Omgevingsregeling

Geraadpleegd op 18-03-2025.
Geldend van 01-01-2025 t/m 07-03-2025

Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen, de Staatssecretaris van Defensie, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 november 2019, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingsregeling)

De Minister voor Milieu en Wonen, de Staatssecretaris van Defensie, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de richtlijn energieprestatie van gebouwen, de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht, de richtlijn industriële emissies, de richtlijn luchtkwaliteit, de richtlijn omgevingslawaai, de richtlijn storten afvalstoffen, de Seveso-richtlijn, de richtlijn winningsafval, de zwemwaterrichtlijn, het verdrag van Aarhus, het verdrag van Granada en het verdrag van Valletta;

Gelet op de artikelen 1.5, tweede lid, 2.20, tweede en derde lid, 2.21, 2.24, tweede lid, 4.3, derde lid, 12.6, vijfde lid, 13.1, tweede lid, 16.6, 16.55, tweede en zesde lid, 16.88, derde en vierde lid, 20.3, eerste lid, 20.6, tweede lid, aanhef en onder b, 20.14, zesde lid, 20.16, derde lid, en 20.18, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1.1. Algemeen

Artikel 1.1. (begripsbepalingen)

Bijlage I bij deze regeling bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze regeling.

Artikel 1.1a. (grondslag)

Afdeling 1.3. Internationaalrechtelijke verplichtingen

Artikel 1.3. (wederzijdse erkenning)

Met een erkenning, kwaliteitsverklaring, certificaat, keuring of norm als bedoeld in deze regeling wordt gelijkgesteld een erkenning, kwaliteitsverklaring, certificaat, keuring of norm, afgegeven, uitgevoerd of goedgekeurd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Afdeling 1.4. Verwijzingen

Artikel 1.4. (uitgaven en verwijzingen)

  • 2 Een verwijzing in een norm naar een andere norm of een onderdeel daarvan is alleen van toepassing voor zover het gaat om een document, genoemd in bijlage II.

  • 4 In dit artikel wordt onder norm verstaan: document, genoemd in bijlage II.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing en geometrische begrenzing van locaties

Afdeling 2.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.1. (toepassingsbereik)

Dit hoofdstuk is van toepassing op de aanwijzing of geometrische begrenzing van locaties voor de toepassing van de wet en de daarop berustende bepalingen.

Afdeling 2.2. Water

§ 2.2.1. Rijkswateren

Artikel 2.2. (geometrische begrenzing oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk)

Artikel 2.3. (aanwijzing en geometrische begrenzing rijkswateren niet in beheer bij het Rijk)

Artikel 2.4. (geometrische begrenzing primaire waterkeringen en andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk)

De geometrische begrenzing van de waterkeringen, bedoeld in bijlage II, onder 2, bij het Omgevingsbesluit, is vastgelegd in bijlage III.

§ 2.2.2. Dijktrajecten

Artikel 2.5. (begrenzing locaties dijktrajecten van primaire waterkeringen en dijktrajecten van andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk)

§ 2.2.3. Stroomgebiedsdistricten

Artikel 2.6. (aanwijzing Nederlandse delen stroomgebiedsdistricten)

De Nederlandse delen van stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, met inbegrip van de toedeling van grondwaterlichamen aan die stroomgebiedsdistricten, zijn de locaties die zijn weergegeven op de kaart in bijlage IV.

§ 2.2.5. Grote rivieren

§ 2.2.8. Rijksvaarwegen

Artikel 2.12. (geometrische begrenzing vrijwaringsgebieden rijksvaarwegen)

De geometrische begrenzing van een vrijwaringsgebied van een rijkswater, met uitzondering van de Noordzee, de Waddenzee, de Westerschelde en het IJsselmeer, met inbegrip van het Zwarte Meer en het Ketelmeer, dat een vaarweg is als bedoeld in artikel 5.160 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is vastgelegd in bijlage III.

§ 2.2.9. Beperkingengebieden waterstaatswerken in beheer bij het Rijk

Artikel 2.13. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, niet zijnde kanalen)

De beperkingengebieden met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk dat geen kanaal is, zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III.

Artikel 2.14. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden met betrekking tot kanalen in beheer bij het Rijk)

De beperkingengebieden met betrekking tot een kanaal in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.17, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III.

Artikel 2.15. (geometrische begrenzing beperkingengebieden vaarwegen in beheer bij het Rijk)

De beperkingengebieden met betrekking tot een vaarweg in beheer bij het Rijk zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III.

Artikel 2.16. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk afmeren woonschip of ander drijvend werk)

De beperkingengebieden met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk dat geen kanaal is, voor zover het gaat om het permanent afmeren van een woonschip of een ander drijvend werk, zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing gelijk is aan de geometrische begrenzing van het stroomvoerend deel van het rivierbed van de grote rivieren, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid.

Artikel 2.17. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden waterkeringen in beheer bij het Rijk)

De beperkingengebieden met betrekking tot waterkeringen in beheer bij het Rijk zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III.

§ 2.2.10. Noordzee

Artikel 2.18. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied Noordzee)

Het beperkingengebied met betrekking tot de Noordzee is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III.

Artikel 2.19. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden Noordzee zones tussen duinvoet en laagwaterlijn en buiten duinvoet en laagwaterlijn)

Artikel 2.20. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden installaties in de Noordzee)

De beperkingengebieden met betrekking tot andere installaties dan mijnbouwinstallaties in de Noordzee zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III.

Artikel 2.21. (aanwijzing en geometrische begrenzing gebied zeewaarts van de doorgaande NAP-min 20 meterdieptelijn)

Het zeewaartse gebied vanaf de doorgaande NAP-min 20 meterdieptelijn, bedoeld in artikel 7.27, aanhef en onder f, onder 1°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage III.

Artikel 2.22. (aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten in de Noordzee)

Afdeling 2.3. Infrastructuur

§ 2.3.1. Aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s

Artikel 2.23. (aanwijzing wegen, spoorwegen en binnenwateren met aandachtsgebieden basisnet)

Artikel 2.24. (aanwijzing brandvoorschriftengebieden basisnet)

Brandvoorschriftengebieden als bedoeld in artikel 5.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de brandaandachtsgebieden van:

§ 2.3.3. Rijkswegen

Artikel 2.29. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden wegen in beheer bij het Rijk)

Artikel 2.29a. (aanwijzing rijkswegen voor beheersing van geluid)

De wegen in beheer bij het Rijk waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vaststelt, bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, onder a, van de wet, zijn de wegen, bedoeld in bijlage IVa.

§ 2.3.4. Hoofdspoorwegen

Artikel 2.30. (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden hoofdspoorwegen)

Artikel 2.30a. (aanwijzing hoofdspoorwegen voor beheersing van geluid)

De hoofdspoorwegen waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vaststelt, bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, onder b, van de wet, zijn de spoorwegen, bedoeld in bijlage IVb.

§ 2.3.5. Bijzondere spoorwegen

Artikel 2.30b. (aanwijzing en begrenzing beperkingengebieden bijzondere spoorwegen ≤ 30 km/u)

De beperkingengebieden, bedoeld in artikel 9.19, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, met betrekking tot bijzondere spoorwegen waarvoor geen toepassing is gegeven aan artikel 8, tweede lid, van het Besluit bijzondere spoorwegen, zijn:

  • a. de locaties die liggen binnen 3 m aan weerszijden van de bijzondere spoorweg; en

  • b. als het gaat om kruisingen tussen de bijzondere spoorweg en een weg die open staat voor het openbaar verkeer: de locaties die liggen binnen een vlak dat wordt gevormd door hoekpunten in het hart van het buitenste spoor op 50 m aan weerszijden van de as van de weg en op 11 m aan weerszijden van de bijzondere spoorweg in de as van de weg.

Artikel 2.30c. (aanwijzing en begrenzing beperkingengebieden bijzondere spoorwegen > 30 km/u)

De beperkingengebieden, bedoeld in artikel 9.19, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, met betrekking tot bijzondere spoorwegen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 8, tweede lid, van het Besluit bijzondere spoorwegen, zijn:

  • a. als de bijzondere spoorweg als rechte baan is aangelegd: de locaties die liggen binnen 8 m aan weerszijden van de bijzondere spoorweg;

  • b. als de bijzondere spoorweg in gebogen richting is aangelegd: de locaties die liggen:

    • 1°. 8 m langs de buitenzijde van de boog; en

    • 2°. 20 m langs de binnenzijde van de boog;

  • c. als het gaat om kruisingen tussen een bijzondere spoorweg waarop een snelheid van ten hoogste 40 km/u is toegestaan en een weg die open staat voor het openbaar verkeer: de locaties die liggen binnen een vlak dat wordt gevormd door hoekpunten in het hart van het buitenste spoor op 220 m aan weerszijden van de as van de weg en op 11 m aan weerszijden van de bijzondere spoorweg in de as van de weg; en

  • d. als het gaat om kruisingen tussen een bijzondere spoorweg waarop een snelheid van meer dan 40 km/u is toegestaan en een weg die open staat voor het openbaar verkeer: de locaties die liggen binnen een vlak dat wordt gevormd door hoekpunten in het hart van het buitenste spoor op 500 m aan weerszijden van de as van de weg en op 11 m aan weerszijden van de bijzondere spoorweg in de as van de weg.

Artikel 2.30d. (meten afstand beperkingengebied bijzondere spoorwegen)

De afstanden aan weerszijden van de bijzondere spoorweg en de afstanden langs de buitenzijde en binnenzijde van de boog, bedoeld in de artikelen 2.30b en 2.30c, gelden:

  • a. bij een spoorweg op maaiveldniveau: vanaf het hart van het buitenste spoor;

  • b. bij een ingegraven spoorweg: vanaf de bovenzijde van de ingraving; en

  • c. bij een opgehoogde spoorweg: vanaf de teen van het talud van de ophoging.

§ 2.3.6. Communicatie-, navigatie- en radarapparatuur voor de burgerluchtvaart

§ 2.3.8. Project Mainportontwikkeling Rotterdam

§ 2.3.10. Installaties voor elektriciteitsvoorziening

Artikel 2.36. (geometrische begrenzing locaties voor elektriciteitsvoorziening)

Afdeling 2.4. Kwaliteit van de buitenlucht

Artikel 2.37. (geometrische begrenzing uitgezonderde locaties niet in betekenende mate luchtkwaliteit)

De geometrische begrenzing van de uitgezonderde locaties voor het exploiteren van een veehouderij, bedoeld in artikel 5.53, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is vastgelegd in bijlage III.

Artikel 2.38. (aanwijzing agglomeraties richtlijn luchtkwaliteit en richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht)

De agglomeraties, bedoeld in de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht, zijn:

  • a. Amsterdam/Haarlem, omvattend de gemeenten: Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beverwijk, Bloemendaal, Diemen, Haarlem, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Ouder-Amstel, Uithoorn, Velsen, Zaanstad en Zandvoort;

  • b. Den Haag/Leiden, omvattend de gemeenten: Delft, Den Haag, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Oegstgeest, Rijswijk, Voorschoten, Wassenaar en Westland;

  • c. Eindhoven, omvattend de gemeenten: Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Gerwen en Nederwetten en Veldhoven;

  • d. Heerlen/Kerkrade, omvattend de gemeenten: Beekdaelen, Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf en Voerendaal;

  • e. Rotterdam/Dordrecht, omvattend de gemeenten: Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan de IJssel, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Maassluis, Nissewaard, Papendrecht, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Sliedrecht, Vlaardingen, Zuidplas en Zwijndrecht; en

  • f. Utrecht, omvattend de gemeenten: Houten, Nieuwegein, Utrecht en IJsselstein.

Artikel 2.39. (aanwijzing zones richtlijn luchtkwaliteit en richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht)

De zones, bedoeld in de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht, zijn:

  • a. midden, omvattend de provincies: Gelderland, Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland, met uitzondering van de daarin gelegen agglomeraties, genoemd in artikel 2.38, onder a, b, e en f;

  • b. noord, omvattend de provincies: Drenthe, Flevoland, Friesland, Groningen en Overijssel;

    en

  • c. zuid, omvattend de provincies: Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, met uitzondering van de daarin gelegen agglomeraties, genoemd in artikel 2.38, onder c en d.

