Regeling beoordelingsnormen Staatsexamen Nt2

Geraadpleegd op 06-10-2024.
Geldend van 29-12-2022 t/m heden

Regeling van het College voor toetsen en examens van 29 november 2021, nummer CvTE-21.01023, houdende vaststelling van de beoordelingsnormen voor het Staatsexamen Nederlands als tweede taal (Regeling beoordelingsnormen Staatsexamen Nt2)

Het College voor toetsen en examens,

Gelet op artikel 2, vijfde lid, onderdeel c Wet College voor toetsen en examens;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • sleutel: verzameling goede antwoorden bij meerkeuzevragen.

  • voorzitter: de voorzitter van het College voor toetsen en examens;

Artikel 2. Beoordelingsnormen

  • 1 De beoordelingsnormen voor het examen Nederlands als tweede taal worden weergegeven in een voorschrift voor de beoordeling bij ieder examenonderdeel. Dit voorschrift bestaat uit algemene aanwijzingen, op grond van deze regeling en een beoordelingsmodel bij ieder examenonderdeel.

  • 2 Het voorschrift voor de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt ingericht met inachtneming van de bijlagen 1 tot en met 5.

  • 3 Het College voor toetsen en examens stelt na de afname van een examen in de onderdelen Schrijven en Spreken het voorschrift voor de beoordeling aan de beoordelaar ter beschikking.

  • 4 Voor de onderdelen Lezen en Luisteren wordt het examen beoordeeld aan de hand van het beoordelingsmodel dat als sleutel opgenomen is in het digitale systeem dat automatisch het examen beoordeelt.

Artikel 3. Algemene aanwijzingen

  • 1 De algemene aanwijzingen voor de beoordelaar betreffende de beoordeling van het onderdeel Schrijven zijn voor de Programma’s I en II opgenomen in bijlage 1.

  • 2 De algemene aanwijzingen voor de beoordelaar betreffende de beoordeling van het onderdeel Spreken zijn voor de Programma’s I en II opgenomen in bijlage 2.

  • 3 De algemene aanwijzingen betreffende de beoordeling van het onderdeel Lezen voor de Programma’s I en II zijn opgenomen in bijlage 3.

  • 4 De algemene aanwijzingen betreffende de beoordeling van het onderdeel Luisteren voor de Programma’s I en II zijn opgenomen in bijlage 4.

Artikel 4. Beoordelingsmodel

Het beoordelingsmodel bij ieder examenonderdeel wordt door het College voor toetsen en examens vastgesteld zoals vermeld in bijlage 5.

Artikel 5. Afwijking

Het College voor toetsen en examens of de voorzitter kan op voorstel van de Commissie Staatsexamen Nt2 beslissen dat voor een of meer opdrachten aan alle kandidaten het maximale aantal scorepunten of ten minste een aantal kleiner dan het maximum aantal scorepunten wordt toegekend.

Artikel 6. Aanvullende regels

Het College voor toetsen en examens of de voorzitter kan op voorstel van de Commissie Staatsexamen Nt2 beslissen, dat in het voorschrift voor de beoordeling bij een examen aanvullende regels worden opgenomen, waaronder regels voor aftrek van scorepunten.

Artikel 7. Aanpassing

De voorzitter van het College voor toetsen en examens is bevoegd de vaststellingen als opgenomen in bijlage 5 op onderdelen aan te passen.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10. Bekendmaking

De beoordelingsmodellen per examenonderdeel bedoeld in artikel 4 worden bekendgemaakt op de in bijlage 5 onder 1 opgenomen wijze.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als de Regeling beoordelingsnormen Staatsexamen Nt2.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het College voor toetsen en examens,

de voorzitter,

P.J.J. Hendrikse

Bijlage 1. Algemene aanwijzingen voor de beoordelaar betreffende de beoordeling van het onderdeel Schrijven van het Staatsexamen Nt2, als bedoeld in artikel 3, eerste lid

Inhoud examens schrijven programma i en ii

De examenonderdelen Schrijven I en II bestaan uit verschillende schrijfopdrachten. De opgaven bevatten meestal een beschrijving van een situatie en een schrijftaak. Soms is ook een tekening van de situatie toegevoegd; soms wordt een context beschreven en soms wordt een aan te vullen tekst gepresenteerd. De gegeven situaties en taken passen qua inhoud (werk, opleiding en dagelijks leven) en qua moeilijkheidsgraad bij het beoogde doel van Programma I of Programma II. Zie ook het examenprogramma. De examenduur is 100 minuten, tenzij anders aangegeven bij het examen.

