Regeling Europese EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2021

Geraadpleegd op 26-12-2025.
Toekomstige tekst van 01-04-2028 t/m 30-09-2028.
Ga naar eerste onderdeel, gewijzigd per 01-04-2028.

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 oktober 2021, nr. WJZ/20222966, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247);

  • artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • beheerautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • bevoegde autoriteit: minister of beheerautoriteit;

  • deelbetaling: betaling aan de subsidieontvanger, vooruitlopend op de subsidievaststelling, op basis van gemaakte kosten of een verrichte prestatie;

  • Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening (EU) 2021/2116;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • kennisinstelling:

    • a. in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

    • b. andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

      • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

  • laatste betaling: laatste betaling door de bevoegde autoriteit aan de begunstigde van het bedrag of een deel van het bedrag, genoemd in de beschikking tot subsidievaststelling;

  • minister:

    • a. Minister van Economische Zaken en Klimaat, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft; of

    • b. Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft;

  • mkb: onderneming als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124);

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • penvoerder: de door een samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of penvoerende organisatie die deelneemt aan het samenwerkingsverband;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

  • verordening 2021/1058: Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PbEU 2021, L 231);

  • verordening 2021/1059: Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PbEU 2021, L 231);

  • verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

  • verordening 2021/1139: Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247);

  • verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20).

Artikel 1.1a. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op paragraaf 4.4.

Artikel 1.2. Cumulatie

Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116, wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen is toegestaan.

Artikel 1.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

    • a. loonkosten inclusief overheadkosten;

    • b. de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid;

    • c. bijdragen in natura als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van verordening 2021/1060;

    • d. afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060; en

    • e. andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

  • 2 Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, worden in aanmerking genomen met inbegrip van de BTW, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, de BTW niet in aftrek kan brengen.

Artikel 1.3a. Berekening loonkosten en eigen arbeid

  • 1 De loonkosten worden berekend:

    • a. door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 60;

    • b. als een vast percentage van een maandtarief van € 8.600 per werknemer bij een voltijd dienstverband van 1.720 uur per jaar, of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband, overeenkomstig het vooraf vastgestelde vaste percentage van de tijd dat de werknemer per maand aan het project heeft gewerkt, zonder de verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten;

    • c. door de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e, te vermenigvuldigen met 0,23, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 55, eerste lid, van verordening 2021/1060.

  • 2 De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid ten behoeve van het project worden berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 60.

  • 3 Binnen een project wordt de berekeningsmethode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet gecombineerd met de berekeningsmethode, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De subsidieontvanger stelt een document op met vermelding van de namen van de werknemers en de vaste percentages, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b.

  • 5 Indien een vast uurtarief wordt gehanteerd, kan het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren:

    • a. indien gebruik wordt gemaakt een vast uurtarief als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, per werknemer niet meer bedragen dan 1.720 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband;

    • b. indien gebruik wordt gemaakt van een vast uurtarief als bedoeld in het tweede lid voor eigen arbeid, niet meer bedragen dan 1.720 uren.

Artikel 1.3b. Integrale kostensystematiek

  • 1 In afwijking van artikel 1.3a kunnen kennisinstellingen gebruik maken van een uurtarief berekend op basis van een door de Minister goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies.

  • 2 Indien op grond van het eerste lid wordt gekozen voor de integrale kostensystematiek, zijn artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.3c. Berekening loonkosten en eigen arbeid, met inbegrip van de overige subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3a kunnen de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, worden berekend met inbegrip van de kosten, bedoeld in onderdelen c tot en met e van dat artikellid:

    • a. door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 73; of

    • b. als een vast percentage van een maandtarief van € 10.400 per werknemer bij een voltijd dienstverband van 1.720 uur per jaar, of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband, overeenkomstig het vooraf vastgestelde vaste percentage van de tijd dat de werknemer per maand aan het project heeft gewerkt, zonder de verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten.

  • 2 De subsidieontvanger stelt een document op met vermelding van de namen van de werknemers en de vaste percentages, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b.

  • 3 Indien een vast uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gehanteerd, kan het totale aantal voor een bepaald jaar per werknemer gedeclareerde uren niet meer bedragen dan 1.720 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband.

Artikel 1.3d. Combinatie berekeningsmethoden

  • 2 Indien een subsidieontvanger de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, eerste lid, hanteert binnen een project, kunnen het vaste uurtarief en het vaste percentage, bedoeld in artikel 1.3c, eerste lid, gehanteerd worden door, indien van toepassing, de andere subsidieontvangers binnen hetzelfde project.

Artikel 1.3e. Bijdragen in natura

De subsidiabele kosten van bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid die in Nederland wordt verricht, bedragen € 157 per dag, of een evenredig deel daarvan bij een inzet minder dan acht uur per dag.

Artikel 1.4. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 64, eerste lid, van verordening 2021/1060 komen de volgende kosten niet als subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onderdeel d, in aanmerking:

  • a. administratieve en financiële sancties en boetes;

  • b. winstopslagen binnen een groep of samenwerkingsverband;

  • c. fooien en geschenken;

  • d. representatiekosten en -vergoedingen;

  • e. kosten van personeelsactiviteiten;

  • f. kosten van overboekingen en annuleringen;

  • g. gratificaties en bonussen; en

  • h. kosten van outplacementtrajecten.

Artikel 1.5. Wettelijke rente bij terugvordering

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies of in geval van terugvordering op grond van verordening 2021/1060, verordening 2021/1058, verordening 2021/1139, verordening 2021/1059 of verordening 2021/2116, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, die wordt berekend over de periode vanaf de datum van het verstrijken van de termijn waarbinnen terugbetaling door de subsidieontvanger moet plaatsvinden en de datum van terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1.6. Vaststelling beleidsregels

De bevoegde autoriteit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van financiële correcties als bedoeld in artikel 103, eerste lid, van verordening 2021/1060 of artikel 57 van verordening 2021/2116 en voor het opleggen van sancties als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2021/2116.

Artikel 1.7. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de beheerautoriteit van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

Artikel 1.8. Instandhouding activiteit

  • 1 Indien subsidie wordt verstrekt voor een activiteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van verordening 2021/1060, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling aan de begunstigde, of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn, een van de volgende gebeurtenissen op de activiteit van toepassing is:

    • a. beëindiging of verplaatsing van een productiecapaciteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060;

    • b. eigendomsoverdracht van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2021/1060; of

    • c. een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden van de activiteit waardoor de oorspronkelijke doelstellingen dreigen te worden ondermijnd als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2021/1060.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van verordening 2021/1060 die is onderworpen aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de op die investering van toepassing zijnde voorschriften betreffende staatssteun.

  • 3 De in het eerste lid vastgestelde termijn van vijf jaar wordt in geval van het behoud van investeringen of van door het mkb gecreëerde werkgelegenheid, verkort tot drie jaar.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op subsidie verstrekt op grond van verordening 2021/2115, voor zover het investeringen in infrastructuur of productieve investeringen betreft.

Hoofdstuk 2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de minister

Artikel 2.1a. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 4 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • visserijvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327).

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

De minister kan op aanvraag voor activiteiten op de gebieden, genoemd in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, voor zover deze passen binnen de activiteiten, bedoeld in verordening 2021/1139, subsidie verstrekken of binnen het Nederlands strategisch GLB plan, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van verordening 2021/2115.

Artikel 2.3. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag om subsidie heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Artikel 2.4. Wijze van verdelen

De minister verdeelt het subsidieplafond:

  • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

  • b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;

  • c. evenredig over de ingediende aanvragen; of

  • d. door loting.

Artikel 2.5. Verdeling op volgorde van binnenkomst

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen, komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag of het tijdstip waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum of tijdstip van binnenkomst.

  • 3 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 2.6. Verdeling op volgorde van rangschikking

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

  • 3 Een wijziging of aanvulling van een ingediende aanvraag, die na de sluiting van de aanvraagtermijn op eigen initiatief door de aanvrager wordt ingediend, wordt niet bij de beoordeling betrokken.

Artikel 2.7. Verdeling van subsidieplafond per categorie

Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 2.4, plaats per categorie.

Artikel 2.8. Adviescommissie

  • 1 De minister kan een adviescommissie instellen.

  • 2 Een adviescommissie heeft tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van een adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 Een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft. De voorzitter en de leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of medeverantwoordelijk zijn.

  • 5 Bij de instelling van een adviescommissie worden de periode waarvoor de voorzitter en de leden worden benoemd en het aantal leden vastgesteld.

  • 6 De voorzitter en de leden worden door de minister benoemd en ontslagen. Zij zijn telkens opnieuw benoembaar voor de termijn, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Een adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van een adviescommissie neemt geen deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van een adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van een adviescommissie wordt door de minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van een adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van een adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12 Een adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 2.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Bij een aanvraag om subsidie wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 3 Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of publieke instelling, het adres, e-mailadres en rekeningnummer.

  • 4 In aanvulling op het derde lid, bevat de aanvraag om subsidie, indien de subsidieaanvrager een rechtspersoon betreft, het nummer waarmee de rechtspersoon geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres.

  • 5 Een aanvraag om subsidie voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. een samenvatting van het project;

      • 2°. de doelstellingen van het project;

      • 3°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de noodzaak van de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijken;

      • 4°. de activiteiten en wijze van uitvoering daarvan;

      • 5°. voor zover van toepassing, een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband te handelen;

      • 6°. een beschrijving van de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, van verordening 2021/1060 of, voor zover het activiteiten in het kader van het Elfpo betreft, in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129, die de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband wil gaan ondernemen;

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • c. een begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met een toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project; en

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien de termijn langer dan een jaar is.

  • 6 Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen een aanvraag in.

  • 7 Indien een aanvraag om subsidie op grond van deze regeling niet vergezeld gaat van een projectplan, is het vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.10. Niet-subsidiabele kosten samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 1.4 komen in geval van een samenwerkingsverband kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.11. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling, bij verordening 2021/1060, bij verordening 2021/1139, bij verordening 2021/2115 of bij verordening 2021/2116 gestelde regels.

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor zover:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

    • b. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

    • c. de activiteiten voor het indienen van de subsidieaanvraag zijn voltooid;

    • d. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

    • e. de activiteiten zouden neerkomen op een verplaatsing van productiecapaciteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060;

    • f. een verzoek is ingediend bij de rechtbank tot:

      • 1°. het op de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, op een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen als bedoeld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet;

      • 2°. verlening van surseance van betaling als bedoeld in artikel 214, eerste lid, van de Faillissementswet aan de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, aan een van de deelnemers van het samenwerkingsverband; of

      • 3°. faillietverklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Faillissementswet van de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, van een van de deelnemers van het samenwerkingsverband;

    • g. de subsidie bestemd is voor:

      • 1°. een rechtspersoon of natuurlijke persoon tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 1, vijfde lid, aanhef, van de visserijvrijstellingsverordening en artikel 1, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening; of

      • 2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 29, van de visserijvrijstellingsverordening en artikel 2, onderdeel 59, van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.12. Beslissing op de aanvraag

  • 1 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, indien:

    • a. het subsidieplafond evenredig wordt verdeeld over de ingediende aanvragen;

    • b. het subsidieplafond wordt verdeeld door loting.

Artikel 2.13. Beslissing samenwerkingsverband

Indien de subsidie wordt verleend aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Artikel 2.14. Deelbetalingen

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat er een deelbetaling voor gemaakte kosten wordt verstrekt, bedraagt de deelbetaling ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

  • 2 Een deelbetaling wordt verstrekt op aanvraag. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 De Minister geeft een beschikking op een aanvraag tot verlening van een deelbetaling binnen tachtig dagen na ontvangst van die aanvraag.

  • 4 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, wordt een deelbetaling aangevraagd door de penvoerder.

Artikel 2.15. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 1.7 doet de subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2 De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder meldt vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verleend of van grond waarop een activiteit waarvoor subsidie is verleend betrekking heeft, zo spoedig mogelijk en uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, schriftelijk aan de minister.

  • 3 De subsidieontvanger is verplicht om het materiaal, bedoeld in artikel 49, zesde lid, van verordening 2021/1060 of bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van de minister ter beschikking te stellen.

Artikel 2.16. Uitvoering projectplan

  • 1 Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een projectplan, voert de subsidieontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit projectplan.

  • 2 De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking.

  • 3 Aan de in het tweede lid genoemde ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid geldt de voorwaarde dat door de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, het doel van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking, niet, indien aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet kan worden voldaan uitsluitend als direct gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Artikel 2.17. Administratieve verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b. dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, worden uitgevoerd;

    • c. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen; en

    • d. in geval loonkosten, eigen arbeid of bijdragen in natura als bedoeld in artikel 1.3e subsidiabel zijn en deze kosten niet worden berekend door overige subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met een bepaalde factor, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 2 De administratie wordt ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling van de minister aan de subsidieontvanger bewaard.

  • 3 In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Artikel 2.18. Tussenrapportage projecten

  • 1 Indien de periode van uitvoering van een project dat voor subsidie in aanmerking komt meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages waarin een samenvatting van de voortgang van het project wordt beschreven, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van het project.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder de rapportages, bedoeld in het eerste lid, in.

Artikel 2.19. Indienen aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger, of indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband de penvoerder, dient een aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4 De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder de naam, het adres en het door de minister toegekende referentienummer;

    • b. gegevens over de hoogte van de gemaakte subsidiabele kosten of over de verrichte prestatie; en

    • c. gegevens die aantonen dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, zijn uitgevoerd.

  • 5 Een aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een eindverslag indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een projectplan. Het eindverslag bevat ten minste:

    • a. een samenvatting van het project;

    • b. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • c. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft;

    • d. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan; en

    • e. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, indien in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel 2.20. Indienen aanvraag subsidievaststelling samenwerkingsverband

Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen de aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 2.21. Beschikking subsidievaststelling

  • 1 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen tachtig dagen na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidievaststelling aan de penvoerder.

Hoofdstuk 3. Europees fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur

§ 3.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • aquacultuur: aquacultuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 25, van verordening 1380/2013;

  • aquacultuuronderneming: onderneming die zich bezighoudt met de kweek of teelt van aquacultuurproducten;

  • aquacultuurorganisatie: organisatie waarvan uit de statuten blijkt dat zij het collectief belang van aquacultuurondernemingen behartigt;

  • aquacultuurproducten: aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

  • CFR-nummer: CFR-nummer (common fleet register) als bedoeld in artikel 2, onderdeel l, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PbEU 2017, L 34);

  • verordening 1380/2013: Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • visserijonderneming: onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

  • visserijorganisatie: organisatie waarvan uit de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt;

  • visserijproducten: visserijproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 29, van verordening 1380/2013;

  • vissersvaartuig: vissersvaartuig dat is geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 3.1.1a. Berekening loonkosten en eigen arbeid

Bij de berekening van loonkosten en eigen arbeid is artikel 1.3c niet van toepassing.

Artikel 3.1.1b. Communicatiekosten en reiskosten

  • 1 De hoogte van de subsidiabele kosten voor:

    • a. een plaat of bord als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2021/1060, is € 40;

    • b. een affiche of equivalent elektronisch display als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060, is € 20.

  • 2 De hoogte van de subsidiabele kosten van eigen medewerkers in loondienst en van vrijwilligers voor reizen met ander vervoer dan openbaar vervoer is gelijk aan het tarief, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 3.1.2. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. de kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 13 van verordening 2021/1139;

  • b. de kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 3.1.3. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, voor zover:

  • a. de subsidieaanvrager niet-ontvankelijk is voor steun op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 11 van verordening 2021/1139; of

  • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet subsidiabel zijn op grond van artikel 13 van de verordening 2021/1139.

Artikel 3.1.4. Informatieverplichtingen

Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag om subsidie in ieder geval:

  • a. indien de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon is, het burgerservicenummer;

  • b. gegevens waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager beschikt over de nodige financiële middelen en mechanismen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060, om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken van het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd uit te kunnen voeren;

  • c. een verklaring dat de subsidieaanvrager niet niet-ontvankelijk is voor steun op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 11, eerste en derde lid, van verordening 2021/1139;

  • d. gegevens met betrekking tot het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd om monitoring, evaluatie en rapportage aan de Europese Commissie, zoals bedoeld in de artikelen 42, eerste lid, 43 en 49, derde lid, van verordening 2021/1060, mogelijk te maken;

  • e. voor zover ten tijde van de aanvraag om subsidie bekend is dat de aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, kopieën van de opgevraagde offertes, waarmee de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, onderbouwd worden;

  • f. voor zover ten tijde van de aanvraag om subsidie bekend is dat een aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.7, vijfde lid, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, zesde lid; en

  • g. in voorkomend geval, kopieën van documenten waaruit blijkt dat voor activiteiten die zijn aangewezen krachtens artikel 16.43, eerste lid, onderdelen a en b, van de Omgevingswet voorafgaand aan de uitvoering van het plan, programma of project een milieueffectrapportage is gemaakt of door het bevoegd gezag een beoordeling is uitgevoerd of sprake is van aanzienlijke milieueffecten of aan het bevoegd gezag, in voorkomend geval, een mededeling van een voornemen is gedaan als bedoeld in artikel 16.45, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • h. indien de aanvraag wordt ingediend voor een project waarvoor een vissersvaartuig wordt ingezet of voor een project dat ziet op het ontwikkelen van producten, processen of uitrusting die bedoeld zijn voor, al dan niet uiteindelijke, toepassing op een vissersvaartuig, een bevestiging van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat deze een meldingsformulier van het project heeft ontvangen van de aanvrager;

  • i. indien de aanvraag wordt ingediend door een vereniging, een coöperatie, een stichting, een kennisinstelling of een samenwerkingsverband waarin een of meerdere van deze partijen deelnemen, een kopie van de statuten van deze partij of partijen.

Artikel 3.1.5. Deelbetalingverlening en opdrachtgunning

De aanvraag tot deelbetalingverlening bevat, voor zover de subsidieontvanger voor de kosten waarvoor hij een deelbetaling als bedoeld in artikel 2.14 aanvraagt een opdracht heeft verleend als bedoeld in:

  • a. artikel 3.1.7, tweede lid: kopieën van de opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van de offertes genomen gunningsbeslissing; of

  • b. artikel 3.1.7, vijfde lid: gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, zesde lid.

Artikel 3.1.6. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.19, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

  • a. gegevens met betrekking tot het halen van de doelstellingen en prioriteiten van het project of de investering waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • b. voor zover van toepassing en voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag om subsidie of een aanvraag tot deelbetalingverlening, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

  • c. voor zover van toepassing en voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag om subsidie of een aanvraag tot deelbetalingverlening, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, vijfde lid;

  • d. gegevens die aantonen welke communicatieactiviteiten als bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, onder 6°, zijn uitgevoerd; en

  • e. voor zover van toepassing en direct verbonden met de uitvoering van de subsidiabele activiteit, een overzicht van de gereden kilometers met een voertuig, niet zijnde het openbaar vervoer, en de reden van de gemaakte reis.

Artikel 3.1.7. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een situatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, b, of c van verordening 2021/1139 zich niet voordoet gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling.

  • 2 Indien de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten bij één opdrachtnemer hoger zullen zijn dan € 25.000, vraagt hij voorafgaand aan de opdrachtverlening drie offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders.

  • 3 De subsidieontvanger gunt de opdracht, bedoeld in het tweede lid, aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 4 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger of de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidieontvanger die subsidie wil aanwenden voor het verlenen van een opdracht een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de opdracht die hij wil verlenen op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet worden aanbesteed.

  • 6 Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt de subsidieontvanger of de penvoerder de minister op de hoogte van de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, overeenkomstig artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012.

  • 7 Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidie wordt aangewend voor het verlenen van een opdracht aan een kennisinstelling.

  • 8 De subsidieontvanger verleent de Europese Audit Autoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn taken.

Artikel 3.1.7a. Geen omvlagging of overdracht van vissersvaartuig naar buiten de Europese Unie

Indien subsidie is verstrekt die ziet op een vissersvaartuig en het vissersvaartuig wordt binnen vijf jaar na de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie overgedragen of omgevlagd, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd.

Artikel 3.1.8. Adviescommissie EMFAF

  • 1 Er is een adviescommissie EMFAF die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d, en indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, over de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste tien leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden voor een periode van drie jaar benoemd.

Artikel 3.1.9. Vaststelling procedure gegevensdragers

De overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure opgenomen in bijlage 1.

