De Minister van Justitie en Veiligheid
Overwegende:
Dat ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Politiewet 2012, de ambtenaar van de politie bevoegd is een in te sluiten persoon aan zijn kleding
te onderzoeken op voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert;
Dat ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee
en andere opsporingsambtenaren, de ambtenaar van de politie voor de duur van de insluiting voorwerpen van waarde,
waaronder contant geld, in bewaring kan nemen die tijdens de insluiting een gevaar
voor de ingeslotene of voor anderen kunnen vormen;
Dat deze voorwerpen, als geen strafrechtelijke inbeslagneming volgt, na de invrijheidsstelling
worden teruggegeven aan de betrokken persoon;
Dat ingevolge de artikelen 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering voorwerpen, waaronder contant geld, in beslag genomen kunnen worden ten behoeve van
de in die artikelen beschreven doelen;
Dat indien het belang van de strafvordering niet meer aanwezig is, het beslag wordt
beëindigd en deze voorwerpen worden teruggegeven, in beginsel aan degene bij wie het
voorwerp in beslag is genomen;
Dat het vanuit het oogpunt van een effectieve handhaving van wetten en regels van
belang is dat de vorderingen van overheidsinstellingen op natuurlijke en rechtspersonen
worden voldaan en dat het uit dien hoofde onwenselijk is dat in bewaring of in beslag
genomen voorwerpen door de politie en het openbaar ministerie worden teruggegeven
aan de betrokken persoon, terwijl de inspecteur en de ontvanger, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, deze zouden kunnen aanwenden voor de heffing en invordering van belastingen als
bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede rechten bij
invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet;
Dat het daarom wenselijk is dat gegevens die betrekking hebben op de personalia van
de persoon van wie voorwerpen in bewaring of beslag zijn genomen alsmede informatie
over deze voorwerpen, waaronder contant geld, door de politie onderscheidenlijk het
openbaar ministerie kunnen worden verstrekt aan de inspecteur en de ontvanger, bedoeld
in hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, zodat zij in staat worden gesteld na te gaan of die voorwerpen, voordat die aan
de betrokkene worden teruggegeven, kunnen worden aangewend voor de heffing en invordering
van belastingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede rechten bij invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet;
Dat de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens thans geen grondslag bieden voor de verstrekking van deze gegevens;
Dat ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens en artikel 14, eerste lid, en 39g van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens de Minister van Justitie en Veiligheid in bijzondere gevallen toestemming kan geven
tot het verstrekken van daarbij door hem te omschrijven persoonsgegevens voor zover
dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang overeenkomstig
door hem te geven voorschriften en onder door hem te stellen voorwaarden;
Dat met de verstrekking van de voornoemde gegevens aan de hiervoor bedoelde inspecteur
en ontvanger een zwaarwegend algemeen belang wordt gediend, omdat zij hierdoor in
staat worden gesteld na te gaan of de in bewaring of in beslag genomen voorwerpen,
waaronder contant geld, kunnen worden aangewend voor de heffing en invordering van
belastingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede rechten bij invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet;
Dat ten behoeve van de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de proportionaliteit
van de gegevensverstrekking in geval van bewaring of inbeslagneming van voorwerpen,
waaronder contant geld, beperkingen worden gesteld aan de waarde van de voorwerpen
die aanleiding geeft tot de verstrekking en de te verstrekken persoonsgegevens worden
beperkt tot de personalia, en nadere voorschriften en voorwaarden worden gesteld met
betrekking tot de verdere verwerking van de gegevens. Met het begrip personalia wordt
tot uitdrukking gebracht dat het uitgangspunt is dat de te verstrekken gegevens zijn
beperkt tot gegevens omtrent naam, adres en woonplaats (NAW-gegevens), geboortedatum,
indien noodzakelijk aangevuld met nadere identificerende gegevens, zoals een BSN-nummer;
Gelet op artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens en de artikelen 14, eerste lid, en 39g, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,