud en reikwijdte is van de verplichting
om stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te voorkomen tijdens de onderhoudsfase.
Het verschil tussen het begrip ‘depositie’ en het eerder genoemde ‘emissie’ zorgt
hierin voor extra onduidelijkheid.
|
Voor wat betreft de onderhoudsfase in voorschrift 4, vijfde lid, onderdeel c vastgelegd dat de stikstofdepositie in de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden
als gevolg van het onderhoud niet meer dan 0,00 mol N/ha/jr. bedraagt. Die normering
bepaalt de reikwijdte van de maatregelen. Met de publieke rekentool AERIUS Calculator
kan op basis van inzet van materieel een berekening worden gemaakt van de deposities
in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De keuze van specifiek materieel en de
inzet daarvan bepalen de emissies en daarmee de depositie. Als de norm van 0,00 N/ha/jr.
op grond van deze AERIUS-berekening wordt overschreden, zullen andere keuzes moeten
worden gemaakt voor wat betreft de inzet van materieel om aan het voorschrift te kunnen
voldoen.
Het ingezette materieel kan bij verbrandingsprocessen NOx-emissies uitstoten. De manier
waarop de uitstoot zich verspreidt, hangt af van weersomstandigheden en omgevingsfactoren.
Depositie wil zeggen dat luchtverontreinigende stoffen als neerslag of afzetting op
bodem, water, planten, dieren of gebouwen neerslaat.
|
Passende beoordeling
|
202100647
1
|
De indiener verzoekt in het kader van transparantie om gedetailleerde informatie over
de soorten die worden genoemd in de aanvulling op de passende beoordeling (Bureau
Waardenburg, 2021). Daarnaast verzoekt de indiener om informatie over de modelleringsaannames
en parameters die zijn gebruikt om het maximum aantal turbines en de andere parameters
vast te stellen.
|
De Bruine Bank wordt aangewezen voor zes vogelsoorten, te weten dwergmeeuw, jan-van-gent,
grote jager, grote mantelmeeuw, zeekoet en alk. In de (nadere) aanvulling op de Passende
beoordeling11 zijn de gemiddelde seizoensmaxima (aantal aanwezigen per soort) gepresenteerd, op
basis waarvan de soorten opgenomen zijn in het ontwerp-aanwijzingsbesluit Bruine Bank.
Voor deze soorten is in de Passende Beoordeling gekeken naar de mogelijke effecten
van een windpark in de kavels VI en VII in relatie tot habitatverlies en aanvaringen,
waarbij onder meer gebruik is gemaakt van het de CRM berekeningen met het extended-Band
model. Aanvankelijk zijn berekeningen gebaseerd op een 14 MW-turbine met een rotordiameter
van 220 meter, waarvan de kenmerken zijn opgenomen in tabel 2.3 van de aanvulling
op de Passende beoordeling. In een herziening van de memo is ook bestudeerd wat de
gevolgen bij gebruik van 60 turbines met een rotordiameter van 222 meter en 236 meter.
Die laatste turbine is, gelet op de worst case effecten, bepalend geworden voor de
aanpassing van voorschrift 3, zevende lid, waarin is bepaald dat het totale rotoroppervlak maximaal 2.624.613 m2 bedraagt. Voor het overige, zie de beantwoording van 202100642, nr. 1.
|
Stilstandvoorziening vogels
|
2
|
Ter beperking van het aantal aanvaringsslachtoffers onder vogels bevat het kavelbesluit
een voorschrift met stilstandprocedure. De indiener verzoekt om voorschrift 4, derde lid, onderdeel a aan te passen zodat de aanwijzing van de Minister dat massale vogeltrek aanstaande
is, minimaal 48 uur voorafgaand aan de betreffende nacht gemeld moet zijn. Hierbij
verzoekt de indiener dat het voorschrift zo wordt ingevuld dat er voldoende flexibiliteit
bestaat om in te spelen op de benodigde mitigatiemaatregelen op basis van toekomstige
ontwikkelingen.
|
Zie de beantwoording van zienswijze 202000407, nr. 17 en 202100644, nr. 9.