De examens worden afgenomen met een computer en een qwertytoetsenbord met als toetsenbordinstelling VS Internationaal en met taalinstelling ‘Nederlands’. Kandidaten kunnen geen computergestuurde spellingscontrole hanteren. Kandidaten mogen één woordenboek gebruiken: het Van Dale Pocketwoordenboek Nederlands als tweede taal.

Opgavenset per examen

Tabel 1. Overzicht opgaven in examen Schrijven I en Schrijven II

Schrijven I

Schrijven II

1. Het schrijven van een zin of enkele zinnen (8 examenopgaven)

1. Het schrijven van een zin of enkele zinnen (7 à 8 examenopgaven)

2. Het schrijven van een kort bericht, aanvullen van een tekst of invullen van een formulier (2 examenopgaven)

2. Het schrijven van een korte tekst (1 à 2 examenopgaven)

3. Het schrijven van een korte tekst (2 examenopgaven)

3. Het schrijven van een middellange tekst (1 à 2 examenopgaven)

Aanwijzingen voor de beoordeling Schrijven

Algemeen

De zinnen en geschreven teksten worden op meerdere aspecten beoordeeld: adequaatheid/begrijpelijkheid, samenhang, woordgebruik, grammaticale correctheid, spelling en tekstverzorging (de laatste alleen bij Schrijven II). Niet alle opgaven worden op alle aspecten beoordeeld.

Het schrijven van een zin of enkele zinnen wordt beoordeeld op twee aspecten: ‘adequaatheid/begrijpelijkheid’ en ‘grammaticale correctheid’. Zowel adequaatheid/begrijpelijkheid van de tekst als grammaticale correctheid worden gewaardeerd op basis van een 2-puntsschaal: de beoordelaar kan een score 0 of 1 toekennen voor adequaatheid/begrijpelijkheid en 0 of 1 voor grammaticale correctheid. Een tekst waarvoor op basis van adequaatheid/begrijpelijkheid een score van 0 wordt toegekend, kan voor grammaticale correctheid geen score van 1 opleveren.

Het schrijven van een kort bericht, aanvullen van een tekst, invullen van een formulier of het schrijven van een korte tekst wordt in elk geval beoordeeld op de aspecten ‘adequaatheid/begrijpelijkheid’ en ‘grammaticale correctheid’. Het aspect adequaatheid/begrijpelijkheid wordt globaal beoordeeld op basis van een 4-puntsschaal: de beoordelaar kan een score van 0, 1, 2 of 3 toekennen. Zijn alle in de opdracht gevraagde elementen in de tekst verwerkt, dan wordt de tekst als ‘acceptabel’ beschouwd en wordt als uitgangspunt een score van 2 punten genomen. Een hogere score (3) of een lagere score (1) kan vervolgens toegekend worden door de totale kwaliteit van het geschrevene in ogenschouw te nemen. Een tekst waarvoor op basis van adequaatheid/begrijpelijkheid een score van 0 wordt toegekend, kan voor de overige aspecten geen scores meer opleveren. Het aspect grammaticale correctheid wordt beoordeeld op basis van een 3-puntsschaal: hier kan een score van 0, 1 of 2 toegekend worden.

Afhankelijk van de opdracht kunnen nog andere aspecten ter beoordeling worden toegevoegd: spelling, samenhang en woordgebruik. Bij de taak ‘invullen van formulieren’ wordt het aspect samenhang niet toegevoegd. Bij Schrijven II worden, naast de hiervoor genoemde aspecten (spelling, samenhang en woordgebruik), de aspecten opbouw en tekstverzorging toegevoegd. Deze toegevoegde aspecten worden beoordeeld op basis van een 2-puntsschaal: de beoordelaar kan hiervoor een score van 0 of 1 toekennen.

