Bijlage 1. Toelichting op de nadere regel
Deze bijlage geeft een toelichting op de Nadere regel; ‘Dbbc’s, zzp’s en extramurale
parameters fz’ en is als volgt opgebouwd:
Algemene toelichting fz
Artikelsgewijze toelichting:
Algemene toelichting fz
Bekostiging van de fz
Fz in strafrechtelijk kader vindt plaats op basis van indicatiestelling door het Nederlands
Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP/Ifz), de Reclassering of het Psycho Medisch
Overleg (PMO, Gevangeniswezen). In de indicatiestelling wordt het recht van de patiënt
op fz vastgelegd. De Divisie Forensische Zorg (ForZo/JJI) van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid (JenV) koopt deze zorg vooraf in bij zorgaanbieders.
Verantwoording/bekostiging zorg in dbbc’s
Voor zorg in het kader van de behandeling van de patiënt (zowel met als zonder verblijf)
geldt de dbbc-systematiek. Hieronder valt ook de behandeling aan sterk gedragsgestoorde
licht verstandelijk gehandicapten (sglvg), op voorwaarde dat er een indicatie is voor
deze zorg met behandeling. Ook de begeleidings- en dagbestedingsactiviteiten die onlosmakelijk
onderdeel uitmaken van de behandeling, worden gerekend tot de dbbc-systematiek.
De zorgaanbieders verantwoorden de geleverde zorg door middel van de dbbc-registratie.
De dbbc-systematiek geldt voor instellingen die aan volwassenen (of jongeren die volgens
het volwassenenrecht zijn berecht) psychiatrische zorg, verslavingszorg of verstandelijk
gehandicaptenzorg bieden als onderdeel van een straf.
Welke fz krijgt de patiënt
De strafrechtelijke titel en bijbehorend advies bepalen welke fz een patiënt zal ontvangen.
Een advies over deze titel, bijbehorende zorg en beveiligingsniveau wordt op basis
van een indicatiestelling bepaald. De indicatiestelling wordt onafhankelijk en objectief
uitgevoerd, zodat het zorgaanbod afgestemd wordt op de zorgbehoefte van de patiënt.
Na het afgeven van een indicatieadvies wordt met inachtneming van dit advies door
het OM of de Rechtspraak een besluit genomen of de patiënt klinische zorg, ambulante
zorg of beschermd wonen nodig heeft. De patiënt wordt geplaatst binnen een instellingom daar vervolgens zorg te ontvangen van de zorgaanbieder.
Figuur 1 Proces plaatsing patiënt
Dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters
Naast de dbbc-systematiek wordt in de bekostiging van de fz ook gewerkt met zorgzwaartepakketten
(zzp’s) en extramurale parameters. Of de dbbc-systematiek of de zzp-bekostiging/extramurale
parameters van toepassing is, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of behandeling
onderdeel is van het zorgplan.
Specifieke zaken die niet geregistreerd kunnen worden op basis van de dbbc-systematiek
zijn:
ambulante begeleiding (extramurale parameters)
verblijf met begeleiding zonder behandeling (zzp’s)
zorg aan verstandelijk beperkten, met uitzondering van de zorg die is
gericht op de behandeling van een gedragsstoornis, verslaving of
psychiatrische problematiek
Zie ter illustratie Figuur 2 Bepaling dbbc-systematiek zzp/extramurale parameters.
Begeleiding, al dan niet in combinatie met verblijf, die gericht is op het bevorderen,
behouden of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt, wordt tot de zzp- dan
wel extramurale bekostiging gerekend.
Ambulante behandeling kan aangeboden worden naast begeleiding (met of zonder verblijf).
De ambulante behandeling wordt dan afgerekend in dbbc’s, de begeleiding in extramurale
parameters (zonder verblijf) of in zzp’s (met verblijf).
Figuur 2 Bepaling dbbc-systematiek zzp/extramurale parameters
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2. Algemene Bepalingen
-
2.2: De samenloop tussen dbbc’s en zzp-c in de fz wijkt af van de samenloop tussen dbc’s
en zzp-b in de curatieve ggz. Dit wordt veroorzaakt doordat de zzp-c is gericht op
begeleiding zonder behandeling, en de zzp-b gericht is op voortgezette behandeling
met verblijf. In de fz is het toegestaan om tegelijkertijd een ambulante dbbc te registreren
in combinatie met een zzp.
Artikel 3. Dbbc’s
Wat is een dbbc
Dbbc staat voor diagnose behandeling beveiliging combinatie. Een dbbc omvat het traject
tot maximaal 365 kalenderdagen dat een patiënt doorloopt als hij zorg nodig heeft
voor een specifieke diagnose, vanaf het eerste contact bij een fz-zorgaanbieder tot
en met de behandeling die hier eventueel uit volgt. De dbbc vormt de basis voor de
declaratie van de geleverde zorg in het kader van deze diagnose bij de verzekeraar
(i.c. ForZo/JJI).
Waaruit bestaat een dbbc
Een dbbc in de fz is opgebouwd uit patiëntgerichte activiteiten, verblijfsdagen, dagbesteding
en verrichtingen en de daaraan bestede tijd of aantallen. Afhankelijk van de set van
activiteiten, verblijfsdagen, uren dagbesteding en verrichtingen en de tijd of aantallen
die hieraan besteed zijn, wordt een aparte behandelprestatie, verblijfsprestatie en/of
overige prestatie afgeleid. Aan de behandel- en verblijfsprestaties zijn tarieven
verbonden. Deze tarieven worden jaarlijks vastgesteld door de NZa.
3.1.1. Registratie
De dbbc-systematiek in de fz werkt volgens een proces van registratie, validatie en
afleiding.
Registratie
Het registratieproces start op het moment dat een patiënt die in een forensische zorginstelling
geplaatst is, bij de zorgbieder komt met een zorgvraag. Op dat moment worden meteen
een zorgtraject en een dbbc geopend. Een zorgtraject volgt het zorgproces voor één
primaire diagnose en kan bestaan uit een initiële dbbc, waarin de primaire diagnose
is gesteld, en een onbeperkt aantal vervolg-dbbc's.
Validatie
Als de dbbc is afgesloten volgt de validatie. Tijdens de validatie wordt de dbbc gecontroleerd
op een volgens deze nadere regel goede en technisch volledige registratie.
Afleiding
Na de validatie wordt via de afleiding bepaald in welke behandelprestatie / productgroep
de dbbc terechtkomt. Vervolgens wordt de dbbc als onderdeel van de factuur naar de
zorgverzekeraar gestuurd en worden daarnaast de dbbc-gegevens aan het Dbc-informatiesysteem
(DIS) geleverd.
Figuur 3: Proces van registratie, validatie en afleiding
Vergelijking met de dbc-systematiek
Voor de fz gelden andere registratieregels dan voor de geestelijke gezondheidszorg
(ggz). Wel is de dbbc-systematiek zo goed mogelijk afgestemd op de dbc-systematiek
van de ggz om de continuïteit van zorg in de zorgketen te verbeteren. Essentiële verschillen
met de dbc-systematiek van de ggz zijn:
Indicatiestelling
In de fz vindt voorafgaand aan het zorgtraject een onafhankelijke indicatiestelling
plaats. Dit is nodig om de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak vast te stellen.
Daarnaast is deze indicatiestelling bepalend voor de plaatsing van patiënten bij zorgaanbieders.
Beveiligingsniveau
Een essentieel onderdeel van de fz is het beveiligingsniveau. De mate van en de kosten
voor de beveiliging van de patiënt en de behandelomgeving worden in de productstructuur
inzichtelijk gemaakt. Daarom is de extra ‘b’ van beveiliging in de naamgeving van
de dbbc-systematiek toegevoegd.
Zorginkoop
De ForZo/JJI, onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen, is verantwoordelijk
voor de inkoop van fz in een strafrechtelijk kader en de plaatsing van volwassenen
die deze zorg nodig hebben. In deze sector wordt ForZo/JJI gezien als zorgverzekeraar.
3.1.2. Openen dbbc
Binnen de dbbc-systematiek wordt onderscheid gemaakt tussen de termen ‘zorgtraject’,
‘initiële dbbc’ en ‘vervolg-dbbc’.
Zorgtraject
Een dbbc maakt deel uit van een zorgtraject. Voordat een eerste dbbc geopend kan worden
moet eerst een zorgtraject zijn gestart. De aanmeldingsdatum van de patiënt bepaalt
de startdatum van het zorgtraject. Het vastleggen van de aanmeldingsdatum is verplicht
volgens de minimale dataset (mds).
Een initiële dbbc, met eventueel één of meerdere vervolg-dbbc’s, vormen het zorgtraject.
Dit omvat de totale zorg die wordt geleverd in het kader van de behandeling van één
primaire diagnose.
Wie opent een zorgtraject
Een zorgtraject kan bijvoorbeeld geopend worden door het secretariaat, op het moment
dat een patiënt wordt aangemeld.
Relatie tussen zorgtraject en dbbc
De startdatum van het zorgtraject kan hetzelfde zijn als de openingsdatum van de initiële
dbbc, maar dit hoeft niet. De initiële dbbc wordt namelijk pas geopend wanneer de
eerste patiëntgebonden activiteit, uitgevoerd door een beroep waarvan de tijd afleidt
naar een prestatie, met een behandelaar plaatsvindt.
Het openen van een dbbc is een administratieve handeling. Iedereen onder verantwoordelijkheid
van de hoofdhandelaar kan een dbbc openen.
Figuur 4 Zorgtraject en dbbc's
3.1.2.1. Openingsdatum dbbc
Na plaatsing van de patiënt kan de hoofdbehandelaar starten met het openen van een
dbbc. Bij het openen van een dbbc moet een openingsdatum vermeld worden. Dit is verplicht
volgens de minimale dataset (mds). De openingsdatum van de initiële dbbc is altijd
gelijk aan de datum waarop de eerst(volgende) directe of indirecte patiëntgebonden
activiteit, uitgevoerd door een beroep waarvan de tijd afleidt naar een prestatie,
plaatsvindt.
3.1.2.2. Initiële dbbc
Een initiële dbbc is de dbbc die wordt geopend voor een eerste of nieuwe primaire
zorgvraag van een patiënt. De initiële dbbc is altijd de eerste dbbc binnen een zorgtraject.
Wanneer een initiële dbbc openen:
Als een nieuwe patiënt zich aanmeldt.
Let op:
-
− Beschikt een zorgaanbieder over meerdere locaties en verandert een patiënt van locatie
maar niet van primaire diagnose, dan is er géén sprake van een nieuwe patiënt. De
hoofdbehandelaar op de andere locatie mag dan geen initiële dbbc openen. Alle geboden
zorg op de andere locatie voor dezelfde primaire diagnose moet op de al geopende dbbc
worden geregistreerd.
-
− Bij overplaatsing van een patiënt gedurende het fpt is er altijd sprake van een nieuwe
patiënt. De zorgaanbieder waarnaar de patiënt overgeplaatst wordt, opent in deze situatie
dus een initiële dbbc met het zorgtype fpt proefverlof (144) of fpt voorwaardelijke
beëindiging (145).
Als een bekende patiënt voor een andere primaire diagnose in zorg komt dan de diagnose
waarvoor de patiënt al in behandeling is. Dit geldt ook als de strafrechtelijke titel
gelijk blijft.