Afdeling 2.5. Geluid

Artikel 2.40. (aanwijzing agglomeraties richtlijn omgevingslawaai)

De agglomeraties, bedoeld in de richtlijn omgevingslawaai, zijn:

  • a. Alkmaar, omvattend de gemeenten: Alkmaar, Bergen, Dijk en Waard en Heiloo;

  • b. Almere;

  • c. Amersfoort;

  • d. Amsterdam/Haarlem, omvattend de gemeenten: Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beverwijk, Bloemendaal, Diemen, Haarlem, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Ouder-Amstel, Uithoorn, Velsen, Zaanstad en Zandvoort;

  • e. Apeldoorn;

  • f. Arnhem;

  • g. Breda;

  • h. ‘s-Hertogenbosch;

  • i. Den Haag/Leiden, omvattend de gemeenten: Delft, Den Haag, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Oegstgeest, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Voorschoten, Wassenaar, Westland en Zoetermeer;

  • j. Eindhoven, omvattend de gemeenten: Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Gerwen en Nederwetten en Veldhoven;

  • k. Enschede, omvattend de gemeenten: Almelo, Enschede en Hengelo;

  • l. Gouda, omvattend de gemeenten: Alphen aan den Rijn, Gouda en Waddinxveen;

  • m. Groningen;

  • n. Heerlen/Kerkrade, omvattend de gemeenten: Beekdaelen, Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf en Voerendaal;

  • o. Hilversum, omvattend de gemeenten: Blaricum, Gooise Meren, Hilversum, Huizen en Laren;

  • p. Maastricht;

  • q. Nijmegen;

  • r. Rotterdam/Dordrecht, omvattend de gemeenten: Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Maassluis, Nissewaard, Papendrecht, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Sliedrecht, Vlaardingen en Zwijndrecht;

  • s. Tilburg;

  • t. Utrecht, omvattend de gemeenten: Houten, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht en IJsselstein; en

  • u. Zwolle.

Afdeling 2.6. Defensie

Artikel 2.41. (geometrische begrenzing militaire terreinen en gebieden met of bij militaire objecten)

Afdeling 2.8. Herkomstgebieden en toepassingsgebieden mijnsteen en vermengde mijnsteen

Artikel 2.43. (geometrische begrenzing herkomstgebieden en toepassingsgebieden mijnsteen en vermengde mijnsteen)

Afdeling 2.9. Natuur

Artikel 2.44. (aanwijzen locaties voor maatwerk herbeplanting)

De gebieden, bedoeld in artikel 11.130, onder b, onder 1°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarbinnen herbeplanting op andere grond is toegestaan zijn:

  • a. gebied 1: de provincies Groningen, Friesland en Drenthe;

  • b. gebied 2: de provincie Overijssel, met uitzondering van de Noordoostpolder, en de provincies Gelderland en Utrecht;

  • c. gebied 3: de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland en de IJsselmeerpolders; en

  • d. gebied 4: de provincies Noord-Brabant en Limburg.

Hoofdstuk 3. Beheer van de fysieke leefomgeving

Afdeling 3.1. Beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen

§ 3.1.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op de beheersing van het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

Artikel 3.2. (bepalen: waar het geluid wordt bepaald)

  • 1 Het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt bepaald op een of meer punten waar het geluid representatief is en dat ligt:

    • a. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen: op de gevel, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag;

    • b. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen: op de locatie waar een gevel mag komen, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag die gebouwd mag worden;

    • c. als het gaat om een woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van de woonwagen, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag; en

    • d. als het gaat om een woonschip: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip op 1 m boven het maaiveld.

  • 2 In het eerste lid wordt onder woonschip verstaan: drijvend bouwwerk met een woonfunctie op een locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip.

Artikel 3.3. (bepalen: geluid in geluidgevoelige ruimten)

  • 1 Het geluid in geluidgevoelige ruimten wordt bepaald door het geluid op de gevel te verminderen met de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bepaald volgens NEN 5077 of NEN-EN-ISO 12354-3.

  • 2 Bij de toepassing van NEN 5077 geldt dat in afwijking van tabel 3 de standen van de ventilatieopeningen en van de mechanische ventilatie alle ‘open’ respectievelijk ‘aan’ zijn.

Artikel 3.4. (bepalen: geluid op een geluidgevoelig gebouw)

Bij het bepalen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw:

  • a. wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten; en

  • b. worden de waarden afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

Artikel 3.5. (bepalen: geluidaandachtsgebied)

Een geluidaandachtsgebied wordt bepaald volgens bijlage IVc.

§ 3.1.2. Geluid door gemeentewegen, lokale spoorwegen en waterschapswegen

Artikel 3.6. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van het geluid door gemeentewegen, waterschapswegen en lokale spoorwegen die niet bij omgevingsverordening zijn aangewezen.

Artikel 3.8. (bepalen: geluid door wegen en spoorwegen)

  • 1 Het geluid door een weg of spoorweg, bedoeld in artikel 3.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt bepaald:

    • a. voor het geluid door een gemeenteweg of waterschapsweg op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVe;

    • b. voor het geluid door een lokale spoorweg die niet bij omgevingsverordening is aangewezen op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVf.

Artikel 3.10. (bepalen: geluidaandachtsgebied)

Bij het bepalen van het geluidaandachtsgebied worden de geluidbrongegevens gebruikt behorende bij de basisgeluidemissie.

Artikel 3.11. (bepalen: geluidbrongegevens gemeentewegen en waterschapswegen)

De geluidbrongegevens zijn voor een gemeenteweg en een waterschapsweg:

  • a. per etmaalperiode het aantal motorvoertuigen, per categorie als bedoeld in bijlage IVe, onder 2.1, dat gemiddeld over een kalenderjaar per uur op een geluidemissietraject passeert;

  • b. de per geluidemissietraject representatief te achten gemiddelde snelheid per categorie motorvoertuigen als bedoeld in bijlage IVe, onder 2.1;

  • c. de geluidbronregisterlijnen van de weg, vastgelegd in x- en y-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en

  • d. het wegdektype per geluidemissietraject.

Artikel 3.12. (bepalen: geluidbrongegevens spoorwegen die niet bij omgevingsverordening zijn aangewezen)

De geluidbrongegevens zijn voor een spoorweg die niet bij omgevingsverordening is aangewezen:

  • a. per etmaalperiode het aantal locomotieven, treinstellen, rijtuigen of wagens per spoorvoertuigcategorie als bedoeld in bijlage IVf, onder 1.2, dat gemiddeld over een kalenderjaar per uur op een geluidemissietraject passeert met onderscheid naar de maximale snelheid van het type spoorvoertuig;

  • b. de per geluidemissietraject, per etmaalperiode, representatief te achten snelheid met onderscheid naar doorgaande reizigersspoorvoertuigen, stoppende reizigersspoorvoertuigen en goederenspoorvoertuigen, waarbij wordt aangegeven of het remsysteem is ingeschakeld;

  • c. de geluidbronregisterlijnen van de spoorweg, vastgelegd in x- en y-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • d. de spoorstaafruwheid, bepaald volgens bijlage IVf;

  • e. de bovenbouwconstructie per spoor van de spoorweg; en

  • f. de aanwezigheid van een wissel in een geluidemissietraject.

§ 3.1.3. Geluid door rijkswegen, provinciale wegen, hoofdspoorwegen en lokale spoorwegen die bij omgevingsverordening zijn aangewezen

Artikel 3.13. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van het geluid door rijkswegen, provinciale wegen, hoofdspoorwegen en lokale spoorwegen die bij omgevingsverordening zijn aangewezen.

Artikel 3.14. (bepalen: geluid door wegen en spoorwegen)

  • 1 Het geluid door wegen en spoorwegen, bedoeld in artikel 3.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt bepaald:

    • a. voor het geluid door wegen op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVe;

    • b. voor het geluid door wegen op een geluidreferentiepunt: volgens bijlage IVg, waarbij de waarde wordt afgerond op één decimaal;

    • c. voor het geluid door spoorwegen op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVf; en

    • d. voor het geluid door spoorwegen op een geluidreferentiepunt: volgens bijlage IVg, waarbij de waarde wordt afgerond op één decimaal.

  • 2 Bij het bepalen van het geluid door wegen en spoorwegen op een geluidgevoelig gebouw worden de geluidbrongegevens uit het geluidregister gebruikt.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kunnen bij het bepalen van het geluid door een weg op een geluidgevoelig gebouw in plaats van de geluidbronregisterlijn ook alleen de bij de geluidbronregisterlijn behorende gegevens worden gebruikt.

  • 4 Bij het bepalen van het geluid door een weg op een geluidgevoelig gebouw of op een geluidreferentiepunt wordt bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds de plafondcorrectiewaarde uit het geluidregister opgeteld bij de geluidemissiegetallen LE, berekend volgens bijlage IVe.

  • 5 Bij het bepalen van het geluid door een spoorweg op een geluidgevoelig gebouw of op een geluidreferentiepunt wordt bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds de plafondcorrectiewaarde uit het geluidregister opgeteld bij de geluidemissiegetallen LE, berekend volgens bijlage IVf.

Artikel 3.15. (bepalen: afbakening gebied waarbinnen geluidgevoelige gebouwen in aanmerking worden genomen)

  • 1 Bij het vaststellen van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde voor een weg of spoorweg worden geluidgevoelige gebouwen in aanmerking genomen die liggen binnen het gebied rond een geluidreferentiepunt en dat begrensd wordt volgens het tweede of derde lid.

  • 2 Als de weg of spoorweg waarop het geluidproductieplafond betrekking heeft niet eindigt, wordt het gebied, bedoeld in het eerste lid, begrensd door:

    • a. de as van de weg of spoorweg;

    • b. twee lijnen loodrecht op de as van de weg of spoorweg en op de halve afstand tot de in de lengterichting van de weg of spoorweg gezien naastliggende geluidreferentiepunten; en

    • c. voor:

      • 1°. rijkswegen en hoofdspoorwegen, in de richting loodrecht op de weg of spoorweg: de afstand waarop het geluid in de situatie zonder maatregelen als bedoeld in artikel 3.48 van het Besluit kwaliteit leefomgeving naar verwachting niet hoger is dan de standaardwaarde in Lden, bedoeld in artikel 3.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving of, als deze afstand meer dan 2 km gemeten vanaf de rand van de weg of de buitenste spoorstaaf van de spoorweg bedraagt: een afstand van 2 km; en

      • 2°. provinciale wegen en lokale spoorwegen: de begrenzing van het geluidaandachtsgebied of, als deze meer dan 2 km van de weg of spoorweg ligt: de afstand waarop het geluid niet meer toeneemt als gevolg van de vaststelling van het geluidproductieplafond als omgevingswaarde, maar niet meer dan 2 km.

  • 3 Als de weg of spoorweg waarop het geluidproductieplafond betrekking heeft eindigt, wordt het gebied, bedoeld in het eerste lid, begrensd door:

    • a. de as van de weg of spoorweg en de lijn in het verlengde daarvan;

    • b. een lijn loodrecht op de as van de weg of spoorweg of het verlengde daarvan en op de halve afstand tussen het geluidreferentiepunt en het in de lengterichting van de weg of spoorweg gezien naastliggende geluidreferentiepunt; en

    • c. voor:

      • 1°. rijkswegen en hoofdspoorwegen, in de richting loodrecht op de weg of spoorweg: de afstand waarop het geluid in de situatie zonder maatregelen als bedoeld in artikel 3.48 van het Besluit kwaliteit leefomgeving naar verwachting niet hoger is dan de standaardwaarde in Lden, bedoeld in artikel 3.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving of, als deze afstand meer dan 500 m gemeten vanaf de rand van de weg of de buitenste spoorstaaf van de spoorweg bedraagt: een afstand van 500 m; en

      • 2°. provinciale wegen en lokale spoorwegen: de begrenzing van het geluidaandachtsgebied of, als deze meer dan 500 m van de weg of spoorweg ligt: de afstand waarop het geluid niet meer toeneemt als gevolg van de vaststelling van het geluidproductieplafond als omgevingswaarde, maar niet meer dan 500 m.

  • 4 In afwijking van het eerste lid worden geluidgevoelige gebouwen binnen het gebied rond een geluidreferentiepunt waarvoor de waarde van het geluidproductieplafond alleen wordt verlaagd als gevolg van maatregelen die zijn vastgesteld op basis van het geluidproductieplafond als omgevingswaarde, bedoeld in het eerste lid, niet in aanmerking genomen.

Artikel 3.17. (bepalen: geluidaandachtsgebied)

Bij het bepalen van het geluidaandachtsgebied worden de geluidbrongegevens gebruikt behorende bij de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden.