Artikel 3.1.10. Vaststelling beleidsregels EMFAF

De minister stelt beleidsregels als bedoeld in artikel 1.6 in ieder geval vast voor de toepassing van financiële correcties in verband met de niet-naleving van regels die gelden op grond van:

  • a. deze regeling;

  • b. een op grond van deze regeling verleende beschikking tot subsidieverlening;

  • c. de Aanbestedingswet 2012, indien een subsidieontvanger een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;

  • d. het gemeenschappelijk visserijbeleid, bedoeld in artikel 97, derde lid, van verordening 2021/1060 in samenhang met artikel 35 van verordening 2021/1139.

§ 3.2. Investeringen in mosselzaadinvanginstallaties

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.10. Subsidievaststelling

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.11. Niet-subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-10-2026]

Artikel 3.2.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-10-2026]

§ 3.3. Investeringen in SCR-katalysatoren

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.10. Subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.11. Niet-subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.3.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 3.4. Innovatieve projecten in de aquacultuur

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.1. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.2. Hoogte van de subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.3. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.4. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.5. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.6. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.7. Deelbetaling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.9. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.4.10. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 3.5. Innovatieve projecten in de visserij

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.1. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.2. Hoogte van de subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.3. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.4. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.5. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.6. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.7. Deelbetaling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.9. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.5.10. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 3.6. Vernieuwingen in de keten van visserij en aquacultuur

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.3. Hoogte van de subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.4. Niet-subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.9. Deelbetaling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.10. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.6.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 3.7. Investeringen in een blackbox-systeem voor de garnalenvisserij

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.1. Begripsbepaling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.2. Subsidieverlening

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.10. Subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 3.7.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Hoofdstuk 4. Europees fonds voor regionale ontwikkeling

[Vervallen per 01-07-2027]

§ 4.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2027]

§ 4.2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de beheerautoriteit in het kader van de landsdelige EFRO-programma’s

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.1. Subsidiabele activiteiten

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.2. Subsidieplafond en subsidiebedrag

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.3. Indiening aanvraag om subsidie

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.4. Beslissing op de aanvraag

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.5. Facturen voor kosten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, met een factuurbedrag lager dan € 250, exclusief BTW

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.6. Subsidievaststelling projecten minder dan € 200.000

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.8. Verdeling subsidiebedrag

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.9. Volgorde van ontvangst

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.10. Rangschikking

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.11. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.12. Wijziging project

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.13. Meldingsplicht subsidieontvanger

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.14. Administratie

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.15. Verplichtingen

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.16. Aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.17. Beslissing op de aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.2.18. Vaststelling procedure gegevensdragers

[Vervallen per 01-07-2027]

§ 4.3. Regels omtrent subsidieverstrekking ten laste van de Rijkscofinanciering in het kader van de landsdelige EFRO-programma’s

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.1. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.2. Subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.3. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.4. Schakelbepaling

[Vervallen per 01-07-2027]

§ 4.4. Regels omtrent subsidieverstrekking ten laste van Rijkscofinanciering in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg)

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.4.1. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.4.2. Subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.4.3. Instemming Minister en afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2027]

Hoofdstuk 5. Europees Landbouwgarantiefonds en Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

Titel 5.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • arbeidskosten: de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a en b;

    • ELGF: Europees Landbouwgarantiefonds, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/2116;

    • hernieuwbare grondstoffen: bijna onuitputtelijke grondstoffen, waarvan de voorraad in een periode tot 50 jaar kan worden hersteld;

    • interventie: interventie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van verordening 2021/2115;

    • interventietype: interventietype als bedoeld in artikel 47 van verordening 2021/2115;

    • investering: investering in vaste of immateriële activa die worden aangewend voor de productie van goederen en diensten en die leidt tot een stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

    • jonge landbouwer: landbouwer die jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, die bedrijfshoofd is en beschikt over de vereiste passende opleiding of vaardigheden;

    • kostenbegroting: actuele offerte voor de concreet geplande aanschaf of dienst, dan wel een taxatierapport op basis van de marktwaarde, dan wel een officiële actuele prijslijst van leveranciers, dan wel een factuur uit een voorgaande periode voor eenzelfde soort geplande uitgavenpost, dan wel een vergelijkbaar document;

    • landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon die een landbouwactiviteit verricht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening 2021/2115;

    • landbouwproducten: voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden, zoals vermeld in artikel 38 en bijlage II van het Verdrag van de werking van de Europese Unie (VWEU);

    • overige kosten: de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen c, d en e;

    • plattelandsinterventies: interventies als bedoeld in artikel 69 van verordening 2021/2115;

    • sectorale interventies: interventies als bedoeld in artikel 42 van verordening 2021/2115;

    • specifieke kosten: kosten als bedoeld in bijlage III, onder punt 1, van verordening 2022/126;

    • verordening 2022/126: Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) (PbEU 2022, L 20);

    • voorschot: een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, inhoudende een betaling aan de subsidieontvanger, vooruitlopend op het verrichten van een activiteit en uiterlijk totdat een deelbetaling wordt uitbetaald;

    • werkgeverslasten: loonkosten die voor rekening van de werkgever komen, waaronder vakantie-uitkeringen, pensioen- en sociale verzekeringspremies.

  • 2 In titel 5.2 en 5.3 wordt verstaan onder:

    • aanvoerprognose: opgave door een lid van een producentenorganisatie van de hoeveelheid en aard van de producten die het lid in een door de producentenorganisatie te bepalen tijdvak bij de producentenorganisatie verwacht aan te voeren;

    • accountant: accountant die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op het Accountantsberoep;

    • actiefonds: actiefonds als bedoeld in artikel 51 van verordening 2021/2115;

    • activiteit: een actie of een door een producentenorganisatie in haar operationeel programma opgenomen interventie;

    • areaalenquête: inventarisatie van een door een lid van de producentenorganisatie beteeld areaal en de door dit lid geteelde producten;

    • bijproduct: een product, als bedoeld in artikel 31, derde lid, van verordening 2022/126, dat resulteert uit de bereiding van een groente- of fruitproduct en dat een positieve economische waarde heeft, doch niet het belangrijkste beoogde product is;

    • biologische productie: biologische productie als bedoeld in verordening 2018/848;

    • denatureren: ongeschikt maken voor menselijke consumptie;

    • dochteronderneming: dochteronderneming als bedoeld in artikel 31, zevende lid, van verordening 2022/126 en een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen als bedoeld in punt 5 van bijlage III van verordening 2022/126;

    • erkenningsaanvraag: een verzoek om erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013;

    • erkenningsbesluit: besluit van de minister inzake de erkenning van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013;

    • forfaitair standaardtarief: vast of maximaal bedrag per eenheid, al dan niet uitgedrukt als percentage, dat wordt gebruikt om de te declareren bedragen vast te stellen en vooraf is vastgesteld op grond van artikel 44, tweede lid, van verordening 2021/2115;

    • gedeeltelijke betaling: betaling op aanvraag van het gedeelte van de subsidie dat overeenkomt met de reeds in het kader van het operationele programma bestede bedragen dat niet meer dan 80% van het deel van de steun dat overeenkomt met de bedragen die in het kader van het operationeel programma reeds zijn besteed voor de betrokken periode bedraagt;

    • goederenlogistiek: het verzamelen, ophalen, sorteren, opslaan, verpakken, transporteren en distribueren van het product;

    • investering in een duurzaam productiemiddel: investering in materiële of immateriële activa, als bedoeld in artikel 11 van verordening 2022/126, voor productiemiddelen die niet gedurende één productieproces volledig worden verbruikt;

    • lid: aangesloten producent als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 2017/891;

    • niet-producerend lid: lid van de producentenorganisatie dat meer dan één teeltseizoen geen producten teelt waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • operationeel programma: operationeel programma als bedoeld in artikel 50 van verordening 2021/2115;

    • producentenorganisatie: door de minister erkende producentenorganisatie als bedoeld in artikel 152 van verordening 1308/2013;

    • producten die vallen onder de sector groenten en fruit: producten die vallen onder de sector groenten en fruit als bedoeld in bijlage I, deel IX, van verordening 1308/2013 waarvoor de producentenorganisatie is erkend en die binnen de Unie door leden zijn geproduceerd;

    • productie voor eigen rekening en risico: degene voor wiens rekening en risico wordt geteeld draagt de risico’s die samenhangen met de teelt en de opbrengst en is daarmee de eigenaar van het product ongeacht of hier een verkooptransactie aan vooraf is gegaan. In beginsel is dit de producent voor wiens rekening tevens de winsten en eventuele verliezen komen;

    • project: samenhangend geheel van activiteiten die subsidiabel zijn gesteld in deze regeling ter realisatie van één of meer sectorale doelstellingen die door een producentenorganisatie worden nagestreefd met haar operationeel programma;

    • restproduct: een product dat niet aan de in artikel 76 van verordening 2013/1308 bedoelde handelsnormen voldoet dan wel een bijproduct dat resulteert uit de voorbereidingen en wordt gebruikt als input voor verwerking;

    • sectorale doelstelling: sectorale doelstelling als bedoeld in artikel 46 van verordening 2021/2115;

    • SWOT analyse: bedrijfskundig model dat intern de sterktes en zwaktes en in de omgeving de kansen en bedreigingen analyseert;

    • tranches: bedragen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van verordening 2022/126;

    • tussentijdse wijziging: een wijziging van het operationeel programma in de loop van het jaar;

    • uitgavenpost: samenstel van uitgaven die gezamenlijk aan dezelfde criteria voldoen om binnen een activiteit bij te dragen aan het concrete sectorale doelstelling van een project;

    • uitvoeringsjaar: jaar van uitvoering van een operationeel programma;

    • unie van producentenorganisaties: unie van erkende producentenorganisaties als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013;

    • verbonden partijen: marktpartijen die economisch, organisatorisch, financieel of juridisch verbonden zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding van de ene partij door de andere partij;

    • verkoper: natuurlijke of rechtspersoon die door een producentenorganisatie is belast met de verkoop van producten van de leden van de producentenorganisatie of van de producentenorganisatie zelf waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • verordening 2017/891: gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PbEU 2017, L 138);

    • verordening 1308/2013: Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001en (EG) nr. 1234/2007van de Raad (PbEU 2013, L 347);

    • verordening 1144/2014: Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PbEU 2014, L 317/56);

    • verordening 2018/848: Verordening (EU) nr. 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 15);

    • verordening 2019/2009: Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PbEU 2019, L 170);

    • voorbereiding: voorbereidende activiteiten zoals schoonmaken, snijden, schillen, bijsnijden en drogen van groenten en fruit, zonder dat ze in verwerkte groenten en fruit worden omgezet;

    • waarde afgezette productie: waarde van de afgezette productie van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 31 van verordening 2022/126.

Artikel 5.1.2. Berekening subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van de artikelen 1.3a en 1.3c, kiest de aanvrager voor de berekening van de subsidiabele kosten uit één van de volgende drie berekeningswijzen:

    • a. berekening subsidiabele kosten zonder forfait, opgenomen in artikel 5.1.3;

    • b. berekening subsidiabele kosten met forfait voor arbeidskosten, opgenomen in artikel 5.1.3a; dan wel

    • c. berekening subsidiabele kosten met forfait voor overige kosten, opgenomen in artikel 5.1.3b.

Artikel 5.1.3. Berekening subsidiabele kosten zonder forfait

  • 1 Voor de berekening van de arbeidskosten kiest de aanvrager uit één van de volgende berekeningswijzen:

    • a. de arbeidskosten kunnen worden berekend door:

      • 1°. in het geval van eigen arbeid, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 50,–;

      • 2°. in het geval van loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig het tweede lid, te vermenigvuldigen met het aantal door de medewerker aan het project bestede uren, waarna dat bedrag met 15% wordt vermeerderd voor overhead;

    • b. de arbeidskosten kunnen worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • 1°. € 44,– voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;

      • 2°. € 50,– voor de arbeidskosten van een landbouwer;

      • 3°. € 78,– voor de arbeidskosten van een adviseur;

      • 4°. € 88,– voor de arbeidskosten van een projectleider.

  • 2 Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of in geval van een niet volledig gewerkt jaar of medewerkers die werkzaam zijn in deeltijd een naar rato toegepast aantal uren.

  • 3 Voor de berekening van overige kosten, wordt een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht overlegd.

Artikel 5.1.3a. Berekening subsidiabele kosten met forfait voor arbeidskosten

  • 1 De arbeidskosten worden berekend door de overige kosten te vermenigvuldigen met 0,23.

  • 2 De overige kosten worden berekend door een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht te overleggen.

Artikel 5.1.3b. Berekening subsidiabele kosten met forfait voor overige kosten

  • 1 Voor de berekening van de subsidiabele kosten kiest de aanvrager uit één van de berekeningswijzen genoemd in het tweede of derde lid.

  • 2 De subsidiabele kosten kunnen worden berekend door:

    • a. in het geval van arbeidskosten, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met:

      • 1°. voor eigen arbeid, een uurtarief van € 43;

      • 2°. voor loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 5.1.3, tweede lid; en

    • b. de in onderdeel a berekende arbeidskosten te vermenigvuldigen met 0,4 voor de overige kosten.

  • 3 De subsidiabele kosten kunnen worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

    • 1°. € 54,– voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;

    • 2°. € 60,– voor de arbeidskosten van een landbouwer;

    • 3°. € 95,– voor de arbeidskosten van een adviseur;

    • 4°. € 107,– voor de arbeidskosten van een projectleider/ expert.

  • 4 Indien deelnemers aan een samenwerkingsverband het tweede lid van dit artikel toepassen voor de berekening van de subsidiabele kosten, worden de overige kosten van een kennisinstelling die gebruik maakt van de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, eerste lid, niet toegerekend aan het project.

  • 5 Indien investeringskosten of meerdere percentages van de subsidiabele kosten onderdeel kunnen zijn van de berekening van de hoogte van de subsidie, maakt de aanvrager geen gebruik van de berekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 5.1.3c. Bijdragen in natura

In afwijking van artikel 1.3e bedragen de subsidiabele kosten van bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid die in Nederland wordt verricht € 22 per uur.

Artikel 5.1.4. Informatieverplichtingen

  • 1 In aanvulling op artikel 2.9, derde lid, bevat de aanvraag om subsidie het BTW-nummer van de subsidieontvanger en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende BTW-nummer.

Artikel 5.1.5. Terugvordering samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 7, vierde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies worden ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband, onverschuldigde betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

Artikel 5.1.6. Communicatieactiviteiten

  • 1 Subsidieontvangers zijn verplicht het logo van de Europese Unie te gebruiken overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129.

Artikel 5.1.7. Bevoorschotting

  • 1 Indien in dit hoofdstuk is bepaald dat er een voorschot wordt verstrekt voordat een project wordt uitgevoerd, kan de minister ambtshalve een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116 verstrekken.

  • 2 Het voorschot bedraagt ten hoogste:

    • a. 50% van de verleende subsidie voor plattelandsinterventies als bedoeld in de artikelen 73 en 77 van verordening 2021/2115;

    • b. 75% van de verleende subsidie voor plattelandsinterventies als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van verordening 2021/2116.

  • 3 Het voorschot wordt ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 5.1.8. Deelbetaling

In afwijking van artikel 2.14, eerste lid, bedraagt een deelbetaling ten hoogste 90% van de verleende subsidie minus eventueel verstrekte voorschotten.

Artikel 5.1.9. Verplichtingen en subsidievaststelling subsidie minder dan € 25.000

  • 1 Indien een subsidie wordt verleend van minder dan € 25.000, wordt:

    • a. direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven, of

    • b. de subsidie ambtshalve vastgesteld.

    In aanvulling op artikel 2.12 vermeldt de beschikking tot subsidieverlening de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 2 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 zijn de artikelen 2.18 en 2.19 niet van toepassing.

  • 4 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 is de subsidieontvanger verplicht om desgevraagd, op door de minister van tevoren in de beschikking of in dit hoofdstuk aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 5.1.10. Subsidievaststelling € 125.000 of meer

  • 1 In aanvulling op artikel 2.19, vierde lid, kan in dit hoofdstuk worden bepaald dat ingeval het verleende subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt bij een aanvraag tot subsidievaststelling een subsidieontvanger wordt verplicht tot het aanleveren van een:

    • a. een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat met de aanvraag wordt voldaan aan de voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht; of

    • b. een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant of accountant-administratieconsulent over de in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde voorschriften.

  • 2 Indien een controleverklaring of een rapport van feitelijke bevindingen wordt vereist kan de minister nadere regels stellen ten aanzien van de gewenste reikwijdte, het object en de diepgang van de controle.

Artikel 5.1.11. Afwijken RUS regime

  • 1 In dit hoofdstuk kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie lager dan € 25.000 van toepassing zijn op een subsidie van € 25.000 of meer of dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing zijn op subsidies van € 125.000 of meer.

  • 2 In dit hoofdstuk kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 of meer van toepassing zijn op een subsidie lager dan € 25.000 of dat de regels inzake een subsidie van € 125.000 of meer van toepassing zijn op subsidies van € 25.000 tot € 125.000.

Artikel 5.1.12. Informatieverplichting openbaarmaking subsidiegegevens

  • 1 Over de periode van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t) worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies en andere steunbedragen van het ELGF met betrekking tot sectorale interventies en het Elfpo voor toepassing van artikel 98, tweede tot en met vierde lid, van verordening 2021/2116.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van RVO ten behoeve van het ELGF met betrekking tot sectorale interventies en het Elfpo.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk 31 mei (jaar t+1) openbaar gemaakt.

Artikel 5.1.12a. Adviescommissie gemeenschappelijk landbouwbeleid 2023–2027

  • 1 Er is een Adviescommissie gemeenschappelijk landbouwbeleid 2023–2027, ingesteld overeenkomstig artikel 2.8, die de minister adviseert omtrent aanvragen tot subsidie voor zover dat in dit hoofdstuk is bepaald.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twaalf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 5.1.13. Bevoegdheden minister sectorale interventie groenten en fruit

  • 1 De minister is bevoegd de besluiten te nemen en de handelingen te verrichten waartoe verordening 1308/2013, verordening 2017/891, verordening 2021/2115 en verordening 2022/126 de lidstaat de opdracht geven of de keuze laten of als ontvanger van informatie aanwijzen.

Artikel 5.1.14. Belastingdienst

De Belastingdienst maakt voor de uitvoering van deze regeling het BTW-nummer van de subsidieontvanger bekend aan de minister.

Titel 5.2. Operationele programma’s

Afdeling 5.2.1. Erkenningen

§ 1. Erkenningsvereisten

§ 1.1. Rechtspersoonlijkheid

Artikel 5.2.1

De rechtspersoonlijkheid van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 blijkt uit:

  • a. een in het handelsregister neergelegd authentiek afschrift van de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; of

  • b. een in het handelsregister van de Kamer van Koophandel neergelegd authentiek afschrift van de statuten van de producentenorganisatie; en

  • c. een inschrijving bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

§ 1.2. Lidmaatschap

Artikel 5.2.2

Van een producentenorganisatie kunnen lid zijn:

  • a. een natuurlijk persoon;

  • b. een rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 1 tot en met 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een rechtspersoon naar buitenlands recht; of

  • c. een in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap.

Artikel 5.2.3

  • 1 Het minimumaantal leden en de minimale waarde van de afzetbare productie, bedoeld in artikel 154, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013, bedraagt ongeacht of de producentenorganisatie een operationeel programma heeft:

    • a. voor producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 tenminste vijf leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van ten minste € 100.000;

    • b. voor producentenorganisaties die zijn erkend na 1 januari 2008 tenminste tien leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van ten minste € 25.000.000.

  • 2 Rechtspersonen die eigendom zijn van één natuurlijke persoon of rechtspersoon worden bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag door de minister gezamenlijk aangemerkt als één lid. Indien de minister in redelijkheid vermoedt dat een oneigenlijk aantal entiteiten als bedoeld in artikel 5.2.2 wordt gecreëerd met het oog op het eerste lid of artikel 5.2.21, kan de minister deze entiteiten gezamenlijk aanmerken als één lid.

  • 3 Indien een lid van een producentenorganisatie een rechtspersoon is waarbij meerdere producenten zijn aangesloten, kan de minister besluiten deze producenten bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag mee te tellen bij de bepaling van het aantal leden, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Producentenorganisaties houden een ledenlijst bij met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model.