Bij Schrijven II wordt het schrijven van een middellange tekst in elk geval beoordeeld op de aspecten ‘adequaatheid/begrijpelijkheid’ en ‘grammaticale correctheid’. Adequaatheid/begrijpelijkheid wordt globaal beoordeeld op basis van een 6-puntsschaal: de beoordelaar kan hiervoor een score van 0, 1, 2, 3, 4 of 5 toekennen. Zijn alle in de opdracht gevraagde elementen in de tekst verwerkt, dan wordt de tekst als ‘acceptabel’ beoordeeld en wordt als uitgangspunt een score van 3 punten genomen. Hogere scores (4, 5) en lagere scores (1, 2) kunnen vervolgens toegekend worden door de totale kwaliteit van het geschrevene in ogenschouw te nemen. Een tekst waarvoor op basis van adequaatheid/begrijpelijkheid een score van 0 wordt toegekend, kan voor de overige aspecten geen scores meer opleveren. Het aspect grammaticale correctheid wordt bij een middellange tekst beoordeeld op basis van een 3-puntsschaal: de beoordelaar kan hiervoor een score van 0, 1 of 2 toekennen. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere aspecten ter beoordeling worden toegevoegd, te weten spelling, samenhang, woordgebruik, opbouw en tekstverzorging. Deze toegevoegde aspecten worden altijd op een 3-puntsschaal beoordeeld: de beoordelaar kan hiervoor per aspect 0, 1 of 2 punten toekennen.

Specifieke aanwijzingen bij de beoordelingsvoorschriften

  • Bij de beoordeling moeten de verschillende schalen onafhankelijk van elkaar gehanteerd worden. Een onzekere toekenning van een score op één van de schalen mag niet gecompenseerd worden met een score op één van de andere schalen.

  • Als er een tekst geproduceerd is met een volledig en adequaat gedeelte dat op zich voldoende zou zijn geweest voor de hoogste score, maar waar een en ander ten overvloede aan toegevoegd is dat allerlei fouten vertoont, dan wordt deze overbodige toevoeging ook meegewogen in de beoordeling. Wanneer overbodige informatie geen fouten vertoont, dan heeft dit geen invloed op de toe te kennen score.

  • Als een kandidaat volledige zinnen uit de opdracht letterlijk heeft overgeschreven, krijgt hij voor deze zinnen geen punten. De volledig overgeschreven zinnen worden dus niet in de beoordeling betrokken. Zinsdelen mogen wel letterlijk overgeschreven worden. Overgeschreven zinsdelen worden wel in de beoordeling betrokken.

Adequaatheid/begrijpelijkheid

  • Bij het vaststellen van adequaatheid/begrijpelijkheid wordt tolerant beoordeeld; het waarheidsgehalte of juistheidsgehalte van de inhoud van de boodschap in de ogen van de beoordelaar moet niet in de beoordeling worden betrokken.

  • Bij de beoordeling van adequaatheid/begrijpelijkheid spelen de volgende aspecten een rol:

    • de tekst heeft een duidelijke relatie met de opdracht;

    • de intentie van de schrijver wordt uit deze tekst zonder meer duidelijk en de tekst is goed te begrijpen.

  • Als lexicale keuzes de begrijpelijkheid van een tekst ernstig aantasten, komt dat tot uiting in de waardering voor het aspect adequaatheid/begrijpelijkheid. Een afzonderlijke beoordeling van het woordgebruik wordt alleen bij die opdrachten toegepast waar specifiek woordgebruik relevant kan zijn.

  • Als spelfouten de begrijpelijkheid van een tekst ernstig aantasten, komt dat tot uiting in de waardering voor het aspect adequaatheid/begrijpelijkheid. Een afzonderlijke beoordeling van spelling wordt alleen bij die opdrachten toegepast waar spelling relevant kan zijn.

Grammaticale correctheid

  • Bij het aspect grammaticale correctheid moet beoordeeld worden op fouten zoals bijvoorbeeld woord- en zinsvormingsfouten, fouten tegen de ‘er’-constructie, congruentiefouten, voorzetselfouten enzovoorts.

  • Fouten tegen het woordgeslacht en fouten die daaruit voortvloeien, mogen voorkomen.

  • Het vergeten van een lidwoord is een grammaticale fout die wel in de beoordeling wordt betrokken.

  • In het beoordelingsmodel is bij de taken ‘zinnen aanvullen/zinnen tussenvoegen’ een expliciete opmerking gemaakt wanneer er sprake moet zijn van bijvoorbeeld bijzinvolgorde of inversie. Dat betekent echter niet dat alleen in die gevallen de woordvolgorde correct moet zijn, met andere woorden: de woordvolgorde moet correct zijn.