Artikel 3.18. (bepalen: geluidbrongegevens rijkswegen en provinciale wegen)

De geluidbrongegevens zijn voor een rijksweg en een provinciale weg:

  • a per etmaalperiode het aantal motorvoertuigen, per categorie als bedoeld in bijlage IVe, onder 2.1, dat gemiddeld over een kalenderjaar per uur op een geluidemissietraject passeert;

  • b. de representatief te achten gemiddelde snelheid per geluidemissietraject per categorie motorvoertuigen als bedoeld in bijlage IVe, onder 2.1;

  • c. de geluidbronregisterlijnen van de weg, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • d. het wegdektype per geluidemissietraject;

  • e. de afmetingen en locatie van geluidbeperkende werken of bouwwerken die zijn geplaatst om het geluid door de weg op een geluidgevoelig gebouw te beperken, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • f. de mate van absorptie en de profielafhankelijke correctieterm van geluidbeperkende werken of bouwwerken als bedoeld onder e en of het om een middenbermscherm, een scherm met schermtop of een diffractor gaat;

  • g. de diffractoreigenschappen in octaafbanden; en

  • h. de plafondcorrectiewaarde.

Artikel 3.19. (bepalen: geluidbrongegevens spoorwegen)

De geluidbrongegevens zijn voor een spoorweg:

  • a. per etmaalperiode het aantal locomotieven, treinstellen, rijtuigen of wagens per spoorvoertuigcategorie als bedoeld in bijlage IVf, onder 1.2, dat gemiddeld over een kalenderjaar per uur op een geluidemissietraject passeert met onderscheid naar de maximale snelheid van het type spoorvoertuig;

  • b. de per geluidemissietraject, per etmaalperiode, representatief te achten snelheid met onderscheid naar doorgaande reizigersspoorvoertuigen, stoppende reizigersspoorvoertuigen en goederenspoorvoertuigen, waarbij wordt aangegeven of het remsysteem is ingeschakeld;

  • c. de geluidbronregisterlijnen van de spoorweg, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • d. de spoorstaafruwheid, bepaald volgens bijlage IVf;

  • e. de bovenbouwconstructie per spoor van de spoorweg;

  • f. de aanwezigheid van een wissel in een geluidemissietraject;

  • g de afmetingen en locatie van geluidbeperkende werken of bouwwerken die zijn geplaatst om het geluid door de spoorweg op een geluidgevoelig gebouw te beperken, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • h. de mate van absorptie en de profielafhankelijke correctieterm van geluidbeperkende werken of bouwwerken als bedoeld onder g;

  • i. de plafondcorrectiewaarde; en

  • j. de in artikel 3.23, eerste lid, onder a en b, genoemde geluidbrongegevens van stilstaande spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen.

§ 3.1.4. Geluid door industrieterreinen

Artikel 3.20. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van het geluid door industrieterreinen waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn of worden vastgesteld.

Artikel 3.21. (bepalen: geluid door industrieterreinen)

  • 2 Bij het bepalen van het geluid door een industrieterrein op een geluidgevoelig gebouw worden de geluidbrongegevens uit het geluidregister gebruikt.

Artikel 3.22. (bepalen: geluidaandachtsgebied)

Bij het bepalen van het geluidaandachtsgebied van een industrieterrein worden de geluidbrongegevens gebruikt behorende bij de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden.

Artikel 3.23. (bepalen: geluidbrongegevens industrieterreinen)

  • 1 De geluidbrongegevens zijn voor een industrieterrein:

    • a. het immissierelevante geluidvermogen, bedoeld in paragraaf 2.3 van bijlage IVh, van een geluidbron met een bedrijfsduurcorrectie volgens de jaargemiddelde bedrijfssituatie, bedoeld in hoofdstuk 5 van bijlage IVh;

    • b. de locatie van de geluidbron, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

    • c. de hoogte van het maaiveld van de locatie van de geluidbron;

    • d. de afmetingen, locatie en eigenschappen van voor de geluidoverdracht relevante objecten binnen het industrieterrein, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en

    • e. de luchtabsorptiecoëfficiënten, als van de luchtabsorptiecoëfficiënten uit bijlage IVh, tabel 3.1, is afgeweken.

§ 3.1.5. Gecumuleerd geluid en gezamenlijk geluid

Artikel 3.24. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van het gecumuleerde geluid en het gezamenlijke geluid op een geluidgevoelig gebouw.

Artikel 3.25. (berekenen: gecumuleerd geluid)

  • 1 Het gecumuleerde geluid wordt berekend door eerst het geluid door de geluidbronsoorten en andere geluidbronnen om te rekenen naar het geluid door wegen dat evenveel hinder veroorzaakt en dan het gecumuleerde geluid te berekenen volgens de formule uit het vierde lid.

  • 2 Het geluid door wegen, spoorwegen, industrieterreinen, windturbines en schietbanen wordt omgerekend naar het geluid door wegen dat evenveel hinder veroorzaakt, volgens de formules:

    • a. voor wegen:

      Bijlage 266967.png
    • b. voor spoorwegen:

      Bijlage 266968.png
    • c. voor industrieterreinen:

      Bijlage 266969.png
    • d. voor windturbines:

      Bijlage 266970.png
    • e. voor schietbanen:

      Bijlage 266971.png

      waarbij:

      LVL, LRL, LIL en LWT worden uitgedrukt in Lden en LSG wordt uitgedrukt in BS,dan.

  • 3 Vanaf een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip wordt het geluid door luchtvaart omgerekend naar het geluid door wegen dat evenveel hinder veroorzaakt, volgens de formule:

    Bijlage 266972.png

    waarbij: LLL wordt uitgedrukt in Lden.

  • 4 Het gecumuleerde geluid Lcum wordt berekend volgens de formule:

    Bijlage 266973.png

    waarbij gesommeerd wordt over alle N betrokken geluidbronnen en de index n staat voor de geluidbronsoorten en andere geluidbronnen, bedoeld in het eerste lid of, als geluid door andere geluidbronnen wordt betrokken, het geluid door die geluidbronnen.

Artikel 3.26. (berekenen: gezamenlijk geluid)

  • 1 Het gezamenlijke geluid wordt berekend door het geluid door de geluidbronsoorten en andere geluidbronnen op te tellen volgens de formule:

    Bijlage 266974.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    Lg: gezamenlijk geluid; en

    k: geluid door de geluidbronsoorten en andere geluidbronnen.

  • 2 Als bij het bepalen van de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een geluidgevoelige ruimte, bedoeld in artikel 3.53, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van NEN 5077 om afwijkende spectra te gebruiken, wordt ook het gezamenlijk geluid per octaafbandindex berekend volgens de formule:

    Bijlage 266975.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    i: octaafbandindex; en

    k: geluid door de geluidbronsoorten en andere geluidbronnen.

Artikel 3.27. (berekenen: gecumuleerd geluid en gezamenlijk geluid)

Artikel 3.28. (bepalen: geluidbrongegevens windturbine bij gecumuleerd geluid en gezamenlijk geluid)

Voor de toepassing van de artikelen 3.25, 3.26 en 3.27 zijn de geluidbrongegevens voor een windturbine:

  • a. de emissieterm LE, bedoeld in paragraaf 2.4.1 van bijlage IVi, van een windturbine;

  • b. de locatie van het middelpunt van de rotor, vastgelegd in x-, y- en z-coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en

  • c. de ashoogte in meters ten opzichte van het maaiveld.

§ 3.1.6. Maatregelpunten en geluidbeperkende maatregelen

Artikel 3.29. (bepalen: maatregelpunten en geluidbeperkende maatregelen)

  • 2 De maatregelpunten omvatten het totaal van de maatregelpunten van bestaande en nieuw te treffen geluidbeperkende maatregelen waarvoor maatregelpunten gelden, ten opzichte van een weg of spoorweg in de situatie zonder maatregelen, bedoeld in artikel 3.48 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3 Bij het toepassen van tabel 2 van bijlage IVj wordt de hoogte van een geluidscherm of geluidwal bepaald ten opzichte van de bovenkant van het spoor of de kantstreep van de weg aan de zijde van het scherm.

  • 4 De maatregelen, bedoeld in bijlage IVj, tabel 3, zijn geluidbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 3.49, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan de financiële doelmatigheid wordt bepaald door de werkelijke kosten van aanleg en onderhoud van die maatregel af te wegen tegen de geluidreductie die door de maatregel wordt bereikt en de daaruit voortvloeiende waarde van het geluid.

Afdeling 3.2. Faunabeheereenheid waarvan Minister voor Natuur en Stikstof bevoegd gezag is

Artikel 3.30. (faunabeheereenheid waarvoor Minister voor Natuur en Stikstof bevoegd gezag is)

  • 1 De faunabeheereenheid met het werkgebied bestaande uit de terreinen, bedoeld in artikel 6.4 van het Omgevingsbesluit, heeft de rechtsvorm van een stichting. De leden van het bestuur van de stichting worden benoemd en ontslagen door de gerechtigde, bedoeld in artikel 6.4 van dat besluit.

  • 2 Het faunabeheerplan dat door de faunabeheereenheid, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid;

    • b. een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid is aangegeven;

    • c. kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten waarvoor een duurzaam beheer of bestrijding noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;

    • d. een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer of bestrijding van de diersoorten, bedoeld onder c, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen die zouden worden geschaad, wanneer niet tot beheer of bestrijding zou worden overgegaan;

    • e. een beschrijving van de mate waarin de belangen, bedoeld onder d, zijn geschaad in de vijf jaar voorafgaand aan het tijdstip van de aanvraag om goedkeuring van het faunabeheerplan;

    • f. de gewenste stand van de diersoorten, bedoeld onder c;

    • g. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de maatregelen die zullen worden getroffen om de gewenste stand, bedoeld onder f, te bereiken;

    • h. per diersoort en gewas een beschrijving van de maatregelen die in de periode, bedoeld onder e, zijn getroffen om het schaden van de belangen, bedoeld onder d, te voorkomen, en voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn: een beschrijving van de effectiviteit van die maatregelen;

    • i. voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen: een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren en de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;

    • j. een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de maatregelen, bedoeld onder g, zullen worden getroffen;

    • k. voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn: een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de onder g bedoelde maatregelen; en

    • l. een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen maatregelen zal worden bepaald.

  • 3 Het faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.

Afdeling 3.3. Examens voor een jachtgeweeractiviteit, een valkeniersactiviteit en gebruik eendenkooien

§ 3.3.1. Inhoud examens voor een jachtgeweeractiviteit en een valkeniersactiviteit

Artikel 3.31. (eisen examen voor een jachtgeweeractiviteit)

  • 2 De vaardigheid en bekwaamheid, bedoeld in artikel 11.90, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor een jachtgeweeractiviteit worden getoetst door middel van:

    • a. het schieten op ten minste vijfentwintig kleiduiven met hagel;

    • b. het doen van ten minste vier schoten in twee series van twee schoten met groot-kaliber kogelgeweer op een doel gelegen op een afstand van ten minste 50 m; en

    • c. het tonen van weidelijk gedrag en bekwaamheid in het veilig omgaan met een geweer in ten minste tien gesimuleerde situaties.

  • 3 Het examen voor een jachtgeweeractiviteit is alleen met gunstig gevolg afgelegd als degene die het examen aflegt:

    • a. van de vragen, bedoeld in het eerste lid, ten minste 70% goed heeft beantwoord;

    • b. bij het schieten, bedoeld in het tweede lid, onder a, ten minste achttien van de vijfentwintig kleiduiven heeft geraakt;

    • c. bij het doen van schoten als bedoeld in het tweede lid, onder b, ten minste drie treffers heeft die liggen binnen een cirkel van 15 cm; en

    • d. naar het oordeel van de organisatie die het examen afneemt weidelijk gedrag en bekwaamheid als bedoeld in het tweede lid, onder c, heeft getoond.

Artikel 3.32. (eisen examen voor een valkeniersactiviteit)

  • 2 De bekwaamheid, bedoeld in artikel 11.90, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt getoetst bij de beoordeling van twee stages van een jaar bij twee mentoren, aangewezen door de in artikel 3.34 genoemde organisatie. De stages hebben tot doel om bekwaamheid te verwerven in de omgang met jachtvogels, het dragen en zeeg maken van jachtvogels, de verzorging van jachtvogels, het aanleggen van tuig, het doden van prooien en slachten van aasdieren, het aanleren van gewenst gedrag van jachtvogels, het voorkomen en afleren van ongewenst gedrag van jachtvogels, het zoeken en terugvangen van verloren jachtvogels, het beoordelen van de inzetbaarheid van jachtvogels, het toepassen van fretten en het gebruik van fluit, loer en balg.

  • 3 Het examen voor een valkeniersactiviteit is alleen met gunstig gevolg afgelegd als degene die het examen aflegt:

    • a. van de vragen, bedoeld in het eerste lid, ten minste 70% goed heeft beantwoord; en

    • b. naar het oordeel van de organisatie die het examen afneemt voldoende bekwaamheid als bedoeld in het tweede lid heeft verworven.