Artikel 5.2.4

  • 1 Het lidmaatschap van een producentenorganisatie duurt minimaal één jaar en treedt in werking op een door het bestuur van de producentenorganisatie te bepalen tijdstip.

  • 2 Aspirantleden verzoeken de producentenorganisatie schriftelijk om lidmaatschap en verklaren in dit verzoek:

    • a. de statuten van de producentenorganisatie na te leven;

    • b. niet bij een andere erkende producentenorganisatie lid te zijn voor de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • c. geen product waarvoor de producentenorganisatie is erkend buiten de producentenorganisatie om te zullen afzetten, behoudens met toestemming van de producentenorganisatie, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 3 Een producentenorganisatie bepaalt in haar statuten dat het lidmaatschap kan worden opgezegd met ingang van 1 januari. De door de producentenorganisatie vast te stellen uiterste opzegdatum ligt tussen 30 juni en 1 oktober van het voorafgaande jaar.

  • 4 De bevestiging van lidmaatschap en opzegging van lidmaatschap, alsmede de datum waarop het lidmaatschap en de opzegging in werking treedt, wordt door de producentenorganisatie schriftelijk aan het lid meegedeeld.

  • 5 Bepalingen omtrent de minimumduur, opzeggingsdata en inwerkingtreding van opzegging van het lidmaatschap zijn niet van toepassing in geval van:

    • a. overlijden van het lid;

    • b. faillissement van het lid;

    • c. toepassing van het sanctiereglement van de producentenorganisatie inzake royement; of

    • d. indien dit redelijkerwijs niet van het lid of de producentenorganisatie gevergd kan worden.

Artikel 5.2.5

Een producentenorganisatie kan niet-producerende leden hebben, indien in de statuten van de producentenorganisatie wordt bepaald dat deze leden:

  • a. reeds aangesloten waren bij de producentenorganisatie vóór zij gedurende meer dan één productieseizoen geen producten meer teelden waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

  • b. niet mogen deelnemen aan de stemming van de algemene vergadering over besluiten inzake het actiefonds of het operationeel programma van de producentenorganisatie.

§ 1.3. Verplichtingen voor producentenorganisaties

Artikel 5.2.6

  • 1 Producentenorganisaties tonen aan dat zij voldoen aan artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 aan de hand van:

    • a. de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; en

    • b. de notulen van de eerste vergadering of oprichtingsvergadering van de producentenorganisatie.

  • 2 Op producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 is het eerste lid niet van toepassing. Deze producentenorganisaties worden geacht te voldoen aan het vereiste van artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.7

Een lid van het bestuur of de Raad van Commissarissen van een producentenorganisatie of een functionaris van een producentenorganisatie die betrokken is bij het verkoopbeleid, is geen afnemer of functionaris van een afnemer van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend ingevolge artikel 152, eerste lid, van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.8

  • 1 Producentenorganisaties verbieden hun leden in hun statuten op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013 om activiteiten te ontplooien die het vermoeden doen ontstaan dat de verkoop van het product waarvoor zij bij de producentenorganisatie zijn aangesloten niet uitsluitend via de producentenorganisatie verloopt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten met betrekking tot de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891.

Artikel 5.2.9

Producentenorganisaties bepalen op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 op welk moment leden hun product aan de producentenorganisatie ter verkoop aanbieden.

Artikel 5.2.10

Producentenorganisaties verplichten in hun statuten hun leden op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 om aan de producentenorganisatie:

  • a. melding te doen van eigendomsbelangen in ondernemingen die van de producentenorganisatie door het lid geproduceerde producten kopen, indien de producentenorganisatie voor deze producten is erkend; en

  • b. aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen dat binnen de in onderdeel a bedoelde ondernemingen is verzekerd dat het lid:

    • 1°. geen invloed kan uitoefenen op het vaststellen van de verkoopvoorwaarden door de ondernemingen van de producten waarvoor het lid bij de producentenorganisatie is aangesloten; en

    • 2°. geen invloed kan uitoefenen op besluiten aangaande commerciële relaties en het prijsbeleid van de ondernemingen.

Artikel 5.2.11

  • 1 Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor de controle op de naleving van hun statuten door hun leden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten ten aanzien van de controle op de naleving door hun leden van artikel 160 van verordening 1308/2013 voor de door de producentenorganisatie gedurende het jaar uit te voeren controles tenminste:

    • a. een systematische vergelijking per lid van areaalenquêtes en aanvoerprognoses met de daadwerkelijk aan de producentenorganisatie geleverde hoeveelheden gedurende het kalenderjaar;

    • b. een verificatie van de door de leden verstrekte areaalenquêtes en aanvoerprognoses door middel van bezoek door de producentenorganisatie aan een derde van het ledenbestand gedurende het jaar waarbij ieder lid ten minste elke drie jaar wordt bezocht;

    • c. een periodieke vergelijking van de aanvoerprognoses en de daadwerkelijke aanvoer met een door de producentenorganisatie, op basis van statistische normen of ervaringscijfers, vast te stellen normstelling per areaal;

    • d. een registratie van de op basis van de onderdelen a tot en met c aangetroffen verschillen en de daarvoor door het lid gegeven verklaring; en

    • e. een registratie van de door de producentenorganisatie getroffen acties naar aanleiding van op grond van onderdeel d onverklaarde verschillen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten voor de door de producentenorganisatie na afloop van het kalenderjaar uit te voeren controles minimaal:

    • a. een verplichting voor ieder lid om uiterlijk op 1 mei na afloop van het kalenderjaar schriftelijk aan de producentenorganisatie te verklaren:

      • 1°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar geproduceerd heeft;

      • 2°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar bij derden heeft ingekocht;

      • 3°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar via de producentenorganisatie afgezet heeft;

      • 4°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 buiten de producentenorganisatie om verkocht heeft, uitgesplitst per categorie zoals genoemd in artikel 12 van verordening 2017/891;

      • 5°. dat hij, uitgezonderd de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891, geen door hem geteelde producten waarvoor hij bij de producentenorganisatie is aangesloten buiten de producentenorganisatie verkocht heeft; en

      • 6°. dat hij bij verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 de daaraan door de producentenorganisatie gestelde voorwaarden heeft nageleefd;

    • b. een vergelijking van informatie uit de in onderdeel a bedoelde verklaringen met de hoeveelheden en de omzetgegevens van het lid met de vastlegging van de door de producentenorganisatie aangetroffen verschillen met hun eigen administratie met de daarbij behorende verklaringen van aangetroffen verschillen;

    • c. een onderzoek door de producentenorganisatie naar de, op basis van de op grond van onderdeel b uitvoerde vergelijking, geconstateerde verschillen tussen de eigen verklaringen met de hoeveelheden en de omzetgegevens van het lid;

    • d. een verplichting tot het instellen van een accountantsonderzoek naar op grond van onderdeel c onvoldoende verklaarde verschillen;

    • e. een registratie van de uitkomsten van het in onderdeel d bedoelde accountantsonderzoek; en

    • f. een registratie van de opvolging van de uitkomsten van het in onderdeel e bedoelde accountantsonderzoek door de producentenorganisatie, waaronder sanctionering van de betreffende leden.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor de producentenorganisatie om de juistheid van in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verklaring te laten onderzoeken door een accountant door middel van een COS 4400 onderzoek.

  • 5 Het in het vierde lid bedoelde onderzoek betreft:

    • a. de leden die verzuimd hebben voor 1 mei na afloop van het kalenderjaar de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde eigen verklaring te verstrekken;

    • b. de leden waarbij door de producentenorganisatie of door controle-instanties in het jaar voorafgaand aan het controlejaar is vastgesteld dat zij artikel 160 van verordening 1308/2013 niet hebben nageleefd;

    • c. de leden waarbij door de producentenorganisatie in het voorafgaande kalenderjaar is vastgesteld dat verschillen tussen areaalgegevens en omzetgegevens onvoldoende konden worden verklaard; en

    • d. minimaal 2% van de leden van de producentenorganisatie, met een minimum van één lid, die niet reeds op grond van onderdelen a tot en met c deel uit maken van het onderzoek.

  • 6 Indien de accountant bij één of meer leden in deze deelwaarneming afwijkende bevindingen constateert treft de producentenorganisatie afhankelijk van de aard van de afwijkingen passende maatregelen.

  • 7 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor het bestuur van de producentenorganisatie om jaarlijks voor 1 juni de betrouwbaarheid van het geheel aan maatregelen dat de producentenorganisatie neemt voor controle op de naleving door hun leden te evalueren. Een verslag van de evaluatie wordt door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

Artikel 5.2.12

  • 1 Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor sanctionering van niet naleving van hun statuten door hun leden die, behoudens gevallen van overmacht, tenminste bepalen dat:

    • a. bij een eerste overtreding van de statutaire verplichtingen ter uitvoering van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 12 van verordening 2017/891 en de artikelen 5.2.8 tot en met 5.2.11 het lid minimaal een schriftelijke waarschuwing krijgt;

    • b. bij een tweede soortgelijke overtreding begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding, bedoeld in onderdeel a, minimaal een boete aan het lid wordt opgelegd en deze boete daadwerkelijk wordt geïncasseerd; en

    • c. leden bij alle soortgelijke vervolgovertredingen begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding bedoeld in onderdeel a, worden geroyeerd.

  • 2 Producentenorganisaties administreren alle geconstateerde overtredingen van hun statutaire verplichtingen en aan hun leden opgelegde sancties en bewaren deze administratie ten minste zeven jaar.

Artikel 5.2.13

Producentenorganisaties beschikken op grond van artikel 7, onderdeel a, van verordening 2017/891 tenminste over een deugdelijk en accuraat systeem van areaalenquêtes en aanvoerprognoses.

Artikel 5.2.14

Producentenorganisaties beschikken op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 tenminste over een volledige beschrijving van de interne organisatie en van de administratieve en interne beheersing van:

  • a. de verkoop en prijsbepaling;

  • b. de goederenlogistiek;

  • c. de financiële administratie;

  • d. de beoordeling van investeringen en uitgaven waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • e. het aannemen van nieuwe leden en het beëindigen van het lidmaatschap;

  • f. het vergaren van informatie van de leden en de verwerking van mutaties daarin, waaronder de controle op de juistheid van de ledenlijst;

  • g. de beoordeling van areaalenquêtes en aanvoerprognoses, waaronder de vergelijking met realisaties;

  • h. de controle op naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 door de leden waaronder het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891;

  • i. het opleggen van sancties; en

  • j. het uitbesteden van activiteiten als bedoeld in artikel 155 van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.15

De producentenorganisatie beschikt op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 over een redelijk niveau van vermogen en liquiditeit.

Artikel 5.2.16

  • 1 De producentenorganisatie beschikt ten behoeve van het commercieel en budgettair beheer van haar activiteiten, bedoeld in artikel 153, tweede lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013, op grond van artikel 7 van verordening 2017/891 over een eigen, als zodanig herkenbare, kantoorruimte die beschikt over een eigen opgang, welke niet door ruimtes van een afnemer of een lid van de producentenorganisatie leidt.

  • 2 De kantoorruimte is eigendom van of wordt gehuurd door de producentenorganisatie of een dochteronderneming.

Artikel 5.2.17

  • 1 Producentenorganisaties en hun dochterondernemingen maken voor hun financieel administratieve werkzaamheden, waaronder het factureren naar afnemers en leden en het opstellen van budgetten, gebruik van eigen personeel.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het opstellen van jaarrekeningen en fiscale zaken.

Artikel 5.2.18

  • 1 Producentenorganisaties, dan wel dochterondernemingen indien de afzet door hen wordt verricht, tonen op grond van artikel 11 van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij de verkoopvoorwaarden, en meer in het bijzonder de verkoopprijzen, voor de producten van de leden van de producentenorganisatie waarvoor de producentenorganisatie is erkend daadwerkelijk bepalen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde schriftelijke bewijsstukken tonen aan:

    • a. welke verkoper er binnen de producentenorganisatie of dochteronderneming belast is met de verkoop van de producten van de leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • b. wat de taak of opdracht van de verkoper is;

    • c. op welke wijze de verkoper door de producentenorganisatie of dochteronderneming wordt aangestuurd;

    • d. welke aanwijzingen de verkoper van de producentenorganisatie of dochteronderneming gekregen heeft voor het voeren van onderhandelingen over de verkoopvoorwaarden;

    • e. op welke wijze de verkoper achteraf verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie of dochteronderneming over de gerealiseerde verkoopvoorwaarden; en

    • f. dat de in onderdeel e bedoelde verantwoording daadwerkelijk wordt afgelegd.

  • 3 De producentenorganisatie legt haar afzetbeleid vast in een besluit van het bestuur dat door de algemene vergadering wordt goedgekeurd.

  • 4 De producentenorganisatie of dochteronderneming bepaalt op welke locatie of welke locaties het aanbod van de producten van haar leden fysiek geconcentreerd wordt.

  • 5 Het afzetbeleid van de producentenorganisatie wordt jaarlijks voor 1 juni door haar bestuur geëvalueerd en een verslag van deze evaluatie wordt jaarlijks voor 1 juni door de algemene vergadering van de producentenorganisatie besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

Artikel 5.2.19

  • 1 Artikel 155 van verordening 1308/2013 is van toepassing op de activiteiten van de producentenorganisatie die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de producentenorganisatie, bedoeld in de artikelen 152 en 154 van verordening 1308/2013.

  • 2 Wanneer een producentenorganisatie de in het eerste lid bedoelde activiteiten heeft uitbesteed toont de producentenorganisatie op grond van artikel 155 van verordening 1308/2013 door middel van door het bestuur en de algemene vergadering geaccordeerde schriftelijke bewijsstukken aan:

    • a. welke activiteiten worden uitbesteed;

    • b. waarom deze activiteiten niet door de producentenorganisatie zelf worden uitgevoerd;

    • c. aan wie deze activiteiten worden uitbesteed;

    • d. waarom tot de keuze voor uitbesteding aan de in onderdeel c bedoelde entiteit is gekomen; en

    • e. welke afspraken er met de in onderdeel c bedoelde entiteit zijn gemaakt.

  • 3 De producentenorganisatie toont op grond van artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan op welke wijze de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit:

    • a. door de producentenorganisatie wordt aangestuurd bij de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten; en

    • b. verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie over de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten.

  • 4 Wanneer een producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt, toont zij aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij gedurende de verkoopperiode minimaal één maal per week met de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit overlegt over de te hanteren verkoopvoorwaarden, waaronder de verkoopprijs.

  • 5 De keuze voor uitbesteding wordt jaarlijks voor 1 juni per geval door het bestuur van de producentenorganisatie geëvalueerd en een verslag van deze evaluatie wordt jaarlijks voor 1 juni door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

  • 6 Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed aan haar leden zijn:

    • a. verkoop van de producten van haar leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • b. commercieel en budgettair beheer.

  • 7 Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed zijn:

    • a. controle op de naleving van de leveringsplicht, met uitzondering van accountantsonderzoek;

    • b. boekhouding, facturering en uitbetaling aan de leden; en

    • c. kennis van productie van de leden.

§ 1.4. Eisen aan de statuten van producentenorganisaties

Artikel 5.2.20

Producentenorganisaties nemen in hun statuten op dat zij alle in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i, ii en iii, van verordening 1308/2013 genoemde doelstellingen nastreven en tonen aan dat zij uitvoering geven aan deze doelstellingen.

Artikel 5.2.21

  • 1 Ongeacht de rechtsvorm van een producentenorganisatie bepalen de statuten van een producentenorganisatie op grond van artikel 153, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 dat een lid maximaal 20% van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de producentenorganisatie heeft.

  • 2 De percentages omvatten tevens volmachten.

  • 3 Indien een natuurlijk persoon, afgezien van volmachten, bevoegd is om te stemmen voor meerdere leden, geldt het maximum percentage van de stemmen voor deze rechtspersonen gezamenlijk.

  • 4 In het geval van een rechtsvorm met aandeelhouders of in het geval leden aanspraak kunnen maken op delen van het kapitaal, bepalen de statuten van een producentenorganisatie dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon maximaal 20% van de aandelen van de producentenorganisatie heeft of dat deze gerechtigd is tot maximaal 20% van het kapitaal.

  • 5 De statuten van een unie van producentenorganisaties bepalen:

    • a. ongeacht de rechtsvorm van de unie van de producentenorganisatie, dat een lid maximaal 50% van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de unie van producentenorganisaties heeft;

    • b. in geval van een rechtsvorm met aandeelhouders, dat een producentenorganisatie maximaal 50% van de aandelen van de unie van producentenorganisaties heeft.

Artikel 5.2.22

  • 1 Een producentenorganisatie kan haar leden slechts toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891 verlenen indien deze mogelijkheid in haar statuten is opgenomen.

  • 2 Indien een producentenorganisatie haar leden toestaat gebruik te maken van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891, stelt de producentenorganisatie voorschriften vast inzake:

    • a. de procedure voor verlening van de toestemming;

    • b. de algemene voorwaarden voor verlening van de toestemming; en

    • c. de rapportageverplichtingen bij het gebruik van de toestemming.

  • 3 Een producentenorganisatie verleent de toestemming jaarlijks schriftelijk, per individueel lid en op verzoek van het lid voordat gebruik wordt gemaakt van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 4 Bij de verlening van toestemming maakt een producentenorganisatie een keuze om deze toestemming in volume of waarde te verlenen. Deze keuze verplicht het lid om zijn verkopen in dezelfde eenheid te administreren en te rapporteren.

  • 5 Indien een producentenorganisatie aan de toestemming specifieke voorwaarden verbindt, worden deze voorwaarden in de toestemming vermeld.

  • 6 Een producentenorganisatie kan in een situatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2017/891, een lid toestaan om maximaal 40%, qua volume of qua waarde, van de productie buiten de producentenorganisatie om af te zetten, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van verordening 2017/891, indien:

    • a. dat lid producten teelt onder licentie van een andere producentenorganisatie;

    • b. de verkooprechten met betrekking tot die producten exclusief bij die andere producentenorganisatie liggen; en

    • c. de producten waarop de toestemming betrekking heeft uitsluitend via die andere producentenorganisatie worden afgezet.

§ 2. Aanvraag, verlening en beëindiging erkenning

Artikel 5.2.23

Een erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 wordt verleend indien de aanvrager kan aantonen dat hij voldoet aan de op grond van de artikelen 152, 153, 154, 155 en 160 van verordening 1308/2013 en paragraaf 1 van deze afdeling gestelde eisen.

Artikel 5.2.24

  • 1 Een verzoek om erkenning omvat ter uitvoering van artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 de volgende stukken:

    • a. de oprichtingsakte en statuten;

    • b. het huishoudelijk reglement;

    • c. notulen van de oprichtingsvergadering;

    • d. het meerjarenplan met daarin in ieder geval een algemene beschrijving van de missie, visie en doelen van de productenorganisatie;

    • e. de bestuursnotitie omtrent de afzet en aanbodbundeling;

    • f. de bestuursnotitie omtrent de uitbesteding van activiteiten;

    • g. de ledenlijst;

    • h. indien aanwezig de jaarrekeningen van de producentenorganisatie over het laatste boekjaar;

    • i. de beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing, bedoeld in artikel 5.2.14;

    • j. de beschrijving van de samenstelling van het bestuur;

    • k. de procuratieregeling;

    • l. het autorisatieschema;

    • m. een organogram;

    • n. de bevoegdhedenmatrix en parafenlijst;

    • o. een beschrijving van de ondernemingsstructuur en ondernemingen waarin één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties aandelen of maatschappelijk kapitaal bezitten en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die organisaties of unies;

    • p. een beschrijving van de goederenlogistiek; en

    • q. een opgave van de waarde van de afzetbare productie, met inachtneming van de artikelen 5.2.34 tot en met 5.2.38.

  • 2 De referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afzetbare productie is het kalenderjaar twee jaar vóór het jaar van de erkenningsaanvraag.

  • 3 Indien dit nodig is voor de beoordeling van het verzoek om erkenning, bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 kan de minister de producentenorganisatie verzoeken om aanvullende schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 5.2.25

Indien de minister op grond van artikel 5.2.24 derde lid, aanvullende bewijsstukken opvraagt wordt de in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 bedoelde termijn opgeschort tot de verzochte aanvullende bewijsstukken door de producentenorganisatie aan de minister zijn overgelegd.