  • Wanneer iemand bij de taken ‘zinnen aanvullen/tussenvoegen’ door het geschrevene zelf het gebruik van een bepaalde werkwoordtijd afdwingt, dan moet deze ook gerealiseerd worden om 1 punt te kunnen behalen voor grammaticale correctheid.

Samenhang en opbouw (alleen Schrijven II)

  • De samenhang van een tekst heeft betrekking op de inhoudelijke relatie van tekstonderdelen: is het inhoudelijke verband tussen de zinnen goed en wordt het bijvoorbeeld aangegeven door het gebruik van signaal- en/of verbindingswoorden.

  • De opbouw heeft betrekking op het geheel van een tekst: is de tekst logisch opgebouwd door een duidelijke indeling, bijvoorbeeld een inleiding, een kern en een slot.

Tekstverzorging (alleen Schrijven II)

  • Bij het aspect tekstverzorging wordt beoordeeld of de tekst een passende opmaak heeft en of de interpunctie goed is toegepast.

  • Bij opmaak wordt gekeken naar het inzetten van witregels, tussenkopjes, en het gebruik van opmaakelementen (vet, cursief, onderstreept).

  • Bij interpunctie wordt het gebruik van hoofdletters, punten, komma’s en vraagtekens beoordeeld.

  • Bij de korte taak kan maximaal 1 punt worden toegekend, bij de middellange taak kunnen maximaal 2 punten voor dit aspect worden toegekend.

Taakspecifiek

  • Bij ‘zinnen tussenvoegen’ is het toevoegen van een voegwoord toegestaan voor zover de grammaticaliteit van de constructie daardoor niet gestoord wordt. Fouten tegen interpunctie die daardoor ontstaan, zijn in dit geval toegestaan. Als door de toevoeging de begrijpelijkheid wordt aangetast, komt dat tot uiting in de beoordeling van het aspect adequaatheid/begrijpelijkheid.

  • Als er bij ‘een zin aanvullen’ en ‘een zin tussenvoegen’ bij het aspect grammaticale correctheid specifieke opmerkingen genoemd staan, dan moet het schrijfproduct in ieder geval aan die eisen voldoen om 1 punt te kunnen behalen. Realisering van de bij de specifieke opmerkingen vermelde constructie levert overigens niet zonder meer 1 punt op. Het is mogelijk dat er 0 punten worden toegekend op basis van andere fouten tegen formele kenmerken, bijvoorbeeld door fouten tegen de woordvolgorde of door congruentiefouten.

  • Het is bij ‘een zin aanvullen’ en ‘een zin tussenvoegen’ mogelijk dat de creativiteit van de schrijver zo groot is dat hij/zij een product schrijft dat weliswaar niet voldoet aan de specifieke eisen genoemd bij het aspect adequaatheid/begrijpelijkheid, maar dat desondanks adequaat genoemd kan worden. In een dergelijk geval moet 1 punt worden toegekend voor adequaatheid/begrijpelijkheid.

  • Als er bij een korte of een middellange schrijftaak een tekst is geproduceerd waaruit blijkt dat de stimulus anders is geïnterpreteerd dan bedoeld, dan kan dat product voor het aspect adequaatheid/begrijpelijkheid nooit de maximaal te behalen score krijgen (3 punten bij een korte schrijftaak en 5 punten bij een middellange schrijftaak). De overige schaalpunten kunnen wel gebruikt worden om de kwaliteit van het product te waarderen.

Toekenning score examen Schrijven

Voor het examen Schrijven kan de kandidaat per opdracht meerdere punten behalen. Voor elke zinsopdracht kan de kandidaat maximaal 2 punten behalen. Schrijven I: Voor de formuliertaak is het maximum 7 punten en voor de tekstaanvultaak, kort bericht en korte tekst is het maximum 8 punten. Schrijven II: voor elke korte opdracht is het maximum 10 punten en voor de middellange opdracht is het maximum 17 punten.

De prestaties van de kandidaat worden beoordeeld door meerdere onafhankelijk van elkaar werkende beoordelaars. Het aantal toegekende punten is het gemiddelde van de puntentoekenning van de beoordelaars (zie examenprogramma voor nadere toelichting).

Voor de rapportage aan de kandidaat wordt de puntenscore omgezet in een vaardigheidsscore die wordt gegeven op een vaardigheidsschaal. Een score van 500 of hoger op de vaardigheidsschaal betekent dat de kandidaat geslaagd is.