Artikel 3.33. (eisen examen voor het gebruik van eendenkooien)

  • 2 Het examen voor het gebruik van eendenkooien is alleen met gunstig gevolg afgelegd als degene die het examen aflegt van de vragen, bedoeld in het eerste lid, ten minste 70% goed heeft beantwoord.

§ 3.3.2. Erkenning examens

Artikel 3.34. (erkenning examens)

Als examen worden erkend als bedoeld in artikel 3.71, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving de volgende, door de Stichting Jachtexamens afgenomen, examens:

  • a. voor een jachtgeweeractiviteit: het jachtexamen;

  • b. voor een valkeniersactiviteit: het examen voor het gebruik van jachtvogels; en

  • c. voor het gebruik van eendenkooien: het examen voor het gebruik van eendenkooien.

Artikel 3.35. (aanwijzing gelijkwaardige examens)

Als gelijkwaardige examens als bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving worden aangewezen:

  • a. met betrekking tot het theoretische gedeelte: het theoretische gedeelte A en B van het jachtexamen, afgelegd vanaf 1 april 1984 op grond van het bepaalde bij of krachtens het Belgisch Koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen, het Belgisch ministerieel besluit van 2 maart 1977 tot inrichting van het jachtexamen en het Besluit van de Vlaamse Executieve van 29 mei 1991 tot inrichting van het jachtexamen;

  • b. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 1995 betreffende de organisatie van het jachtexamen;

  • c. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Besluit van de Waalse regering van 2 april 1998 tot organisatie van het jachtexamen in het Waalse Gewest;

  • d. met betrekking tot het theoretische gedeelte: het theoretische gedeelte A en B van het jachtexamen, afgelegd vanaf 1 april 1984 op grond van het bepaalde bij of krachtens het Belgisch Koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen en het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 21 januari 1991 tot organisatie van het jachtexamen in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;

  • e. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het gewijzigde Règlement grand-ducal van 16 april 1991 betreffende de voorwaarden en modaliteiten met betrekking tot de bekwaamheidsproef voor het verlenen van een eerste jachtvergunning; en

  • f. het jachtexamen, afgelegd op grond van het bepaalde bij of krachtens het Bundesjagdgesetz.

Afdeling 3.4. Gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden

Artikel 3.36. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het bepalen van de gelijke hoedanigheid en de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken binnen een herverkavelingsblok, bedoeld in artikel 12.26, tweede lid, van de wet, in het kader van de voorbereiding van het ruilbesluit.

Artikel 3.37. (gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden)

  • 2 De gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken worden bepaald volgens de artikelen 3.41 en 3.42.

Artikel 3.38. (bepalen gelijke hoedanigheid: tijdstip en begrenzing)

Artikel 3.39. (bepalen gelijke hoedanigheid: doorslaggevende kenmerken)

  • 1 De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald aan de hand van de volgende kenmerken:

    • a. de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de lagen in de bodem tot ten minste een diepte van 1 m onder het maaiveld; en

    • b. de grondwaterkarakteristiek.

  • 2 De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald aan de hand van de Bodemkaart van Nederland en de Kaart Grondwaterdynamiek met een schaal van 1:50.000. Als de landinrichting plaatsvindt in een gebied met een grote diversiteit in de bodemkenmerken of de grondwaterkarakteristiek, worden deelkaarten van de Bodemkaart van Nederland en de Kaart Grondwaterdynamiek met een grotere schaal dan 1:50.000 gebruikt.

  • 3 Als deelkaarten niet beschikbaar zijn, wordt de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken bepaald op basis van een advies van deskundigen.

Artikel 3.40. (bepalen gelijke hoedanigheid: buiten beschouwing te laten kenmerken)

Bij het bepalen van de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken blijven de volgende kenmerken buiten beschouwing:

  • a. het feitelijke gebruik;

  • b. de verkavelingssituatie;

  • c. de ontsluitingssituatie;

  • d. de beheersing van het oppervlaktewaterpeil;

  • e. de mate van egaliteit van het maaiveld;

  • f. de aanwezigheid van opstallen, opstanden en obstakels, waaronder bunkers, hoogspanningsmasten of kabels en leidingen;

  • g. de aanwezigheid van beregeningsinstallaties of drainage;

  • h. overige fysieke kenmerken die het feitelijke gebruik beïnvloeden; en

  • i. andere dan agrarische kenmerken.

Artikel 3.41. (kenmerken gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden)

  • 1 Van onroerende zaken met een gelijke hoedanigheid worden de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden bepaald aan de hand van de bodemgeschiktheid.

  • 2 De bodemgeschiktheid wordt bepaald aan de hand van de volgende kenmerken:

    • a. de ontwateringstoestand;

    • b. de beschikbaarheid van bodemvocht voor de groei van gewassen;

    • c. de stevigheid van de bovengrond;

    • d. de verkruimelbaarheid van de bodem;

    • e. de stabiliteit van de bodem op maaiveldniveau;

    • f. de stuifgevoeligheid van de bodem; en

    • g. de dikte van de laag waarin zich 80% van de wortels van een gewas bevindt.

  • 3 Voor elke gebruiksmogelijkheid wordt bepaald welke kenmerken doorslaggevend zijn.

Artikel 3.42. (klassenindeling bodemgeschiktheid per gebruiksmogelijkheid)

  • 1 Binnen een gebruiksmogelijkheid wordt de bodemgeschiktheid ingedeeld in ten minste vijf klassen.

  • 2 De klassenindeling wordt op een kaart vermeld.

Afdeling 3.5. Certificering van werkzaamheden aan gasvebrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide

§ 3.5.2. Certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide

Artikel 3.44. (aanwijzing certificatie-instellingen)

  • 1 Een aanvraag tot aanwijzing als certificatie-instelling wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

  • 2 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b. het nummer waarmee de certificatie-instelling is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; en

    • c. het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft en het bewijs van accreditatie voor dat schema.

  • 3 In plaats van het bewijs van accreditatie, bedoeld in het tweede lid, onder c, kan, in het geval de aanvrager nog niet geaccrediteerd is, tot 1 januari 2023 een bewijs van de nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, worden verstrekt dat de aanvraag voor het verkrijgen van accreditatie voor dat schema volledig is en door de nationale accreditatie-instantie in behandeling is genomen.

  • 4 Een aanwijzing als certificatie-instelling heeft betrekking op de werkzaamheden die zijn opgenomen in het certificatieschema waarvoor de certificatie-instelling is geaccrediteerd.

Artikel 3.45. (certificatieschema)

Een certificatieschema vermeldt in ieder geval:

Artikel 3.46. (certificatieschema: uitvoeren werkzaamheden)

Een certificatieschema schrijft in ieder geval voor dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 6.45, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a. een certificaathouder voorafgaand aan de werkzaamheden een meting van de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel uitvoert;

  • b. een certificaathouder de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel heeft gemeten en deze concentratie lager dan 5 ppm is;

  • c. een certificaathouder, wanneer de gasverbrandingsinstallatie daar een voorziening voor heeft, de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan:

    • 1°. 50 ppm in het geval van een open, afvoerloos gasverbrandingstoestel;

    • 2°. 200 ppm in het geval van een open, afvoergebonden gasverbrandingstoestel; of

    • 3°. 400 ppm in het geval van een gesloten gasverbrandingstoestel;

  • d. door de certificaathouder wordt gecontroleerd of het gebruiksvoorschrift van het gasverbrandingstoestel aanwezig is en dat zij, als dit niet het geval is, de gebruiker of bewoner wijzen op het ontbreken van deze informatie; en

  • e. de certificaathouder de werkzaamheden uitvoert volgens de installatie- en onderhoudsvoorschriften van de leverancier of de fabrikant van de installatie, voor zover de voorschriften niet in strijd zijn met hetgeen in deze afdeling is bepaald.

Artikel 3.47. (certificatieschema: vakbekwaamheid installateur)

Een certificatieschema schrijft voor dat de persoon die de inbedrijfstelling uitvoert, met het oog op het kunnen voldoen aan de in artikel 3.46 bedoelde eisen, aantoonbaar in staat is:

  • a. de opstelruimte voor gasverbrandingsinstallaties, in ieder geval inhoudende de ventilatievoorziening, te beoordelen;

  • b. rookgasafvoerkanalen en -leidingen inclusief uitmonding, te beoordelen en te beproeven;

  • c. collectieve rookgasafvoeren te beoordelen en te beproeven, in het geval van werkzaamheden daaraan;

  • d. de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen;

  • e. de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties te beoordelen daar waar het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide;

  • f. gasverbrandingsinstallaties in bedrijf te stellen;

  • g. de metingen en controles, bedoeld in artikel 3.46, onder a, b en c, te verrichten alsmede de resultaten van deze metingen en controles te interpreteren; en

  • h. voorlichting te geven aan de gebruiker over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie in samenhang met het systeem, inclusief luchttoevoer, rookgasafvoer en plaatsing in het gebouw.

Artikel 3.48. (aanwijzing certificatieschema’s)

  • 2 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b. het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; en

    • c. het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.49. (verslaglegging)

  • 2 In het verslag worden in ieder geval de volgende onderwerpen behandeld:

    • a. een overzicht van de controles die de certificatie-instelling heeft uitgevoerd, inclusief de resultaten van elke controle;

    • b. de door de instelling afgegeven, ingetrokken en geschorste certificaten;

    • c. wijzigingen in de voor de instelling relevante accreditaties, reglementen en procedures;

    • d. knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • e. de hoeveelheid en aard van de door de certificatie-instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan; en

    • f. ingediende bezwaren op beslissingen van de certificatie-instelling over al dan niet verleende certificaten en de ingestelde beroepen tegen de beslissingen op bezwaar, alsmede de wijze van afhandeling daarvan.

  • 3 Over iedere melding als bedoeld in artikel 6.46 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt in het verslag ten minste de volgende informatie verstrekt:

    • a. de gemeten concentratie koolmonoxide; en

    • b. een beschrijving van de ruimte waarin de concentratie is gemeten.

Artikel 3.50. (register certificering gasverbrandingstoestellen)

  • 1 In het register, bedoeld in artikel 10.14a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden de volgende gegevens over certificaathouders opgenomen:

    • a. het nummer waarmee de certificaathouder geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. een beschrijving van de werkzaamheden die door de certificaathouder mogen worden uitgevoerd;

    • c. het schema waarvoor het certificaat is verleend; en

    • d. de datum waarop een certificaat is verleend, geschorst of ingetrokken, de geldigheidsduur van het certificaat en, in het geval van schorsing, de termijn van de schorsing.

  • 2 De certificatie-instelling verstrekt de gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Afdeling 3.6. Kwaliteitsborging voor het bouwen

Artikel 3.51. (opleiding, kennis en ervaring kwaliteitsborger)

  • 1 De in een instrument voor kwaliteitsborging beschreven eisen over de opleiding en ervaring, bedoeld in artikel 3.83 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, omvatten voor de kwaliteitsborging van bouwactiviteiten onder gevolgklasse 1 ten minste:

    • a. voor werkzaamheden in het kader van risicobeoordelingen, vaststellen van borgingsplannen en de algemene coördinatie bij kwaliteitsborging:

      • 1°. een diploma op HBO-niveau;

      • 2°. kennis van de inhoud en systematiek van het Besluit bouwwerken leefomgeving; en

      • 3°. drie jaar werkervaring als leidinggevende met:

        • i. het coördineren en organiseren van bouwprojecten;

        • ii. het uitvoeren van risicobeoordelingen van bouwplannen;

        • iii. het vaststellen van borgingsplannen; en

        • iv. het controleren en beoordelen van bouwplannen aan de algemene bepalingen voor bouwwerken en de regels voor bruikbaarheid van het Bouwbesluit 2012 of het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • b. voor werkzaamheden in het kader van constructieve veiligheid:

      • 1°. een diploma op HBO-niveau;

      • 2°. kennis van het Besluit bouwwerken leefomgeving met betrekking tot de regels voor constructieve veiligheid; en

      • 3°. drie jaar werkervaring met het controleren en beoordelen van:

        • i. constructies op het voldoen aan de regels voor constructieve veiligheid van het Bouwbesluit 2012 of het Besluit bouwwerken leefomgeving;

        • ii. constructietekeningen en –berekeningen, inclusief de schematisering en de toegepaste rekenmethoden; en

        • iii. constructieve bouwmaterialen;

    • c. voor werkzaamheden in het kader van brandveiligheid:

    • d. voor werkzaamheden in het kader van bouwfysica:

    • e. voor werkzaamheden in het kader van installaties:

    • f. voor werkzaamheden in het kader van controle op de bouw:

  • 2 Aan de in het eerste lid beschreven eisen is ook voldaan als door ervaring een aantoonbaar gelijkwaardig kennisniveau is verkregen.