Let op:
Er kan sprake zijn van parallelle of seriële zorgtrajecten. De voorwaarden daarvoor
en een nadere toelichting zijn te vinden in het onderdeel 3.1.3.9 Omgaan met meerdere
primairediagnoses in deze bijlage.
Als de strafrechtelijke titel verandert.
Als van een bekende patiënt de strafrechtelijke titel verandert, is er sprake van
een nieuw indicatie- en plaatsingsbesluit en wordt een initiële dbbc geopend voor
de nieuwe strafrechtelijke titel. De hoofdbehandelaar sluit de dbbc en opent een initiële
dbbc voor de nieuwe strafrechtelijke titel.
Als een strafrechtelijke titel wordt opgelegd.
Als een bekende patiënt in zorg is in het kader van een voorgenomen indicatiestelling
en hij een strafrechtelijke titel opgelegd krijgt, sluit de hoofdbehandelaar de dbbc
met het zorgtype ‘Voorgenomen indicatiestelling’. Vervolgens opent hij een nieuwe
initiële dbbc met één van de 21 strafrechtelijke titels.
Figuur 5 Situaties waarin een initiële dbbc moet worden geopend
3.1.2.3. Heropenen
Als de patiënt binnen 35 dagen na het afsluiten van de dbbc terugkomt in zorg voor
dezelfde diagnose moet, tenzij de doorlooptijd van de dbbc meer dan 365 dagen wordt
de voorafgaande dbbc heropend worden.
Als de patiënt terugkomt in zorg en een nieuw plaatsingsnummer krijgt, wordt de dbbc
niet heropend, maar wordt een nieuwe dbbc geopend.
3.1.2.4 en 3.1.2.5. Vervolg-dbbc
Een vervolg-dbbc is een dbbc die volgt op een initiële dbbc of een voorgaande vervolg-dbbc.
Een vervolg-dbbc heeft altijd precies dezelfde primaire diagnose als de eerder afgesloten
initiële dbbc of vervolg-dbbc. Een vervolg-dbbc wordt geopend op de dag na sluiting
van de voorgaande dbbc.
Wanneer een vervolg-dbbc openen
Bij het openen van een vervolg-dbbc is altijd sprake van een bekende patiënt en precies
dezelfde primaire diagnose. Een vervolg-dbbc valt altijd onder hetzelfde zorgtraject
waaronder de bijbehorende initiële dbbc en eventuele eerdere vervolg-dbbc’s vallen.
Let op: Bij een vervolg-dbbc mag de primaire diagnose niet verschillen van de primaire
diagnose van de vorige (initiële of vervolg-) dbbc. Dit houdt ook in dat als de primaire
diagnose in dezelfde hoofdgroep valt als bij de voorgaande dbbc, maar niet precies
hetzelfde is, een initiële dbbc geopend moet worden voor het behandelen van de nieuwe
diagnose.
In de volgende situaties wordt een vervolg-dbbc geopend:
De lopende dbbc staat 365 dagen open.
Als een (initiële of vervolg-) dbbc 365 dagen open staat en de behandeling is nog
niet afgerond, sluit de hoofdbehandelaar de lopende dbbc.
In verband met overgang naar forensisch psychiatrisch toezicht (fpt).
Er kan sprake zijn van een forensisch psychiatrisch toezicht (fpt) in de fasen transmuraal
verlof, proefverlof en voorwaardelijke beëindiging. Specifieke activiteiten en verrichtingen
worden tijdens de fasen proefverlof en voorwaardelijke beëindiging door een forensisch
psychiatrisch centrum (fpc) uitgevoerd. Deze activiteiten en verrichtingen moeten
geregistreerd worden op een vervolg-dbbc met het zorgtype fpt. Als een patiënt tijdelijk
wordt teruggeplaatst in een fpc, wordt gesproken van een time-out. Zie ook Figuur
4 Zorgtraject en dbbc's en Figuur 5 Situaties waarin een initiële dbbc moet worden geopend.
Als een patiënt overgaat naar de fase proefverlof of fase voorwaardelijke beëindiging
In dat geval wordt de voorgaande (vervolg)-dbbc gesloten (ook als de 365-dagen grens
nog niet bereikt is). Als afsluitreden moet worden gekozen voor ‘afsluiten dbbc vanwege
openen vervolg-dbbc’ (afsluitreden 4). Eén dag na sluiting van deze dbbc wordt een
vervolg-dbbc met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ of ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’
geopend. Wanneer de behandeling na 365 dagen na openingsdatum van de dbbc met zorgtype
fpt voortgezet wordt, wordt opnieuw een vervolg-dbbc met zorgtype fpt geopend.
Bij time-out tijdens fase proefverlof of fase voorwaardelijke beëindiging
Het kan zijn dat de patiënt tijdens het fpt met zorgtype ‘proefverlof’ of ‘voorwaardelijke
beëindiging’ in een time-out terechtkomt.
In dat geval moet de dbbc met zorgtype ‘fpt proefverlof’ of ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’
worden gesloten met reden ‘afsluiting time-out’ (afsluitreden 8). Aansluitend wordt
in hetzelfde zorgtraject een nieuwe vervolg-dbbc geopend. Tijdens de fase proefverlof
heeft deze het zorgtype ‘tbs met proefverlof (art. 51 Bvt)’ en tijdens de fase voorwaardelijke beëindiging het zorgtype ‘Voorwaardelijke beëindiging
van de verpleging van overheidswege (art. 38 g Sr)’.
Let op:
Bij een vervolg-dbbc mag de primaire diagnose niet verschillen van de primaire diagnose
van de vorige (initiële of vervolg-) dbbc. Dit houdt ook in dat als de primaire diagnose
in dezelfde hoofdgroep valt als bij de voorgaande dbbc maar niet precies hetzelfde
is, een initiële dbbc geopend moet worden voor het behandelen van de nieuwe diagnose.
Figuur 6 Fpt tijdens fase proefverlof
Figuur 7 Fpt tijdens fase voorwaardelijke beëindiging
Figuur 8 Situaties waarin een vervolg-dbbc kan worden geopend
3.1.3. Typeren
Het typeren van een dbbc bestaat uit verschillende onderdelen: het vastleggen van
de identificatiegegevens van de patiënt, het vastleggen van het zorgtype, het vastleggen
van de aard en mate van gevaar, het vastleggen van de aard van het delict en het vastleggen
van de (primaire) diagnose van de patiënt.
3.1.3.1. Wie typeert
De hoofdbehandelaar is eindverantwoordelijk voor het juist invullen van de volledige
typering. Alleen de hoofdbehandelaar mag typeren.
Uitsluitend zorgverleners met een beroep dat is opgenomen in het BIG-register, waarvan het beroep is opgenomen op de dbbc-beroepentabel en die bevoegd en bekwaam
zijn om patiënten te classificeren volgens de systematiek van de DSM-5, kunnen als
hoofdbehandelaar worden aangemerkt.
De hoofdbehandelaar is uiteindelijk verantwoordelijk voor het juist invullen van de
volledige typering. Met inachtneming van relevante wet- en regelgeving en bovenstaande
eisen, mag elke instelling zelf bepalen wie als hoofdbehandelaar wordt aangewezen.
Wanneer typeren
De dbbc moet bij het sluiten volledig en juist getypeerd zijn. Bij voorkeur typeert
de hoofdbehandelaar de dbbc binnen een maand na opening.
Let op:
De elementen zorgtype en aard delict worden éénmalig aan het begin van het zorgtraject door de hoofdbehandelaar vastgelegd.
De elementen diagnose en aard en mate van gevaar worden door de hoofdbehandelaar ingevuld en kunnen als dat gewenst is gedurende de
looptijd van de (initiële) dbbc gewijzigd worden. Bij het wijzigen van de gevaartypering
wordt de datum vastgelegd waarop de wijziging heeft plaatsgevonden.
Wanneer het zorgtype ‘Verdiepingsdiagnostiek’ (146) wordt gekozen, kan de dbbc worden
afgesloten zonder registratie van aard delict en/of diagnoseclassificatie.
3.1.3.2. Vastleggen identificatiegegevens
Het eerste onderdeel van de typering is het vastleggen van de identificatiegegevens
van de patiënt. Welke gegevens de zorgaanbieder in ieder geval moet invullen bij de
identificatiegegevens van een patiënt, is gebaseerd op de minimale dataset (mds).
Dit zijn de volgende gegevens:
naam patiënt
geboortedatum
geslacht
patiëntnummer
strafrechtsketennummer (skn)
circuit
startdatum dbbc
einddatum dbbc
startdatum strafrechtelijke titel
einddatum strafrechtelijke titel
3.1.3.3. Vastleggen zorgtype
Het tweede onderdeel van de typering is het vastleggen van de aanleiding tot fz. Dit
heet het zorgtype. Het zorgtype beschrijft de reden van het (eerste) contact tussen
de zorgaanbieder en de patiënt.
De aanleiding tot de zorg kan zijn dat een patiënt een strafrechtelijke titel heeft
of dat er sprake is van een voorgenomen indicatiestelling, fpt of verdiepingsdiagnostiek.
Welk zorgtype gebruiken
Er zijn verschillende zorgtypen (codes) voor initiële en vervolg-dbbc’s.
Een uitgebreide beschrijving inclusief de te gebruiken codes is te vinden in Bijlage 2: Zorgtypen.
3.1.3.5. Vastleggen aard en mate van gevaar
Het derde onderdeel van de typering is het vastleggen van de aard van het gevaar en
de mate waarin de patiënt een gevaar vormt. Dit gevaar wordt in drie categorieën getypeerd:
-
1. Acuut fysiek gevaar
Hierbij geeft de hoofdbehandelaar aan in welke mate de patiënt een fysiek gevaar vormt
voor zijn omgeving en/of voor zichzelf. Het gaat hier om het gevaar van de patiënt
in de behandelsetting gedurende het afgelopen jaar. Als de patiënt korter dan een
jaar in de instelling verblijft, gaat het om het gevaar van de patiënt in de behandelsetting
sinds opname. De hoofdbehandelaar baseert de mate van gevaar op de eventuele incidenten
die zich in het afgelopen jaar/sinds opname hebben voorgedaan.
Voorbeelden van incidenten zijn:
De patiënt heeft een gevaar gevormd voor een ander.
De patiënt heeft zichzelf of een ander daadwerkelijk schade berokkend.
De patiënt is gesepareerd geweest.
De mate van acuut fysiek gevaar is onderverdeeld in de volgende categorieën:
Geen risico: geen dreiging aanwezig.
Laag risico: verbale dreiging.
Matig risico: één (fysiek) incident en eventueel verbale dreiging.
Hoog risico: meerdere incidenten dan wel één ernstig incident waarbij schade aan het slachtoffer
of de patiënt zelf is berokkend.
-
• Vluchtgevaar
Hier geeft de hoofdbehandelaar aan in welke mate de patiënt, die klinisch is opgenomen,
ontsnappingspogingen heeft voorbereid en/of heeft ondernomen. De hoofdbehandelaar
gebruikt hiervoor alle hem bekende informatie die hij relevant acht, ook als die ver
in het verleden ligt. De mate van vluchtgevaar moet alleen worden beoordeeld als de
patiënt klinisch wordt behandeld.
De mate van vluchtgevaar is onderverdeeld in de volgende categorieën:
Geen risico: patiënt heeft geen poging tot ontvluchting ondernomen.
Laag risico: patiënt heeft in het verleden voorbereidingen getroffen voor een vluchtpoging, zonder
een daadwerkelijke poging te doen.