De verwachting is dat het minimaal 48 uur is. Er worden regelmatig stakeholderbijeenkomsten
georganiseerd waar de laatste ontwikkelingen omtrent modelontwikkeling en -implementatie
worden besproken. De vergunninghouders van windparken en eventuele andere belanghebbenden
worden daarvoor uitgenodigd.
|
Stikstof in onderhoudsfase
|
3
|
De indiener merkt op dat voorschrift 4, vijfde lid, onderdeel a een inspanningsverplichting voorschrijft om de uitstoot van stikstof tijdens de constructie-
en verwijderingsfase te limiteren. De indiener verzoekt om eenzelfde verplichting
op te nemen tijdens de operationele- en onderhoudsfase.
|
Zoals gemeld in de toelichting is voorschrift 4, vijfde lid, onderdeel a gebaseerd op artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming. Deze ‘partiële vrijstelling’ geldt niet voor de onderhoudsfase van een activiteit.
Zie ook de beantwoording van 202100644, nr. 5 en 202000407, nr. 10 en 11. De suggestie
om de bepaling voor de onderhoudsfase gelijk te trekken met de bepaling van de aanleg-
en verwijderingsfase, is wettelijk niet mogelijk.
|
Medewerking aan toegang tot en plaatsing van apparatuur
|
4
|
Op grond van (onder meer) voorschrift 4, derde lid, en voorschrift 5, eerste lid, dient de vergunninghouder mee te werken aan de toegang tot en de plaatsing van monitoringsapparatuur.
De indiener verzoekt om een toelichting omtrent de doelstelling van deze voorschriften.
Zo wordt voorkomen dat dubbele (onderzoeks)werkzaamheden worden uitgevoerd in relatie
tot de Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavel VI Hollandse Kust (west).
|
De door de indiener genoemde voorschriften zien op de medewerking om, indien nodig,
monitoringsvoorzieningen te plaatsen. Het gaat om vogeldetectiesystemen die het voorspellingsmodel
voor massale vogeltrek (voorschrift 4, derde lid) van data moeten voorzien en om ecologische monitoring in het kader van het Wind
op zee ecologisch programma (Wozep, voorschrift 5, eerste lid). Daar kan nog aan worden toegevoegd dat in voorschrift 4, elfde lid, een vergelijkbare
bepaling is opgenomen in relatie tot nautische apparatuur die de scheepsbewegingen
in en rond het windpark kan waarnemen. Het is op voorhand niet met zekerheid te zeggen
of plaatsing van apparatuur aan turbines nodig zal zijn. Er zal een nadere overeenkomst
worden gesloten met de vergunninghouder van het windpark.
Voor de andere monitoringswerkzaamheden waar de indiener op doelt wordt verwezen naar
de Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavel VI Hollandse Kust (west).
|
Medewerking aan toegang tot en plaatsing van apparatuur
|
5
|
De indiener wijst erop dat het geen gegeven is dat ook de windturbineleverancier tijdens
de garantieperiode van de windturbines akkoord gaat met het faciliteren van aanvullende
apparatuur.
|
De medewerkingsplicht is bindend vastgelegd in het kavelbesluit en wordt nader uitgewerkt
in een overeenkomst met de vergunninghouder. Het is de verantwoordelijkheid van de
vergunninghouder om ook met de turbinefabrikant overeen te komen dat aan het bindende
voorschrift voldaan kan worden.
|
Vergunningsduur
|
6
|
De indiener pleit voor een vergunningsduur van 40 jaar ter versterking van de business
case van wind op zee. Volgens de indiener is - rekening houdend met de ontwikkel-,
bouw- en verwijderperiode - een vergunningsduur van 40 jaar nodig om de volle technische
levensduur van 35 jaar te kunnen benutten. Hierbij draagt de indiener aan dat de beperking
van de vergunning tot 35 jaar ook de innovatieve periode met 5 jaar verkort.
|
Zie de beantwoording op zienswijze 202100644, nr. 2.