  • 3 Het instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat uitvoerenden van werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging:

    • a. beschikken over actuele kennis van het Besluit bouwwerken leefomgeving; en

    • b. ten minste iedere twee jaar bijscholen op de deelgebieden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.52. (administratieve organisatie kwaliteitsborger)

Het instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat alle gegevens en bescheiden over de werkzaamheden van de kwaliteitsborging van een project ten minste zeven jaar na het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving door de kwaliteitsborger worden bewaard.

Artikel 3.53. (informatieverstrekking kwaliteitsborger aan instrumentaanbieder)

  • 1 Het instrument voor kwaliteitsborging beschrijft dat de projectgegevens die de kwaliteitsborger aan een instrumentaanbieder verstrekt, ten minste omvatten:

    • a. de projectnaam en de locatie;

    • b. de gevolgklasse en het type bouwwerk;

    • c. een beknopte beschrijving van de bouwactiviteit;

    • d. de lokale of kadastrale aanduiding van het bouwwerk waarop de bouwactiviteit betrekking heeft;

    • e. de projectplanning met ten minste de begindatum en de einddatum van de bouwwerkzaamheden; en

    • f. een beschrijving van de onafhankelijke positie van de kwaliteitsborger ten opzichte van de te borgen bouwactiviteit.

  • 2 Het instrument voor kwaliteitsborging beschrijft dat de in het eerste lid, genoemde gegevens en bescheiden uiterlijk twee dagen voor het begin van de bouwwerkzaamheden worden verstrekt.

  • 3 Het instrument voor kwaliteitsborging schrijft voor dat na afronding van elk project ten minste wordt verstrekt:

Artikel 3.55. (verdeelsleutel en doorberekenen toezichtkosten)

  • 1 De bijdrage per instrumentaanbieder voor de toezichtkosten van de toelatingsorganisatie wordt berekend als volgt:

    • a. per instrument wordt een variabele bijdrage in rekening gebracht, gebaseerd op het aantal keren dat het instrument per gevolgklasse wordt toegepast, waarbij onderscheid wordt gemaakt in een bedrag per woning en een bedrag per overig bouwwerk; en

    • b. als peildatum voor het aantal projecten geldt de begindatum van de bouwwerkzaamheden, zoals door de instrumentaanbieder gemeld aan de toelatingsorganisatie.

  • 2 De variabele marktbijdrage, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt per instrumentaanbieder vastgesteld door middel van de volgende formule, waarbij wordt verstaan onder:

    marktbijdrage toezichtskosten per instrument

    Bijlage 268561.png

    gk: gevolgklasse;

    B: totale toezichtkosten toelatingsorganisatie;

    W: totaal aantal woningen per gevolgklasse, zoals door de instrumentaanbieder gemeld aan de toelatingsorganisatie; en

    P: totaal aantal utiliteitsbouw plus infrastructuurprojecten per gevolgklasse, zoals door de instrumentaanbieder gemeld aan de toelatingsorganisatie.

Artikel 3.56. (gegevens en bescheiden aanvraag toelating instrument)

De gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 10.26b, eerste lid, van het Omgevingsbesluit, zijn vastgelegd in bijlage IVL.

Hoofdstuk 4. Algemene regels over activiteiten geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving

Afdeling 4.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1. (bevoegd gezag)

Afdeling 2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving is van overeenkomstige toepassing op het stellen van een maatwerkvoorschrift of het beslissen op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen voor de afdelingen 4.2 tot en met 4.4.

Artikel 4.2. (normadressaat)

Aan de afdelingen 4.2 tot en met 4.4 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.3. (maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften)

  • 2 Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de afdelingen 4.2 en 4.4, tenzij anders is bepaald.

Afdeling 4.2. Dierenverblijven

Artikel 4.4. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf als bedoeld in paragraaf 4.82 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.5. (beschrijving huisvestingssysteem en aanvullende techniek)

Met het oog op het beperken van emissies in de lucht voldoet een huisvestingssysteem of een aanvullende techniek aan de systeembeschrijving voor dat huisvestingssysteem of voor die aanvullende techniek, voor zover in bijlage V respectievelijk bijlage VI een aanduiding van die systeembeschrijving is opgenomen.

Artikel 4.6. (rekenregels emissie ammoniak)

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de emissie van ammoniak per dierplaats per jaar bij toepassing van een aanvullende techniek berekend met het voor die techniek in bijlage VI vastgestelde reductiepercentage en de in bijlage V vastgestelde emissiefactor voor ammoniak volgens de formule:

    • a. als één aanvullende techniek wordt toegepast, anders dan in een situatie als bedoeld onder b:

      emissie van ammoniak = emissiefactor ammoniak huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage ammoniak aanvullende techniek);

    • b. als een luchtwassysteem als aanvullende techniek wordt toegepast in combinatie met een huisvestingssysteem waarvan de emissiefactor voor ammoniak lager is dan 30% van de emissiefactor voor ammoniak voor een overig huisvestingssysteem:

      emissie van ammoniak = emissiefactor ammoniak overig huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage ammoniak luchtwassysteem) x 0,3; en

    • c. als een aanvullende techniek in combinatie met een andere aanvullende techniek wordt toegepast:

      emissie van ammoniak = emissiefactor ammoniak huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage ammoniak aanvullende techniek A) x (100% – reductiepercentage ammoniak aanvullende techniek B).

  • 3 Als de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor de inwerkingtreding van de wet op grond van de Wet ammoniak en veehouderij een bijzondere emissiefactor voor ammoniak voor een huisvestingssysteem heeft vastgesteld en het huisvestingssysteem nog niet is vermeld in bijlage V of in die bijlage is vermeld met een hogere emissiefactor, wordt in afwijking van het eerste en tweede lid de bijzondere emissiefactor voor ammoniak gebruikt voor het berekenen van de emissie, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4.7. (rekenregels emissie fijnstof)

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de emissie van PM10 per dierplaats per jaar als volgt berekend:

    • a. als één aanvullende techniek wordt toegepast: met het voor die techniek in bijlage VI vastgestelde reductiepercentage en de in bijlage V vastgestelde emissiefactor voor PM10 volgens de formule:

      emissie van PM10 = emissiefactor PM10 huisvestingssysteem x (100% – verwijderingspercentage PM10 aanvullende techniek); en

    • b. als meer dan een aanvullende techniek wordt toegepast: met het volgens rekenmodel Vee-combistof berekende reductiepercentage voor de combinatie van aanvullende technieken volgens de volgende formule:

      emissie van PM10 = emissiefactor PM10 huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage PM10 aanvullende technieken).

  • 3 Een aanvullende techniek die voor de reductie van PM10 een oliefilm aanbrengt met een leidingensysteem met sproeikoppen wordt niet gecombineerd met een andere aanvullende techniek die PM10 reduceert.

  • 4 Als gebruik wordt gemaakt van een aanvullende techniek met een variabel reductiepercentage, wordt het reductiepercentage vastgesteld met het rekenmodel Vee-combistof op basis van de hoeveelheid ventilatielucht, in m3/dier/u, die vanuit de stal door de aanvullende techniek gaat.

Artikel 4.8. (meetmethoden innovatieve dierenverblijven)

  • 1 Op het meten van de emissie van ammoniak afkomstig van een dierenverblijf waarop de meetverplichting van artikel 4.824 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is, wordt het Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij toegepast.

  • 2 Op het meten van de emissie van PM10 afkomstig van een dierenverblijf waarop de meetverplichting van artikel 4.824 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is, wordt het Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij toegepast.

  • 3 Op het meten van de emissie van geur afkomstig van een dierenverblijf waarop de meetverplichting van artikel 4.824 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is, wordt het Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij toegepast.

Artikel 4.9. (model registratie parameters)

De parameters van het elektronisch monitoringssysteem van het luchtwassysteem, bedoeld in artikel 4.829, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden opgeslagen in een csv-databestand met scheidingsteken line feed en onder elkaar in de volgorde van dat lid.

Afdeling 4.3. Berekenen afstanden plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden

Artikel 4.10a. (tijdelijke uitzondering windparken)

In afwijking van artikel 4.10, aanhef en onder a, is afdeling 4.3 niet van toepassing op het opwekken van elektriciteit met een windturbine, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.11. (methode berekenen afstanden plaatsgebonden risico)

Op het berekenen van de afstand voor het plaatsgebonden risico is van toepassing:

Artikel 4.12. (methode berekenen afstanden aandachtsgebieden)

  • 1 Op het berekenen van de afstand voor een aandachtsgebied zijn van toepassing:

    • a. voor een brandaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL;

    • b. voor een explosieaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL; en

    • c. voor een gifwolkaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder a, zijn op het berekenen van de afstand voor een brandaandachtsgebied voor ondergrondse buisleidingen voor aardgas het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Carola van toepassing.

Artikel 4.12a0. (Overgangsrecht: versies methode berekenen afstanden)

Op de berekeningen, bedoeld in artikel 4.1115 van het Besluit activiteiten leefomgeving, die degene die een buisleiding als bedoeld in artikel 3.101, eerste lid, aanhef en onder b, c of d, van dat besluit exploiteert, heeft uitgevoerd voor die buisleiding, blijven het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid versie oktober 2020 en Safeti-NL versie 8, 2021 van toepassing, mits de exploitatie van de buisleiding naar aard, omvang of locatie niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid versie januari 2025 en Safeti-NL versie 9.2, 2025.

Afdeling 4.3a. Tijdelijke regels windturbines

Artikel 4.12a. (toepassingsbereik)

  • 1 Afdeling 4.3 en deze afdeling zijn tot en met 30 juni 2025 van toepassing op het opwekken van elektriciteit met een windturbine, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving en daarvoor:

    • a. uiterlijk op 30 juni 2021 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e of i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • b. een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in het windpark voorziet op grond van een besluit dat op 30 juni 2021 was vastgesteld; en

    • c. sinds 30 juni 2021 geen wijziging van kracht is geworden in de omgevingsvergunning, bedoeld onder a, of, voor zover dat op het windpark betrekking had, het besluit, bedoeld onder b.

  • 2 Het eerste lid geldt niet vanaf het tijdstip waarop met betrekking tot de windturbine of het windpark waarvan de windturbine deel uitmaakt, een wijziging van de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van kracht wordt.

Artikel 4.12c. (registratie gegevens windturbines)

Artikel 4.12d. (overgangsrecht: cumulatie geluid)

Als voor een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder op 30 juni 2022 een maatwerkvoorschrift van kracht was op grond van een besluit krachtens artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer waarin een lagere waarde voor geluidhinder was vastgesteld teneinde rekening te houden met cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of een andere combinatie van windturbines, voldoet het geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark aan die lagere waarde.

Afdeling 4.3b. Geluid

Artikel 4.12e. (meet- en rekenregels geluid)

Afdeling 4.3c. Het op of in de bodem brengen van meststoffen of zuiveringsslib: aanwijzing gewassen

Artikel 4.12f. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het op of in de bodem brengen van meststoffen als bedoeld in paragraaf 4.116 van het Besluit activiteiten leefomgeving en het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib als bedoeld in paragraaf 4.117 van dat besluit.

Afdeling 4.4. Maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik met betrekking tot milieubelastende activiteiten

Artikel 4.14. (maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

Artikel 4.14a. (rekenmethode maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

  • 3 Bij het berekenen van de hoeveelheid aardgasequivalent, bedoeld in bijlage XV en de artikelen 3.3a, derde lid, 5.15, derde lid, onder a, 5.15a, eerste lid, onder e, en 5.15b, tweede lid, onder d, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden de volgende waarden gehanteerd:

    • a. 1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent;

    • b. 1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent;

    • c. 1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent;

    • d. 1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent;

    • e. 1 m3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X m3 aardgasequivalent, waarbij X wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/m3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/m3;

    • f. 1 GJ warmte komt overeen met 31,6 Nm3 aardgasequivalent;

    • g. 1 liter diesel komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent; en

    • h. 1 liter benzine komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent.

  • 4 Als een brandstof wordt gebruikt die niet is opgenomen in het tweede lid, wordt de hoeveelheid aardgasequivalent per eenheid bepaald door de onderste verbrandingswaarde van deze stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.