Matig risico: patiënt heeft in het verleden daadwerkelijk een vluchtpoging ondernomen.
Hoog risico: patiënt is er in het verleden in geslaagd te ontsnappen.
Niet van toepassing: patiënt wordt ambulant behandeld.
Het gaat hierbij om het gevaar wanneer de patiënt zich op dit moment in de maatschappij
zou begeven. Hiervoor moet de hoofdbehandelaar gebruik maken van één van de volgende
risicotaxatie-instrumenten: HKT-30, HCR-20 of SVR-20. Wanneer voor de patiënt risicotaxatie(s)
gedaan zijn in het kader van verlofbewegingen, kan informatie uit die risicotaxatie(s)
gebruikt worden voor het classificeren van het recidivegevaar. De categorieën voor
recidivegevaar zijn:
Voor het classificeren van de mate van recidivegevaar maakt de hoofdbehandelaar gebruik
van de score op een risicotaxatie-instrument, bijvoorbeeld:
-
− HKT-30
-
− HCR-20
-
− SVR-20
De categorieën voor recidivegevaar zijn:
-
− geen/laag risico
-
− matig risico
-
− hoog risico
-
− onbekend
Let op: De categorie ‘onbekend’ wordt gebruikt wanneer de hoofdbehandelaar geen uitspraak
kan doen over de mate van het recidivegevaar, omdat de patiënt nog niet veroordeeld
is (preventieve fase).
3.1.3.6. Vastleggen aard delict
Het vierde onderdeel van de typering is het vastleggen van de aard van het delict.
De classificatie van de aard delict gebeurt aan de hand van tien clusters die zijn
benoemd in het BooG-instrument. Deze clusters staan weergegeven in Bijlage 3: Vastleggen aard van delict.
Het is mogelijk om meer dan één aard delict te registreren. Bij het typeren van een
aard delict wordt geen onderscheid gemaakt tussen een poging tot het delict en het
daadwerkelijk plegen van het delict.
3.1.3.7. Vastleggen diagnose van de patiënt
Het vijfde onderdeel van de typering is het vastleggen van de diagnose van de patiënt.
De diagnoseclassificatie in de dbbc-systematiek sluit aan bij de regels die gelden
voor het gebruik van de DSM-5. De DSM-5 diagnose wordt via een conversietabel vertaald
naar een DSM-IV-TR diagnose. De hoofdbehandelaar registreert de diagnose met behulp
van de diagnosetabel die is gebaseerd op de DSM-IV-TR. De diagnose moet geregistreerd
worden op vijf assen.
As 1: Klinische stoornissen
Op As 1 kunnen één of meerdere stoornissen worden geselecteerd volgens de diagnosetabel.
Tabel 1 laat tevens zien hoe de hoofdgroepen van de diagnosetabel volgen uit de hoofdgroepen
van de DSM-IV-TR.
Op As 1 is de diagnose 799.9 ‘Diagnose/aandoening uitgesteld’ niet toegestaan.
Registreer V71.09 ‘Geen diagnose of aandoening op As 1 aanwezig’ als er geen As 1-stoornis
bij de betreffende patiënt aanwezig is
Tabel 1: As 1 Klinische stoornissen
As 1 Klinische stoornissen
|
DSM IV-TR
|
Diagnosetabel
|
Stoornissen in de kindertijd
|
Stoornissen in de kindertijd
|
Delirium, dementie en amnestische en andere cognitieve stoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Psychische stoornissen door een somatische aandoening
|
Restgroep diagnoses
|
Aan een middel gebonden stoornissen
|
Aan een middel gebonden stoornissen
|
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
|
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
|
Stemmingsstoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Angststoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Somatoforme stoornis
|
Restgroep diagnoses
|
Nagebootste stoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Dissociatieve stoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Seksuele stoornissen en genderidentiteitsstoornissen
|
Seksuele stoornissen
|
Eetstoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Slaapstoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Stoornissen in de impulsbeheersing
|
Stoornissen in de impulsbeheersing
|
Aanpassingsstoornissen
|
Restgroep diagnoses
|
Andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
|
Restgroep diagnoses
|
Problemen in verband met misbruik of verwaarlozing
|
As 2: Persoonlijkheidsstoornissen
Op As 2 kunnen één of meerdere stoornissen worden geselecteerd volgens de diagnosetabel.
Geef per stoornis aan of de stoornis aanwezig is of dat er trekken van deze stoornis
aanwezig zijn. Naast de registratie van de persoonlijkheidsstoornissen kan maximaal
één code voor zwakzinnigheid of zwakbegaafdheid worden geregistreerd. Tabel 2 laat
zien hoe de hoofdgroepen van de diagnosetabel volgen uit de hoofdgroepen van de DSM-IV-TR.
Let op:
Per persoonlijkheidsstoornis sluiten de antwoordmogelijkheden ‘aanwezig’ en ‘trekken
van’ elkaar uit.
Op As 2 kunt u wel kiezen voor de code 799.9 ‘Diagnose/aandoening uitgesteld’, maar
deze kan nooit de primaire diagnose van de dbbc zijn.
Registreer V71.09 ‘Geen diagnose of aandoening op As 2 aanwezig’ als er geen As 2-stoornis
bij de betreffende patiënt aanwezig is.
Tabel 2: As 2 Persoonlijkheidsstoornissen
As 2 Persoonlijkheidsstoornissen
|
DSM IV-TR
|
Diagnosetabel
|
Zwakzinnigheid (Stoornissen in de kindertijd)
• Lichte zwakzinnigheid
• Matige zwakzinnigheid
• Ernstige zwakzinnigheid
• Diepe zwakzinnigheid
• Zwakzinnigheid, ernst niet gespecificeerd
|
Restgroep diagnoses
|
Persoonlijkheidsstoornissen
• Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
• Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
• Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
• Antisociale persoonlijkheidsstoornis
• Borderline persoonlijkheidsstoornis
• Theatrale persoonlijkheidsstoornis
• Narcistische persoonlijkheidsstoornis
• Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
• Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
• Obsessieve – compulsieve persoonlijkheidsstoornis
• Persoonlijkheidsstoornis NAO
• Uitgesteld / geen persoonlijkheidsstoornis
|
Persoonlijkheidsstoornissen
|
Zwakbegaafdheid (bijkomende problemen die een reden voor zorg kunnen zijn)
|
Restgroep diagnoses
|
As 3: Somatische aandoeningen
Registreer alleen de somatische aandoening die een directe relatie heeft met de As
1- of As 2-stoornis (bijvoorbeeld: delirium door een somatische aandoening).
De registratie van somatische aandoeningen is in de dbbc-systematiek beperkt tot drie
niveaus:
De hoofdbehandelaar beoordeelt of er sprake is van enkelvoudig of complex. In Tabel 3 staan de omschrijvingen van de somatische aandoeningen die op As 3 van de diagnosetabel
geselecteerd kunnen worden.
Tabel 3: As 3 Somatische aandoeningen
As 3 Somatische aandoeningen
|
Diagnosetabel
|
Bijzonderheden
|
Diagnose op As3, complex
|
Registreer alleen de somatische diagnoses die een directe relatie hebben met de As
1- of As 2-stoornis
|
Diagnose op As3 enkelvoudig
|
Geen of geen relevante diagnose op As3
|
As 4: Psychosociale factoren en omgevingsfactoren
Op As 4 worden psychosociale factoren en omgevingsfactoren vastgelegd die een duidelijk
zorgverzwarende factor vormen bij de behandeling van de primaire diagnose. Registreer
‘diagnose of aandoening niet aanwezig’ als er geen As 4-factor aanwezig is. Tabel 4 geeft deze factoren weer.
Tabel 4: As 4 Psychosociale factoren en omgevingsfactoren
As 4 Psychosociale factoren en omgevingsfactoren
|
Factoren
|
Bijzonderheden
|
Problemen binnen de primaire steungroep
|
Deze psychosociale factoren en omgevingsfactoren mogen alleen vastgesteld worden als
ze duidelijk zorgverzwarend werken.
|
Problemen verbonden aan de sociale omgeving
|
Studie/scholingsproblemen
|
Werkproblemen
|
Woonproblemen
|
Financiële problemen
|
Problemen met de toegankelijkheid van gezondheidsdiensten
|
Problemen met justitie/ politie of met de misdaad
|
Andere psychosociale en omgevingsproblemen
|
Geen diagnose/ factor op As 4 aanwezig
|
Als er geen psychosociale factoren aanwezig zijn of wanneer deze geen consequenties
hebben voor de behandeling van de primaire diagnose, moet deze code geregistreerd
worden.
|
As 5: GAF-score
Ten slotte registreert de hoofdbehandelaar op As 5 de Global Assessment of Functioning-score
(GAF-score) driemaal:
Bij openen (tweemaal):
De hoogste GAF-score van de voorgaande 365 dagen. Is er geen eerdere GAF-score? Registreer
dan de GAF-score bij het begin van de behandeling of maak een inschatting van de hoogste
GAF-score van het afgelopen jaar.
De GAF-score op het moment van openen van de dbbc.
Bij sluiten: de GAF-score op de einddatum van de dbbc.
De verdeling van de GAF-scores zoals deze wordt gebruikt in de dbbc-systematiek is
weergegeven in Tabel 5.
Tabel 5: As 5 GAF-score
As 5: GAF-score
|
GAF
|
GAF score 1–10
|
GAF score 11–20
|
GAF score 21–30
|
GAF score 31–40
|
GAF score 41–50
|
GAF score 51–60
|
GAF score 61–70
|
GAF score 71–80
|
GAF score 81–90
|
GAF score 91–100
|
3.1.3.8. Registreren primaire diagnose
Nadat de diagnose op alle assen is geregistreerd, kan worden aangegeven wat de primaire
diagnose is. De primaire diagnose is de belangrijkste reden voor de behandeling. Deze
is gekoppeld aan het zorgtraject. Alleen een diagnose op As 1 of As 2 kan worden geselecteerd
als primaire diagnose. Wanneer de primaire diagnose van een openstaande initiële dbbc
wijzigt en de nieuwe primaire diagnose valt in een andere hoofdgroep, dan moeten het
zorgtraject en bijbehorende dbbc worden gesloten en wordt opnieuw een initiële dbbc
geopend.
Let op:
De primaire diagnose kan niet een van de volgende codes zijn: ‘799.9 Diagnose/aandoening
uitgesteld’ of ‘V71.09 Geen diagnose of aandoening op As 2 aanwezig’.
Als er bij een diagnose op As 2 ‘Trekken van.’ wordt gescoord, kan deze wel dienen
als primaire diagnose.
De eventuele code op As 2 voor zwakzinnigheid of zwakbegaafdheid kan niet als primaire
diagnose geregistreerd worden (hieronder vallen ook de codes voor stoornissen in de
kindertijd op As 2).
V-codes kunnen als primaire diagnose gekozen worden.
Wijzigen diagnose bij lopende dbbc
Een vervolg-dbbc heeft altijd precies dezelfde primaire diagnose als de voorgaande
(initiële) dbbc. Deze diagnose kan niet worden aangepast.
Dit betekent dat als de primaire diagnose in dezelfde hoofdgroep valt als bij de voorgaande
dbbc, maar niet precies hetzelfde is, een initiële dbbc geopend moet worden voor het
behandelen van de nieuwe diagnose.