|
Natuurinclusief bouwen
|
7
|
Voorschrift 4, zevende lid betreft een voorschrift ter bevordering van natuurinclusief bouwen. De indiener wijst
erop dat het voorschrift erg voorschrijvend is opgesteld waardoor de innovatie omtrent
natuurinclusief bouwen mogelijk wordt beperkt. Daarnaast vraagt de indiener zich af
in hoeverre dit voorschrift voorziet in flexibiliteit omtrent de gedetailleerde vorm
en locatie, bijvoorbeeld om naast de turbine te bouwen.
|
In tegenstelling tot eerdere kavelbesluiten, die voorschriften voor natuurinclusief
bouwen bevatten met het karakter van een inspanningsverplichting, is het voorschrift
in de kavelbesluiten voor Hollandse Kust (west) inderdaad sterk resultaatgericht ten
aanzien van de te realiseren structuren. Dit komt voort uit een breder gedragen wens
om tijdens de realisatie van de routekaart windenergie op zee 2030 op enig moment
ook voorschriften vorm te geven die van te voren juist zoveel mogelijk helderheid
verschaffen over wat wordt gevraagd. Daarnaast is voor kavel VI Hollandse Kust (west)
een vergelijkende toets met natuurcriteria voorzien die juist veel ruimte biedt voor
eigen initiatief en innovatie op het gebied van het integraal willen meenemen van
natuur in windparkontwerpen. Zoals aangegeven in paragraaf 7.8.8 van de toelichting mogen, conform het voorschrift, maatregelen voor het zogeheten
natuurinclusief ontwerpen en bouwen alleen betrekking hebben op de windturbinefundaties
en erosiebescherming.
|
Verwijdering windpark
|
8
|
Voorschrift 7 bepaalt dat de vergunninghouder het windpark uiterlijk twee jaar nadat de exploitatie
is gestaakt, dient te verwijderen. De indiener verzoekt dringend dat dit voorschrift
wordt herschreven zodat er op het moment van ontmanteling flexibel kan worden omgegaan
met plaatselijke kenmerken van de turbines, in het bijzonder ten aanzien van plekken
waar grote biodiversiteit is ontstaan.
|
Voorschrift 7 van het kavelbesluit bevat enkel een termijn na afloop van de exploitatie, waarbinnen
een windpark moet zijn verwijderd. Dit voorschrift wordt niet aangepast. De beginselplicht
als zodanig om een windpark te verwijderen is vastgelegd in een algemene regel, te
weten artikel 6.16l van het Waterbesluit, dat mede een implementatie is van het London Protocol en het OSPAR-verdrag. Uit
de toelichting bij het Waterbesluit volgt dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij maatwerkvoorschrift de
verwijderplicht kan beperken, indien het milieu meer schade zal ondervinden van het
volledig verwijderen dan van gedeeltelijke verwijdering waarbij een deel van de fundering
in de zeebodem achterblijft.
|
Beperking mitigerende maatregelen
|
9
|
De indiener pleit voor het opnemen van een algemeen voorschrift op basis waarvan flexibel
kan worden omgegaan met mitigerende maatregelen, indien blijkt dat de ecologische
gevolgen niet uitvallen zoals voorspeld en het duidelijk is dat bepaalde mitigerende
maatregelen niet toegepast hoeven te worden.
|
De voorschriften waarin mitigerende maatregelen zijn opgenomen zijn bindend vastgelegd
om ingevolge artikel 5 en 7 Wet windenergie op zee op voorhand te kunnen verzekeren dat negatieve ecologische gevolgen zoveel als mogelijk
worden voorkomen en blijven binnen de wettelijke grenzen, ook in cumulatie met toekomstige
ontwikkelingen. Opnemen van een flexibel voorschrift is niet mogelijk.
|
Energieopbrengstberekening
|
202100648
1
|
Indiener vraagt welke van de omliggende windparken meegenomen moeten worden in de
Energy Yield Assessment (energieopbrengstberekening).
|
Dit aspect valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit. Indiener wordt verwezen
naar de Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavel VI Hollandse Kust (west).
|
Rotoroppervlak
|
2
|
Indiener stelt dat het voorgeschreven maximale rotoroppervlak erg beperkend is en
dat dit verhoogd zal moeten worden om meer turbines in de kavels te kunnen plaatsen.