Artikel 4.14aa. (gegevens en bescheiden onderzoek maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

Afdeling 4.4a. Bepalen methode kosten en rendement vermijdings- en reductieprogramma Zeer Zorgwekkende Stoffen

Artikel 4.14b. (methode bepalen kosten en kosteneffectiviteit vermijdings- en reductieprogramma Zeer Zorgwekkende Stoffen)

Bij het bepalen van de kosten en van de technieken, bedoeld in artikel 5.24, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, is bij emissies naar de lucht de methode, bedoeld in Bijlage XVc, van toepassing.

Afdeling 4.4b. Openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra

Artikel 4.14c. (openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra)

Afdeling 4.5. Algemene regels die de natuur betreffen: Natura 2000-activiteiten

Artikel 4.15. (methode berekenen stikstofdepositie Natura 2000-activiteit)

  • 1 Dit artikel is van toepassing op het bepalen van de stikstofdepositie bij het vaststellen of een activiteit door het veroorzaken van stikstofdepositie als een Natura 2000-activiteit moet worden aangemerkt.

  • 2 Op het berekenen van de stikstofdepositie is AERIUS Calculator van toepassing.

Afdeling 4.6. Algemene regels die de natuur betreffen: regels over de uitoefening van de jacht

Artikel 4.16. (erkende organisaties: uitoefening jacht met toestemming jachthouder)

Als organisaties die een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in voldoende mate verzekeren als bedoeld in artikel 11.64, eerste lid, onder d, onder 3°, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden aangewezen:

  • a. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland;

  • b. LandschappenNL;

  • c. Stichting het Gooisch Natuurreservaat;

  • d. Stichting Marke Vragenderveen;

  • e. G.A. van der Lugtstichting;

  • f. Stichting Edwina van Heek;

  • g. Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe;

  • h. Staatsbosbeheer;

  • i. Staat der Nederlanden, voor zover het betreft de militaire luchthavens, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit militaire luchthavens;

  • j. Stichting Huis Deelerwoud;

  • k. Stichting Landgoed Windesheim; en

  • l. Heerlijkheid Mariënwaerdt BV.

Artikel 4.17. (opening jacht)

De jacht op de hierna genoemde wildsoorten is gedurende de daarbij vermelde tijdvakken en, voor zover van toepassing, in de daarbij aangegeven gebieden geopend als bedoeld in artikel 11.68 van het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • a. fazantenhaan: van 15 oktober tot en met 31 januari;

  • b. fazantenhen: van 15 oktober tot en met 31 december;

  • c. haas: van 15 oktober tot en met 31 december in de provincies Drenthe, Flevoland, Friesland, Gelderland, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Zeeland en Zuid-Holland;

  • d. houtduif: van 15 oktober tot en met 31 januari; en

  • e. wilde eend: van 15 augustus tot en met 31 januari.

Afdeling 4.7. Algemene regels die de natuur betreffen: flora- en fauna-activiteiten

§ 4.7.1. Flora- en fauna-activiteiten: aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn

Artikel 4.18. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: bestrijding schadelijke vogels)

  • 2 Het eerste lid geldt alleen als:

    • a. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op die gronden, in of aan die opstallen of in het omringende gebied te voorkomen;

    • b. de schade, bedoeld onder a, is aan te merken als:

      • 1°. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, of wateren; of

      • 2°. schade aan flora of fauna; en

    • c. wordt voldaan aan artikel 4.19.

Artikel 4.19. (middelen en methoden die zijn toegestaan voor bestrijden soorten vogelrichtlijn)

  • 1 Als middelen als bedoeld in artikel 11.44, vierde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn toegestaan voor het bestrijden van de Canadese gans (Branta Canadensis en Branta hutchinsii hutchinsii), de houtduif (Columba palumbus), de kauw (Corvus monedula) en de zwarte kraai (Corvus corone corone) worden aangewezen:

    • a. geweren;

    • b. honden, met uitzondering van lange honden; en

    • c. aantoonbaar gefokte haviken (Accipiter gentilis), slechtvalken (Falco peregrinus) en woestijnbuizerds.

  • 2 Als methoden als bedoeld in artikel 11.44, vierde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving die mogen worden gebruikt voor het bestrijden van vogels van de soorten, bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen:

    • a. het vangen of doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels;

    • b. het vangen of doden met gebruikmaking van een middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt; en

    • c. het vangen of doden met gebruikmaking van lokvoer, dat niet vergiftigd of verdovend is.

  • 3 De aangewezen middelen worden niet gebruikt op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag en de beide kerstdagen.

Artikel 4.20. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: commercieel bezit van bij bestrijding of populatiebeheer verkregen vogels)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.38, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dode vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn of gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten te verkopen, te vervoeren voor verkoop, onder zich te hebben voor verkoop of aan te bieden voor verkoop geldt niet als de vogels aantoonbaar zijn verkregen:

Artikel 4.21. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: commercieel en niet-commercieel bezit dode vogels uit het buitenland)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.38, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dode of levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn of gemakkelijk herkenbare delen van die vogels of uit die vogels verkregen producten te verkopen, te vervoeren voor verkoop, onder zich te hebben voor verkoop of aan te bieden voor verkoop geldt niet voor het verkopen, vervoeren, onder zich hebben of voor verkoop aanbieden van een dode vogel die vanuit een ander land Nederland is binnengebracht.

  • 3 Het eerste en tweede lid gelden alleen als:

    • a. de vogel aantoonbaar is verkregen buiten Nederland overeenkomstig de daar geldende regelgeving; en

    • b. als de vogel behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de cites-basisverordening, aantoonbaar met inachtneming van de cites-basisverordening en cites-uitvoeringsverordening Nederland is binnengebracht of verkregen.

Artikel 4.22. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: vervoeren zieke of gewonde vogels)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn opzettelijk te vangen of om opzettelijk die vogels te storen geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten worden verricht voor het vangen of onder zich hebben van zieke of gewonde vogels voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.

  • 3 Het eerste en tweede lid gelden alleen als de zieke of gewonde vogel binnen twaalf uur wordt overgedragen aan personen of instanties die zijn gerechtigd uit het wild afkomstige vogels onder zich te hebben voor opvang en verzorging, krachtens:

Artikel 4.23. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: prepareren)

  • 2 Het eerste lid geldt alleen als:

    • a. de vogel buiten schuld of medeweten van degene die zich het dier toe-eigent is gestorven;

    • b. degene die de vogel onder zich heeft:

    • c. de vogel aantoonbaar met inachtneming van de cites-basisverordening en de cites-uitvoeringsverordening Nederland is binnengebracht of verkregen, voor zover van toepassing.

Artikel 4.23a. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: gedragscodes)

§ 4.7.2. Flora- en fauna-activiteiten: aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten habitatrichtlijn

Artikel 4.24. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten habitatrichtlijn: bezit van bij bestrijding of populatiebeheer verkregen dieren)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.47, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage I of II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, te verkopen, te vervoeren voor verkoop, te verhandelen, te ruilen of te koop of te ruil aan te bieden of om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet als de dieren aantoonbaar zijn verkregen:

Artikel 4.25. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten habitatrichtlijn: bezit dode dieren en planten uit het buitenland)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.47, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren of planten, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage I of II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, te verkopen, te vervoeren voor verkoop, te verhandelen, te ruilen of te koop of te ruil aan te bieden of om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet voor het onder zich hebben, vervoeren, verhandelen, ruilen of te koop of te ruil aanbieden van een dood dier of een dode plant die vanuit een ander land Nederland is binnengebracht.

  • 2 Het eerste lid geldt alleen als:

    • a. het dier of de plant aantoonbaar is verkregen buiten Nederland overeenkomstig de aldaar geldende regelgeving; en

    • b. als het dier of de plant behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de cites-basisverordening, het dier of de plant aantoonbaar met inachtneming van de cites-basisverordening en de cites-uitvoeringsverordening Nederland is binnengebracht of verkregen.

  • 3 Het eerste lid geldt niet voor botten en daarvan of daarmee vervaardigde producten van de tijger (Panthera tigris).

Artikel 4.26. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten habitatrichtlijn: vervoeren zieke of gewonde dieren)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.46, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onder a, bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, opzettelijk te vangen of om dieren opzettelijk te verstoren, geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten worden verricht voor het vangen of onder zich hebben van zieke of gewonde dieren voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.47, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning dieren van soorten, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage I of II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, om een andere reden dan verkoop onder zich te hebben of te vervoeren geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten worden verricht voor het vangen of onder zich hebben van zieke of gewonde dieren voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan vervoer van een zieke of gewonde bruinvis, gewone dolfijn, tuimelaar, witflankdolfijn of witsnuitdolfijn ook anders plaatsvinden dan met een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.

  • 4 Het eerste en tweede lid geldt alleen als het zieke of gewonde dier binnen twaalf uur wordt overgedragen aan personen of instanties die zijn gerechtigd uit het wild afkomstige dieren onder zich te hebben voor opvang en verzorging, krachtens:

Artikel 4.26a. (aanwijzing vergunningvrije gevallen soorten habitatrichtlijn: gedragscodes)

§ 4.7.3. Flora- en fauna-activiteiten: aanwijzing vergunningvrije gevallen andere soorten

Artikel 4.27. (aanwijzing vergunningvrije gevallen andere soorten: bestrijding schadelijke dieren)

  • 2 Het eerste lid geldt alleen als:

    • a. het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, om schade die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied te voorkomen;

    • b. de schade, bedoeld onder a, is aan te merken als:

      • 1°. schade aan de flora of fauna, of natuurlijke habitats; of

      • 2°. schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; en

    • c. wordt voldaan aan de in artikel 4.28 gestelde eisen en beperkingen.

Artikel 4.27a. (voorwaarden voor uitzondering op het handelsverbod invasieve exoten, niet behorende tot invasieve uitheemse soorten aangewezen op grond van invasieve-exoten-basisverordening)

  • 2 Als passende maatregel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt in ieder geval beschouwd een fysieke scheiding tussen de planten en hun natuurlijke leefomgeving.

Artikel 4.28. (middelen en methodes die zijn toegestaan voor bestrijden andere soorten)

  • 1 Als middelen als bedoeld in artikel 11.58, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn toegestaan voor het bestrijden van het konijn (Oryctolagus cuniculus) en de vos (Vulpes vulpes) worden aangewezen:

    • a. geweren;

    • b. honden, met uitzondering van lange honden;

    • c. aantoonbaar gefokte haviken (Accipiter gentilis), slechtvalken (Falco peregrinus) en woestijnbuizerds;

    • d. kastvallen;

    • e. vangkooien;

    • f. fretten; en

    • g. buidels.

  • 2 Aardhonden worden niet gebruikt voor het vangen of doden van vossen in holen in de periode van 1 maart tot en met 31 augustus.

  • 3 De aangewezen middelen worden niet gebruikt op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag en de beide kerstdagen. Dit geldt niet voor fretten, kastvallen, vangkooien en buidels.

Artikel 4.29. (aanwijzing vergunningvrije gevallen: vervoer zieke dieren)

  • 2 Het eerste lid geldt alleen als:

    • a. het dier binnen twaalf uur wordt overgedragen aan personen of instanties die zijn gerechtigd uit het wild afkomstige dieren onder zich te hebben voor opvang en verzorging, krachtens:

    • b. als het een zieke of gewond ree, edelhert, damhert of wild zwijn betreft, voorafgaand aan het vervoer melding is gemaakt bij de meldkamer van de politie van het aantal, de vindplaats en de soort zieke of gewonde dieren en het vervoer geschiedt door een door de politie aangewezen vervoerder.

  • 3 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.54, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A bij dat besluit, te vangen geldt niet voor het opzettelijk vangen van een zieke of gewonde gewone zeehond of grijze zeehond door personen die in dienst zijn van, of als opdrachtnemer of als vrijwilliger actief zijn voor een van de organisaties, bedoeld in het vierde lid, voor vervoer in een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren of anders dan met een motorvoertuig dat is ingericht en bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren.