Als de primaire diagnose van een openstaande initiële dbbc wijzigt wordt de diagnose
van die initiële dbbc aangepast. Er wordt dus géén nieuwe initiële dbbc (en geen nieuw
zorgtraject) geopend. Dit geldt zowel bij wijzigingen naar een diagnose binnen dezelfde
hoofdgroep als naar een diagnose in een andere hoofdgroep. Een uitzondering geldt
op dit punt bij stepped care. Als eerst één diagnose wordt behandeld en vervolgens
de behandeling van een tweede diagnose wordt ingezet, mag voor de behandeling van
de tweede diagnose een nieuwe initiële dbc worden geregistreerd.
3.1.3.9. Omgaan met meerdere primaire diagnoses
Het is mogelijk dat bij een patiënt meerdere (primaire) diagnoses worden vastgesteld.
Afhankelijk van hoe de diagnoses zich tot elkaar verhouden kan worden gekozen voor
parallelle of opeenvolgende zorgtrajecten.
-
a. Parallelle zorgtrajecten
Er is sprake parallelle zorgtrajecten als de hoofdbehandelaar meerdere initiële dbbc’s
en bijbehorende zorgtrajecten opent. Parallelle zorgtrajecten kunnen worden geregistreerd
als er sprake is van meerdere primaire diagnoses waarvoor gelijktijdig substantieel
verschillende behandelingen moeten worden ingezet. De hoofdbehandelaar moet het openen
van parallelle zorgtrajecten op dat punt ook kunnen verantwoorden.
Tabel 6 Mogelijke parallelle diagnosehoofdgroepen
Parallelliteit fz: hoofdgroepen
|
001
|
Stoornissen in de kindertijd
|
002
|
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
|
003
|
Problemen ivm misbruik of verwaarlozing
|
004
|
Delirium, dementie en amnestische en andere cognitieve stoornissen
|
005
|
Psychische stoornissen door een somatische aandoening
|
006
|
Stemmingsstoornissen
|
007
|
Angststoornissen
|
008
|
Somatoforme stoornissen
|
009
|
Nagebootste stoornissen
|
010
|
Dissociatieve stoornissen
|
011
|
Eetstoornissen
|
012
|
Slaapstoornissen
|
013
|
Stoornissen in de impulsbeheersing
|
014
|
Aanpassingsstoornissen
|
015
|
Andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
|
016
|
Bijkomende codes/ geen diagnose
|
017
|
Zwakzinnigheid (Stoornissen in de kindertijd)
|
018
|
Zwakbegaafdheid (Bijkomende problemen die een reden voor zorg kunnen zijn)
|
019
|
Bijkomende codes/ geen diagnose
|
020
|
Seksuele stoornissen
|
021
|
Stoornissen in de impulsbeheersing
|
022
|
Aan een middel gebonden stoornissen
|
023
|
Persoonlijkheidsstoornissen
|
Parallelle zorgtrajecten mogen niet in eenzelfde diagnosehoofdgroep vallen. Zie hiervoor
ook artikel 3.1.3.9 van deze nadere regel. Onder diagnosehoofdgroep verstaan we een
combinatie tussen de hoofdgroepen zoals deze in de DSM-IV-TR worden aangeduid, en
de diagnosehoofdgroepen zoals opgenomen in de prestatiecode. In bovenstaande tabel
wordt aangegeven welke hoofdgroepen ontstaan wanneer deze combinatie tussen DMS-IV-TR
en de prestatiecode wordt gemaakt. In totaal zijn er voor de fz 23 hoofdgroepen.
Voorwaarden parallelle zorgtrajecten:
Een patiënt kan binnen één instelling maximaal drie openstaande zorgtrajecten hebben.
Bij initiële parallelle dbbc’s en bijbehorende zorgtrajecten is het een voorwaarde
dat de primaire diagnoses een verschillende parallelliteitscode kennen. Zie Tabel 6.
Voor behandeling bij elektroconvulsie therapie (ect) geldt een uitzondering op de
genoemde voorwaarden voor parallelle trajecten. Als er sprake is van een behandeling
in combinatie met ect door twee zorgaanbieders, is het toegestaan om twee zorgtrajecten
met dezelfde diagnosehoofdgroep (zoals opgenomen in tabel 6) te declareren. De uitzondering
voor ect wordt gemaakt om praktische beperkingen in het declareren van deze zorg weg
te nemen.
Daarnaast geldt een uitzondering als ambulante behandeling gelijktijdig met proefverlof
of voorwaardelijke beëindiging wordt ingezet.
In het geval van forensisch psychiatrisch toezicht (fpt) en een gelijktijdig openstaand
regulier zorgtraject, is het niet nodig dat de primaire diagnose van beide zorgtrajecten
verschilt. Tijdens de fasen proefverlof en voorwaardelijke beëindiging kan gelijktijdig
met het fpt of een time-out tijdens het fpt ook ambulante behandeling plaatsvinden.
Hiervoor worden een apart zorgtraject en initiële dbbc geopend met het zorgtype ‘tbs
met proefverlof’ (tijdens de fase proefverlof) of zorgtype ‘Voorwaardelijke beëindiging
van de verpleging van overheidswege’ (tijdens de fase voorwaardelijke beëindiging).
Figuur 9: Parallelle zorgtrajecten
Seriële (opeenvolgende) zorgtrajecten
Er kan sprake zijn van verschillende diagnoses waarvan één diagnose het meest dringend
is (comorbiditeit). Er is dan sprake van één primaire diagnose en meerdere nevendiagnoses.
In een dergelijke situatie opent de hoofdbehandelaar eerst een initiële dbbc en een
zorgtraject voor de primaire diagnose. Als de patiënt voor de primaire diagnose is
uitbehandeld, sluit de hoofdbehandelaar het zorgtraject en opent een nieuwe initiële
dbbc en een nieuw zorgtraject, waarbij de eerdere nevendiagnose de nieuwe primaire
diagnose wordt. We spreken dan van opeenvolgende zorgtrajecten. Deze vorm van opeenvolgend
behandelen heet ook wel de ‘stepped care-systematiek’.
Let op: De voorwaarde voor opeenvolgende dbbc’s en bijbehorende zorgtrajecten is dat
de primaire diagnoses van elkaar verschillen.
Figuur 10: Opeenvolgende zorgtrajecten
Voorbeeld:
Een patiënt heeft een alcoholverslaving en een depressie. Is de alcoholverslaving
de aandoening die het meest dringend moet worden behandeld, dan opent de hoofdbehandelaar
daarvoor een initiële dbbc met de alcoholverslaving als primaire diagnose. Als de
patiënt voor de alcoholverslaving is uitbehandeld, opent hij een nieuw zorgtraject
met een nieuwe initiële dbbc met depressie als primaire diagnose.
3.1.4. Registreren
Alle activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van de zorg voor een patiënt
moeten worden geregistreerd op een dbbc.
Registratie kan plaatsvinden door middel van het registreren van tijd op een bepaalde
activiteit, en in sommige gevallen door het registreren van een aantal van een specifieke
overige deelprestaties.
Een behandelaar mag alleen de patiëntgebonden tijd registreren die hij daadwerkelijk
heeft besteed aan die activiteit.
Op een dbbc kunnen activiteiten op verschillende categorieën geregistreerd worden:
diagnostiek en behandeling, dagbesteding, verblijf en verrichtingen. Deze categorieën
worden hieronder apart besproken.
Figuur 11 Zorgcategorieën
3.1.4.1. Wie mogen registreren?
Alleen behandelaren waarvan het beroep op de openingsdatum van de dbbc is opgenomen
in de dbbc-Beroepentabel (Bijlage 5: Dbbc-beroepentabel) mogen op de dbbc diagnostiek en behandeling registreren zoals
beschreven in de Activiteitenlijst (Bijlage 4 en 4a: Activiteiten en verrichtingen en Bijlage 4A: Verkorte lijst Activiteiten en verrichtingen).
3.1.4.2–3.1.4.10. Diagnostiek en behandeling registreren
Er kunnen verschillende vormen van tijd worden geregistreerd: direct patiëntgebonden
tijd, indirect patiëntgebonden tijd en indirect patiëntgebonden reistijd.
Patiëntgebonden en niet-patiëntgebonden tijd
Patiëntgebonden activiteiten omvatten de activiteiten die een behandelaar uitvoert
in het kader van de diagnostiek en behandeling van een specifieke patiënt.
Let op: Niet-patiëntgebonden activiteiten kan de behandelaar niet op een dbbc registreren.
Dit zijn activiteiten zoals: scholing, algemene vergaderingen, intervisies over het
functioneren van collega’s, productontwikkeling en het lezen van vakliteratuur.
3.1.4.4. Directe tijd, indirecte tijd en reistijd
De behandelaar moet bij het registreren van patiëntgebonden activiteiten aangeven
of het om directe of indirecte (reis)tijd gaat. In de activiteiten- en verrichtingenlijst
staat per activiteit aangegeven welke vormen van tijd geregistreerd mogen worden.
Direct patiëntgebonden tijd
Dit is de tijd waarin een behandelaar, in het kader van de diagnostiek of behandeling contact heeft met de patiënt of met familieleden, gezinsleden, ouders, partner of
andere naasten (het systeem) van de patiënt. Direct patiëntgebonden tijd kan bestaan
uit:
face-to-face contact
telefonisch contact
schriftelijk/e-mail contact
direct contact via internet (chatten, Skype etc.)
een initiële dbbc moet altijd direct patiëntgebonden tijd van een hoofdbehandelaar
bevatten
Indirect patiëntgebonden tijd
Dit betreft tijd die de behandelaar besteedt aan zaken rondom een contactmoment (de
direct patiëntgebonden tijd), maar waarbij de patiënt (of het systeem van de patiënt)
zelf niet aanwezig is. Voorbeelden van indirect patiëntgebonden tijd zijn:
het voorbereiden van een activiteit (bijvoorbeeld van een sessie psychotherapie);
verslaglegging in het kader van de activiteit (bijvoorbeeld psychiatrisch onderzoek);
hersteltijd na een intensieve behandelsessie.
Indirect patiëntgebonden reistijd
Dit betreft tijd die de behandelaar besteedt aan het reizen van en naar de patiënt
die buiten de instelling behandeling, begeleiding of verpleging ontvangt. De behandelaar
mag alleen reistijd registreren als de reistijd in het teken staat van direct patiëntgebonden
activiteiten. Uitzondering hierop zijn de algemeen indirecte contacten ‘no show’,
‘activiteiten i.v.m. juridische procedures’ en ‘overleg met derden’. Deze activiteiten
kunnen ook in combinatie met reistijd worden geregistreerd – maar alléén als deze
reistijd niet via een andere financieringsbron vergoed wordt.
Let op: Tijd om binnen de eigen organisatie (AGB-code) de patiënt te bereiken mag
niet geregistreerd worden als reistijd. Ook niet als de zorginstelling over meerdere
locaties beschikt.
Algemeen indirecte tijd.
Deze tijd is wel patiëntgebonden maar heeft geen betrekking op de uitvoering van een
directe behandelactiviteit. Algemeen indirecte tijd wordt bijvoorbeeld geregistreerd
bij een multidisciplinair overleg of bij de eindverslaglegging van een behandeltraject.
Het betreft de activiteiten met code 7.x.