Artikel 5.2.26

  • 1 Een erkenning kan op verzoek van de producentenorganisatie worden gewijzigd of beëindigd met ingang van 1 januari.

  • 2 De producentenorganisatie dient een verzoek tot wijziging van de erkenning in uiterlijk op 1 september voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan wijziging van de erkenning wordt gevraagd.

  • 3 De producentenorganisatie dient een verzoek tot beëindiging van de erkenning in uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan beëindiging van de erkenning wordt gevraagd.

  • 4 Een lijst met de namen en contactgegevens van alle in Nederland erkende producentenorganisaties wordt gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Deze lijst wordt jaarlijks geactualiseerd.

  • 5 In afwijking van het eerste lid en het derde kan een erkenning op verzoek van de producentenorganisatie die geen operationeel programma uitvoert, op ieder moment worden beëindigd. Het verzoek tot beëindiging van de erkenning kan op ieder moment worden ingediend.

§ 3. Informatie- en rapportageverplichtingen

Artikel 5.2.27

  • 1 De producentenorganisatie informeert de minister onverwijld over:

    • a. wijzigingen in de statuten en het huishoudelijk reglement;

    • b. wijzigingen in de organisatiestructuur; en

    • c. voornemens tot fusie of samenwerking.

  • 2 Bij de melding van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, overlegt de producentenorganisatie in ieder geval de gewijzigde statuten of het gewijzigde huishoudelijk reglement.

Artikel 5.2.28

  • 1 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks voor 1 maart aan de Minister:

    • a. de verslagen van de in het afgelopen boekjaar gehouden algemene vergaderingen;

    • b. een ledenlijst per 1 januari van het lopende jaar, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel inclusief vermelding van de niet-producerende leden, nieuwe leden en leden die gedurende het vorige jaar zijn uitgetreden, onder vermelding van de datum van uittreding, alsook van de leden waarop artikel 5.2.4, vijfde lid, van toepassing is; en

    • c. een parafenlijst van tekenbevoegde personen binnen de producentenorganisatie.

  • 2 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 juni, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister een samenvattend overzicht van:

    • a. de door de leden op grond van artikel 5.2.11, derde lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, aan de producentenorganisatie verstrekte informatie;

    • b. het areaal van de leden van de producentenorganisatie;

    • c. de door de leden van de producentenorganisatie geteelde gewassen;

    • d. de hoeveelheden en waarden van een product waarvoor aan de leden een toestemming op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 is verleend; en

    • e. de omzet van de producentenorganisatie.

  • 3 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 oktober de jaarrekening over het laatste uitvoeringsjaar, voorzien van een controleverklaring van een extern accountant.

  • 4 De verplichting om een controleverklaring van een extern accountant te overleggen als bedoeld in het derde lid is niet van toepassing op een producentenorganisatie die een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 396, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 4. Erkenning van unies van producentenorganisaties

Artikel 5.2.29

  • 1 Alleen een erkende producentenorganisatie kan lid zijn van een unie van producentenorganisaties.

  • 2 De minister kan op een gemotiveerd verzoek besluiten om een unie van producentenorganisaties een erkenning te verlenen op een lager niveau dan de GN-code.

Artikel 5.2.30

Artikel 5.2.31

Een erkenning als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013 wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan artikel 156, eerste lid, van verordening 1308/2013 en titel II, hoofdstuk I, afdeling 3, van verordening 2017/891 alsmede aan artikel 5.2.29 en de in artikel 5.2.30 genoemde artikelen.

§ 5. Niet naleving van de erkenningscriteria

Artikel 5.2.32

De erkenning van een producentenorganisatie wordt met ingang van het tijdstip van verstrijken van de termijn zoals vastgelegd in het aanmaningsbesluit, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van verordening 2017/891, van rechtswege opgeschort, tenzij de minister voor het verstrijken van deze termijn schriftelijk aan de producentenorganisatie heeft medegedeeld dat de niet-naleving van de erkenningscriteria tijdig is gecorrigeerd.

Afdeling 5.2.2. Actiefonds en waarde afgezette productie

§ 1. Waarde afgezette productie

Artikel 5.2.33

Voor iedere producentenorganisatie is de referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van verordening 2022/126, het kalenderjaar twee jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar van het operationeel programma.

Artikel 5.2.34

  • 1 Producten zijn geproduceerd door de producentenorganisatie, wanneer de productie voor eigen rekening en risico van de producentenorganisatie of de daarbij aangesloten producenten op het grondgebied van de Europese Unie heeft plaatsgevonden

  • 2 Verkoop van nog niet geoogste producten valt onder productie van leden van de producentenorganisatie en wordt in de waarde van de afgezette productie opgenomen, mits de verkoop via de producentenorganisatie is gelopen en het de eerste verkoop betreft waarbij het product van eigenaar verandert.

  • 3 Verkoop van door aangesloten producenten of door de producentenorganisatie aangekochte producten valt niet onder de waarde van de afgezette productie van de leden van de producentenorganisatie, ook niet als deze producten als halfgewas zijn aangekocht. In uitzonderlijke gevallen kan de minister besluiten om de aangekochte producten onder de productie van de leden van de producentenorganisatie te laten vallen indien deze productie voor eigen rekening en risico van het betreffende lid heeft plaatsgevonden.

  • 4 De producentenorganisatie controleert de naleving van het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

  • 5 Ter uitvoering van artikel 31, zesde lid, van verordening 2022/126 omvat de waarde van de afgezette productie in het stadium ‘af producentenorganisatie’ de aan de afnemer gefactureerde kosten van verpakkingsmateriaal, eenmalig fust, huur van meermalig fust en de verpakking waarin of pallet waarop het product ter verkoop wordt aangeboden.

  • 6 In de waarde van de afgezette productie worden niet opgenomen:

    • a) externe transportkosten, ongeacht of deze op de verkoopfactuur zijn vermeld;

    • b) interne transportkosten bij de producentenorganisatie wanneer de afstand tussen de verzamel- of verpakkingscentra van de producentenorganisatie en het distributiecentrum van de producentenorganisatie meer dan 300 km bedraagt.

  • 7 Ter uitvoering van artikel 31, negende lid, van verordening 2022/126 mogen vergoedingen worden meegeteld die in de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, in het kader van oogstverzekeringsacties of door de producentenorganisatie beheerde acties, bedoeld in artikel 5.3.172, zijn uitgekeerd aan de producentenorganisatie of haar leden.

  • 8 In de waarde van de afgezette productie worden geen debiteuren opgenomen die op het tijdstip van definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 5.2.38, tweede lid, nog openstaan.

  • 9 Terugbetalingen aan afnemers worden uit de waarde van de afgezette productie gehaald op het moment dat creditering in de boekhouding van de producentenorganisatie gebruikelijk is.

  • 10 In de waarde van de afgezette productie wordt niet de waarde opgenomen van verkopen die hebben plaatsgevonden aan een lid of aan het lid verbonden partijen, indien het betreffende lid deze producten zelf heeft geproduceerd.

Artikel 5.2.35

  • 1 De waarde van de afgezette productie van aangesloten producenten die zijn toegetreden tot de producentenorganisatie gedurende de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, kan in aanmerking worden genomen door bij de bepaling van de waarde van de afgezette productie uit te gaan van:

    • a. de vanaf de datum van toetreding bij de producentenorganisatie gerealiseerde waarde van de afgezette productie; en

    • b. de waarde die is gerealiseerd voorafgaand aan de toetreding tot de producentenorganisatie, bedoeld in artikel 5.2.36.

  • 2 Indien voor een aangesloten producent of producentenorganisatie de onderdelen a en b uit het eerste lid in combinatie worden toegepast, wordt dubbeltelling uitgesloten.

Artikel 5.2.36

  • 1 Voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie die is gerealiseerd voorafgaand aan de toetreding tot de producentenorganisatie kan de producentenorganisatie gebruik maken van:

    • a. de opgave van een andere producentenorganisatie, indien de nieuw toegetreden aangesloten producent voorafgaand aan zijn lidmaatschap bij de nieuwe producentenorganisatie in de gehele referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, of gedeeltelijk gedurende die periode was aangesloten en daarop reeds een controle door een extern accountant heeft plaats gevonden;

    • b. een opgave van de aangesloten producent van de waarden van de afgezette productie van de producten waarvoor de producent bij de producentenorganisatie is aangesloten.

  • 2 Bij de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt eveneens opgave gedaan van eerdere lidmaatschappen, met ingang van de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, bij de producentenorganisatie.

  • 3 Bij de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt een controleverklaring of rapportage naar aanleiding van een COS 4400 onderzoek van een extern accountant overgelegd waarin wordt bevestigd dat de waarden die zijn opgegeven:

    • a. juist zijn;

    • b. gerealiseerd zijn door de verkoop van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • c. producten betreffen die voor eigen rekening en risico door de betreffende producent binnen het grondgebied van de Europese Unie zijn geproduceerd; en

    • d. geen BTW en transportkosten bevatten.

  • 4 In de controleverklaring of rapportage wordt tevens bevestigd dat de opgave, bedoeld in het tweede lid, juist is.

  • 5 Indien de opgave van de afgezette productie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, afkomstig is van een producentenorganisatie die gevestigd is in een andere lidstaat omvat die opgave tevens een schriftelijke verklaring dat de waarde niet eerder aan een subsidieaanvraag ten grondslag heeft gelegen.

Artikel 5.2.37

De waarde van de afgezette productie die is gerealiseerd door verkoop van producten van aangesloten producenten die op 1 januari van het uitvoeringsjaar waarvoor de waarde van de afgezette productie wordt berekend niet meer bij de producentenorganisatie zijn aangesloten, wordt aantoonbaar uit de waarde van de afgezette productie verwijderd.

Artikel 5.2.38

  • 1 Producentenorganisaties overleggen jaarlijks, gelijktijdig met de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 5.2.48, aan de minister de voorlopige opgave van de waarde van de afgezette productie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 Producentenorganisaties overleggen jaarlijks uiterlijk op 1 oktober gedurende het uitvoeringsjaar aan de minister de definitieve opgave van de afgezette productie met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3 Producentenorganisaties met een operationeel programma laten een extern accountant een controle uitvoeren en een controleverklaring over de juistheid van de in het tweede lid bedoelde opgave van de waarde van de afgezette productie opstellen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model. Deze verklaring wordt bij de in het tweede lid genoemde opgave gevoegd.

§ 2. Beheer van het actiefonds

Artikel 5.2.39

  • 1 De systematiek van berekening van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, wordt door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties vastgelegd in haar statuten.

  • 2 Het besluit van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties tot vaststelling van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, wordt voorafgaand aan het uitvoeringsjaar goedgekeurd door de algemene vergadering van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.

  • 3 Indien in een jaar sprake is van een tekort van het actiefonds, kunnen tot en met het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling financiële bijdragen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, in het actiefonds worden gestort.

Artikel 5.2.40

  • 1 Door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties wordt voor het actiefonds:

    • a. een aparte bankrekening geopend;

    • b. een aparte grootboekrekening gereserveerd; of

    • c. een aparte kostenplaats aangemaakt.

  • 2 De afsluiting van het rapportagejaar in de administratie van de kostenplaats, grootboekrekening of bankrekening van het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties sluit direct aan op de jaarrapportage.

  • 3 Het saldo van de eigen bijdragen van leden aan het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is op het moment van indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling groter dan of gelijk aan nul.

  • 4 De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties laat een extern accountant een controle uitvoeren en, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, een controleverklaring afleggen over:

    • a. de juistheid van de in het tweede lid bedoelde afsluiting; en

    • b. de naleving van de voorschriften inzake het beheer van het actiefonds bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 5.2.41

De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties informeert jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar haar leden in een algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma gedurende het voorgaande uitvoeringsjaar, in het bijzonder voor wat betreft:

  • a. de bedragen die per project over het uitvoeringsjaar zijn gerealiseerd;

  • b. welke investeringen van € 150.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op locatie van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn gerealiseerd; en

  • c. welke investeringen van € 100.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op andere locaties zijn gerealiseerd, onder vermelding van het adres van de locaties.

Afdeling 5.2.3. Operationele programma’s

§ 1. Eisen aan operationele programma’s

Artikel 5.2.42

  • 1 Producentenorganisaties streven met hun operationeel programma overeenkomstig artikel 50, derde lid, van verordening 2021/2115 minimaal de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdelen b, e en f, van verordening 2021/2115, na.

  • 2 Producentenorganisaties kunnen met hun operationeel programma tevens de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdelen a, c, d, en g tot en met k, van verordening 2021/2115, nastreven.

  • 3 Een operationeel programma van een unie van producentenorganisaties voldoet overeenkomstig artikel 50, zesde lid, aanhef en onderdeel b, van verordening 2021/2115 aan de volgende voorwaarden:

    • a. een operationeel programma van een unie van producentenorganisaties mag niet dezelfde interventies bevatten als een operationeel programma van de aangesloten organisaties; en

    • b. interventies en overeenkomstige financiële bijdragen worden vermeld in het operationeel programma van elke aangesloten organisatie.

  • 4 Een operationeel programma voldoet overeenkomstig artikel 50, zevende lid, van verordening 2021/2115 aan de volgende voorwaarden:

    • a. ten minste 15% van de uitgaven heeft betrekking op interventies in verband met de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, onderdelen e en f, van verordening 2021/2115;

    • b. ten minste drie acties houden verband met de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, onderdelen e en f, van verordening 2021/2115;

    • c. ten minste 2% van de uitgaven heeft betrekking op interventies in verband met de sectorale doelstelling, bedoeld in artikel 46, onderdeel d, van verordening 2021/2115; en

    • d. de uitgaven voor interventies in het kader van sectorale interventietypes als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdelen f, g en h, van verordening 2021/2115 bedragen niet meer dan één derde van de totale uitgaven.

  • 5 Operationele programma’s worden uitgevoerd in jaarperioden die lopen van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 5.2.43

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat een operationeel programma:

    • a. de visie van de producentenorganisatie voor de toekomst van de producentenorganisatie; en

    • b. een verklaring dat zij geen risico van dubbele financiering uit fondsen van de Unie meebrengen.

  • 2 In de visie van de producentenorganisatie is ten minste een beschrijving opgenomen van het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie nastreeft en aan het einde van de looptijd van het operationeel programma wil hebben gerealiseerd.

Artikel 5.2.44

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat een operationeel programma een actuele SWOT analyse waarin tenminste:

    • a. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie; en

    • b. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de sectorale doelstellingen en de visie, bedoeld in artikel 5.2.43, van de producentenorganisatie.

  • 2 Uit de SWOT analyse volgen de sectorale doelstellingen die de producentenorganisatie met haar operationeel programma wil nastreven.

Artikel 5.2.45

  • 1 In afwijking van artikel 2.9, vijfde lid, wordt per project de volgende informatie verstrekt;

    • a. een omschrijving van welke sectorale doelstellingen worden nagestreefd;

    • b. een omschrijving van het project;

    • c. een omschrijving en onderbouwing van de meetbare uitgangssituatie van dit project ten aanzien van de sectorale doelstellingen;

    • d. een omschrijving en onderbouwing van het verwachte meetbare resultaat van dit project ten aanzien van de sectorale doelstellingen;

    • e. de subsidiabele activiteiten die in het kader van het project worden ingezet om de resultaten van de producentenorganisatie te realiseren;

    • f. de looptijd; en

    • g. een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen.

  • 2 De informatie over de voorgestelde activiteiten waarmee de realisatie van de sectorale doelstelling wordt nagestreefd bevat per subsidiabele activiteit de volgende onderdelen:

    • a. een omschrijving van de activiteit; en

    • b. een onderbouwing van de subsidiabiliteit van de activiteit en de bijbehorende uitgavenposten;

  • 3 Per uitvoeringsjaar van het operationeel programma wordt, indien de minister daarom verzoekt, een begroting voor de activiteit aan de minister verstrekt en onderbouwd aan de hand van:

    • a. minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op het eerste jaar van het operationeel programma; en

    • b. minimaal één kostenbegroting per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op de volgende jaren van het operationeel programma.

  • 4 De looptijd van een project, bedoeld in het eerste lid, is ten hoogste zeven jaar. Indien de looptijd van het project aan het einde van het operationeel programma nog niet is afgelopen kan het project in een volgend operationeel programma worden opgenomen.

Artikel 5.2.46

  • 1 De uitgavenposten, bedoeld in artikel 5.2.45, derde lid, die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar van het operationeel programma worden voor de desbetreffende jaren jaarlijks, bij de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgende jaar, onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost.

  • 2 In afwijking van artikel 5.2.45, derde lid, en het eerste lid, kan een begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.

  • 3 Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in afwijking van het eerste lid en artikel 5.2.45, tweede en derde lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting(en).

  • 4 Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen wordt de economisch meest voordelige kostenbegroting gekozen. De keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting wordt voldoende gemotiveerd.

  • 5 De verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren is niet van toepassing op:

  • 6 De minister kan besluiten dat de verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren, wordt verlegd naar een entiteit die op grond van een uitbestedingsovereenkomst namens een of meer producentenorganisaties zelfstandig een activiteit of uitgavenpost onder hun beheer uitvoert of laat uitvoeren.

Artikel 5.2.47

  • 1 Het operationeel programma, de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgende uitvoeringsjaar of wijzigingen voor de volgende jaren worden door de algemene vergadering van de producentenorganisatie goedgekeurd.

  • 2 Het operationeel programma, de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgende uitvoeringsjaar of een wijziging voor de volgende jaren dat aan de algemene ledenvergadering ter goedkeuring is voorgelegd bevatten informatie over:

    • a. de inhoud van de projecten door middel van een samenvatting;

    • b. de bedragen per project;

    • c. welke investeringen van € 150.000 en hoger op locatie van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn voorgenomen;

    • d. welke investeringen van € 100.000 en hoger op andere locaties zijn voorgenomen, onder vermelding van bij welk lid van de producentenorganisatie de investering is gedaan.

§ 2. Indienen en wijzigen operationeel programma

Artikel 5.2.48

  • 1 De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het operationele programma in met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het meerjarige operationeel programma in tussen 15 augustus en 1 oktober om 12:00 uur van het jaar dat voorafgaat aan het eerste uitvoeringsjaar van het operationeel programma.

  • 3 Een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient een aanvraag tot subsidieverlening jaarlijks in tussen 15 augustus en 1 oktober om 12:00 uur.

Artikel 5.2.49

  • 1 Een wijziging van een operationeel programma voor de volgende jaren kan betrekking hebben op:

    • a. een wijziging in de meerjarenbegroting voor de volgende uitvoeringsjaren van het operationeel programma;

    • b. het toevoegen of laten vervallen van uitgavenposten voor activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma;

    • c. het toevoegen van sectorale doelstellingen, projecten of activiteiten aan het operationele programma voor de volgende jaren;

    • d. het laten vervallen van projecten of activiteiten in het operationele programma voor de volgende jaren;

    • e. het jaarbedrag van het actiefonds;

    • f. de looptijd van het operationele programma; of

    • g. het wijzigen van het verwachte meetbare resultaat van een project ten aanzien van de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 5.2.45, eerste lid, onderdeel d, indien sprake is van een verbetering van het meetbare resultaat.

  • 2 Een verzoek tot wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt tussen 15 augustus en 1 oktober om 12:00 uur ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3 Op een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, zijn de artikelen 5.2.45 en 5.2.46 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.2.50

  • 1 Een producentenorganisatie meldt onverwijld iedere wijziging van een operationeel programma.

  • 2 Een wijziging van een operationeel programma gedurende het jaar betreft de toekomst en kan betrekking hebben op:

    • a. het toevoegen van nieuwe uitgavenposten aan bestaande activiteiten of van nieuwe activiteiten aan bestaande projecten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma, indien deze noodzakelijk is om de resultaten van het project te behalen;

    • b. het verhogen van het jaarbedrag van het actiefonds;

    • c. het niet of niet geheel uitvoeren van een project, activiteit of uitgavenpost.

  • 3 De producentenorganisatie geeft ten aanzien van de melding van wijzigingen als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, gemotiveerd aan:

    • a. hoe het begrote bedrag tot stand gekomen is;

    • b. waarom deze wijziging noodzakelijk is; en

    • c. wat de gevolgen van deze wijziging zijn voor de uitvoering en de begroting van het operationeel programma.

  • 4 In aanvulling op het tweede lid geeft de producentenorganisatie ten aanzien van wijzigingen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, gemotiveerd aan indien het een nieuwe activiteit of uitgavenpost betreft, hoe deze bijdraagt aan het project.