  • 4 Het derde lid geldt alleen als:

    • a. de uit het wild afkomstige zieke of gewonde gewone zeehond of grijze zeehond binnen twaalf uur wordt overgedragen aan een van de volgende organisaties:

      • 1°. Stichting A Seal Centrum voor Zeezoogdierenzorg te Stellendam;

      • 2°. Stichting Texels Museum (Ecomare) op Texel;

      • 3°. Stichting Zeehondencentrum Pieterburen te Pieterburen;

      • 4°. Stichting Zeehondenopvang Eemsdelta te Uithuizen; of

      • 5°. Stichting Zeehondenopvang Terschelling op West-Terschelling;

    • b. de organisaties, genoemd onder a, bij de beslissing over het vangen, voor het vervoeren van het dier, het Handelingskader zeehondenopvang, opgenomen in bijlage VIIa, onder B, volgen, en als zij krachtens artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren zijn gerechtigd uit het wild afkomstige gewone zeehonden of grijze zeehonden onder zich te hebben en te verzorgen; en

    • c. de in het derde lid bedoelde personen werkzaam zijn binnen het werkgebied van de organisatie, genoemd onder a, weergegeven op de kaart in bijlage VIIa, onder A, en aantoonbaar beschikken over:

      • 1°. kennis van:

        • i. gewone en grijze zeehonden en hun leefomgeving;

        • ii. het beheer van de gewone en grijze zeehond;

        • iii. de belangrijkste wettelijke voorschriften op het terrein van de natuurbescherming en dierenwelzijn; en

        • iv. het gedrag van gewone en grijze zeehonden bij ziekte of verwonding; en

      • 2°. bekwaamheid in de omgang met de gewone en grijze zeehond.

Artikel 4.30. (aanwijzing vergunningvrije gevallen en vrijstelling: uitzetten van dieren of eieren van dieren)

Artikel 4.31. (vergunningvrije gevallen bestendig beheer, onderhoud en gebruik en ter uitvoering van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting waarvoor Minister voor Natuur en Stikstof bevoegd gezag is)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet in samenhang met artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A, bij dat besluit, opzettelijk te doden of te vangen, om de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om de vaatplanten van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder B, bij dat besluit, opzettelijk in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen geldt niet als:

  • a. de Minister voor Natuur en Stikstof bevoegd gezag is op grond van artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit;

  • b. het gaat om dieren en planten van de soorten aangewezen in bijlage VIIc; en

  • c. het gaat om handelingen in het kader van:

    • 1°. bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;

    • 2°. bestendig beheer of onderhoud in de landbouw en de bosbouw;

    • 3°. bestendig gebruik; of

    • 4°. de ruimtelijke ontwikkeling of inrichting van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied.

Artikel 4.31a. (aanwijzing vergunningvrije gevallen andere beschermde soorten: gedragscodes)

Afdeling 4.8. Algemene regels die de natuur betreffen: overig

§ 4.8.1. Administratie en merktekens beschermde diersoorten

Artikel 4.32. (administratieve verplichtingen voor fokken van dieren, kweken van planten en sommige cites-soorten)

  • 1 Dit artikel is van toepassing op degene die een levend gefokt dier, een levende gekweekte plant of een uit het wild afkomstig levend dier onder zich heeft, en de daar bijbehorende administratie als bedoeld in artikel 11.103 van het Besluit activiteiten leefomgeving bijhoudt als het dier of de plant behoort tot:

    • a. de soorten, genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn;

    • b. de soorten, genoemd in bijlage A bij de cites-basisverordening, met uitzondering van de in bijlage X bij de cites-uitvoeringsverordening genoemde diersoorten en de hybriden daarvan;

    • c. de diersoorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening, met uitzondering van:

    • d. de kunstmatig gekweekte hybriden van niet van een annotatie voorziene soorten, genoemd in bijlage A bij de cites-basisverordening als voor die soorten een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 17 van de cites-uitvoeringsverordening is afgegeven; of

    • e. een uit het wild afkomstig levend dier van een soort, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening.

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:

    • a. de wetenschappelijke soortnaam van het dier of de plant en het aantal dieren of planten van die soort;

    • b. de datum en de plaats van verkrijging van het dier of de plant;

    • c. de naam, het adres en het land van de leverancier van wie het dier of de plant is verkregen;

    • d. het land van herkomst van het dier of de plant, als dit afwijkt van het land, bedoeld onder c;

    • e. het nummer van het bij de verkrijging van het dier of de plant behorende cites-document;

    • f. de datum en de plaats van vervreemding van het dier of de plant;

    • g. de naam, het adres en het land van de afnemer van het dier of de plant;

    • h. het nummer van het bij de vervreemding van het dier of de plant behorende cites-document;

    • i. de datum van de geboorte en het aantal nakomelingen van een dier;

    • j. gegevens over de soort en de code van de merktekens;

    • k. de datum van de aanbrenging van merktekens aan het dier of de plant; en

    • l. de datum en de plaats van sterfte van het dier of de plant, voor zover van toepassing.

  • 3 De administratie, bedoeld in het eerste lid:

    • a. is op naam gesteld, volledig en voorzien van een logische indeling en opeenvolgende nummering;

    • b. wordt gevoerd op een zodanige wijze dat controle daarvan direct mogelijk is en de gegevens, bedoeld in het eerste lid, daaruit duidelijk blijken; en

    • c. wordt bewaard met alle aantekeningen en bescheiden, waaronder nota's, vrachtbrieven en andere bewijsmiddelen, boeken, registers of andere hulpmiddelen, die betrekking hebben op het onder zich hebben en verhandelen van dieren of planten als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, en de documenten, bedoeld in het derde lid, worden bewaard gedurende ten minste drie jaar na de datum van de laatste in de administratie aangebrachte wijziging of aanvulling.

Artikel 4.33. (pootringen gefokte vogels)

  • 1 De gesloten pootring, bedoeld in artikel 11.104, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor gefokte vogels:

    • a. is een individueel gemerkte, ononderbroken ring of manchet, zonder enige naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat zij, nadat zij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt;

    • b. heeft een diameter die niet groter is dan de in bijlage VIId voor de betrokken soort vastgestelde diameter;

    • c. voldoet aan de volgende eisen:

      • 1°. een ring met een diameter van 2,5 tot en met 2,9 mm, gemeten aan de binnenkant van een ring, zijn vervaardigd van metaal, waarop een geanodiseerde kleurlaag is aangebracht, en zijn op zodanige wijze voorzien van een breukzone, dat de ring knapt, als de ring wordt opgerekt; of

      • 2°. een ring met een diameter kleiner dan 2,5 mm en groter dan 2,9 mm, gemeten aan de binnenkant van een ring, zijn vervaardigd van metaal, waarop een geanodiseerde kleurlaag is aangebracht, of zijn vervaardigd van gekleurde kunststof, en zijn van zodanige kwaliteit, dat de ring knapt, als de ring wordt opgerekt; en

    • d. is voorzien van een kleurlaag die voor elk jaar waarin de ring mag worden aangebracht verschillend is.

  • 2 In afwijking van het eerste lid:

    • a. kan de gesloten pootring een diameter hebben die groter is dan de in de bijlage VIId vastgestelde maximale diameter, als de aanvrager aannemelijk kan maken dat een grotere diameter in verband met de dikte van de poot bij de aanvraag, bedoeld in artikel 4.35, noodzakelijk is; of

    • b. kunnen gesloten pootringen voor papegaaiachtigen en roofvogels zijn vervaardigd van roestvrij staal.

  • 3 Een aanvrager van een aanvraag als bedoeld in artikel 4.35:

    • a. brengt een gesloten pootring als bedoeld in het eerste lid alleen aan op in Nederland in gevangenschap geboren en gefokte vogels van de soort waarvoor hij de gesloten pootring heeft aangevraagd; en

    • b. verschaft een gesloten pootring als bedoeld in het eerste lid niet aan derden.

Artikel 4.34. (aangewezen organisaties en verplichtingen administratie pootringen gefokte vogels)

  • 1 Als organisaties als bedoeld in artikel 11.104, derde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving die zijn belast met de afgifte van gesloten pootringen worden aangewezen:

    • a. Kleindier Liefhebbers Nederland, gevestigd te Utrecht;

    • b. Nederlandse Bond voor Vogelliefhebbers, gevestigd te Bergen op Zoom;

    • c. Parkieten Sociëteit, gevestigd te Arnhem;

    • d. Vereniging Aviornis International Nederland, gevestigd te Wijchen; en

    • e. Vereniging Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel, gevestigd te Eindhoven.

  • 2 De organisaties, bedoeld in het eerste lid, houden een administratie bij met gebruikmaking van een door de Minister voor Natuur en Stikstof beschikbaar gesteld automatiseringssysteem.

  • 3 De administratie wordt bewaard gedurende een periode van ten minste vijf jaar en bevat per soort de volgende gegevens:

    • a. de soorten vogels waarvoor gesloten pootringen zijn aangevraagd;

    • b. als het gaat om gefokte vogels:

    • c. als het gaat om gefokte vogels behorende tot soorten die zijn opgenomen in bijlage A bij de cites-basisverordening:

      • 1°. de gegevens onder b, onder 1° en 2°;

      • 2°. de bijbehorende unieke nummers als bedoeld in artikel 4 van de cites-basisverordening; en

      • 3°. het aantal ouderparen;

    • d. de datum van toekenning van de gesloten pootringen; en

    • e. de noodzakelijke gegevens ter identificatie van de personen aan wie de gesloten pootringen zijn verstrekt.

  • 4 De organisaties, bedoeld in het eerste lid, verschaffen de minister op verzoek, op een door de minister te bepalen wijze, alle informatie over de afgifte van gesloten pootringen.

Artikel 4.35. (aanvraag en afgifte pootringen gefokte vogels)

  • 1 Gesloten pootringen worden aangevraagd met gebruikmaking van een door een van de organisaties, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, ter beschikking gesteld aanvraagformulier dat volledig ingevuld en ondertekend wordt teruggestuurd.

  • 2 De organisaties, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, verstrekken alleen gesloten pootringen:

    • a. waarvoor door de leverancier een schriftelijke garantie is afgegeven dat de ringen voldoen aan de specificaties, bedoeld in artikel 4.33; en

    • b. die ten minste zijn voorzien van de letters NL, de aanduiding van de binnendiameter tot in tienden van een millimeter, de laatste twee cijfers van het jaartal waarin de gesloten pootring mag worden aangebracht en, per ringmaat, een uniek nummer bestaande uit de bondscode, een kweeknummer en een volgnummer.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onder b, zijn de gesloten pootringen, afgegeven door Kleindier Liefhebbers Nederland, voorzien van een uniek nummer bestaande uit de bondscode en een volgnummer.

  • 4 De organisaties, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, geven geen gesloten pootring af als:

    • a. niet aannemelijk is dat de aanvrager vogels, waarvoor hij een gesloten pootring aanvraagt, fokt; of

    • b. het redelijke vermoeden bestaat dat de aanvrager handelt of zal handelen in strijd met artikel 4.33, derde lid.

§ 4.8.2. Cites en invasieve exoten

Artikel 4.36. (fytosanitair certificaat)

Als plantensoorten waarvoor een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 3.70, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bij de Minister voor Natuur en Stikstof kan worden aangevraagd, worden aangewezen:

  • a. Apocynaceae: Pachypodium spp;

  • b. Cactaceae: de soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;

  • c. Droseraceae: Dionaea muscipula;

  • d. Euphorbiaceae: de succulente soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;

  • e. Liliaceae: de soorten Aloe, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;

  • f. Nepenthaceae: de soorten Nepenthes, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening;

  • g. Orchidaceae: de soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening, de hybriden van de soorten Paphiopedilum; en

  • h. Sarraceniaceae: de soorten, genoemd in bijlage B bij de cites-basisverordening.

Artikel 4.37. (aangewezen soorten voor uitzondering op het verbod te handelen in strijd met invasieve-exoten-basisverordening)

  • 1 Als diersoorten als bedoeld in artikel 11.108, tweede lid, aanhef, van het Besluit activiteiten leefomgeving waarvoor beheersmaatregelen als bedoeld in artikel 19 van de invasieve-exoten-basisverordening worden aangewezen:

    • a. de Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis);

    • b. de Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectus Limosus);

    • c. de Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes virilis);

    • d. de Californische rivierkreeft (Pacifastacus leniusculus);

    • e. de Rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus Clarkia); en

    • f. de Marmerkreeft (Procambarus fallax forma virginalis).

  • 2 Als voorwaarden als bedoeld in artikel 11.108, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving voor de beheersmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld:

    • a. degene die de in artikel 11.108, tweede lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedoelde handelingen verricht, draagt er zorg voor dat:

      • 1°. alle passende maatregelen worden getroffen bij de bevissing, de opslag, de handel, het transport, het houden en het gebruik van de betrokken dieren om te voorkomen dat zij zich kunnen voortplanten, kunnen ontsnappen en zich kunnen verspreiden;

      • 2°. alle passende maatregelen worden getroffen bij de opslag, het transport en het houden van de dieren om te voorkomen dat de betrokken dieren door onbevoegden kunnen worden verwijderd uit de omgeving waarin zij worden opgeslagen of getransporteerd;

      • 3°. het beheren van afval, het onderhoud en schoonmaken van vistuigen, transport- en opslagmaterialen bij bevissing, de opslag, de handel, het transport en het houden van de dieren op zodanige wijze plaatsvindt dat exemplaren van de soorten zich niet kunnen verspreiden of door onbevoegden kunnen worden verwijderd; en

      • 4°. wordt voorkomen dat dieren van de soorten op het grondgebied van andere lidstaten worden gebracht, tenzij die lidstaten dat toestaan in het kader van door hen getroffen beheersmaatregelen; en

    • b. degene die de in artikel 11.108, tweede lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving bedoelde handelingen verricht maakt te allen tijde aannemelijk dat hij voldoet aan de in artikel 11.108, eerste en tweede lid, van dat besluit bedoelde regels.