Figuur 12 Bepaling directe tijd, indirecte (reis)tijd of algemeen indirecte tijd
Let op: Het is niet toegestaan om dbbc’s met alleen indirecte tijd te declareren,
met uitzondering van de dbbc forensisch psychiatrisch toezicht (fpt). Dit betekent
dat er altijd directe tijd geleverd moet worden om de dbbc te declareren. Dit geldt
voor zowel de initiële dbbc’s als de vervolg-dbbc. Daarnaast geldt dat er in een initiële
dbbc altijd directe tijd door een hoofdbehandelaar moet zijn geregistreerd.
Diagnostiek en behandeling registreren
Behandelaren mogen beginnen met registreren zodra de dbbc geopend is. Registreren
van diagnostiek- en behandelactiviteiten kan direct na het uitvoeren van de activiteit
of op een later moment. Behandelaren moeten bij het registreren gebruik maken van
de codes die op de registratiedatum in de activiteiten- en verrichtingenlijst staan.
Tip: Het beste is de behandelactiviteiten zo snel mogelijk na uitvoering te registreren.
Dit bevordert de betrouwbaarheid en juistheid van de geregistreerde activiteiten.
Let op: Als er sprake is van parallelle zorgtrajecten, dan moet de behandelaar de geboden
zorg registreren op de dbbc waarop deze betrekking heeft.
Instellingen mogen op hun eigen manier invulling geven aan het registreren van de
werkelijk bestede tijd. Bijvoorbeeld door de registratie te koppelen aan het elektronisch
patiëntendossier (epd) of een planningsmodule. Het is ook toegestaan om standaardtijden
of normtijden per activiteit vast te stellen.
Registreren van behandelactiviteiten in klinische setting
Het hangt van de situatie af of activiteiten in een klinische setting geregistreerd
mogen worden. Immers, activiteiten in het kader van 24-uurscontinuiteitszorg mogen
niet als patiëntgebonden tijd geregistreerd worden. De kosten van de zorg van sommige
beroepen zitten namelijk al in het tarief van verblijf versleuteld.
Bijzonderheden bij het registreren van diagnostiek en behandeling
Aan het registreren van diagnostiek en behandeling is een aantal bijzonderheden verbonden
zie ook Tabel 7.
3.1.4.6. Behandeltijd aan het systeem van de patiënt
Tijdens een behandeling kan ook behandeltijd besteed worden aan het ‘systeem’ van
de patiënt. Met het systeem worden de familieleden, gezinsleden, ouders, partner of
andere naasten van de patiënt bedoeld. Registreer deze bestede (in)directe tijd, in
het kader van de behandeling van de diagnose/aandoening van de patiënt, op de dbbc
van de betreffende patiënt. Tijdsbesteding aan het systeem kan zowel met als zonder
aanwezigheid van de patiënt plaatsvinden. Tevens kan het zowel individueel als in
een groep plaatsvinden. Hierdoor kent een deel van de behandelactiviteiten zes varianten.
In Tabel 7 staan de verschillende varianten toegelicht.
3.1.4.7. Meerdere behandelvormen tegelijkertijd
Het kan voorkomen dat de behandelaar tijdens één sessie met een patiënt meerdere behandelvormen
toepast, bijvoorbeeld het toepassen van farmacotherapie en psychotherapie. De behandelaar
verdeelt dan de bestede tijd naar verhouding over deze behandelvormen.
3.1.4.8. Groepstherapie
Wanneer een patiënt groepstherapie krijgt waarbij twee of meer mensen tegelijkertijd
behandeld worden, deelt de behandelaar de bestede tijd door het aantal deelnemers
in de groepstherapie. Dus bij een behandeling van 160 minuten waaraan acht patiënten
deelnemen, registreert de behandelaar 20 minuten op de dbbc van een patiënt.
3.1.4.10. Onderlinge dienstverlening
De hoofdbehandelaar (opdrachtgever) kan een gespecialiseerde behandelaar uit een andere
zorginstelling inschakelen (opdrachtnemer), bijvoorbeeld voor het uitvoeren van een
psychodiagnostisch onderzoek. In dat geval opent de opdrachtnemer geen eigen dbbc
voor de patiënt, maar de hoofdbehandelaar registreert de activiteiten die de opdrachtnemer
heeft uitgevoerd op de openstaande dbbc van de patiënt. De bestede tijd moet wel op
naam van de opdrachtnemer op de dbbc geregistreerd worden. De opdrachtgever betaalt
vervolgens de opdrachtnemer buiten de dbbc-systematiek om. De dbbc wordt na sluiting
gedeclareerd. De reden voor deze werkwijze is dat alle bestede zorg voor de behandeling
van een diagnose binnen één dbbc geregistreerd wordt.
Als een zorgaanbieder een deel van de zorg uitbesteedt voor een patiënt met een lopend
zorgtraject, blijft de opdrachtgevende zorgaanbieder verantwoordelijk voor de verlening
en declaratie van deze zorg.
Let op: het tarief voor prestaties in het kader van onderlinge dienstverlening is
vrij en moet onderling bepaald worden door de uitvoerende en opdracht gevende zorgaanbieder.
Tabel 7: Varianten in behandelactiviteiten
Varianten in behandelactiviteiten
|
Variant
|
Omschrijving
|
Patiënt individueel
|
Alleen de patiënt wordt behandeld
|
Patiënt in groep
|
De patiënt wordt behandeld in een groep
|
Systeem (gezin/paar/ouders) met patiënt individueel
|
De patiënt wordt behandeld in bijzijn van het systeem
|
Systeem (gezin/paar/ouders) met patiënt in groep
|
De patiënt wordt behandeld in een groep in bijzijn van het systeem
|
Systeem (gezin/paar/ouders) zonder patiënt individueel
|
Er wordt tijd besteed aan het systeem zonder dat de patiënt aanwezig is
|
Systeem (gezin/paar/ouders) zonder patiënt in groep1
|
Er wordt tijd besteed aan een groep van meerdere systemen van meerdere patiënten zonder
dat de patiënten aanwezig zijn
|
1 Wanneer in een groep tijd aan het systeem wordt besteed, gelden dezelfde registratieregels
als bij groepstherapie.
3.1.4.11 – 3.1.4.17 Dagbesteding registreren
Definitie dagbesteding
Het doel van dagbesteding is het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid
van de patiënt.
Binnen de fz is van belang dat de dagbesteding altijd plaatsvindt in het kader is
van de (psychiatrische) behandeling en is
terug te vinden in het behandelplan van de patiënt, dat is opgesteld door de behandelaar.
Dagbesteding is dus niet:
een reguliere dag structurering die in een 24-uurs verblijfssituatie wordt geboden;
een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
Dagbesteding in de fz wordt met ingang van 1 januari 2013 geregistreerd als een overige
deelprestatie. Hiervoor geldt een maximumtarief per patiënt per uur
Wie registreert dagbesteding?
Iedereen onder verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar kan binnen de dbbc dagbesteding
registreren.
Wanneer dagbesteding registreren?
Registreren van dagbesteding kan direct nadat de patiënt dagbesteding heeft gekregen.
Er moet bij het registreren van dagbesteding gebruik worden gemaakt van de codes die
op de openingsdatum van de dbbc in de activiteiten- en verrichtingenlijst staan.
Tip: Het beste is om de dagbesteding zo snel mogelijk na afloop te registreren. Dit bevordert
de betrouwbaarheid en juistheid van de geregistreerde dagbesteding.
3.1.4.12. Wat registreren bij dagbesteding
De behandelaar registreert het aantal uren dat de patiënt dagbesteding krijgt. In
de dbbc-systematiek worden de volgende vormen van dagbesteding onderscheiden:
-
1. Dagbesteding sociaal (ontmoeting)
De meest basale functie van een dagactiviteitencentrum is de ontmoetingsfunctie. De
inloopfunctie is de meest ‘laagdrempelige’ functie in het kader van dag- en arbeidsmatige
activiteiten. Aan de deelnemers worden over het algemeen geen strenge eisen gesteld
voor wat betreft de deelname aan de inloop.
-
• Dagbesteding activering
Deze vorm gaat verder dan het ontmoeten van anderen en omvat ook recreatieve, creatieve
of sportieve activiteiten. Deze activiteiten worden over het algemeen groepsgewijs
aangeboden. De deelname is niet verplicht, maar over het algemeen wel minder vrijblijvend.
Voorbeelden van dagbesteding in het kader van activering zijn: tekenen, voetballen
en tuinieren.
-
• Dagbesteding educatie
Educatieve dagbesteding heeft als doel om de patiënt iets te leren. Bij de educatieve
activiteiten is er over het algemeen sprake van een vast weekprogramma en een groepsgewijs
aanbod. Denk bijvoorbeeld aan een computercursus, cursus boekbinden en gitaarles.
-
• Dagbesteding arbeidsmatig
Bij arbeidsmatige dagbesteding zijn activiteiten gericht op het begeleiden van patiënten
die aan het werk willen in het reguliere arbeidsproces, zoals het opdoen van arbeidsvaardigheden
en -ervaring. Het gaat hierbij om onbetaalde werkzaamheden, soms wordt een beperkte
onkostenvergoeding verstrekt.
-
• Dagbesteding overig
Alle dagbesteding die niet onder sociale, activerende, educatieve of arbeidsmatige
dagbesteding valt, maar wel wordt ingezet in het kader van de behandeling van een
patiënt met een bepaalde primaire diagnose, kan onder overige dagbesteding worden
geregistreerd.
Let op:
Het schrijven van tijd is anders voor dagbesteding dan voor diagnostiek- en behandelactiviteiten.
De registratie van diagnostiek- en behandelactiviteiten gebeurt in minuten en de registratie
van dagbesteding gebeurt in uren.
3.1.4.15. Registreren van dagbesteding
De volgende voorwaarden gelden bij het registreren van dagbesteding:
Tijdens dagbesteding mag de behandelaar géén direct patiëntgebonden behandelactiviteiten
registreren. Tijdens de dagbesteding worden patiënten namelijk niet behandeld of verpleegd.
Dagbesteding mag tegelijkertijd geregistreerd worden met verblijfsdagen.
Er kan alleen dagbesteding geregistreerd worden als de patiënt ook daadwerkelijk aanwezig
is.
Er zijn voor elk type dagbesteding twee activiteiten beschikbaar: één als het een
laag beveiligingsniveau betreft, en één voor een midden, hoog of zeer hoog beveiligingsniveau.
3.1.4.18 – 3.1.4.23. Verblijf registreren
3.1.4.18. Wie registreert verblijf?
Alleen behandelaren van wie het beroep op de openingsdatum van de dbbc is opgenomen
in de dbbc-beroepentabel, mogen binnen de dbbc verblijfsdagen registreren.
Wanneer verblijf registreren?
Behandelaren moeten bij het registreren gebruik maken van de activiteitencodes die
op de openingsdatum van de dbbc in de activiteiten- en verrichtingenlijst staan. Elke
verblijfsdag moet een unieke registratiedatum hebben. Het is dus niet toegestaan om
aan het einde van de looptijd van de dbbc het totale aantal verblijfsdagen van meerdere
opnameperiodes onder één code te registreren.
Verblijf registreren: Wat?
Er wordt binnen de dbbc-systematiek onderscheid gemaakt tussen het registreren van
behandelactiviteiten en van verblijf. Bij de registratie van een verblijfsprestatie
gaat het om een ‘kale verblijfsdag’. In het tarief van een verblijfsprestatie is wel
meegenomen dat een patiënt eten en drinken ontvangt en wordt verpleegd en verzorgd,
maar niet dat een patiënt wordt behandeld. De behandelactiviteiten tijdens een verblijfsdag
moeten dus apart geregistreerd worden.