Het aantal aspecten waarop kandidaten worden beoordeeld, is niet voor elk examen hetzelfde. Bovendien zijn de opgaven niet allemaal even moeilijk. Daarom is bij elk examen een ander aantal punten nodig om een vaardigheidsscore van 500 te halen om te slagen.

Bijlage 2. Algemene aanwijzingen voor de beoordelaar betreffende de beoordeling van het onderdeel Spreken van het Staatsexamen Nt2, als bedoeld in artikel 3, tweede lid

Inhoud Examens Spreken Programma I en II

De examenonderdelen Spreken I en II bestaan uit verschillende spreekopdrachten. De opgaven bevatten meestal een beschrijving van een situatie en een spreektaak, soms wordt om een mening gevraagd. Regelmatig is ook een tekening of zijn meerdere tekeningen van de situatie toegevoegd. De gegeven situaties en taken passen qua inhoud (werk, opleiding en dagelijks leven) en qua moeilijkheidsgraad bij het beoogde doel van Programma I of Programma II. Zie ook het examenprogramma. De examenduur is maximaal 30 minuten, tenzij anders aangegeven bij het examen.

De examens worden afgenomen met een computer. De opdrachten worden via het beeldscherm weergegeven. Ze worden via de computer met een koptelefoon beluisterd en de antwoorden worden via een microfoon ingesproken en digitaal bewaard.

Opgavenset per examen

Tabel 1. Overzicht opgaven in examen Spreken I en Spreken II

Spreken I

Spreken II

Deel 1

8 korte spreekopdrachten

Spreektijd: 20 seconden

Deel 1

4 korte spreekopdrachten

Spreektijd: 20 seconden

Deel 2

8 middellange spreekopdrachten

Spreektijd: 30 seconden

Deel 2

8 middellange spreekopdrachten

Spreektijd: 30 seconden

 

Deel 3

1 lange spreekopdracht

Spreektijd: 2 minuten

Aanwijzingen voor de beoordeling Spreken

Algemeen

De spreekuitingen van de kandidaten worden op meerdere aspecten beoordeeld: woord- en zinsvorming, uitspraak, tempo, inhoud, woordkeus en woordenschat. Niet alle opgaven worden op alle aspecten beoordeeld.

Voordat de uiting van een kandidaat daadwerkelijk op de beoordelingsaspecten wordt beoordeeld, wordt nagegaan of de uiting te beoordelen is. Hier speelt de preconditie een rol. De vraag in de preconditie is: is de uiting te beoordelen? Bij het controleren van de preconditie moet één van de onderstaande keuzemogelijkheden worden aangevinkt:

  • Nee, want het is geen verstaanbare Nederlandse reactie in relatie tot de context.

  • Ja, want het is een verstaanbare Nederlandse reactie in relatie tot de context.

  • Nee, want de kandidaat zegt niets.

  • Nee, want er is een technisch probleem.

Wanneer bij de preconditie ‘ja’ aangevinkt is, kan de spreekopdracht verder beoordeeld worden.

De korte spreekopdracht wordt beoordeeld op twee aspecten: op ‘inhoud’ en op ‘woord- en zinsvorming’ of ‘woordkeus’. Zowel voor inhoud als voor woord- en zinsvorming of woordkeus worden punten toegekend op basis van een 2-puntsschaal: de beoordelaar kan een score 0 of 1 toekennen voor inhoud, en 0 of 1 voor woord- en zinsvorming en woordkeus.

De middellange spreekopdracht wordt in ieder geval beoordeeld op de aspecten ‘inhoud’ en ‘woord- en zinsvorming’. Daarnaast worden een of meer van de volgende aspecten beoordeeld: ‘woordenschat’, ‘uitspraak’ en ‘tempo’. De aspecten inhoud, woord- en zinsvorming, woordenschat en uitspraak worden beoordeeld op basis van een 4-puntsschaal: de beoordelaar kan een score van 0, 1, 2 of 3 toekennen. Bij het aspect woord- en zinsvorming wordt bij de beoordeling rekening gehouden met de lengte van de uiting. Voor het aspect tempo worden punten toegekend op basis van een 2-puntsschaal: de beoordelaar kan een score 0 of 1 toekennen.