|
Het voorschrift 3, zevende lid is aangepast en het maximaal rotoroppervlak bedraagt 2.624.613 m2. Zie ook de beantwoording van de zienswijze 202100642, nr. 1.
|
Financiële zekerheid
|
3
|
Indiener vraagt om een toelichting op wanneer de financiële zekerheidsstelling voor
de verwijdering van het windpark beschikbaar moet zijn en of hiervoor een vergunning
nodig is.
|
Voorschrift 8, vierde lid, is komen te vervallen. Uiterlijk op het moment dat de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) bewijs heeft ontvangen dat Garanties van Oorsprong (GvO) zijn afgegeven
over de geleverde stroom stelt de vergunninghouder zich garant door middel van een
bankgarantie aan de Staat ten bate van de verwijdering van het windpark.
|
Aanwezige gasplatforms
|
4
|
Indiener vraagt of de aanwezige gasplatforms zullen worden ontmanteld voorafgaand
aan de aanleg van de windparken in 2026 en of, indien dit het geval is, de onderhoudszones
rond deze platforms mogen worden genegeerd.
|
Zie de beantwoording van 202000407, nr. 3. In het kavelbesluit is rekening gehouden
met de buiten gebruikstelling van genoemde faciliteiten. Na verwijdering van de gasplatforms
is er in feite een afgesloten mijnbouwput, waarvoor in voorschrift vier, achtste lid een uitsluitingszone is opgenomen van 100 meter. Van en naar deze afgesloten mijnbouwputten
lopen niet langer in gebruik zijnde pijpleidingen waarvoor een (beperkte) onderhoudszone
is opgenomen van 150 meter. De onderhouds- en uitsluitingszones kunnen niet worden
genegeerd. De relevante voorschriften (2, tweede lid, en 4, achtste lid) blijven van kracht na verwijdering van de genoemde faciliteiten.
|
Aanwezige leidingen
|
5
|
Het is indiener niet duidelijk of er een onderhoudszone geldt voor de aanwezige leidingen
die op de planning staan om verwijderd te worden voorafgaand aan de ingebruikname
van de windparken.
|
Zie de beantwoording van 202000407, nr. 3 en 202100648 nr. 4. In het kavelbesluit
is rekening gehouden met de buiten gebruikstelling van platforms. Voor wat betreft
leidingen: deze blijven mogelijk achter na spoeling, zoals ook is toegelicht in het
kavelbesluit (paragrafen 6.5.1 en 6.10.1). De (beperkte) onderhoudszones van 150 meter aan weerszijden kunnen in geen geval
worden genegeerd. Het relevante voorschrift (2, tweede lid) blijft van kracht.
|
Kosten verwijdering telecomkabels
|
6
|
Indiener vraagt of de kosten van het verwijderen van (verlaten) telecomkabels voor
de windparkeigenaar zijn of voor de eigenaar van de kabels.
|
Eventuele (plaatselijke) verwijdering van mogelijk resterende stukken van de telecomkabels
door de vergunninghouder van het windpark kan worden afgestemd met de eigenaar/beheerder
van de betreffende telecomkabels. Ook de financiële verantwoordelijkheid voor verwijdering
zijn onderwerp van een private overeenkomst met de eigenaar/beheerder van de kabels.
|
Onderhoud
|
7
|
Indiener vraagt of het mogelijk is om aan te geven hoe vaak er reparaties gedaan worden
en onderhoud zal plaatsvinden en in welk seizoen dit normaal gesproken gebeurt.
|
Zie de beantwoording van 202000409, nr. 4.
|
Capaciteit aansluiting
|
8
|
Indiener vraagt wat de minimaal gegarandeerde capaciteit is voor aansluiting op het
TenneT platform Hollandse Kust (west) Alpha en wat de maximale capaciteit is die geïnstalleerd
kan worden.
|
TenneT garandeert een transportvermogen van 700 MW. Het maximaal in te voeden vermogen
van de windparken ter hoogte van het overdrachtspunt op het wisselstroomplatform bedraagt
760 MW. Uit het oogpunt van kostenefficiëntie kan het voordelig zijn om meer vermogen
te installeren dan het door de netbeheerder gegarandeerde transportvermogen. Immers
de windparken zullen lang niet altijd op vol vermogen draaien, waardoor de transportcapaciteit
van het net op zee meestal maar ten dele wordt benut. Het daadwerkelijk te installeren
vermogen wordt bepaald door de vergunninghouder, met dien verstande dat een ondergrens
geldt van 693 MW. Het maximaal te installeren vermogen wordt dus niet expliciet voorgeschreven.