3.1.4.20 De verblijfssoort vaststellen
Bij het registreren van een verblijfsdag moet altijd de verblijfssoortworden genoteerd. Het vaststellen van de verblijfssoort gebeurt in drie stappen:
-
1. De verblijfsintensiteit bepalen
Een deelprestatie verblijf kan alleen geregistreerd worden als de patiënt op zijn
laatst 20:00 uur is opgenomen (dit geldt zowel bij eerste opname als bij heropname)
en ’s nachts in de instelling verblijft. De dag van opname en de daarop volgende nacht
gelden als één verblijfsdag. De grens van 20:00 uur geldt dus voor de eerste dag van
de periode van opname. Voor de overige dagen geldt deze grens niet, maar moet de cliënt
wel ’s nachts in de instelling verblijven.
Naast de inzet van verzorgend opvoedkundig en verplegend (VOV-personeel) voorziet
de productstructuur voor verblijf in beschrijving van de verblijfszorg. Voor de keuze
van de deelprestatie van verblijf is de zorgvraag van de patiënt leidend. Op basis
van de zorgvraag van de patiënt is van de 28 prestaties van verblijf degene van toepassing
die het meest overeenkomt met de beschreven verblijfszorg.
-
• Het beveiligingsniveau vaststellen
Met het beveiligingsniveau wordt aangegeven wat het niveau is van de beveiliging die
is georganiseerd tijdens het verblijf van de betreffende patiënt, dan wel voor de
afdeling waar de patiënt verblijft.
Er zijn vier beveiligingsniveaus gedefinieerd:
Beveiligingsniveau 1: (zeer) laag
Beveiligingsniveau 2: gemiddeld (laag en hoog)
Beveiligingsniveau 3: hoog
Beveiligingsniveau 4: zeer hoog
Op basis van het voor de patiënt benodigde beveiligingsniveau wordt een keuze gemaakt
uit de niveaus zoals die in bijlage 5 beschreven staan.
Tabel 8: overzicht verschillende verblijfssoorten
Overzicht verschillende verblijfssoorten
|
Verblijfsintensiteit
|
Beveiligingsniveau
|
|
1
|
2 (laag/hoog)1
|
3
|
4
|
Lichte verzorgingsgraad (A)
|
A1
|
A2
|
A3
|
A4
|
Beperkte verzorgingsgraad (B)
|
B1
|
B2
|
B3
|
B4
|
Matige verzorgingsgraad (C)
|
C1
|
C2
|
C3
|
C4
|
Gemiddelde verzorgingsgraad (D)
|
D1
|
D2
|
D3
|
D4
|
Intensieve verzorgingsgraad (E)
|
E1
|
E2
|
E3
|
E4
|
Extra intensieve verzorgingsgraad (F)
|
F1
|
F2
|
F3
|
F4
|
Zeer intensieve verzorgingsgraad (G)
|
G1
|
G2
|
G3
|
G4
|
1 Voor beveiligingsniveau 2 geldt voor zorg, geleverd aan personen die een indicatie
‘sglvg+’hebben en verblijven in een setting die voldoet aan de omschrijving ‘sglvg+’,
geldt een nhc-toeslag. Voor de omschrijving ‘sglvg+’: zie bijlage 6.
De verblijfssoort ‘A1’ vertegenwoordigt dus een beveiligingsniveau 1 in combinatie
met een lichte verzorgingsgraad; verblijfssoort ‘G4’ staat voor de combinatie tussen
een beveiligingsniveau 4 en een zeer intensieve verzorgingsgraad.
3.1.4.21. Verblijf registreren als de patiënt niet aanwezig is
Verblijf wordt geregistreerd op basis van dagen aanwezigheid. Dagen dat de patiënt
afwezig is, mogen niet worden geregistreerd als verblijfsprestatie, met uitzondering
van de hieronder beschreven gevallen. Uitgangspunt daarbij is dat kosten die gemaakt
worden, ook gedeclareerd kunnen worden:
Onbegeleid, transmuraal of begeleid verlof
Als er sprake is van onbegeleid, transmuraal of begeleid verlof mogen deze afwezigheidsdagen
geregistreerd worden als dagen die passen bij de verblijfssoort die feitelijk wordt
geleverd. Er is geen maximum gesteld aan het aantal dagen dat in dit geval geregistreerd
mag worden. Deze situatie geldt alleen voor de forensische zorgtitels ‘tbs met dwangverpleging
(artikel 37a Sr jo. 37b Sr) ‘, ‘Overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis (14 Bvt)’ en ‘Tijdelijke plaatsing ter observatie in psychiatrisch ziekenhuis (13 Bvt).
Time-out tbs-gestelde
Vergoeding aan forensische zorgaanbieders
Deze nadere regel geldt alleen voor de forensische zorgtitels ‘tbs met dwangverpleging
(art. 37a Sr jo. 37b Sr)’, ‘tbs met proefverlof (art. 51 Bvt)’, ‘Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege (art 38 g Sr)’ en ‘tbs met voorwaarden (art. 38a Sr).’
Voor instellingen voor forensische zorg geldt dat als een patiënt in het kader van
een time-out tijdelijk wordt teruggeplaatst in een fpc, de afwezigheidsdagen geregistreerd
mogen worden op de verblijfssoort die op het moment van overplaatsing of time-outplaatsing
van toepassing is. Het gaat om een periode van zeven weken die maximaal nog eens met
zeven weken verlengd kan worden. Als er sprake is van meerdere niet aaneengesloten
crisisperioden per jaar, die korter zijn dan de tweemaal zeven weken, dan geldt dat
er per tbs-gestelde maximaal 14 weken per kalenderjaar vergoeding plaatsvindt voor
afwezigheidsdagen in een dergelijke situatie. De zorgverzekeraar vergoedt een zorgaanbieder
tijdens een time-out dus maximaal 14 weken per jaar.
-
− Vergoeding aan fpc
Het fpc waar een tbs-gestelde geplaatst wordt, registreert de activiteiten, verrichtingen
en het verblijf op een eventueel al geopende dbbc. Als er op dat moment geen dbbc
geopend is, opent het fpc een initiële dbbc. De benodigde indicatiestelling wordt
door het NIFP (achteraf) afgegeven. Wat betreft de duur van de time-out en de vergoeding
gelden dezelfde voorwaarden als voor forensische zorgaanbieders. Uitzondering op dezelfde
voorwaarden is dat de vergoeding voor het fpc waar een tbs-gestelde geplaatst wordt,
voor beveiligingsniveau 4 niet aan een maximale termijn is gebonden.
Kortdurende terugplaatsing gedetineerden vanuit ggz naar penitentiaire inrichting
(PI)
Deze nadere regel geldt voor gedetineerden die in een zorginstelling zijn geplaatst
en voor wie een tijdelijke terugplaatsing in de PI nodig is. De terugplaatsing is
geen sanctie, maar onderdeel van de behandelstrategie wanneer de gestelde voorwaarden
zijn overtreden of de behandelrelatie onder druk is komen te staan. In dit geval mogen
maximaal 14 dagen geregistreerd worden en moet het bed beschikbaar blijven voor de
gedetineerde. Deze situatie is alleen van toepassing op de forensische zorgtitels
‘ISD met voorwaarden (art. 38p lid 5 Sr)’, ‘ISD (art. 38m Sr)’, ‘Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van een gedetineerde met toepassing
van artikel 15 lid 5 van de Pbw’, ‘Overbrenging van een gedetineerde op basis van artikel 43 lid 3 van de Pbw’ en ‘Penitentiair programma met zorg (art. 15 lid 2 Pbw)’.
No-show klinisch
Als een patiënt niet op tijd voor een geplande opname bij de kliniek wordt gebracht
om een reden die door de zorgaanbieder niet te beïnvloeden is en er een bed voor hem
is vrij gehouden, is er sprake van ‘no-show klinisch’. Deze activiteit is opgenomen
in de activiteiten- en verrichtingenlijst. Daarnaast moet óók de juiste verblijfssoort
worden geregistreerd, omdat daaraan de kosten zijn verbonden. Wanneer bijvoorbeeld
een patiënt niet naar de locatie wordt gebracht en er is een bed vrijgehouden vallend
onder verblijfssoort categorie B3 (beperkte verzorgingsgraad/hoog beveiligingsniveau),
dan registreert de zorgaanbieder ‘No-show klinisch; 1 dag’ en ‘Verblijfssoort categorie
B3; 1 dag’. Aan het registreren van een ‘No-show klinisch’ is een maximum gekoppeld
van één dag per opname.
Onttrekking
Wanneer de patiënt niet terugkomt na verlof (onttrekking) mag er maximaal één dag
van de passende verblijfssoort worden geregistreerd.
3.1.4.24–3.1.4.27. Overige deelprestaties
Binnen de zorgcategorie verrichtingen wordt een onderscheid gemaakt tussen elektroconvulsietherapie
(ect), ambulante methadonverstrekking (amv), forensisch psychiatrisch toezicht (fpt)
en dagbesteding.
3.1.4.25. Elektroconvulsietherapie
Bij elektroconvulsietherapie (ect) moet de behandelaar niet alleen de tijd registreren
die hij aan deze activiteit besteedt, maar ook het aantal behandelingen ect. De behandeling
kan namelijk niet geheel bekostigd worden met de vergoeding voor de geschreven behandeltijd.
Aan de verrichting ect zijn de volgende kosten toegerekend: materiële kosten (zoals
afschrijving, onderhoud van ect-apparatuur en overige materialen), loonkosten van
betrokken behandelaren die niet op de beroepentabel staan (zoals de anesthesist, anesthesieverpleegkundige
en verkoeververpleegkundige) en de tijd die een patiënt na de behandeling door brengt
op de verkoeverkamer.
Als er sprake is van ect, dan bevat de dbbc dus altijd twee zaken:
Verrichting ect: het aantal behandelingen ect wordt geregistreerd volgens de activiteiten-
en verrichtingenlijst;
Activiteit elektroconvulsietherapie: beroepen die voorkomen op de beroepentabel registreren
de bestede tijd met behulp van de activiteitcode voor ect (Behandeling → Fysische
therapie → Elektroconvulsietherapie).
Is dat niet het geval, dan valt de dbbc uit in de validatie.
3.1.4.26. Ambulante verstrekking van methadon
Bij de verstrekking van methadon aan ambulante patiënten moet de behandelaar niet
alleen de tijd registreren die hij aan deze activiteit besteedt, maar ook het aantal
verstrekkingen van methadon per kalendermaand. De behandeling kan namelijk niet geheel
bekostigd worden met de vergoeding voor de geschreven behandeltijd. Het tarief van
de verrichting ‘ambulante methadon’ is vastgesteld op basis van de gemiddelde inkoopprijs
voor het medicijngebruik en is een vergoeding voor de medicijnkosten van de stof methadon
per maand.
Bij de verstrekking van methadon moeten er dus twee zaken geregistreerd worden:
Verrichting ambulante methadon: de behandelaar moet het aantal ambulante verstrekkingen van methadon registreren.
Dit is één verrichting per maand ongeacht de hoeveelheid methadon en frequentie van
de verstrekkingen.
Activiteit farmacotherapie: bij de ambulante verstrekking van Methadon moet de behandelaar de bestede tijd registreren
op de activiteit ‘farmacotherapie’.