  • 6 Een producentenorganisatie kan onmiddellijk na het indienen van een verzoek tot wijziging, onder de voorwaarde dat dit voor eigen rekening en risico gebeurt, aanvangen met het doorvoeren van de wijziging.

  • 7 De producentenorganisatie geeft ten aanzien van de melding van wijzigingen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, gemotiveerd aan wat de gevolgen van deze wijziging zijn voor de uitvoering en de begroting van het operationeel programma en de meetbare resultaten en mijlpalen, bedoeld in artikel 5.2.45, eerste lid, onderdelen d en g.

§ 3. Algemene voorschriften voor subsidiabele uitgaven

§ 3.1. Algemeen

Artikel 5.2.51

De uitgaven, bedoeld in deze paragraaf, zijn subsidiabel indien zij op grond van afdeling 5.3.2 subsidiabel worden gesteld.

§ 3.2. Personeelskosten

Artikel 5.2.52

Onder personeelskosten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en punt 5 van bijlage III van verordening 2022/126 worden verstaan:

  • a. de loonkosten voor personeel in dienst van:

    • 1°. de producentenorganisatie; of

    • 2°. een dochteronderneming;

  • b. de kosten voor het inhuren van gedetacheerd personeel en uitzendkrachten ingehuurd door de in onderdeel a genoemde ondernemingen; en

  • c. de arbeidskosten van:

    • 1°. een lid, indien het lid een natuurlijk persoon is; of

    • 2°. de eigenaar of directeur van een lid, indien het lid een rechtspersoon is.

Artikel 5.2.53

  • 2 Wanneer een lid van een producentenorganisatie meerdere eigenaren of directeuren heeft, geeft de producentenorganisatie bij de indiening van het operationeel programma aan welke eigenaar of directeur de activiteiten zal uitvoeren en welke personeelskosten daarvoor worden opgevoerd.

Artikel 5.2.54

  • 1 De producentenorganisatie houdt ter onderbouwing van de personeelskosten, bedoeld in artikel 23, eerste lid, derde alinea, van verordening 2022/126, een volledige urenadministratie bij.

  • 2 Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de urenregistratie en de urenadministratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De urenadministratie, bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt bijgehouden gedurende het hele uitvoeringsjaar of voor de duur van de arbeidsovereenkomst van de medewerker wiens inzet wordt toegerekend aan een project;

    • b. omvat alle uren waarvoor de betreffende medewerker een arbeidscontract heeft, waaronder de uren die niet worden toegerekend aan projecten;

    • c. bevat een korte en duidelijke omschrijving van ter uitvoering van de projecten verrichte werkzaamheden; en

    • d. wordt uitgesplitst naar:

      • 1°. het aantal uren besteed per afzonderlijke subsidiabel project;

      • 2°. het totale aantal uren besteed aan niet subsidiabele projecten; en

      • 3°. afwezigheidsuren zoals ziekte en verlof.

  • 4 Het aantal uren dat in de aanvraag voor een gedeeltelijke betaling of in de aanvraag tot subsidievaststelling per activiteit worden aangevraagd overschrijdt niet het aantal uren verleend in de beschikking tot subsidieverlening of een goedkeuring naar aanleiding van een onverwijlde melding van een wijziging van een operationeel programma, als bedoeld in artikel 5.2.50, eerste lid.

Artikel 5.2.55

  • 1 De producentenorganisatie berekent en onderbouwt de loonkosten, bedoeld in artikel 5.2.52, onderdeel a, van de subsidiabele activiteiten aan de hand van uurtarieven op basis van het jaarsalaris van de desbetreffende medewerkers.

  • 2 In het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, kan worden opgenomen:

    • a. het contractueel of bij CAO overeengekomen brutoloon;

    • b. een bij contract of CAO overeengekomen niet winstafhankelijke dertiende maand;

    • c. een onregelmatigheidstoeslag;

    • d. een ploegentoeslag;

    • e. het werkgeversdeel sociale verzekeringswetten;

    • f. de voor rekening van de werkgever komende kosten voor de ziektekostenverzekering;

    • g. het werkgeversdeel pensioen en vervroegde uittreding; of

    • h. dotaties aan pensioenvoorzieningen voor zover onderbouwd kan worden dat hier rechtens afdwingbare verplichtingen tegenover staan.

  • 3 Ten behoeve van de berekening van het uurtarief wordt:

    • a. overeenkomstig artikel 23, eerste lid, vierde alinea, van verordening 2022/126 het jaarsalaris gedeeld door 1.720 uren; of

    • b. in geval van een niet volledig gewerkt jaar of medewerkers die werkzaam zijn in deeltijd het in onderdeel a genoemde aantal van 1.720 uren naar rato toegepast.

  • 4 Overwerktoeslagen worden niet het in het uurtarief opgenomen.

§ 3.3. Investering in een duurzaam productiemiddel

Artikel 5.2.56

  • 1 De producentenorganisatie toont de investering in een duurzaam productiemiddel aan de hand van facturen of afleverbonnen aan en verstrekt deze onverwijld aan de Minister, indien de minister daar om verzoekt.

  • 2 Uit de facturen of afleverbonnen blijkt de datum van verwerving van het activum of de datum waarop het activum ter beschikking van de begunstigde wordt gesteld, bedoeld in artikel 11, eerste lid aanhef en onderdeel b, van verordening 2022/126.

Artikel 5.2.57

  • 1 Ter uitvoering van artikel 24 van verordening 2022/126 toont de producentenorganisatie het gebruik van een duurzaam productiemiddel aan met behulp van een gebruiksadministratie per productiemiddel, tenzij de producentenorganisatie het gebruik van het productiemiddel op andere wijze aantoont ten genoegen van de Minister.

  • 2 De producentenorganisatie geeft bij de indiening van het operationeel programma aan op welke wijze de gebruiksadministratie gevoerd gaat worden.

  • 3 Uit de gebruiksadministratie blijkt dat het gebruik ten behoeve van producten die vallen onder de sector groenten en fruit meer bedraagt dan 50% van het totale gebruik.

  • 4 Indien een lid aan de hand van zijn administratie kan aantonen dat er in zijn bedrijf geen producten van derden worden verhandeld, dan kan worden volstaan met een schriftelijke verklaring van het lid.

  • 5 Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de gebruiksadministratie, of de in het vierde lid bedoelde administratie of verklaring.

  • 6 De minister kan de gebruiksadministratie, of de in het vierde lid bedoelde administratie of verklaring, opvragen gedurende de instandhoudingstermijn bedoeld in artikel 5.2.63.

Artikel 5.2.58

  • 1 Advieskosten en kosten voor onderzoek zijn subsidiabel indien ze zijn opgenomen in de totaalfactuur van de investering en het bedrijfseconomisch gebruikelijk is om deze te activeren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kosten zijn niet subsidiabel als investering in een duurzaam productiemiddel indien er een aparte factuur is.

Artikel 5.2.59

  • 1 In het geval van nieuwbouw of verbouw zijn investeringen in elementaire voorzieningen als afwateringssystemen, riolering, aansluiting op waterleiding en aansluiting op systemen voor datacommunicatie, die worden gezien als onmisbare elementen op het bedrijf van een lid, producentenorganisatie of een dochteronderneming subsidiabel.

  • 2 Uitgaven voor de ingebruikname van een duurzaam productiemiddel en de bijkomende kosten van installatie en montage, waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd, zijn als onderdeel van het duurzaam productiemiddel subsidiabel.

Artikel 5.2.60

  • 1 Uitgaven voor nieuwbouw en verbouw zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. nieuwbouw of verbouw van gebouwen die eigendom zijn van de producentenorganisatie of dochteronderneming; en

    • b. nieuwbouw of verbouw die bijdraagt aan de sectorale doelstellingen zoals opgenomen in het project.

  • 2 De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van het operationeel programma en de aanvraag tot subsidievaststelling over het voorafgaande jaar, bedoeld in artikel 5.3.193, de subsidiabele uitgaven, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van:

    • a. bouwtekeningen, die aangeven welk deel van de uitgaven subsidiabele ruimten en subsidiabele elementen betreft; en

    • b. een uitsplitsing, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van subsidiabele en niet subsidiabele ruimten en elementen en bijbehorende uitgaven.

Artikel 5.2.61

  • 1 De aankoop van onbebouwde grond, bedoeld in punt 6 van bijlage III van verordening 2022/126, is subsidiabel indien deze grond daadwerkelijk wordt aangewend voor de realisatie van in het operationeel programma opgenomen investeringen.

  • 2 De aankoop van grond die wordt gebruikt voor onderdelen van investeringen is subsidiabel indien deze wordt aangewend voor nieuwbouw of verbouw, als bedoeld in artikel 5.2.60.

  • 3 De producentenorganisatie toont aan de hand van bouwtekeningen of plattegronden aan welke delen van de grond worden aangewend voor in het operationeel programma opgenomen subsidiabele investeringen.

  • 4 De producentenorganisatie gebruikt de grond binnen de looptijd van het project voor realisatie van de investering waarvoor de grond is aangekocht.

Artikel 5.2.62

  • 1 Een duurzaam productiemiddel, met uitzondering van bomen en meerjarige planten, is eigendom van de producentenorganisatie, unie van productenorganisaties of een dochteronderneming.

  • 2 Een duurzaam productiemiddel die worden gefinancierd door meerdere erkende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties is subsidiabel naar rato van het aandeel in de financiering van elk van die producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.

Artikel 5.2.63

  • 1 Ter uitvoering van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2022/126 behoudt de eigenaar het eigendom en bezit van een duurzaam productiemiddel tot ten minste vijf jaar vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld.

  • 2 Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de gebruikelijke fiscale afschrijvingsperiode van een investering in een duurzaam productiemiddel korter is dan de periode, bedoeld in het eerste lid, blijft een duurzaam productiemiddel tot het einde van de fiscale afschrijvingsperiode in eigendom en bezit van de eigenaar.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de opbrengst van bomen en meerjarige planten, geleverd aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming:

    • a. tot ten minste vijf jaar vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld; of

    • b. indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de fiscale afschrijvingsperiode van de boom of meerjarige plant korter is dan de periode, bedoeld in onderdeel a, tot ten minste het einde van de fiscale afschrijvingsperiode.

  • 4 Indien een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan de eigenaar is van een duurzaam productiemiddel en een lid van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties de houder is van dat duurzaam productiemiddel, geldt de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, slechts voor het eigendom van het duurzaam productiemiddel.

  • 5 De producentenorganisatie informeert de minister onverwijld over vervreemding van een duurzaam productiemiddel binnen de in het eerste lid genoemde termijn en de reden hiervan.

Artikel 5.2.64

  • 1 Indien, binnen de termijn bedoeld in artikel 5.2.63, een lid de producentenorganisatie verlaat of een producentenorganisatie de unie van producentenorganisaties verlaat, wordt een duurzaam productiemiddel dat op het terrein van het lid of van de producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan is geplaatst, herplaatst of vordert de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties binnen twee maanden na datum van uittreding de restwaarde van het duurzaam productiemiddel terug en stort deze in het actiefonds.

  • 2 In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een producentenorganisatie wordt het op het terrein van het uittredende lid geplaatste duurzaam productiemiddel herplaatst op een locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming, of een lid.

  • 3 In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een unie van producentenorganisaties wordt het duurzaam productiemiddel herplaatst op een locatie van de unie van producentenorganisaties, een aangesloten producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid van een aangesloten producentenorganisatie.

  • 4 De restwaarde wordt bepaald naar evenredigheid van het aantal volledige maanden dat resteert tot het einde van de periode, bedoeld in artikel 5.2.63.

  • 5 Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties in het jaar waarin de restwaarde in het actiefonds wordt gestort en in de twee daaropvolgende jaren geen operationeel programma heeft, wordt het gedeelte van de restwaarde waarvoor Uniesteun is betaald door de minister gerecupereerd.

Artikel 5.2.65

  • 1 In aanvulling op artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126 worden, indien het eigendom van een investering teniet gaat als gevolg van een oorzaak waarvoor de producentenorganisatie een uitkering van een verzekeraar ontvangt en deze uitkering niet wordt aangewend voor de vervanging van de betreffende investering, de verzekeringspenningen teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het op grond van artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126 berekende bedrag van terugvordering lager is dan het in het eerste lid bedoelde bedrag. In dat geval wordt het berekende bedrag teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

Artikel 5.2.66

  • 1 Een investering in een duurzaam productiemiddel kan eenmalig of in tranches worden opgenomen in de aanvraag voor een gedeeltelijke betaling of in de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2 De tranches betreffen identieke bedragen die één keer ten aanzien van een uitvoeringsjaar worden opgenomen in de aanvraag voor een gedeeltelijke betaling of in de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3 Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties uitgaven voor een investering in een duurzaam productiemiddel in identieke tranches in de aanvraag voor een gedeeltelijke betaling of in de aanvraag tot subsidievaststelling opneemt, is op het moment van de aanvraag voor een gedeeltelijke betaling of de aanvraag tot subsidievaststelling de laatste factuur ontvangen en betaald.

  • 4 De datum waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld aan de producentenorganisatie valt in het uitvoeringsjaar waarop de gedeeltelijke betaling, of de aanvraag tot subsidievaststelling, betrekking heeft.

Artikel 5.2.67

  • 1 Een duurzaam productiemiddel kan ten laste van het actiefonds worden gebracht gedurende maximaal 5 jaar. Deze periode start vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking van de begunstigde is gesteld als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2022/126.

  • 2 Een investering in een duurzaam productiemiddel kan ook voor het volgende operationele programma in aanmerking worden genomen, indien de periode, bedoeld in artikel 5.2.63, langer is dan de looptijd van het operationele programma.

Artikel 5.2.68

  • 1 Een tweedehands duurzaam productiemiddel, als bedoeld in punt 7 van bijlage III van verordening 2022/126, is subsidiabel indien het aanschafbedrag hoger is dan € 10.000.

  • 2 Een tweedehands duurzaam productiemiddel dat bij een aangesloten producent, een daaraan verbonden partij of een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 5.2.3, tweede lid, is aangeschaft is niet subsidiabel indien dit duurzaam productiemiddel vervolgens bij deze of een andere aangesloten producent of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.2.3, tweede lid, wordt geplaatst.

  • 3 Dit artikel, uitgezonderd het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op investeringen die worden gehuurd of geleased.

Artikel 5.2.69

  • 1 Een investering in een duurzaam productiemiddel op het terrein van ICT is subsidiabel indien het gaat om:

    • a. hardware die:

      • 1°. een integraal onderdeel uitmaakt van subsidiabele installaties; of

      • 2°. ondersteunend is voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten; of

    • b. software applicaties die ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2 Bij de indiening van het operationeel programma wordt een onderbouwd plan overlegd met daarin:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van het project;

    • b. een begroting van de investeringskosten;

    • c. een definiëring van de onderdelen van de investeringskosten;

    • d. een verdeling van de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten met bijbehorende begrote bedragen; en

    • e. een gedetailleerde beschrijving van de functionaliteit van de verschillende onderdelen door de leverancier.

Artikel 5.2.70

Uitgaven voor investeringen in uitgangsmateriaal van rassen van meerjarige gewassen en licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van meerjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

  • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

  • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

  • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

Artikel 5.2.71

Producentenorganisaties houden voor alle investeringen in duurzame productiemiddelen die zijn opgenomen in een lopend operationeel programma, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, een actueel register bij.

Artikel 5.2.72

  • 1 Uitgaven voor huur en lease als economisch verantwoord alternatief voor de koop van een investering in een duurzaam productiemiddel zijn gedurende de termijn, bedoeld in artikel 5.2.63, subsidiabel overeenkomstig punt 8 van bijlage III van verordening 2022/126, voor zover koop van het duurzaam productiemiddel subsidiabel zou zijn.

  • 3 De producentenorganisatie overlegt onverwijld, indien de minister daarom verzoekt, voor uitgaven, bedoeld in het eerste lid, een schriftelijke overeenkomst.

  • 4 Uit de overeenkomst blijkt in ieder geval de datum van verwerving van het activum of vanaf de datum waarop het activum ter beschikking van de begunstigde wordt gesteld, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2022/126.

§ 3.4. Overige kosten

Artikel 5.2.73

  • 1 Uitgaven voor de inhuur van externen zijn subsidiabel, indien de voor uitvoering van een activiteit benodigde kennis of capaciteit bij een producentenorganisatie niet voldoende aanwezig is.

  • 2 Producentenorganisaties geven in het operationeel programma aan welke specifieke taken aan externe diensten worden uitbesteed.

  • 3 De minister kan een producentenorganisatie, ten behoeve van de beoordeling van de subsidiabiliteit van uitgaven voor de inhuur van externen, verzoeken om aanvullende informatie en bewijsstukken te overleggen.

Artikel 5.2.74

  • 1 Uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. deze leden en medewerkers in het operationeel programma zijn opgenomen;

    • b. de kilometers zijn gemaakt in het kader van een in het operationeel programma opgenomen activiteit;

    • c. de vergoedingen daadwerkelijk aan de medewerker of het lid zijn uitbetaald;

    • d. de vergoeding bedraagt per kilometer maximaal de overeenkomstig hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk vastgestelde hoge reiskostenvergoeding; en

    • e. er een deugdelijke kilometeradministratie is bijgehouden.

  • 2 Uitgaven voor vliegtickets voor buitenlandse dienstreizen, plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer en tickets voor veerboten zijn subsidiabel op basis van de economy class prijzen van deze tickets of plaatsbewijzen.

  • 3 Producentenorganisaties kunnen voor uitgaven voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten leden vergoedingen verstrekken voor de daadwerkelijk gemaakte kosten binnen de maxima van hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk.

  • 4 Kosten voor auto’s in eigendom van of geleased dan wel gehuurd door de producentenorganisatie zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.2.75

  • 1 Uitgaven voor overige kosten op het gebied van ICT zijn subsidiabel voor zover deze ICT voorzieningen ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kunnen worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2 Uitgaven voor licenties en voor abonnementen voor software applicaties zijn subsidiabel indien het uitgaven voor subsidiabele applicaties en modules betreft.

Artikel 5.2.76

Uitgaven voor licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

  • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

  • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

  • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

Artikel 5.2.77

  • 1 Uitgaven in het kader van educatie bijeenkomsten zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor zaalhuur.

  • 3 Bij de indiening van het operationeel programma verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten aan de minister een beschrijving van:

    • a. onderwerp(en) en leerdoel(en) van de bijeenkomst;

    • b. het programma met een specificatie van de onderdelen en gehanteerde werkvormen;

    • c. aantal bijeenkomsten met vermelding van de data en de duur per bijeenkomst; en

    • d. de kosten van de bijeenkomst.

  • 4 Bij de aanvraag tot subsidievaststelling verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten aan de Minister:

    • a. een deelnemerslijst; en

    • b. een aanwezigheidsregistratie per bijeenkomst per deelnemer voorzien van een handtekening van de deelnemer.