De lange spreekopdracht komt alleen bij Spreken II voor. Deze wordt beoordeeld op de aspecten ‘inhoud’ en ‘woord- en zinsvorming’. Daarnaast worden de volgende aspecten beoordeeld: ‘coherentie’, ‘woordenschat’, ‘uitspraak’ en ‘tempo’. De aspecten inhoud, woord- en zinsvorming, coherentie, woordenschat en uitspraak worden beoordeeld op basis van een 4-puntsschaal: de beoordelaar kan een score van 0, 1, 2 of 3 toekennen. Voor het aspect tempo worden punten toegekend op basis van een 2-puntsschaal: de beoordelaar kan een score 0 of 1 toekennen.

Specifieke aanwijzingen bij de beoordelingsvoorschriften

  • Wanneer een kandidaat één of meer plaatjes anders interpreteert dan in de beoordelingsvoorschriften bedoeld wordt, maar de opdracht toch goed uitwerkt (een instructie geven, een beschrijving geven etc.), moet het spreekproduct analoog aan de bestaande voorschriften beoordeeld worden.

  • Bij opdrachten waarbij kandidaten (een mening met) argumenten moeten geven, moet de beoordelaar er alert op zijn dat niet de inhoud van de argumentatie op geldigheid beoordeeld wordt. Iets wat een luisteraar/beoordelaar belachelijk vindt, kan voor de spreker een prima reden zijn. Als de uiting duidelijk is, kan iemand drie punten bij 'inhoud' krijgen.

  • Telefoonconventies: Enkele opdrachten vragen van de kandidaat een telefonische reactie. In de meeste gevallen wordt daarbij gesuggereerd dat het gesprek al even bezig is, zodat de kandidaat zich niet meer hoeft voor te stellen. Een enkele keer moet de kandidaat reageren op iemand die de telefoon opneemt. Vanwege het kunstmatige karakter van de examensituatie is het bij deze opdrachten niet de bedoeling dat er beoordeeld wordt of de kandidaat zich eerst voorstelt, tenzij het beoordelingsvoorschrift dat expliciet vermeldt.

Inhoud

  • Het kan voorkomen dat een kandidaat een reactie geeft die niet expliciet in de voorschriften opgenomen is. Wanneer deze reactie adequaat is in de gegeven situatie, dan kan een kandidaat toch het maximale aantal punten krijgen bij ‘inhoud’, afhankelijk van de duidelijkheid van de uiting.

  • Als er echt alleen maar voorgelezen wordt, geldt dat bij ‘inhoud’ maximaal één punt toegekend mag worden. De kandidaten zijn gewaarschuwd tegen het uitsluitend voorlezen (via de ‘Aanwijzingen’ die bij het begin van het examen worden vertoond op het scherm).

  • Bij sommige opdrachten moet de beoordelaar ook letten op het volgende: wanneer een kandidaat de gevraagde taalhandeling niet realiseert, kan bij ‘inhoud’ maximaal één punt toegekend worden. Wanneer de gevraagde taalhandeling bijvoorbeeld het geven van een instructie is en een kandidaat geeft een beschrijving, dan kan dus maximaal één punt worden toegekend. Aan de beoordelaar wordt in de beoordelingsvoorschriften die bij de opgaven horen, duidelijk gemaakt wanneer hij hiermee rekening moet houden.

  • Benutten van de spreektijd:

    Het is niet de bedoeling dat de beoordelaar, ongeacht de inhoud van een antwoord van een kandidaat, alleen kijkt of de kandidaat de spreektijd volledig heeft benut. Het benutten van de spreektijd wordt pas belangrijk als een kandidaat geen tijd meer heeft om bijvoorbeeld drie gegeven plaatjes te beschrijven, doordat hij één of twee van de drie plaatjes uitvoerig beschrijft. Je mag dan redelijkerwijs aannemen dat deze kandidaat bij iets meer tijd wel alle plaatjes had kunnen beschrijven. Als de uiting van de kandidaat duidelijk is en hij de spreektijd volledig heeft benut, dan kan hij toch het maximaal aantal punten behalen bij ‘inhoud’, ook al heeft hij niet alle plaatjes beschreven.

Woordkeus

  • Als een kandidaat bij een plaatje waarop een pot verf te zien is bijvoorbeeld zegt: 'een pot met dat spul', dan krijgt hij nul punten bij dit aspect. Hij heeft wel laten zien een zodanige woordenschat te hebben dat hij kan omschrijven wat hij bedoelt, maar de woordkeus is in dit geval (te) beperkt. Een ander voorbeeld: een kandidaat zegt, wanneer hij een kleiner uniform wil: 'Mag ik één nummer kleiner?', in plaats van het correcte 'Mag ik één maat kleiner?'. Ook hier geldt: de woordenschat is groot genoeg om de bedoeling duidelijk te maken, maar er is sprake van een verkeerde woordkeus.