Is dat niet het geval, dan valt de dbbc uit in de validatie.
Let op: Klinische verstrekking van methadon kan niet worden gedeclareerd. De kosten
van klinisch verstrekte methadon worden versleuteld in het tarief van verblijfsdagen.
3.1.4.27. Forensisch psychiatrisch toezicht (fpt)
Op een vervolg-dbbc met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ en ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’
mogen activiteiten geregistreerd worden die in verband staan met de begeleiding tijdens
het forensische psychiatrisch toezicht. De behandelaar moet steeds twee zaken registreren:
De verrichting fpt kan geregistreerd worden om de kosten te vergoeden van de behandel-
en begeleidingsactiviteiten en verrichtingen die in het kader van het fpt door een
fpc uitgevoerd worden. De verrichting kan geregistreerd worden per patiënt per dag
dat een vervolg-dbbc met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ of ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’
geopend is.
Let op:
Als er tijdens de fase proefverlof of fase voorwaardelijke beëindiging een time-out
optreedt, dan moet de dbbc met het zorgtype fpt gesloten worden en mag er dus geen
verrichting fpt per dag geregistreerd worden.
Een behandelaar moet de activiteiten registreren die uitgevoerd worden in het kader
van de fpt van een specifieke patiënt. Het verschilt per zorgtype welke activiteiten
wel en niet geregistreerd kunnen worden. In tabel 9 is aangegeven welke activiteiten
geregistreerd mogen worden op een dbbc met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ of ‘fpt
voorwaardelijke beëindiging’.
Als er geen sprake is van een time-out en de patiënt dus buiten het fpc verblijft,
kunnen er geen verblijfsdagen geregistreerd worden. Wanneer de patiënt wordt teruggeplaatst
binnen het fpc vanwege een time-out mogen er wel verblijfsdagen geregistreerd worden.
Tijdens de fase proefverlof gebeurt dat op een nieuw te openen dbbc ‘tbs met proefverlof’
en tijdens de fase voorwaardelijke beëindiging op een nieuw te openen dbbc met het
zorgtype ‘Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege’.
Tijdens de fasen proefverlof en voorwaardelijke beëindiging mogen er, met het optreden
van een time-out, geen verrichtingen fpt geregistreerd worden.
Tabel 9 Activiteiten en verrichtingen in combinatie met fpt
Proefverlof
|
Voorwaardelijke beëindiging
|
Geen time-out
Zorgtype ‘fpt proefverlof’ (244)
|
Time-out
Zorgtype ‘TBS met proefverlof’ (125/225)
|
Geen time-out
Zorgtype ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’ (245)
|
Time-out
Zorgtype ‘Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege’ (126/226)
|
Eén verrichting fpt per dag
Alle activiteiten en verrichtingen in het kader van fpt (behalve verblijfsdagen)
|
Alle activiteiten en verrichtingen in het kader van time-out (inclusief verblijfsdagen)
|
Eén verrichting fpt per dag
Alle activiteiten en verrichtingen in het kader van fpt (behalve verblijfsdagen)
|
Alle activiteiten en verrichtingen in het kader van time-out (inclusief verblijfsdagen)
|
3.1.4.28. Toeslag tolk gebarentaal/communicatiespecialist (ttgc)
Deze verrichting is bedoeld om de kosten te dekken die betrekking hebben op de inzet
van de tolk gebarentaal / communicatiespecialist. De verrichting mag maar één keer
per dbbc geregistreerd worden.
Deze prestatie mag worden gedeclareerd indien er zorg geleverd wordt aan patiënten
met een auditieve beperking en waarvoor de inzet van een tolk gebarentaal / communicatiespecialist
noodzakelijk is. Het gaat hierbij om vroegdoven, plots-en laatdoven, slechthorenden,
doofblinden en patiënten met een gehoorstoornis als tinnitus, hyperacusis, ziekte
van ménière of auditieve verwerkingsproblemen
3.1.5. Sluiten
3.1.5.1. Wie sluit de dbbc?
Iedereen onder verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar mag een dbbc sluiten.
3.1.5.2. Waarop controleren bij afsluiting?
Bij het afsluiten van een dbbc moet de hoofdbehandelaar deze controleren (of laten
controleren onder zijn of haar verantwoordelijkheid) op de volgende punten:
de dbbc is ingevuld conform deze nadere regel
de dbbc bevat de juiste informatie
de typering is ingevuld
de diagnose is ingevuld
de GAF-score is ingevuld
er is een geldige sluitreden gebruikt
Als één of meer van bovenstaande punten niet of niet correct is ingevoerd, mag de
dbbc niet worden afgesloten.
Let op: Als de dbbc wordt gesloten met sluitreden 5, kan de dbbc zonder weergave van
een diagnoseclassificatie en gevaartypering afgesloten worden.
3.1.5.3. Afsluitredenen
Wanneer moet een dbbc worden afgesloten, en met welke sluitreden?
-
1. Sluitreden 1: een dbbc afsluiten als de situatie van de patiënt verandert. Dit is
het geval als de patiënt:
is overleden. De dbbc moet worden gesloten op de dag van overlijden.
is verhuisd naar een andere regio.
tegen het advies van de behandelaar in langdurig niet meer is op komen dagen, niet
meewerkt aan de behandeling en/of de door de rechter opgelegde voorwaarden overtreedt.
365 dagen geen zorg meer heeft ontvangen.
-
• Sluitreden 2
(Reden voor afsluiting bij behandelaar om inhoudelijke redenen).
Als de behandelaar de patiënt voor de behandeling van dezelfde primaire diagnose terug-
dan wel doorverwijst naar een andere instelling, moet hij de lopende dbbc sluiten.
Sluitreden 2 moet ook gebruikt worden als er een nieuw plaatsingsbesluit is afgegeven
door een veranderde zorgvraag, maar de zorg geleverd blijft worden door dezelfde zorgaanbieder.
-
• Sluitreden 3
(In onderling overleg beëindigd zorgtraject/patiënt uitbehandeld).
Als de behandelaar en patiënt in onderling overleg besluiten dat het behandeltraject
voor de desbetreffende primaire diagnose is beëindigd, moet de behandelaar de lopende
dbbc sluiten.
-
• Sluitreden 4.
(Afsluiten vanwege openen vervolg-dbbc).
Als de maximale looptijd van 365 dagen is bereikt en de behandeling nog niet afgerond
is (ongeacht of de patiënt gedurende die looptijd wel of niet zorg heeft ontvangen).
Er moet een vervolg-dbbc worden geopend.
Sluitreden 4 moet ook gebruikt worden als een patiënt overgaat naar de fase proefverlof
of fase voorwaardelijke beëindiging en er ook geen sprake is van een time-out. Hier
geldt niet dat de dbbc 365 dagen open moet hebben gestaan. Er moet een vervolg-dbbc
worden geopend met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ of het zorgtype ‘fpt voorwaardelijke
beëindiging’.
-
• Sluitreden 5
(Afsluiten na alleen pre-intake/intake/diagnostiek)
Als de patiënt na de pré-intake, intake of diagnostiek niet in zorg komt. Dit is bijvoorbeeld
het geval bij een dbbc met het zorgtype ‘verdiepingsdiagnostiek’.
-
• Sluitreden 6
Reden voor afsluiten is het beëindigen van de strafrechtelijke titel. Als de strafrechtelijke
titel van de patiënt afloopt en geleverde zorg niet meer onder de fz in strafrechtelijk
kader valt moet de dbbc afgesloten worden. Als er verdere zorg nodig is, wordt deze
geleverd in het kader van de wet Zvw, Wlz of WMO.
Let op: Bij deze reden van afsluiten mogen de activiteiten die uitgevoerd zijn na
de einddatum van de strafrechtelijke titel niet meer op de dbbc geregistreerd worden.
Deze sluitreden moet ook gebruikt worden als een bekende patiënt in zorg is in het
kader van een voorgenomen indicatiestelling en een strafrechtelijke titel krijgt opgelegd.
De dbbc met het zorgtype ’voorgenomen indicatiestelling’ wordt gesloten. Vervolgens
wordt een nieuwe initiële dbbc met één van de 21 strafrechtelijke titels geopend.
-
• Sluitreden 7
Reden voor afsluiting is de onvoorziene beëindiging van de strafrechtelijke titel.
Als de strafrechtelijke titel van de patiënt onvoorzien wordt beëindigd en de zorgaanbieder
kon dit zes weken voor de beëindigingdatum niet weten, moet de dbbc met deze sluitreden
gesloten worden. Voorbeeld: contraire beëindiging van een tbs-maatregel, onmiddellijke
invrijheidsstelling of het overlijden van de patiënt. De aanspraak fz vervalt dan
op de datum van de definitieve uitspraak van de zitting of op de datum van overlijden.
In dit geval mogen maximaal twee weken na de einddatum van de strafrechtelijke titel
nog uitgevoerde activiteiten geregistreerd worden. Hiervoor geldt een maximum van
tien uur indirecte tijd en twee uur directe tijd. Het registreren van verblijf, dagbesteding
en verrichtingen is niet meer mogelijk.
Als het gaat om het zorgtype ‘voorgenomen indicatiestelling’ en er een CIZ-indicatie
is aangevraagd, mogen er nog maximaal zes weken activiteiten geregistreerd worden
na de einddatum van de strafrechtelijke titel.
-
• Sluitreden 8
(Afsluiten vanwege Time-out).
Als een time-out optreedt tijdens de fase proefverlof of fase voorwaardelijke beëindiging,
moet de dbbc met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ of ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’
worden gesloten. Vervolgens wordt tijdens proefverlof een vervolg-dbbc met het zorgtype
‘tbs met proefverlof’ geopend en tijdens voorwaardelijke beëindiging een vervolg-dbbc
met het zorgtype ‘Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege’.
Een zorgtraject sluiten
Het zorgtraject moet gesloten worden wanneer een patiënt 365 dagen niet in zorg is
geweest. Het zorgtraject moet dus 365 dagen na sluitingsdatum van de laatste dbbc
gesloten worden.
Artikel 4. Zzp’s
4.3.10. Informatiebepalingen
De specificaties van het plaatsingsbesluitnummer zijn als volgt:
De vorm is negen tekens alfanumeriek.
De plaatsingsbesluitnummers staan in de webapplicatie ‘Informatievoorziening fz’ (Ifzo).
Als er een plaatsingsbesluitnummer is aangeleverd aan de zorgaanbieder dan is het
invullen ervan op de factuur verplicht.
Het plaatsingsbesluitnummer wordt beheerd door het Ministerie van JenV.