Voor de milieueffecten van het windpark is de maatvoering van de turbines immers bepalend
en niet het vermogen. Aan het aantal turbines, het onderwatergeluidsniveau als gevolg
van heiactiviteit, de ashoogte, de tiphoogte, de tiplaagte, en het (totale) rotoroppervlak
zijn op grond van de resultaten van het milieueffectonderzoek beperkingen gesteld
in voorschriften.
|
Materiaal opofferingsanodes
|
9
|
Voor wat betreft het voorschrift over het materiaalgebruik van opofferingsanodes vraagt
indiener zich af of dit beoordeeld wordt (in de tender) onder het onderdeel ‘ecologische
innovatie’ voor kavel VI.
|
Het voorschrift bevat een bindende norm. Voor wat betreft de tenderaspecten valt deze
zienswijze buiten de reikwijdte van het kavelbesluit. Indiener wordt verwezen naar
de Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavel VI Hollandse Kust (west).
|
Drempelwaarde hei-energie
|
10
|
Indiener vraagt om een drempelwaarde voor lage hei-energie, die in acht moet worden
genomen bij de start van de heiwerkzaamheden, op te nemen in het kavelbesluit.
|
De heiwerkzaamheden vangen aan met een lage hei-energie. De duur en het vermogen van
de lage hei-energie dient zodanig te zijn dat bruinvissen de gelegenheid hebben om
naar een veilige locatie te zwemmen. De vergunninghouder onderbouwt in het heiplan
als bedoeld in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel e, duur en vermogen van de lage hei-energie. Bepalend is daarmee de ecologische onderbouwing
in het heiplan. Ter indicatie kan worden toegevoegd dat het gebruikelijk is om zowel
een ‘soft start’ als ‘slow start’ toe te passen en te beginnen met een hei-energie
van 500 kJ.
|
Energieopbrengstberekening
|
11
|
Indiener vraagt of de stilstandvoorziening voor vogels en vleermuizen betrokken moet
worden in de Energy Yield Assessment (energieopbrengstberekening).
|
Dit aspect valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit. Indiener wordt verwezen
naar de Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavel VI Hollandse Kust (west).
|
Stikstof
|
12
|
Indiener vraagt of de voorschriften voor het beperken van stikstofemissies alleen
betrekking hebben op de vaartuigen tijdens de bouw en exploitatie van de windparken.
Ook vragen zij of deze maatregel ook voor helikopters geldt.
|
Voorschrift 4, vijfde lid, maakt onderscheid tussen de aanleg en verwijderingsfase (onderdeel a) en de onderhoudsfase
(onderdeel c). Voor wat betreft het verschil tussen deze fasen, zie ook de beantwoording
van 202100644, nr. 4.
Het voorschrift ziet op de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht ongeacht
de bron. Het (structurele) gebruik van luchtvaartuigen is niet voorzien in de aanleg-
en verwijderingsfasen alsmede in de onderhoudsfase. Echter, in het geval van luchtvaartuigen
gebruik wordt gemaakt geldt voor het gebruik van deze luchtvaartuigen hetzelfde als
voor vaartuigen.
|
Overdraai onderhoudszones en kavelgrenzen
|
13
|
Indiener vraagt of de rotorbladen van de turbines tot buiten de grenzen van de kavel
en van de onderhoudszones mogen reiken.
|
De rotorbladen van de windturbines blijven volledig binnen de in voorschrift 2, eerste lid, genoemde contour en volledig buiten de in voorschrift 2, tweede, lid genoemde onderhouds-
en veiligheidszones. Zie verder de beantwoording van 202000409, nr. 11.
|