Woord- en zinsvorming

  • Bij de middellange opdrachten wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine fouten (categorie-1-fouten) en andere dan kleine fouten (categorie-2-fouten). Onder kleine fouten (categorie-1-fouten) verstaan we lidwoordfouten en fouten die daaruit voortvloeien. Fouten in verkleinwoorden en meervoudsvormen vallen ook onder kleine fouten. Met andere dan kleine fouten (categorie-2-fouten) worden fouten bedoeld zoals verkeerde werkwoordvervoegingen, fouten in de woordvolgorde of het weglaten van 'het' als persoonlijk voornaamwoord (bijvoorbeeld: 'Ik heb een mooi boek gekocht maar was heel duur').

  • Bij de middellange opdrachten wordt bij de beoordeling een onderscheid gemaakt tussen langere en kortere uitingen en wel tussen uitingen die uit minimaal drie zinnen bestaan (>2 zinnen) en uitingen die uit maximaal twee zinnen bestaan (≤2 zinnen). Dit is gedaan om kandidaten die langer spreken en dus ook meer fouten kunnen maken, niet te straffen voor het feit dat ze een langere reactie geven dan een ander.

  • Wanneer een kandidaat alleen maar voorleest, geldt dat bij ‘Woord- en zinsvorming’ maximaal één punt toegekend mag worden.

Toekenning score examen Spreken

Voor het examen Spreken kan de kandidaat per opdracht meerdere punten behalen. Voor elke korte opdracht uit het spreekexamen kan de kandidaat maximaal 2 punten behalen. Voor elke middellange opdracht kan de kandidaat bij het examen Spreken I tussen de 9 en 12 punten behalen en bij Spreken II tussen de 9 en 13 punten. Voor de lange opdracht (alleen bij Spreken II) kan de kandidaat maximaal 16 punten behalen. De uitingen en gesproken teksten van de kandidaten worden op meerdere aspecten beoordeeld: woord- en zinsvorming, uitspraak, tempo, inhoud, coherentie en woordenschat. Niet alle opgaven worden op alle aspecten beoordeeld.

Voor sommige aspecten is de schaal 0-1, voor andere aspecten is er een puntenschaal met meerdere punten. Beoordelaars beoordelen de spreekuitingen van verschillende kandidaten in een random, niet zelf te beïnvloeden volgorde. Doordat de uitingen van een kandidaat per opdracht (gesegmenteerd) beoordeeld worden, zijn er meerdere beoordelaars bij het beoordelen van een heel examen van een kandidaat betrokken. Het aantal toegekende punten is het gemiddelde van de puntentoekenning van deze beoordelaars (zie examenprogramma voor nadere toelichting).

Voor de rapportage aan de kandidaat wordt de puntenscore omgezet in een vaardigheidsscore die wordt gegeven op een vaardigheidsschaal. Een score van 500 of hoger op de vaardigheidsschaal betekent dat de kandidaat geslaagd is.

Het aantal en type aspecten waarop kandidaten beoordeeld worden, kan variëren per examen. Bovendien zijn de opgaven niet allemaal even moeilijk. Daarom is bij elk examen een ander aantal punten nodig om een vaardigheidsscore van 500 te halen.

Bijlage 3. Algemene aanwijzingen betreffende de beoordeling van het onderdeel Lezen, van het Staatsexamen Nt2, als bedoeld in artikel 3, derde lid

Inhoud examen Lezen Programma I en II

De examens Lezen I en II bestaan ieder uit 6 teksten met in totaal circa 35 meerkeuzevragen die betrekking hebben op de domeinen Werk, Opleiding en Dagelijks leven. De teksten passen qua inhoud en moeilijkheidsgraad bij het beoogde doel van Programma I of Programma II. Zie ook het examenprogramma. De teksten zijn instructief, descriptief, beschouwend of persuasief van aard. Per tekst kunnen 3 tot 8 vragen voorgelegd worden.

De teksten worden aangeboden in een tekstboekje met instructies. De vragen en antwoorden verschijnen op een beeldscherm en daar klikken kandidaten de juiste antwoorden aan. De examentijd van Lezen I is 110 minuten en de examentijd van Lezen II is 100 minuten, tenzij anders aangegeven.