Titel 5.3. Interventietypes in de sector groenten en fruit

[Vervallen per 17-10-2027]

Afdeling 5.3.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 17-10-2027]

Artikel 5.3.1. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 17-10-2027]

Artikel 5.3.2. Hoogte subsidie

[Vervallen per 17-10-2027]

Artikel 5.3.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 17-10-2027]

Artikel 5.3.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 17-10-2027]

Artikel 5.3.5. Realisatietermijn

[Vervallen per 17-10-2027]

Artikel 5.3.6. Beslissing op de aanvraag

[Vervallen per 17-10-2027]

Afdeling 5.3.2. Subsidiabele activiteiten en sectorale doelstellingen

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 2. Productieplanning en -organisatie

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 2.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 2.3. Uitgaven voor overige kosten

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 3. Concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 4. Verbetering van het concurrentievermogen

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 5. Onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productietechnieken

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 5.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 6. Afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering ten behoeve van duurzaamheid

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 6.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 6.3. Uitgaven voor overige kosten

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 7. Bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 8. Verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 8.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 8.3. Uitgaven voor overige kosten

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 9. Afzetbevordering en marketing van producten

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 11. Crisispreventie en risicobeheer

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 12. Verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk

[Vervallen per 17-10-2027]

§ 12.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

[Vervallen per 17-10-2027]

Titel 5.4. Sectorale interventie bijenteelt

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.4. Deelbetaling

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.5a. Onderbouwing personeelskosten

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.6. Berekening reis- en verblijfkosten

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.7. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.8. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.9. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.10. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.11. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-08-2027]

Artikel 5.4.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-08-2027]

Titel 5.5. Brede weersverzekering

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.3. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.4. Subsidieverstrekking en hoogte

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.6. Beslistermijn aanvraag

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.7. Verplichtingen aanvrager

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.8. Betaling subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 2. Voorschriften inzake de verzekeraar

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.9. Aanvraag verzekeraar

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.10. Voorwaarden goedkeuring brede weersverzekering

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.11. Verlenging goedkeuring

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.12. Ongunstige weersomstandigheden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.5.13. Bijzondere voorwaarden

[Vervallen per 01-01-2028]

Titel 5.6. Samenwerken aan innovatie door operationele groepen in het kader van EIP

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.2. Subsidieverlening

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.5. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.7. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.9. Adviescommissie

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.10. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.11. Deelbetaling en voorschot

[Vervallen per 01-04-2028]

Artikel 5.6.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-04-2028]

Titel 5.7. Stimuleren van kennisoverdracht via de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (SABE)

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.2. Projectsubsidies

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.4. Hoogte subsidie en verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.5. Deelbetaling

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.3. Verstrekking van advies- en cursusvoucher aan een landbouwer

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.10. Aanvraag, verstrekking en besteding adviesvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.11. Aanvraag, verstrekking en besteding cursusvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.12. Verdeling subsidieplafonds

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.13. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.4. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.14. Verzilvering advies- en cursusvouchers

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.15. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.16. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.17. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvouchers

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.18. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.5. Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.19. Aanvraag en verstrekking opleidingsvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.20. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.21. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.22. Besteding opleidingsvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.6. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.23. Verzilvering opleidingsvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.24. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.25. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.26. Aanvraag verzilvering opleidingsvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.27. Staatssteun

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.7. Demonstratieprojecten duurzame landbouw verzorgd door een demonstratiebedrijf

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.28. Subsidieverstrekking kennisoverdracht door demonstratiebedrijven duurzame landbouw

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.29. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.30. Deelbetaling

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.31. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.32. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.33. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.34. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.35. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.36. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.8. Verstrekken bedrijfsplanvoucher voor omschakeling

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.37. Aanvraag, verstrekking en besteding bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.38. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.39. Besteding bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

§ 5.7.9. Verstrekking subsidie aan een erkende bedrijfsadviseur

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.40. Verzilvering bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.41. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.42. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.43. Aanvraag verzilvering bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 31-12-2027]

Artikel 5.7.44. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2027]

Titel 5.8. Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000

§ 5.8.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.8.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • akkerbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met landbouwareaal dat voor niet meer dan 20% bestaat uit blijvend grasland of blijvende teelt, tenzij sprake is van een voedselbos, en waarbij de gemiddelde dierexcretie van het bedrijf niet meer dan 50 kilogram stikstof per hectare bedraagt;

  • blijvend grasland: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

  • blijvende teelt: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

  • bouwland: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

  • CO2-rekenmodel: een door de Minister ter beschikking gestelde applicatie voor de berekening van de CO2-emissie door veenweide;

  • dierexcretie: stikstofexcretie per dier per jaar als bedoeld in de in Bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet uitgewerkte excretieforfaits;

  • grasland op landbouwareaal: blijvend grasland, tijdelijk grasland of natuurlijk grasland met landbouwactiviteiten;

  • grondeigenaar: natuurlijk persoon of rechtspersoon die grond in eigendom heeft;

  • landbouwareaal: grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of blijvende teelt en die ter beschikking staat van een deelnemer van het samenwerkingsverband op grond van eigendom, pacht of onderpacht dan wel in gebruik is met toestemming van de eigenaar of van de pachter die het perceel landbouwgrond met toestemming van de eigenaar heeft onderverpacht;

  • melk- en kalfkoeien: koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie of verwerking of voor de fokkerij van runderen voor de melkveehouderij, ook als ze drooggezet zijn om een kalf te krijgen, of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;

  • melkveehouderijbedrijf: agrarisch bedrijf met minimaal 80% aan grasland op landbouwareaal voor de melkveehouderij waarbij minimaal 70% van de dierexcretie van melk- en kalfkoeien afkomstig is en waarbij de gemiddelde dierexcretie van het bedrijf minimaal 50 kilogram stikstof per hectare bedraagt;

  • Minister: Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

  • niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van een bedrijf;

  • overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden als vermeld in bijlage 2 en in een zone van maximaal 2.500 m rond een stikstofgevoelig Natura 2000 gebied;

  • rustgewasplus: een gewas genoemd in de lijst in bijlage 4;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband dat bestaat uit ten minste twee actoren waarvan minimaal een landbouwer samen met ten minste een andere landbouwer, grondeigenaar, landbouworganisatie, collectief, natuur- en landschapsorganisatie of een andere natuurlijk- of rechtspersoon met uitzondering van overheden;

  • samenwerkingsverband-watersysteem: samenwerkingsverband dat bestaat uit ten minste twee actoren waarvan minimaal een waterschap samen met ten minste een landbouwer, grondeigenaar, landbouworganisatie, collectief, natuur- en landschapsorganisatie, overheidsorgaan of een andere natuurlijk persoon of rechtspersoon;

  • Skal inputlijst: een door Skal Biocontrole opgestelde publieke lijst van gewasbeschermingsmiddelen die niet-biologisch zijn, maar wel gebruikt mogen worden in de biologische productie;

  • stikstofbemesting: het totaal aan stikstof uit meststoffen dat op het landbouwareaal van het bedrijf is aangewend;

  • stikstofhoudende kunstmest: anorganische meststoffen waarbij de droge stof meer dan 0,5% aan stikstof bevat;

  • veenweidegebied: veengrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Meststoffenwet in de provincies Fryslân, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en in de provincie Groningen in de gemeenten Groningen, Midden-Groningen en Westerkwartier en in de provincie Overijssel in de gemeenten Kampen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;

  • voedselbos: een landbouwmethode met minimaal 3 verticale vegetatielagen, waarbij de gewassen eetbare producten opleveren.

§ 5.8.2. Oprichten samenwerkingsverband of opstellen gebiedsplan

Artikel 5.8.2.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het oprichten van een nieuw samenwerkingsverband en het opstellen van een nieuw gebiedsplan in veenweidegebieden of in overgangsgebieden N2000 ten minste gericht op reductie van CO2-emissie in veenweidegebieden of reductie van ammoniakemissie in overgangsgebieden N2000 of veenweidegebieden. De subsidie wordt verstrekt aan de penvoerder van het samenwerkingsverband in oprichting.

  • 2 Voor zover aan het samenwerkingsverband anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.2.2. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 25.000 en ten hoogste € 40.000.

  • 2 De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.8.2.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a) kosten van studies van het betrokken gebied en kosten van haalbaarheidsstudies;

    • b) kosten voor het werven van deelnemers;

    • c) kosten voor het netwerken om het gebiedsplan goed te definiëren;

    • d) kosten voor het opstellen van een gebiedsplan of een samenwerkingsovereenkomst;

    • e) kosten voor projectmanagement of projectadministratie.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten voor vrijwilligers;

    • b. bijdragen in natura.

Artikel 5.8.2.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.8.2.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk twee jaar na de subsidieverlening afgerond.

Artikel 5.8.2.6. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;

  • b. de ligging van het gebied waarop het beoogde samenwerkingsverband of gebiedsplan zich richt voor meer dan 50% is gelegen buiten een veenweidegebied of overgangsgebied N2000;

  • c. het beoogde gebied waar het plan betrekking op heeft een oppervlakte betreft van minder dan 200 hectare;

  • d. aan een aanvraag minder dan 21 punten zijn toegekend;

  • e. een deelnemer aan het samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.2.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan een aanvraag gericht op het voorbereiden van een plan en het vormen van een samenwerkingsverband een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is; en

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid, ten hoogste 5 en ten minste 1.

  • 3 De wegingsfactoren voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, bedragen respectievelijk 4, 1, 1 en 1.

  • 4 Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk totaal aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

  • 5 De score voor de mate van urgentie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt per stikstofgevoelig Natura 2000 gebied bepaald overeenkomstig bijlage 2.

Artikel 5.8.2.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag tot subsidieverlening de volgende gegevens:

    • a. een intekening door de aanvrager op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart met daarin aangegeven de ligging van het gebied waarbinnen het samenwerkingsverband beoogd is of de ligging van het gebied waarop het beoogde gebiedsplan zich richt;

    • b. een beschrijving van de organisatiestructuur van het beoogde samenwerkingsverband waaronder de rollen en verantwoordelijkheden van de deelnemers;

    • c. een beschrijving van de opgaven waaraan gewerkt gaat worden door het beoogde samenwerkingsverband of in het beoogde gebiedsplan;

    • d. op de in onderdeel a. bedoelde digitale omgevingskaart wordt aangegeven welke percelen van welke deelnemers aan het samenwerkingsverband meedoen;

    • e. offertes horend bij de in artikel 5.8.2.3 bedoelde subsidiabele kosten.

  • 2 Onverminderd artikel 2.18 dient de subsidieontvanger uiterlijk een jaar na de beschikking tot subsidieverlening een tussenrapportage in bij de Minister.

  • 3 Onverminderd artikel 2.19, vierde en vijfde lid, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een factuur en een betaalbewijs van alle kosten, genoemd in artikel 5.8.2.3;

    • b. documenten met daarin het resultaat van het project, zoals het uiteindelijke samenwerkingsverband en het uiteindelijke gebiedsplan, gericht op de opgave in het gebied met beschrijving van de partijen, of een rapportage van het proces.

Artikel 5.8.2.9. Voorschot subsidie

Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt.

Artikel 5.8.2.10. Gegevensgebruik

De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (Pb EU 2016, L84) en Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (Pb EU 2019, L 314).

§ 5.8.3. Verhogen grondwaterstand in veenweidegebieden

Artikel 5.8.3.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van projecten gericht op het in veenweidegebieden reduceren van CO2-emissie uit percelen door het verhogen van de grondwaterstand in percelen grasland op landbouwareaal en op niet-landbouwareaal, bij voorkeur zoveel mogelijk in één of meerdere peilvakken, al dan niet in combinatie met extensiveringsmaatregelen van melkveehouderijbedrijven.

  • 2 Een project ondersteunt actie die bijdraagt aan de interventietypes, bedoeld in artikel 77 van verordening 2021/2115, en aan de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen d, e en f, en tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 3 Voor zover aan het samenwerkingsverband anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.3.2. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 125.000.

Artikel 5.8.3.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten die verband houden met alle aspecten van de samenwerking ten behoeve van de uitvoering van het project, overeenkomstig de tabel van bijlage 3 en voor zover deze zien op:

    • a. kosten voor de uitwerking van het plan;

    • b. kosten voor bedrijfsplannen;

    • c. kosten voor het begeleiden en uitvoeren van bedrijfsplannen en van de uitwerking;

    • d. kosten voor communicatie;

    • e. kosten voor rapportage;

    • f. kosten voor de aanschaf, het plaatsen en onderhoud van waterinfiltratiesystemen;

    • g. kosten voor de aanschaf, het plaatsen en onderhoud van digitale grondwaterpeilbuizen;

    • h. kosten voor beheermaatregelen.

  • 2 De aanvrager berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3a.

  • 3 In afwijking van het vorige lid en artikel 5.1.2 worden de kosten voor de beheermaatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, bepaald op basis van de vaste vergoedingen opgenomen in bijlage 3, onderdeel 6.

  • 4 Kosten van extensiveringsmaatregelen van melkveehouderijbedrijven, genoemd in bijlage 3, onderdeel 6b, komen niet in aanmerking voor subsidie als:

    • a. de dierexcretie van het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar voor minder dan 70% afkomstig is van melk- en kalfkoeien of het landbouwareaal van het melkveehouderijbedrijf voor minder dan 80% bestaat uit grasland;

    • b. het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar ook deelneemt aan een samenwerkingsverband dat op grond van paragraaf 5.8.4 subsidie ontvangt;

    • c. meer dan 50% van het landbouwareaal van het melkveehouderijbedrijf buiten veenweidegebied of overgangsgebieden N2000 ligt in het betreffende kalenderjaar;

    • d. het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar niet met al het landbouwareaal meedoet aan het samenwerkingsverband bij het uitvoeren van de extensiveringsmaatregelen;

    • e. de gemiddelde dierexcretie van het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar minder dan 50 kilogram stikstof per hectare bedraagt;

    • f. de reductie op het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar ten opzichte van het referentiejaar, bedoeld in het vijfde lid, minder bedraagt dan:

      • i. 5% van de gemiddelde dierexcretie per hectare per jaar; of

      • ii. 10% van de gemiddelde stikstofbemesting per hectare per jaar.

  • 5 Het referentiejaar, genoemd in het vierde lid, onderdeel f, is 2025 of, voor het geval in het jaar 2025 sprake is geweest van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, 2024.

  • 6 Voor zover de bepaling van de subsidiabele kosten voor de beheermaatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, betrekking heeft op landbouwareaal, wordt uitgegaan van de feitelijke situatie op het bedrijf.

  • 7 Bij het bepalen van de feitelijke situatie, genoemd in het zesde lid, wordt uitgegaan van de situatie op 15 mei van het betreffende kalenderjaar.

  • 8 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten voor vrijwilligers;

    • b. bijdragen in natura.

Artikel 5.8.3.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.8.3.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk op 31 december 2028 afgerond.

Artikel 5.8.3.6. Afwijzingsgronden veenweiden

  • 1 Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

    • a. de beoogde percelen voor meer dan 50% van het areaal buiten een veenweidegebied liggen;

    • b. de gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar op de percelen veengrond na uitvoeren van het project, bedoeld in artikel 5.8.3.9, eerste lid, onderdeel d, is berekend op meer dan gemiddeld 10,0 ton CO2 emissie per hectare per jaar;

    • c. de te realiseren emissiereductie bij vergelijking van de berekening, bedoeld in artikel 5.8.3.9, eerste lid, onderdeel c, met de berekening, bedoeld in onderdeel d van dat artikel:

      • 1. minder dan 5% bedraagt in geval de huidige gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar, bedoeld in artikel 5.8.3.9, eerste lid, onderdeel c, minder is dan 10,0 ton CO2 emissie per hectare per jaar;

      • 2. minder dan 10% bedraagt in overige gevallen;

    • d. de gezamenlijke percelen van het samenwerkingsverband een kleinere oppervlakte betreffen dan 200 hectare;

    • e. een deelnemer aan het samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening;

    • f. er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;

    • g. aan een aanvraag minder dan 21 punten zijn behaald.

  • 2 Voor zover de in dit artikel genoemde afwijzingsgronden betrekking hebben op landbouwareaal, wordt uitgegaan van de feitelijke situatie bij de deelnemer aan het samenwerkingsverband.

  • 3 Bij het bepalen van de feitelijke situatie, genoemd in het tweede lid, wordt uitgegaan van de situatie op 15 mei 2026.

Artikel 5.8.3.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan het uitvoeren van een project gericht op de reductie van CO2-emissie uit percelen in veenweidegebieden een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is;

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5 en minimaal 1.

  • 3 De wegingsfactoren voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d bedragen respectievelijk 4, 1, 1 en 1.

  • 4 Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk totaal aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

Artikel 5.8.3.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 154 van verordening 2021/2115, en andere geëigende netwerken.

  • 2 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de uitvoering van de maatregelen plaatsvindt op landbouwareaal of op grasland in een veenweidegebied.

  • 3 De subsidieontvanger verleent medewerking aan monitoring en evaluatie van de effecten van de uitgevoerde activiteiten voor zover deze medewerking redelijkerwijs van de subsidieontvanger verlangd kan worden.

  • 4 Vanaf twee maanden na aanleg van de grondwaterpeilbuizen meet de subsidieontvanger dagelijks digitaal de hoogte van de grondwaterstand in de grondwaterpeilbuizen.

  • 5 De subsidieontvanger verstrekt met ingang van twee maanden na de aanleg van de grondwaterpeilbuizen digitaal de digitale data die verkregen zijn uit deze metingen met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 6 De verplichtingen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, gelden gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 5.8.3.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag voor subsidieverlening ten minste de volgende gegevens:

    • a. een intekening door de aanvrager op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart met daarin aangegeven de percelen waar het samenwerkingsverband de activiteiten wil uitvoeren;

    • b. een beschrijving van de beoogde activiteiten die door het samenwerkingsverband uitgevoerd worden en een begroting van de kosten van die activiteiten volgens de omschrijving in bijlage 3;

    • c. een berekening van de huidige gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar (referentie) op de percelen veengrond, waarmee wordt deelgenomen aan het samenwerkingsverband, en met gebruikmaking van de digitale kaart, bedoeld in onderdeel a;

    • d. een berekening van de gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar na uitvoering van het project op de percelen veengrond, waarmee wordt deelgenomen aan het samenwerkingsverband, met gebruikmaking van de digitale kaart, bedoeld in onderdeel a;

    • e. een toelichting op de haalbaarheid van het project met daarin verwerkt de uitkomsten van de afstemming ter zake met het desbetreffende waterschap;

    • f. een beschrijving van de mogelijke omgevingseffecten;

    • g. een verduidelijking van de keuze van het samenwerkingsverband welke percelen van welke bedrijven of welke gehele melkveehouderijbedrijven meedoen;

    • h. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een melkveehouderijbedrijf deelneemt met extensiveringsmaatregelen genoemd in bijlage 3, onderdeel 6b, een berekening van de gemiddelde dierexcretie per hectare in het jaar 2025 en, in het geval 2025 niet het referentiejaar is, zoals bedoeld in artikel 5.8.3.3., vijfde lid, het jaar 2024 van elk van de deelnemende melkveehouderijbedrijven, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare per bedrijf per jaar;

    • i. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een melkveehouderijbedrijf deelneemt met extensiveringsmaatregelen genoemd in bijlage 3, onderdeel 6b, een berekening van de gemiddelde dierexcretie per hectare per jaar en de gemiddelde stikstofbemesting per hectare per jaar van elk van de melkveehouderijbedrijven na uitvoering van het project.

  • 2 De berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, wordt opgesteld conform een door de Minister beschikbaar gesteld CO2-rekenmodel.

  • 3 Onverminderd artikel 2.9, vijfde lid, bevat het projectplan tevens een inhoudelijke beschrijving van de uit te voeren activiteiten in het samenwerkingsverband en op het niveau van een deelnemend bedrijf of een grondeigenaar, overeenkomstig de omschrijving opgenomen in punt 1 van bijlage 3.

  • 4 Onverminderd artikel 2.18 dient de subsidieontvanger uiterlijk 1 april 2028 een tussenrapportage in bij de Minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten na het eerste beheerjaar in 2027.

  • 5 Onverminderd artikel 2.19, vierde en vijfde lid, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een factuur en een betaalbewijs van alle kosten bedoeld in bijlage 3, onderdelen 1 tot en met 5;

    • b. documenten met daarin de hoogte van het peil, uitgedrukt in centimeters ten opzichte van het Normaal Amsterdamse Peil, rondom de percelen die aan de beheermaatregel geringere drooglegging, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 6a, hebben meegedaan voor de maanden april tot en met september van dat jaar, inclusief een intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart van de percelen van het samenwerkingsverband met per perceel veengrond de CO2-emissie per hectare vermeld;

    • c. documenten met daarin informatie per melkveehouderijbedrijf over de jaarlijkse totale dierexcretie en totale stikstofbemesting per bedrijf, voor zover de activiteit extensivering, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 6b, jaarlijks is uitgevoerd, inclusief een jaarlijkse intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart waaruit blijkt dat het landbouwareaal van het melkveehouderijbedrijf voor meer dan 50% ligt binnen overgangsgebied N2000 of binnen veenweidegebied;

    • d. documenten met daarin informatie over de wijze van plaatsing van de investering, voor zover het investeringsproject betrekking heeft op een investering in een of meer waterinfiltratiesystemen als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 5a:

      • 1°. een intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart van de percelen veengrond waarop de investering of investeringen geplaatst zijn;

      • 2°. gegevens over de diepte van de ligging van de buizen van het desbetreffende waterinfiltratiesysteem in centimeters, ten opzichte van het Normaal Amsterdamse Peil;

      • 3°. gegevens over de afstand tussen de buizen van het desbetreffende waterinfiltratiesysteem in meters; en

      • 4°. bij de aanleg van drukdrainage wordt uitgegaan van het medium scenario in het CO2-rekenmodel;

    • e. de GPS-coördinaten van de aangelegde digitale grondwaterpeilbuizen;

    • f. een verklaring van de aanvrager waaruit volgt dat gedurende vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling voldaan zal worden aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 5.8.3.8, vierde en vijfde lid, voor zover het investeringsproject betrekking heeft op een investering in grondwaterpeilbuizen als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 5b.