Initiële en vervolg-dbbc’s
|
Code initieel
|
Code vervolg
|
Zorgtype
|
121
|
221
|
Strafrechtelijke machtiging (art. 37 jo. 39 Sr)
|
122
|
222
|
tbs met dwangverpleging (art. 37a jo. 37b Sr)
|
123
|
223
|
Overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis (art. 14 Bvt)
|
124
|
224
|
Tijdelijke plaatsing ter observatie in psychiatrisch ziekenhuis (art. 13 Bvt)
|
125
|
225
|
tbs met proefverlof (art. 51 Bvt)
|
126
|
226
|
Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege (art. 38 g Sr)
|
127
|
227
|
tbs met voorwaarden (art. 38a Sr)
|
128
|
228
|
Voorwaardelijke veroordeling (art. 14a Sr)
|
129
|
229
|
Sepot met voorwaarden (art. 167 Sv)
|
130
|
230
|
Schorsing voorlopige hechtenis met voorwaarden (art. 80 Sv)
|
131
|
231
|
Voorwaardelijke gratieverlening (art. 13 Gratiewet jo. 558 Sv)
|
132
|
232
|
Plaatsing t.b.v. pro-justitia rapportage (art. 196/ 317 Sv)
|
133
|
233
|
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van een gedetineerde met toepassing van
artikel 15 lid 5 van de Pbw
|
134
|
234
|
Overbrenging van een gedetineerde op basis van artikel 43 lid 3 van de Pbw
|
135
|
235
|
ISD met voorwaarden (art. 38p lid 5 Sr)
|
136
|
236
|
ISD (art. 38 m Sr)
|
137
|
237
|
Penitentiair programma met zorg (art. 15 lid 2 Pbw)
|
138
|
238
|
Interne overplaatsing op zorgafdeling in het gevangeniswezen (art. 15 Pbw)
|
140
|
240
|
Poliklinische verrichtingen door GGZ in het gevangeniswezen
|
141
|
241
|
Voorwaardelijke Invrijheidsstelling met bijzondere voorwaarden (art. 15a Sr)
|
142
|
242
|
Strafbeschikking met aanwijzingen (art. 257A Sv lid 3)
|
143
|
243
|
Voorgenomen indicatiestelling
|
144
|
244
|
Fpt proefverlof
|
145
|
245
|
Fpt voorwaardelijke beëindiging
|
146
|
–
|
Verdiepingsdiagnostiek
|
148
|
248
|
Bevel voorlopige verpleging (art 509i Sv)
|
149
|
249
|
Bevel aanhouding (art 509h Sv)
|
151
|
251
|
Zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Sr jo. Art. 38ab Sr).
|
Strafrechtelijke machtiging (art. 37 jo. 39 Sr) – 121 of 221
Een dbbc met dit zorgtype bevat activiteiten die geregistreerd zijn door een medisch,
psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Er wordt geen dbbc geopend
voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Tbs met dwangverpleging (art. 37a jo. 37b Sr) – 122 of 222
‘Zelfstandig Gevestigde Praktijken’ kunnen geen dbbc openen met zorgtype tbs met dwangverpleging.
Een dbbc met dit zorgtype kan niet geopend worden voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis (14 Bvt) – 123 of 223
‘Zelfstandig Gevestigde Praktijken’ kunnen geen dbbc met dit zorgtype openen. Er kan
geen dbbc geopend worden voor patiënten jonger dan 16 jaar. Daarnaast moet er bij
een initiële dbbc activiteiten geregistreerd zijn door een medisch, psychologisch,
verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep.
Tijdelijke plaatsing ter observatie in psychiatrisch ziekenhuis (13 Bvt) – 124 of 224
‘Zelfstandig Gevestigde Praktijken’ kunnen geen dbbc met dit zorgtype openen. Een
initiële dbbc met dit zorgtype moet een opname bevatten en er moeten activiteiten
geregistreerd zijn door een medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch
beroep. Daarnaast kan zowel een initiële als een vervolg-dbbc met dit zorgtype niet
geopend worden voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Tbs met proefverlof (art. 51 Bvt) – 125 of 225
Bij een initiële dbbc met tbs met proefverlof moeten activiteiten geregistreerd zijn
door een medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Daarnaast
kan zowel een initiële als een vervolg-dbbc met dit zorgtype niet geopend worden bij
patiënten jonger dan 16 jaar of door ‘Zelfstandig Gevestigde Praktijken’.
Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege (art. 38 g Sr) – 126 of 226
Een initiële of vervolg-dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd
zijn door een medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep.
Daarnaast kan zowel een initiële als een vervolg-dbbc met dit zorgtype niet geopend
worden voor patiënten jonger dan 16 jaar of door ‘Zelfstandig Gevestigde Praktijken’.
Tbs met voorwaarden (art. 38a Sr) – 127 of 227
Wanneer er sprake is van een strafrechtelijke titel tbs met voorwaarden, moet een
dbbc geopend worden met dit zorgtype. Een initiële of vervolg-dbbc met dit zorgtype
moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een medisch, psychologisch,
verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Daarnaast kan zowel een initiële als
een vervolg-dbbc met dit zorgtype niet geopend worden voor patiënten jonger dan 16
jaar of door ‘Zelfstandig Gevestigde Praktijken’.
Voorwaardelijke veroordeling (art. 14a Sr) – 128 of 228
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Er wordt geen
dbbc geopend voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Sepot met voorwaarden (art. 167/244 Sv) – 129 of 229
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Er wordt geen
dbbc geopend voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Schorsing voorlopige hechtenis met voorwaarden (art. 80 Sv) – 130 of 230
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Er wordt geen
dbbc geopend voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Voorwaardelijke gratieverlening (art. 13 Gratiewet jo. 558 Sv) – 131 of 231
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Er wordt geen
dbbc geopend voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Plaatsing ten behoeve van pro-justitia rapportage (art. 196/ 317 Sv) – 132 of 232
Een initiële of vervolg-dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd
zijn door een medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep
en mag niet worden geopend voor patiënten onder de 16 jaar. Ook mag een dbbc met dit
zorgtype niet meer dan 49 dagen verblijf bevatten.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van een gedetineerde met toepassing van
artikel 15 lid 5 van de Pbw – 133 of 233
Voor een dbbc met dit zorgtype gelden geen extra voorwaarden.
Overbrenging van een gedetineerde op basis van artikel 43 lid 3 van de Pbw – 134 of 234
Voor een dbbc met dit zorgtype gelden geen extra voorwaarden.
ISD met voorwaarden (art. 38p lid 5 Sr) – 135 of 235
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Er wordt geen
dbbc geopend voor patiënten jonger dan 16 jaar.
ISD (art. 38 m Sr) – 136 of 236
Voor een dbbc met dit zorgtype gelden geen extra voorwaarden.
Penitentiair programma met zorg (art. 15 lid 2 Pbw) – 137 of 237
Voor een dbbc met dit zorgtype gelden geen extra voorwaarden.
Interne overplaatsing op zorgafdeling in het gevangeniswezen (art. 15 Pbw) – 138 of 238
Een initiële of vervolg-dbbc met dit zorgtype moet opnamedagen bevatten. Ook moet
een initiële dbbc met dit zorgtype activiteiten bevatten die door een medisch, psychologisch,
verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep geregistreerd zijn.
Poliklinische verrichtingen door ggz in het gevangeniswezen – 140 of 240
Voor een dbbc met dit zorgtype gelden geen extra voorwaarden.
Voorwaardelijke Invrijheidsstelling met bijzondere voorwaarden (art. 15a Sr) – 141 of 241
Voor een dbbc met dit zorgtype gelden geen extra voorwaarden.
Strafbeschikking met aanwijzingen (art. 257 lid 3 Sv)- 142 of 242
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. Er wordt geen
dbbc geopend voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Voorgenomen indicatiestelling – 143 of 243
De voorgenomen indicatiestelling biedt de mogelijkheid om een patiënt naar fz toe
te leiden terwijl er (nog) geen sprake is van een strafrechtelijke titel. Deze nadere
regel is bedoeld voor situaties waar escalatie dreigt in de (thuis)situatie en kan
alleen worden geïndiceerd door de reclassering. De zorgvormen waarnaar in deze situaties
kan worden toe geleid, beperken zich tot die waarvoor de reclassering mag indiceren:
ambulante zorg en RIBW.
Fpt proefverlof – 144 of 244
Dit zorgtype is van toepassing wanneer de behandeling van een tbs-patiënt zich in
de fase proefverlof bevindt. Binnen een initiële of vervolg-dbbc met het zorgtype
‘fpt proefverlof’ worden contacten geregistreerd waarbij een patiënt doorgaans niet
in het fpc verblijft. Als een patiënt overgaat naar een andere fase of overgaat naar
reguliere behandeling, moet de dbbc met dit zorgtype gesloten worden. dbbc’s met het
zorgtype ‘fpt proefverlof’ kunnen geen verblijfsdagen bevatten. Er kan elke dag een
verrichting fpt worden geregistreerd op een dbbc met dit zorgtype.
Fpt voorwaardelijke beëindiging – 145 of 245
Dit zorgtype is van toepassing wanneer de behandeling van een tbs-patiënt zich in
de fase voorwaardelijke beëindiging bevindt. Binnen een vervolg-dbbc met het zorgtype
‘fpt voorwaardelijke beëindiging’ worden contacten geregistreerd waarbij een patiënt
doorgaans niet in het fpc verblijft. Als een patiënt overgaat naar een andere fase
of overgaat naar reguliere behandeling, moet de vervolg-dbbc met dit zorgtype gesloten
worden. Vervolg-dbbc’s met het zorgtype ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’ kunnen geen
verblijfsdagen bevatten. Er kan elke dag een verrichting fpt worden geregistreerd
op een vervolg-dbbc met dit zorgtype.
Verdiepingsdiagnostiek – 146
Verdiepingsdiagnostiek is, naast de voorgenomen indicatiestelling, ook een manier
om een patiënt naar fz toe te leiden zonder dat er sprake is van een strafrechtelijke
titel. Verdiepingsdiagnostiek wordt ingezet bij verdachten waarbij er aanwijzingen
zijn van psychische problemen, verslavingsproblematiek, een verstandelijke beperking
of een combinatie ervan. Bij deze verdachten wordt door een forensische polikliniek
psychologisch en/of psychiatrisch diagnostisch onderzoek uitgevoerd. Een dbbc met
dit initiële zorgtype moet minimaal directe tijd bevatten op diagnostische activiteiten.
Hiernaast mogen activiteiten op pre-intake, intake en/of algemeen indirecte tijd worden
geregistreerd. Deze activiteiten moeten worden geregistreerd door een medisch, psychologisch,
verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep en een dbbc met dit zorgtype mag niet
worden geopend voor patiënten onder de 16 jaar.
Bevel voorlopige verpleging (art 509i Sv) – 148 of 248
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. ‘Zelfstandig
Gevestigde Praktijken’ kunnen geen dbbc openen met zorgtype Bevel voorlopige verpleging.
Een dbbc met dit zorgtype kan niet geopend worden voor patiënten jonger dan 16 jaar.
Een dbbc met dit zorgtype moet verblijfsdagen bevatten.
Bevel aanhouding (art 509h Sv) – 149 of 249
Een dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd zijn door een
medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep. ‘Zelfstandig
Gevestigde Praktijken’ kunnen geen dbbc openen met zorgtype Bevel aanhouding. Een
dbbc met dit zorgtype kan niet geopend worden voor patiënten jonger dan 16 jaar. Een
dbbc met dit zorgtype moet verblijfsdagen bevatten.
Zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Sr jo. Art. 38ab Sr). – 151 of 251
Wanneer er sprake is van een strafrechtelijke titel zelfstandige gedragsbeïnvloedende
en vrijheidsbeperkende maatregel, moet een dbbc geopend worden met dit zorgtype. Een
initiële of vervolg-dbbc met dit zorgtype moet activiteiten bevatten die geregistreerd
zijn door een medisch, psychologisch, verpleegkundig of psychotherapeutisch beroep.
Daarnaast kan zowel een initiële als een vervolg-dbbc met dit zorgtype niet geopend
worden voor patiënten jonger dan 16 jaar of door ‘Zelfstandig Gevestigde Praktijken’.