Beoordeling en toekenning score examen Lezen

De scoring van de antwoorden bij de examenopgaven gebeurt automatisch. Het aantal goed beantwoorde vragen wordt door de computer geregistreerd. Elk goed antwoord levert een punt op.

Voor de rapportage aan de kandidaat wordt de puntenscore omgezet in een vaardigheidsscore die wordt gegeven op een vaardigheidsschaal. Een score van 500 of hoger op de vaardigheidsschaal betekent dat de kandidaat geslaagd is.

De examens zijn niet altijd even lang. Bovendien zijn de opgaven niet allemaal even moeilijk. Daarom is bij elk examen een ander aantal punten nodig om een vaardigheidsscore van 500 te halen.

Bijlage 4. Algemene aanwijzingen betreffende de beoordeling van het onderdeel Luisteren van het Staatsexamen Nt2, als bedoeld in artikel 3, vierde lid

Inhoud examen Luisteren Programma I en II

Het examen Luisteren bestaat uit 3 tot 5 audioteksten en 1 tot 3 videofragmenten met in totaal 37-40 meerkeuzevragen die betrekking hebben op de domeinen Werk, Opleiding en Dagelijks leven. De teksten passen qua inhoud en moeilijkheidsgraad bij het beoogde doel van Programma I en II. Zie ook het examenprogramma. De teksten zijn instructief, descriptief, beschouwend of persuasief van aard. Bij elke audiotekst en bij elk videofragment worden minimaal 2 en maximaal 10 vragen gesteld.

In het examen Luisteren zijn zowel mannenstemmen als vrouwenstemmen te horen. Er wordt zowel globaal luisteren als selectief luisteren getoetst. De opgaven worden een voor een op een beeldscherm gepresenteerd. De kandidaat kiest een antwoord en klikt dan op ‘Volgende‘ om de volgende opgave te lezen vóór het volgende fragment start. De kandidaat kan elk fragment maar één keer beluisteren/bekijken. De examentijd is maximaal 90 minuten, tenzij anders aangegeven.

Beoordeling en toekenning score examen Luisteren

De scoring van de antwoorden bij de examenopgaven gebeurt automatisch. Het aantal goed beantwoorde vragen wordt door de computer geregistreerd. Elk goed antwoord levert een punt op.

Voor de rapportage aan de kandidaat wordt de puntenscore omgezet in een vaardigheidsscore die wordt gegeven op een vaardigheidsschaal. Een score van 500 of hoger op de vaardigheidsschaal betekent dat de kandidaat geslaagd is.

De examens zijn niet altijd even lang. Bovendien zijn de opgaven niet allemaal even moeilijk. Daarom is bij elk examen een ander aantal punten nodig om een vaardigheidsscore van 500 te halen.

Bijlage 5. Bekendmaking van (vastgestelde) beoordelingsmodellen per examenonderdeel en de daarbij behorende scores, als bedoeld in de artikelen 4 en 10

  • 1. Voor wat betreft de beoordelingsmodellen per examenonderdeel en de daarbij behorende scores geldt:

    De beoordelingsmodellen en de daarbij behorende scores worden niet eerder bekendgemaakt dan nadat het College voor toetsen en examens heeft vastgesteld dat de betreffende opgaven niet meer onderdeel van een examenonderdeel zullen uitmaken.

    De opgaven kunnen daarna onderdeel uitmaken van oefenopgaven die openbaar gemaakt worden.

  • 2. Bekendmaking van het volledige voorschrift voor de beoordeling voor de examenonderdelen vindt plaats:

    • a. Voor wat betreft examenonderdelen Schrijven en Spreken aan de beoordelaar;

    • b. Voor wat betreft examenonderdelen Lezen en Luisteren geldt dat deze worden opgenomen als sleutel in het digitale systeem dat automatisch de examenonderdelen beoordeelt.

Beoordelingsmodellen voor het Staatsexamen Nederlands als tweede taal worden per examenonderdeel, samen met de opgaven, vastgesteld voor:

Staatsexamen Nederlands als tweede taal

Programma I

  • Schrijven

  • Spreken

  • Lezen

  • Luisteren

Staatsexamen Nederlands als tweede taal

Programma II

  • Schrijven

  • Spreken

  • Lezen

  • Luisteren