Artikel 5.8.3.10. Voorschot en deelbetaling

  • 1 Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt dat 20% van de verleende subsidie bedraagt.

  • 2 Er kunnen deelbetalingen worden verstrekt. Een deelbetaling bedraagt ten minste € 50.000. Een deelbetaling kan maximaal twee keer per jaar worden aangevraagd.

  • 4 Onverminderd artikel 5.1.8 bedragen de deelbetalingen en het voorschot samen ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

Artikel 5.8.3.11. Subsidievaststelling

In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend uiterlijk binnen twee maanden na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

Artikel 5.8.3.12. Gegevensgebruik

De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (Pb EU 2016, L84) en Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (Pb EU 2019, L 314).

§ 5.8.4. Extensivering in overgangsgebieden N2000

Artikel 5.8.4.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag aan een samenwerkingsverband subsidie voor een project gericht op het in overgangsgebieden N2000 uitvoeren van extensiveringsmaatregelen door melkveehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven.

  • 2 Een project ondersteunt acties die bijdragen aan de interventietypes, bedoeld in artikel 77 van verordening 2021/2115, en aan de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen e en f, en tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 3 Voor zover aan het samenwerkingsverband anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.4.2. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 125.000.

Artikel 5.8.4.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten die verband houden met alle aspecten van de samenwerking ten behoeve van de uitvoering van het project, overeenkomstig de tabel van Bijlage 3 en voor zover deze zien op:

    • a. kosten voor uitwerking plan;

    • b. kosten voor bedrijfsplannen;

    • c. kosten voor het begeleiden en uitvoeren van bedrijfsplannen en van de uitwerking;

    • d. kosten voor communicatie;

    • e. kosten voor rapportage;

    • f. kosten voor een extensiveringsmaatregel.

  • 2 De aanvrager berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3a.

  • 3 In afwijking van het vorige lid en artikel 5.1.2 worden de kosten voor de extensiveringsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, bepaald op basis van de vaste vergoedingen opgenomen in bijlage 3, onderdelen 6b en 6c.

  • 4 Kosten van extensiveringsmaatregelen van melkveehouderijbedrijven komen niet in aanmerking voor subsidie als:

    • a. de dierexcretie van het melkveehouderijbedrijf voor minder dan 70% afkomstig is van melk- en kalfkoeien of het landbouwareaal van het melkveehouderijbedrijf voor minder dan 80% bestaat uit grasland;

    • b. de gemiddelde dierexcretie van het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar minder dan 50 kilogram stikstof per hectare bedraagt;

    • c. het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar ook met extensiveringsmaatregelen deelneemt aan een samenwerkingsverband dat op grond van paragraaf 5.8.3 subsidie ontvangt;

    • d. meer dan 50% van het landbouwareaal van het melkveehouderijbedrijf buiten overgangsgebieden N2000 ligt in het betreffende kalenderjaar;

    • e. het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar niet met al het landbouwareaal meedoet aan het samenwerkingsverband;

    • f. de reductie op het melkveehouderijbedrijf in het betreffende kalenderjaar ten opzichte van het referentiejaar, bedoeld in het zesde lid, minder bedraagt dan:

      • i. 5% van de gemiddelde dierexcretie per hectare per jaar; of

      • ii. 10% van de gemiddelde stikstofbemesting per hectare per jaar.

  • 5 Kosten van extensiveringsmaatregelen van akkerbouwbedrijven komen niet in aanmerking voor subsidie als:

    • a. het landbouwareaal van het akkerbouwbedrijf in het betreffende kalenderjaar voor meer dan 20% bestaat uit blijvende grasland of blijvende teelt, tenzij sprake is van voedselbos;

    • b. de gemiddelde dierexcretie van het akkerbouwbedrijf in het betreffende kalenderjaar meer is dan 50 kilogram stikstof per hectare;

    • c. minder dan 50% van het bouwland van het akkerbouwbedrijf in het betreffende kalenderjaar bestaat uit een rustgewasplus als hoofdteelt met een zichtbare bedekking;

    • d. meer dan 50% van het landbouwareaal van het akkerbouwbedrijf buiten overgangsgebieden N2000 ligt in het betreffende kalenderjaar;

    • e. het akkerbouwbedrijf in het betreffende kalenderjaar niet met al het landbouwareaal meedoet aan het samenwerkingsverband;

    • f. de reductie op het akkerbouwbedrijf in het betreffende kalenderjaar ten opzicht van het referentiejaar, bedoeld in het zede lid, minder bedraagt dan 10% van de gemiddelde stikstofbemesting per hectare per jaar.

  • 6 Het referentiejaar, genoemd in het vierde lid, onderdeel f en het vijfde lid, onderdeel f, is 2025 of, voor het geval in het jaar 2025 sprake is geweest van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, 2024.

  • 7 Voor zover de in dit artikel genoemde voorwaarden betrekking hebben op landbouwareaal, wordt uitgegaan van de feitelijke situatie bij de deelnemer aan het samenwerkingsverband.

  • 8 Bij het bepalen van de feitelijke situatie, genoemd in het zevende lid, wordt uitgegaan van de situatie op 15 mei van het betreffende kalenderjaar.

  • 9 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten voor vrijwilligers;

    • b. bijdragen in natura.

Artikel 5.8.4.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.8.4.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk op 31 december 2028 afgerond.

Artikel 5.8.4.6. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

    • a. de ligging van de deelnemende percelen van het samenwerkingsverband voor meer dan 50% is beoogd buiten een overgangsgebied N2000;

    • b. aan een aanvraag minder dan 2,5 punten zijn toegekend voor effectiviteit;

    • c. de gezamenlijke deelnemende percelen van het samenwerkingsverband een oppervlakte betreffen van minder dan 200 hectare;

    • d. een melkveehouderijbedrijf of akkerbouwbedrijf deelneemt aan meer dan één samenwerkingsverband dat op grond van deze paragraaf een subsidieaanvraag indient;

    • e. een deelnemer aan het samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening;

    • f. er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;

    • g. op basis van de aanvraag minder dan 21 punten zijn behaald.

  • 2 Voor zover de in dit artikel genoemde vereisten betrekking hebben op landbouwareaal, wordt uitgegaan van de feitelijke situatie bij de deelnemer aan het samenwerkingsverband.

  • 3 Bij het bepalen van de feitelijke situatie, genoemd in het tweede lid, wordt uitgegaan van de situatie op 15 mei van het betreffende kalenderjaar.

Artikel 5.8.4.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan het uitvoeren van een project gericht op het in overgangsgebieden N2000 uitvoeren van extensiveringsmaatregelen door melkveehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is; en

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5 en minimaal 1.

  • 3 De wegingsfactoren voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d bedragen respectievelijk 4, 1, 1 en 1.

  • 4 Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk totaal aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

  • 5 De score voor de mate van urgentie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt per stikstofgevoelig Natura 2000 gebied bepaald overeenkomstig bijlage 2.

Artikel 5.8.4.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 154 van Verordening 2021/2115, en andere geëigende netwerken.

  • 2 De uitvoering van de activiteiten vindt plaats op landbouwareaal.

  • 3 De subsidieontvanger verleent medewerking aan monitoring en evaluatie van de effecten van de uitgevoerde activiteiten voor zover deze medewerking redelijkerwijs van de subsidieontvanger verlangd kan worden.

  • 4 De verplichting tot medewerking, bedoeld in het derde lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 5.8.4.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag ten minste de volgende gegevens:

    • a. een intekening door de aanvrager op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart met daarin aangegeven de percelen waar het samenwerkingsverband de activiteiten wil uitvoeren;

    • b. een beschrijving van de beoogde activiteiten die door het samenwerkingsverband uitgevoerd gaan worden en een begroting van de kosten van die activiteiten volgens de omschrijving in bijlage 3;

    • c. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een melkveehouderijbedrijf deelneemt, een berekening van de gemiddelde dierexcretie in het jaar 2025 en, in het geval 2025 niet het referentiejaar is, zoals bedoeld in artikel 5.8.4.3, zesde lid, het jaar 2024 van elk van de deelnemende melkveehouderijbedrijven, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare per bedrijf per jaar;

    • d. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een akkerbouwbedrijf deelneemt, een berekening van de gemiddelde dierexcretie in het jaar 2025;

    • e. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een melkveehouderijbedrijf deelneemt, een berekening van de gemiddelde dierexcretie van elk van de deelnemende melkveehouderijbedrijven na uitvoering van het project, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare per bedrijf per jaar;

    • f. een berekening van de gemiddelde stikstofbemesting in het referentiejaar, bedoeld in artikel 5.8.4.3, zesde lid, van elk van de deelnemende melkveehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare per bedrijf per jaar;

    • g. een berekening van de gemiddelde stikstofbemesting na uitvoering van het project van elk van de deelnemende melkveehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare per bedrijf per jaar;

    • h. een toelichting op de haalbaarheid van het project in relatie tot de kennis en ervaring met extensieve melkveehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven;

    • i. een beschrijving van de mogelijke omgevingseffecten en uitkomsten van de afstemming met regionale overheden en relevante gebiedspartijen;

    • j. een beschrijving van welke percelen van welke bedrijven meedoen.

  • 2 Onverminderd artikel 2.18 dient de subsidieontvanger uiterlijk 1 april 2028 een tussenrapportage in bij de Minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten na het eerste beheerjaar in 2027.

  • 3 Onverminderd artikel 2.19, vierde en vijfde lid, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een factuur en een betaalbewijs van alle kosten bedoeld in bijlage 3, onderdelen 1 tot en met 4;

    • b. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een melkveehouderijbedrijf deelneemt, documenten met daarin informatie per melkveehouderijbedrijf over de jaarlijkse totale dierexcretie, de jaarlijkse totale stikstofbemesting en een intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart waaruit blijkt dat het landbouwareaal van het bedrijf voor meer dan 50% ligt binnen overgangsgebied N2000;

    • c. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een akkerbouwbedrijf deelneemt, documenten met daarin informatie per akkerbouwbedrijf over de jaarlijkse totale dierexcretie en de jaarlijkse totale stikstofbemesting, het percentage van het landbouwareaal waarop een rustgewasplus is geteeld en een intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart waaruit blijkt dat het landbouwareaal van het bedrijf voor meer dan 50% ligt binnen overgangsgebied N2000;

    • d. in geval van een akkerbouwbedrijf dat alleen biologische gewasbeschermingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen die zijn opgenomen in de Skal inputlijst gebruikt, documenten met daarin informatie over de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 5.8.4.10. Deelbetaling

  • 1 Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt dat 20% van de verleende subsidie bedraagt.

  • 2 Er kunnen deelbetalingen worden verstrekt. Een deelbetaling bedraagt ten minste € 50.000. Een deelbetaling kan maximaal twee keer per jaar worden aangevraagd.

  • 4 Onverminderd artikel 5.1.8 bedragen de deelbetalingen en het voorschot samen ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

Artikel 5.8.4.11. Subsidievaststelling

In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend uiterlijk binnen twee maanden na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

Artikel 5.8.4.12. Gegevensgebruik

De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (Pb EU 2016, L84) en Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (Pb EU 2019, L 314).

§ 5.8.5. Verbetering watersysteem veenweidegebieden

Artikel 5.8.5.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een samenwerkingsverband-watersysteem voor het uitvoeren van projecten tot het doen van een niet-productieve investering in de verbetering van het watersysteem in veenweidegebieden.

  • 2 De in het eerste lid genoemde verbetering van het watersysteem houdt in dat watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit die het gevolg zijn van reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringe drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen in veenweidegebieden, worden verminderd.

  • 3 Voor zover aan het samenwerkingsverband-watersysteem anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.5.2. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 125.000 en ten hoogste € 8.000.000.

  • 2 De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, samen niet meer dan 25% van de totale subsidiabele kosten bedragen en met dien verstande dat de kosten, bedoeld in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel g, niet meer dan 10% van de totale subsidiabele kosten bedragen.

Artikel 5.8.5.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten die verband houden met alle aspecten van de samenwerking ten behoeve van de uitvoering van het project, overeenkomstig de tabel van bijlage 3 en voor zover deze zien op:

    • a. kosten voor de uitwerking van het plan van samenwerkingsverband-watersysteem, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 1c;

    • b. kosten voor communicatie, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 3;

    • c. kosten voor rapportage, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 4;

    • d. kosten voor projectmanagement of projectadministratie, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 2c;

    • e. kosten voor niet-productieve investeringen in de verbetering van het watersysteem, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 7a, met uitzondering van investeringen in gemalen;

    • f. kosten van een waterschap voor het vergoeden van de waardedaling van landbouwgrond die niet in het bezit is van een overheidsinstantie, ten gevolge van de verandering van de functie naar water of de verandering in een natuurvriendelijke oever, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 7b;

    • g. kosten voor de aankoop van grond door een overheidsinstantie, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 8, waarbij de restwaarde van de grond op de kosten in mindering wordt gebracht;

    • h. kosten die samenhangen met de transacties genoemd in de onderdelen f en g, bedoeld in de onderdelen 7c en 8b.

  • 3 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, komen niet in aanmerking voor vergoeding voor zover het arbeidskosten voor medewerkers van een overheidsinstantie betreft.

  • 4 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten voor vrijwilligers;

    • b. bijdragen in natura;

    • c. kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 5 en 6.

Artikel 5.8.5.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.8.5.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk op 31 december 2028 afgerond.

Artikel 5.8.5.6. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening, indien:

  • a. er bij het samenwerkingsverband-watersysteem geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of van het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;

  • b. aan een aanvraag minder dan 12 punten zijn toegekend;

  • c. in de aanvraag een activiteit als bedoeld in bijlage 3, onderdelen 5 en 6, is opgenomen;

  • d. een deelnemer aan het samenwerkingsverband-watersysteem, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.5.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan een aanvraag gericht op het verbeteren van het watersysteem in veenweidegebieden een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is; en

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2 Voor elk van de criteria, genoemd in de onderdelen a tot en met d van het eerste lid, worden ten hoogste 5 punten en wordt ten minste 1 punt toegekend.

  • 3 De criteria wegen even zwaar.

Artikel 5.8.5.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 154 van Verordening 2021/2115, en andere geëigende netwerken.

  • 2 De subsidieontvanger verleent medewerking aan monitoring en evaluatie van de effecten van de uitgevoerde activiteiten voor zover deze medewerking redelijkerwijs van de subsidieontvanger verlangd kan worden.

  • 3 De verplichting tot medewerking, genoemd in het tweede lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 4 De vergoeding voor de waardedaling van landbouwgrond genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel f, wordt verstrekt onder de voorwaarden dat:

    • a. binnen een termijn van twee jaar na de subsidieverlening een overeenkomst tussen de eigenaar van de grond en het waterschap tot stand komt waarin voor de grondeigenaar een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen inhoudend na te laten wat de instandhouding van de natuurvriendelijke oever of watergang op de desbetreffende grond in gevaar brengt of verstoort;

    • b. van de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a, een notariële akte wordt opgemaakt die door het waterschap wordt ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 5.8.5.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag tot subsidieverlening de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van de beoogde activiteiten die door het samenwerkingsverband-watersysteem uitgevoerd worden en een begroting van de kosten van die activiteiten volgens de omschrijving in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7 en 8;

    • b. een toelichting op de niet-productieve investeringen in het watersysteem en op vergoedingen voor waardedaling van landbouwgrond, genoemd in bijlage 3, onderdelen 7 en 8, inclusief intekening van de maatregelen op een omgevingskaart en een beschrijving van de effecten van het project op de rangschikkingscriteria;

    • c. offertes horend bij de in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen a tot en met e en h, genoemde subsidiabele kosten, overeenkomstig bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7a, 7c en 8b;

    • d. indien de kosten genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen f en g, deel uitmaken van het project, taxaties of de publicatie van het Kadaster van de gemiddelde grondwaarde van landbouwgrond in de betreffende provincie, overeenkomstig bijlage 3, onderdelen 7b en 8a;

    • e. indien de kosten genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel g, deel uitmaken van het project, een berekening van het verschil tussen de kosten van aankoop van grond en de restwaarde, overeenkomstig bijlage 3, onderdeel 8a;

    • f. indien de kosten genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel f, deel uitmaken het project een berekening van de waardedaling bedoeld in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel f, overeenkomstig bijlage 3, onderdeel 7b.

  • 3 Onverminderd artikel 2.19, vierde en vijfde lid, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. ondertekende offerten van de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7a, 7c en 8b;

    • b. facturen van de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7 en 8b;

    • c. betaalbewijzen van de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7 en 8;

    • d. taxaties van de aangekochte grond, de restwaarde en de in waarde gedaalde landbouwgrond, genoemd in bijlage 3, onderdelen 7b en 8a;

    • e. een afschrift van de notariële akte, bedoeld in artikel 5.8.5.8, vierde lid, onderdeel b, bij de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdeel 8a.

    • f. een afschrift van de notariële akte van levering behorend bij de aankoop van grond, genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel g;

    • g. urenstaten ten behoeve van de berekening van de arbeidskosten, bedoeld in artikel 5.8.5.3, tweede lid.

Artikel 5.8.5.10. Voorschot en deelbetaling

  • 1 Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt dat 20% van de verleende subsidie bedraagt.

  • 2 Er kunnen deelbetalingen worden verstrekt. Een deelbetaling bedraagt ten minste € 50.000. Een deelbetaling kan maximaal twee keer per jaar worden aangevraagd.

  • 3 De subsidieontvanger dient een aanvraag voor een deelbetaling in, onder bijvoeging van de in artikel 5.8.5.9, derde lid, bedoelde documenten.

  • 4 Onverminderd artikel 5.1.8 bedragen de deelbetalingen en het voorschot samen ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

Artikel 5.8.5.11. Subsidievaststelling

In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend uiterlijk binnen twee maanden na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

Artikel 5.8.5.12. Gegevensverwerking

De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet en de Landbouwwet.

§ 5.8.6. Slotbepalingen

Artikel 5.8.6.1. Vervaltermijn

Deze titel en de bijlagen 2 en 3 vervallen met ingang van 1 oktober 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 5.9. Subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.5. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.6. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.7. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.8. Toepasselijk RUS kader

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 5.9.9. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen en slotbepalingen

Artikel 6.1. Wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021

[Red: Wijzigt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021.]

Artikel 6.1a. Overgangsrecht

  • 1 Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel 6.1b. Wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022

[Red: Wijzigt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022.]

Artikel 6.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 oktober 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

S.A. Blok

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

Bijlage 1. Behorende bij artikel 3.1.9 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021

Procedure als bedoeld in artikel 3.1.9 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021

Kopieën of volledig digitale documenten kunnen worden geaccepteerd als bewijsstuk. In deze bijlage worden de procedures vastgesteld voor documenten die in het kader van de uitvoering van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en verantwoording op grond van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) en op grond van Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) kunnen worden gebruikt.

1. Typen documenten

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

2. Procedure voor het gebruik van de documenten, bedoeld onder 1, onderdelen a, b en c

De in 1, onderdelen a, b en c, bedoelde bewijsstukken zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • alle gegevens worden overgezet;

  • alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • de geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • de subsidieontvanger borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

3. Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in een elektronische versie bestaan, bedoeld onder 1, onderdeel d

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen, moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • de functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieontvanger via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

Bijlage 2. Behorende bij de artikelen 5.8.1, 5.8.2.7, vijfde lid en 5.8.4.7, vijfde lid

stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden als bedoeld in artikel 5.8.1 (begripsomschrijving overgangsgebieden N2000) en de score urgentie als bedoeld in de artikelen 5.8.2.7, vijfde lid en 5.8.4.7, vijfde lid.

provincie

Groningen

score urgentie

 

Lieftinghsbroek (21)1

3,0

     

provincie

Friesland

score urgentie

 

Alde Feanen (13)

3,0

 

Bakkeveense duinen (17)

3,5

 

Duinen Ameland (5)

4,0

 

Duinen Schiermonnikoog (6)

3,5

 

Duinen Terschelling (4)

3,5

 

Duinen Vlieland (3)

3,0

 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (10)

2,9

 

Rottige Meenthe & Brandemeer (18)

3,5

 

Van Oordt's Mersken (15)

3,0

 

Wijnjeterper Schar (16)

3,0

     

provincie

Drenthe

score urgentie

 

Bargerveen (33)

4,5

 

Drents-Friese Wold & Leggelderveld (27)

5,0

 

Drentsche Aa-gebied (25)

4,0

 

Drouwenerzand (26)

3,0

 

Dwingelderveld (30)

5,0

 

Elperstroomgebied (28)

3,0

 

Fochteloërveen (23)

5,0

 

Holtingerveld (29)

4,0

 

Mantingerbos (31)

3,0

 

Mantingerzand (32)

3,5

 

Norgerholt (22)

3,0

     

provincie

Overijssel

score urgentie

 

Aamsveen (55)

4,5

 

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (47)

3,0

 

Bergvennen & Brecklenkampse Veld (46)

4,0

 

Boetelerveld (41)

3,5

 

Borkeld (44)

3,5

 

Buurserzand & Haaksbergerveen (53)

4,5

 

De Wieden (35)

3,5

 

Dinkelland (49)

3,0

 

Engbertsdijksvenen (40)

4,5

 

Landgoederen Oldenzaal (50)

3,0

 

Lemselermaten (48)

3,0

 

Lonnekermeer (51)

4,0

 

Olde Maten & Veerslootslanden (37)

3,5

 

Sallandse Heuvelrug (42)

4,0

 

Springendal & Dal van de Mosbeek (45)

3,5

 

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (36)

2,9

 

Vecht- en Beneden-Reggegebied (39)

5,0

 

Weerribben (34)

4,0

 

Wierdense Veld (43)

4,0

 

Witte Veen (54)

3,5

     

provincie

Gelderland

score urgentie

 

Bekendelle (63)

3,0

 

De Bruuk (69)

3,0

 

Korenburgerveen (61)

5,0

 

Landgoederen Brummen (58)

3,5

 

Lingegebied & Diefdijk Zuid (70)

3,0

 

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem (71)

2,9

 

Rijntakken (38)

3,0

 

Stelkampsveld (60)

3,5

 

Veluwe (57)

5,0

 

Willinks Weust (62)

3,0

 

Wooldse Veen (64)

4,5

     

provincie

Utrecht

score urgentie

 

Binnenveld (65)

3,0

 

Botshol (83)

3,5

 

Kolland & Overlangbroek (81)

3,0

 

Uiterwaarden Lek (82)

3,0

 

Zouweboezem (105)

2,9

     

provincie

Noord-Holland

score urgentie

 

Duinen Den Helder – Callantsoog (84)

3,5

 

Duinen en Lage Land Texel (2)

3,5

 

Eilandspolder (89)

3,0

 

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (92)

3,0

 

Kennemerland-Zuid (88)

4,5

 

Naardermeer (94)

4,0

 

Noordhollands Duinreservaat (87)

5,0

 

Oostelijke Vechtplassen (95)

4,0

 

Polder Westzaan (91)

3,0

 

Schoorlse Duinen (86)

4,0

 

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (90)

3,0

 

Zwanenwater & Pettemerduinen (85)

3,0

     

provincie

Zuid-Holland

score urgentie

 

Coepelduynen (96)

3,0

 

Duinen Goeree & Kwade Hoek (101)

3,5

 

Meijendel & Berkheide (97)

3,5

 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103)

3,5

 

Solleveld & Kapittelduinen (99)

4,0

 

Voornes Duin (100)

4,0

 

Westduinpark & Wapendal (98)

4,0

     

provincie

Zeeland

score urgentie

 

Canisvliet (125)

2,9

 

Groote Gat (124)

2,9

 

Kop van Schouwen (116)

4,5

 

Manteling van Walcheren (117)

4,5

 

Vogelkreek (126)

2,9

 

Yerseke en Kapelse Moer (121)

2,9

 

Zwin & Kievittepolder (123)

2,9

     

provincie

Noord-Brabant

score urgentie

 

Biesbosch (112)

3,0

 

Brabantse Wal (128)

5,0

 

Deurnsche Peel & Mariapeel (139)

5,0

 

Groote Peel (140)

4,5

 

Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)

5,0

 

Kempenland-West (135)

4,5

 

Langstraat (130)

3,5

 

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)

4,0

 

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131)

4,5

 

Oeffelter Meent (141)

2,9

 

Regte Heide & Riels Laag (134)

3,5

 

Strabrechtse Heide & Beuven (137)

4,0

 

Ulvenhoutse Bos (129)

4,0

 

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek (132)

3,5

     

provincie

Limburg

score urgentie

 

Bemelerberg & Schiepersberg (156)

3,0

 

Boschhuizerbergen (144)

4,5

 

Brunssummerheide (155)

3,0

 

Bunder- en Elslooërbos (153)

3,0

 

Geleenbeekdal (154)

3,0

 

Geuldal (157)

4,0

 

Kunderberg (158)

3,0

 

Leudal (147)

3,0

 

Maasduinen (145)

5,0

 

Meinweg (149)

4,0

 

Noorbeemden & Hoogbos (161)

3,0

 

Roerdal (150)

3,0

 

Sarsven en De Banen (146)

4,5

 

Savelsbos (160)

3,5

 

Sint Jansberg (142)

3,0

 

Sint Pietersberg & Jekerdal (159)

3,5

 

Swalmdal (148)

2,9

 

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138)

4,5

 

Zeldersche Driessen (143)

3,0

     

Ministerie

van I&W

score urgentie

 

Grevelingen (115)

3,5

 

Krammer-Volkerak (114)

2,9

 

Noordzeekustzone (7)

2,9

 

Oosterschelde (118)

3,0

 

Voordelta (113)

2,9

 

Waddenzee (1)

3,0

 

Westerschelde & Saeftinghe (122)

2,9

     

Ministerie

van Defensie

score urgentie

 

Witterveld (24)

4,0

1 De nummering tussen haakjes betreft de 162 aangewezen N2000 gebieden als vermeld op de website www.natura2000.nl.

Bijlage 3. Behorende bij titel 5.8, paragraaf 5.8.3, paragraaf 5.8.4 en paragraaf 5.8.5

1

2

3

Product/activiteit

Omschrijving resultaat

berekeningsmethode

1. Uitwerking

a. uitwerking op het niveau van het samenwerkings-verband

Document met een inhoudelijke beschrijving van de uit te voeren activiteiten in het samenwerkingsverband met:

a. een uitwerking op het niveau van het samenwerkingsverband voor onderstaande doelen:

1°. Reductie CO2-emissie uit veenweidepercelen of;

2°. Reductie ammoniakemissie in overgangsgebieden N2000;

b. een beschrijving van de huidige situatie in het samenwerkingsverband in het licht van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

c. een beschrijving van de beoogde activiteiten op de percelen in het samenwerkingsverband zoals omschreven in onderdelen 5 en 6 van deze tabel;

d. een beschrijving van de overige activiteiten van het samenwerkingsverband, zoals omschreven in onderdelen 1b t/m 4, die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van een van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

e. de verwachte uitkomsten van de activiteiten bedoeld in onderdelen 5 en 6;

f. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen;

g. een kaart waarop is aangegeven op welke percelen de activiteiten, bedoeld in onderdelen 5 en 6, uitgevoerd gaan worden;

h. (een inschatting van) de (neven)effecten op andere actoren binnen of buiten het projectgebied; en

i. de planning van de uitvoering van het project.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten: per aanvraag;

b. bedrijfsplan per deelnemend agrarisch bedrijf of grondeigenaar

Document met een beschrijving van de activiteiten van een deelnemend bedrijf of grondeigenaar en de bijdrage die hiermee aan het beoogde doel geleverd wordt, waaronder:

– onderbouwing keuze voor te ontwikkelen doelen en uit te voeren activiteiten, waarbij ook de opbouw van kennis en ervaring wordt toegelicht;

– relaties met andere deelnemende bedrijven of partners;

– begroting van de kosten van de activiteiten in onderdelen 5 en 6 van deze tabel;

– een kaart waarin is aangegeven op welke percelen de activiteiten, bedoeld in onderdelen 5 en 6 worden uitgevoerd.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten: per deelnemend agrarisch bedrijf of grondeigenaar

c. uitwerking plan van samenwerkingsverband-watersysteem

Documenten met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten in het samenwerkingsverband-watersysteem met:

a. een uitwerking van de verwachte verbeteringen voor het watersysteem met daarvoor:

1°.een beschrijving van de huidige situatie waarbij de relatie met projecten om de grondwaterstand in het veenweidegebied te verhogen wordt toegelicht;

2°. een beschrijving van de knelpunten, die samenhangen met de in onderdeel 1° genoemde projecten, of de knelpunten zien op wateroverlast watertekort of de waterkwaliteit, en op welke manier die knelpunten worden weggenomen;

3°. een beschrijving van de beoogde activiteiten zoals omschreven in de onderdelen 7 en 8 en een inschatting van de verwachte resultaten;

b. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen;

c. een inschatting van de (neven)effecten op andere actoren;

d. de planning van de uitvoering van het project.

Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs

Offerten: per aanvraag

2. Begeleiding projecten

a. werven deelnemers

Voeren van individuele gesprekken met potentiële deelnemers om te komen tot afspraken over deelname aan het project of over het opstellen van een bedrijfsplan.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur betaalbewijs

Offerten: per potentiële deelnemer

b. begeleiden deelnemers

Begeleiding van deelnemers bij de uitvoering van het bedrijfsplan. Bepalen aan de hand van gemaakte bedrijfsplannen.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten: per deelnemer

c. Projectmanagement samenwerkingsverband-watersysteem

Begeleiding van de realisatie van het project tot verbetering van het watersysteem.

Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs

Offerten

3. Communicatie

a. communicatieplan

Document met een overkoepelend communicatieplan voor het project met aandacht voor:

– producten

– doelgroepen

– begroting op basis van de productenlijst

– fasering

In het plan wordt expliciet aandacht besteed aan de bijdrage die het project levert aan de doelstelling van het project.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten

b. kleine bijeenkomst

Bijeenkomst van maximaal 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten per bijeenkomst

c. grote bijeenkomst

Bijeenkomst van meer dan 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten per bijeenkomst

4. Rapportage

a. tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van het project, evaluatie, leerpunten, evt. aanpassingen in het project.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten per tussenrapportage;

b. eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het project, evaluatie en leerpunten.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten

     

5. Niet-productieve investeringen veenweide

a. aanschaf en plaatsen van waterinfiltratie-systemen, zoals onderwaterdrainage of drukdrainage

Waterinfiltratiesystemen, zoals onderwaterdrainage en drukdrainage, die voldoen aan de KIWA beoordelingsrichtlijn 1411, zijn niet-productieve investeringen met als doel de grondwaterstand in veenweidepercelen te verhogen. Dit kan alleen op grasland, zowel op landbouwareaal als op niet-landbouwareaal. De drainagebuizen hebben een omhulsel van natuurlijk materiaal.

Met de KIWA beoordelingsrichtlijn 1411 wordt gelijkgesteld een beoordelingsrichtlijn opgesteld door een onafhankelijke certificeringsinstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, welke beoordelingsrichtlijn vereisten bevat die ten minste gelijkwaardig zijn aan het niveau dat met de KIWA beoordelingsrichtlijn 1411 wordt nagestreefd.

Voor berekeningen van de CO2-emissie wordt bij drukdrainage, die voldoen aan de KIWA beoordelingsrichtlijn 1411 alleen gerekend met de medium variant in SOMERS (www.nobveenweiden.nl/bevindingen).

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

b. aanschaf en plaatsen van grondwaterpeil-buizen

Grondwaterpeilbuizen geven inzicht in de grondwaterstand in veenweidepercelen. Vanwege de benodigde datalevering zijn digitale meetsystemen noodzakelijk. Dit kan alleen op grasland, zowel op landbouwareaal als op niet-landbouwareaal.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs.

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

c. onderhoud waterinfiltratie-systeem en grondwaterpeil-buizen

Voor onderhoud ter zake van onderdelen 5a en 5b zijn geen jaarlijkse bijdragen voorzien maar kan per keer een factuur en betaalbewijs worden overgelegd. In de begroting van het project kan maximaal 10% van de subsidiabele kosten van 5a en 5b gezamenlijk worden opgenomen.

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

6. Uitvoeren beheeractiviteiten

a. geringere drooglegging

Het verschil tussen het peil rondom het perceel (in cm ten opzichte van het NAP) en de gemiddelde hoogte van het maaiveld van het perceel (in cm ten opzichte van het NAP) voor de periode van april tot en met september leidt tot de berekende subsidie.

- De hoogte van het peil rondom het perceel, het peilvak of een deel daarvan, voor de genoemde periode is schriftelijk vastgelegd in bijvoorbeeld een peilbesluit, vergunning of ontheffing van het waterschap.

– De hoogte van het maaiveld van het perceel is af te lezen op de AHN-viewer (www.ahn.nl).

– De percelen moeten landbouwareaal en grasland betreffen.

– Per samenwerkingsverband moet minimaal 90% van het areaal van deze percelen onder de definitie veenweidegebied vallen.

Bij combinatie van deze beheeractiviteit met extensiveren (onderdeel 6b) wordt de subsidie voor deze beheeractiviteit berekend met de lagere referentie gewasopbrengst door extensiveren

Drooglegging is max. 40 cm:

€ 545 per ha/jr

Drooglegging is max. 30 cm:

€ 790 per ha/jr

Drooglegging is max. 20 cm:

€ 1.355 per ha/jr

Combinatie met extensiveren (6b):

bij 150 kg N dierexcretie/ha/bedrijf:

40 cm = € 450 per ha

30 cm = € 645 per ha

20 cm = € 1.105 per ha

bij 100 kg N dierexcretie/ha/bedrijf:

40 cm = € 410 per ha

30 cm = € 585 per ha

20 cm = € 995 per ha

b. extensiveren melkveehouderijbedrijf

Het dierexcretie- en bemestingsvolume van het melkveehouderijbedrijf is maximaal 150 of 100 kg stikstof per ha landbouwareaal per bedrijf waarbij het gebruik van stikstofhoudende kunstmest niet is toegestaan.

Voor de aanvraag gericht op extensivering in overgangsgebieden N2000 (paragraaf 5.8.4.):

Voor de puntenberekening van de weidegang wordt gekeken naar de ecoactiviteit weiden.

Max. 150 kg N dierexcretie/ha per bedrijf:

€ 1.680 per ha/jr

Max. 100 kg N dierexcretie/ha per bedrijf:

€ 2.430 per ha/jr

c. extensiveren akkerbouwbedrijf

Het bemestingsvolume van het akkerbouwbedrijf is maximaal 150 of 100 kg stikstof per ha landbouwareaal per bedrijf.

Het akkerbouwbedrijf kan ervoor kiezen om alleen biologische gewasbeschermingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen die zijn opgenomen in de Skal inputlijst te gebruiken.

Max. 150 kg N

bemesting/ha per

bedrijf:

€ 375 per ha/jr

Max 100 kg N

bemesting/ha per

bedrijf:

€ 1.020 per ha/jr

Max. 150 kg N

bemesting/ha per bedrijf

met gebruik van de Skal inputlijst voor gewasbeschermingsmiddelen: € 2.675 per ha/jr

Max. 100 kg N

bemesting/ ha per

bedrijf met gebruik van de Skal inputlijst voor gewasbeschermingsmiddelen: € 3.130 per ha/jr

Ingeval het akkerbouwbedrijf tevens de eco-activiteit rustgewassen aanvraagt worden de bovenstaande vergoedingen verminderd met € 105 per ha.

7. Niet productieve investeringen watersysteem

a. aanleg, inrichten, aanschaf, plaatsen van investeringen die het watersysteem verbeteren

De niet-productieve investeringen in het watersysteem hangen samen met reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringere drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen. De investeringen zien op het oplossen van watertekort, wateroverlast of verminderde waterkwaliteit, die samenhangen met de verhoging van de grondwaterstand. Zoals vergroten van aanvoer- of afvoerwatergangen, aanleg van duikers, stuwtjes of natuurvriendelijke oevers. Investeringen in gemalen vallen hier niet onder

Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs.

Arbeidskosten worden aangetoond aan de hand van urenstaten.

Offerten

b. vergoeding grondaankoop

Het verschil tussen de kosten van aankoop en de restwaarde van grond, die ten behoeve van het project door een overheidsinstantie wordt aangekocht. Dit wordt vergoed tot maximaal 10% van de totale projectkosten.

De (waarde van de grond bij aankoop en de restwaarde) wordt bepaald door een onafhankelijk taxateur.

Aantonen aan de hand van taxaties, facturen, afschrift van de notariële akte van leveringen betaalbewijs.

Arbeidskosten worden aangetoond aan de hand van urenstaten.

Taxaties of een publicatie van het Kadaster van de gemiddelde grondwaarde van landbouwgrond in de betreffende provincie.

Een berekening van het verschil tussen de kosten van aankoop van grond en de restwaarde.

In het geval de grond verandert in water kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 5.000,– per hectare.

In het geval er op de grond een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 10.000,– per hectare

c. overige kosten transactie grondaankoop

Bij het aankopen van grond worden kosten gemaakt voor de taxateur, de notaris en het Kadaster.

Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs.

Offerten

8. Vergoeding waardedaling landbouwgrond

a. vergoeding waardedaling landbouwgrond

Bij het graven van nieuwe of het vergroten van bestaande aanvoer- of afvoerwatergangen of aanleg van natuurvriendelijke oevers verandert de functie of het gebruik van grond (landbouwgrond wordt water en/of een natuurvriendelijke oever).

Vergoeding van de waardedaling van landbouwgrond vindt plaats op basis van taxatie door een onafhankelijk taxateur, waarbij 1 januari 2026 de peildatum is voor de waardebepaling.

Aantonen aan de hand van taxaties, afschrift van de notariële akte en betaalbewijs.

Arbeidskosten worden aangetoond aan de hand van urenstaten.

Taxaties of een publicatie van het Kadaster van de gemiddelde grondwaarde van landbouwgrond in de betreffende provincie.

Een berekening van de waardedaling van de grond.

In het geval de grond verandert in water kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 5.000,– per hectare.

In het geval er op de grond een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 10.000,– per hectare.

b. overige kosten transactie waardedaling grond

Bij het verstrekken van een vergoeding voor de waardedaling van landbouwgrond worden kosten gemaakt voor de taxateur, de notaris en het Kadaster.

Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs.

Offerten

Bijlage 4. Behorende bij titel 5.8, paragraaf 5.8.4

gewascode 2024

Rustgewasplus (hoofdteelt) op bouwland

233

tarwe, winter-

234

tarwe, zomer-

235

gerst, winter-

236

gerst, zomer-

238

haver

246

karwijzaad

247

blauwmaanzaad

258

luzerne

266

grasland, tijdelijk

314

triticale

346

tagetes erecta (afrikaantje)

347

tagetes patula (afrikaantje)

381

teff

382

spelt

428

gele mosterd

655

zwarte mosterd

666

lijnzaad niet van vezelvlas (olievlas)

669

zwaardherik (aaltjesvanggewas)

670

japanse haver

1022

quinoa

1037

peterselie, productie

1038

peterselie, zaden en opkweekmateriaal

1922

koolzaad, winter (incl. boterzaad)

1923

koolzaad, zomer (incl. boterzaad)

2652

granen overig

3504

bladrammenas

3510

boekweit

3514

niger

3517

sarepta mosterd/caliente

3519

soedangras/sorghum

6746

beemdlangbloem, graszaad

6750

engels raaigras, graszaad

6752

festulolium, graszaad

6754

italiaans raaigras, graszaad

6762

klaver, rode, groenbemesting, vanggewas

6763

klaver, rode, klaverzaad

6764

klaver, witte, groenbemesting, vanggewas

6765

klaver, witte, klaverzaad

6768

overig graszaad

6782

rietzwenkgras, graszaad

6784

roodzwenkgras, graszaad

6786

timothee, graszaad

6788

veldbeemdgras, graszaad

6790

westerwolds raaigras, graszaad

7123

raapzaad, zomer

7124

raapzaad, winter

7129

rogge, groenvoedergewas

7130

rogge, korrelgewas

7131

rogge, groenbemesting, vanggewas