  • 3 Als passende maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder a, onder 1° en 2°, wordt in ieder geval beschouwd een fysieke scheiding tussen de dieren en hun natuurlijke leefomgeving, waarbij de dieren die overleven zich vervolgens niet kunnen voortplanten en zich niet kunnen verspreiden.

§ 4.8.3. Aanwijzing douanekantoren

Artikel 4.38. (aanwijzing douanekantoren)

  • 1 Als douanekantoren als bedoeld in artikel 11.94 van het Besluit activiteiten leefomgeving waar dieren, planten, producten, nesten of eieren van dieren of producten van planten van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, of genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern, bijlage I bij het verdrag van Bonn of bijlage A, B, C, of D bij de cites-basisverordening binnen of buiten het grondgebied van Nederland worden gebracht, worden aangewezen:

    • a. voor het binnen Nederland brengen van levende dieren:

      • 1°. Schiphol Cargo, Evert van de Beekstraat 384, 1118 CZ Schiphol;

      • 2°. Schiphol Passagiers, vertrekpassage 1 -260, 1118 AP, Schiphol; en

      • 3°. Maastricht Aachen Airport, Vliegveldweg 2, 6199 AD, Maastricht;

    • b. voor het buiten Nederland brengen van levende dieren:

      • 1°. Schiphol Cargo, Evert van de Beekstraat 384, 1118 CZ Schiphol;

      • 2°. Schiphol Passagiers, vertrekpassage 1 -260, 1118 AP, Schiphol;

      • 3°. Maastricht Aachen Airport, Vliegveldweg 2, 6199 AD, Maastricht;

      • 4°. Rotterdam Haven, Bosporusstraat 5, 3199 LJ, Rotterdam (Maasvlakte); en

      • 5°. Rotterdam Haven, Reeweg 16, 3088 KA, Rotterdam;

    • c. voor dode dieren, dode of levende planten en producten, nesten en eieren van dieren of producten van planten: alle douanekantoren.

  • 2 Als veterinaire voorschriften gelden voor dieren of producten, nesten of eieren van dieren die behoren tot de soorten, bedoeld in het eerste lid, worden deze dieren of producten, nesten of eieren daarvan binnengebracht op plaatsen die daarvoor als inspectiepost aan de grens zijn erkend op grond van de verordening officiële controles.

§ 4.8.4. Houtopstanden: uitzondering op melding vellen houtopstand en plicht tot herbeplanting

Artikel 4.39. (uitzondering op melding vellen houtopstand en plicht tot herbeplanting: gedragscodes)

Als gedragscode als bedoeld in artikel 11.131, eerste lid, onder d, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt aangewezen de Gedragscode houtopstanden TenneT, voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2029.

Hoofdstuk 5. Algemene regels over activiteiten en bouwwerken geregeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving

Afdeling 5.1. Duurzaamheid

§ 5.1.1. Technische bouwsystemen

Artikel 5.1. (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op technische bouwsystemen als bedoeld in paragraaf 4.7.14 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.2. (energieprestatie technisch bouwsysteem)

De waarde van de energieprestatie van een technisch bouwsysteem, bedoeld in de artikelen 4.248, eerste lid, en 5.21, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt bepaald op basis van de in bijlage VIII opgenomen rekenmethodiek.

Artikel 5.3. (verslaglegging energieprestatie)

Het verslag van de energieprestatie van een technisch bouwsysteem, bedoeld in

artikel 4.249 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, bevat de volgende gegevens en bescheiden:

  • a. de berekende waarde voor de energieprestatie als bedoeld in artikel 5.2;

  • b. de naam en het adres van degene die opdracht geeft tot het laten vaststellen van de energieprestatie;

  • c. het adres van het gebouw waar het technisch bouwsysteem zich in, op, aan of bij bevindt;

  • d. een aanduiding van het soort gebouw waar het technisch bouwsysteem zich in, op, aan of bij bevindt: woning of overig;

  • e. de naam en het registratienummer van degene die het technisch bouwsysteem heeft geïnstalleerd en het verslag heeft opgesteld of, als diegene geen registratienummer heeft, de naam en het adres;

  • f. een beschrijving van het soort technisch bouwsysteem;

  • g. een beschrijving van het type en serienummer van het technische bouwsysteem of componenten daarvan, of, bij het ontbreken van dergelijke gegevens, een nauwkeurige beschrijving van de locatie waar het technisch bouwsysteem zich in het gebouw bevindt;

  • h. een beschrijving van de verrichte werkzaamheden aan het technisch bouwsysteem;

  • i. de datum van de werkzaamheden aan het technisch bouwsysteem; en

  • j. de ondertekening door diegene die het technisch bouwsysteem heeft geïnstalleerd.

Artikel 5.4. (ruimteverwarmingssysteem)

  • 1 Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar ruimteverwarmingssysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

    • a. heeft een warmtecapaciteit die niet groter is dan nodig is om te voorzien in de warmtevraag van het gebouw waarin het systeem zich bevindt. De temperatuur in het warmtedistributie- en afgiftedeel van het systeem is daarbij afgesteld op de laagst mogelijke temperatuur waarbij het ruimteverwarmingssysteem kan voldoen aan de benodigde warmtecapaciteit van het gebouw;

    • b. is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van de componenten van het systeem;

    • c. is afgesteld op een energetisch optimale stooklijn met behoud van comfort, is hydraulisch in balans en is ingeregeld om optimaal te presteren bij gemiddelde gebruiksomstandigheden; en

    • d. is voorzien van een ruimtethermostaat die voldoet aan de eisen voor een kamerthermostaat of andere centrale temperatuurregeling van klasse II of hoger als bedoeld in de Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2014, C 207/02).

  • 2 Het eerste lid, onder d, is niet van toepassing als het systeem wordt aangestuurd door een gebouwautomatiserings- en controlesysteem waarmee een met dat onderdeel vergelijkbaar resultaat kan worden gerealiseerd of als de kosten voor het aanbrengen van de ruimtethermostaat en de thermostatische radiatorkranen meer dan 20% bedragen van de kosten van het technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming.

Artikel 5.5. (ruimtekoelingssysteem)

  • 1 Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar ruimtekoelingssysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

    • a. heeft een koudecapaciteit niet groter dan nodig om te voorzien in de koudevraag van het gebouw waarin het systeem zich bevindt, waarbij de temperatuur in het koudedistributie- en afgiftedeel van het systeem is afgesteld op de hoogst mogelijke temperatuur waarmee het ruimtekoelingssysteem kan voldoen aan de benodigde koudecapaciteit van het gebouw;

    • b. is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

    • c. is afgesteld op de energetisch optimale condensor- en verdampertemperaturen met behoud van comfort, is hydraulisch in balans als het gaat om hydraulische systemen of heeft geoptimaliseerde luchtstromen als het gaat om lucht-distributiesystemen, en is ingeregeld op optimaal presteren bij typische gebruiksomstandigheden;

    • d. heeft een ruimtethermostaat als het gaat om een centraal aangestuurd systeem; en

    • e. heeft een door de gebruiker in te stellen thermostaat als het gaat om individueel geregelde units.

  • 2 Het eerste lid, onder d, is niet van toepassing als het systeem wordt aangestuurd door een gebouwautomatiserings- en controlesysteem waarmee een met dat onderdeel vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt.

Artikel 5.6. (ventilatiesysteem)

Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar ventilatiesysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a. sluit aan bij de ventilatiebehoefte van het gebouw waarin het systeem zich bevindt;

  • b. is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

  • c. heeft een ventilatiedebiet dat is geoptimaliseerd voor laag energieverbruik met behoud van comfort en luchtkwaliteit; en

  • d. is voorzien van passende regelapparatuur waarmee het ventilatievolume in drie of meerdere standen of traploos aan te passen is aan de ventilatiebehoefte.

Artikel 5.7. (warm tapwatersysteem)

Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar warmtapwatersysteem als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a. sluit aan bij de warmtapwaterbehoefte van het gebouw waarin het systeem zich bevindt;

  • b. is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

  • c. heeft een warmtapwatertemperatuur, gemeten bij de warmteopwekker, die is geoptimaliseerd voor een zo laag mogelijk energieverbruik zonder risico’s voor legionella; en

  • d. is voorzien van regelapparatuur waarmee de watertemperatuur bij de warmteopwekker op toegankelijke wijze kan worden ingesteld.

Artikel 5.8. (ingebouwde verlichting)

Adequaat gedimensioneerde, geïnstalleerde, ingeregelde en instelbare ingebouwde verlichting als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving:

  • a. heeft een hoeveelheid en type armaturen die voldoende zijn, maar niet meer dan nodig, voor de typische verlichtingsbehoefte van de ruimte waarin de verlichting ingebouwd wordt;

  • b. is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem; en

  • c. is instelbaar door aan-uit schakelaars of aanwezigheidsdetectie.

Artikel 5.9. (gebouwautomatiserings- en controlesysteem)

Adequaat gedimensioneerde, geïnstalleerde, ingeregelde en instelbare ingebouwde verlichting als bedoeld in de artikelen 4.248, tweede lid, en 5.21, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, is voor oplevering getest en ingesteld op energetisch optimale prestatie onder typische gebruiksomstandigheden.

§ 5.1.2. Energielabels

Artikel 5.11. (vaststellen energielabel voor woningen en woongebouwen)

  • 1 De energieprestatie van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw wordt opgenomen en geregistreerd door een energieadviseur werkzaam voor een NL-EPBD-certificaathouder volgens BRL 9500-W.

  • 2 Het bij de bepaling van de energieprestatie gebruikte rekenprogramma is geattesteerd volgens BRL 9501.

  • 3 Na registratie van de energieprestatie door de energieadviseur bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, wordt het energielabel voor die woonfunctie, dat woongebouw of die logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw vastgesteld en afgegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4 Het primair fossiel energiegebruik van de woonfunctie, het woongebouw of die logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw wordt met behulp van de als bijlage IX opgenomen tabel omgezet in een letter of lettercombinatie. Bij de berekening van het primair fossiel energiegebruik van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw wordt, als energiemaatregelen op gebiedsniveau van toepassing zijn, gerekend met forfaitaire waarden voor deze maatregelen.

Artikel 5.12. (vaststellen energielabel voor utiliteitsgebouwen)

  • 1 De energieprestatie van een gebruiksfunctie of gebouw, niet zijnde een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw, wordt opgenomen en geregistreerd door een energieadviseur werkzaam voor een NL-EPBD-certificaathouder volgens BRL 9500-U.

  • 2 Het bij de bepaling van de energieprestatie gebruikte rekenprogramma is geattesteerd volgens BRL 9501.

  • 3 Na registratie van de energieprestatie door de energieadviseur bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, wordt het energielabel voor dat utiliteitsgebouw vastgesteld en afgegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4 Het primair fossiel energiegebruik van het utiliteitsgebouw wordt met behulp van de als bijlage X opgenomen tabel omgezet in een letter of lettercombinatie. Bij de berekening van het primair fossiel energiegebruik van het utiliteitsgebouw wordt, als energiemaatregelen op gebiedsniveau van toepassing zijn, gerekend met kwaliteitsverklaringen voor deze maatregelen.

Artikel 5.13. (gegevens energielabel)

Het energielabel, bedoeld in artikel 5.11, derde lid, en artikel 5.12, derde lid, wordt vastgesteld op basis van in ieder geval:

  • a. gegevens over de algemene gebouwkenmerken, waaronder gebruiksfunctie, bouwjaar, gebruiksoppervlakte in m2 en, in het geval van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw, woningtype;

  • b. gegevens over de aanwezige isolatie, waaronder beglazing, isolatie van de gevel, isolatie van het dak en isolatie van de vloer;

  • c. gegevens over de aanwezige installaties, waaronder verwarmingstoestel, tapwatertoestel, koelsysteem, ventilatiesysteem, zonneboiler, zonnepanelen en, in het geval van een utiliteitsgebouw, verlichting; en

  • d. gegevens over de berekende indicatoren van de energieprestatie, waaronder de energielabelklasse, het primair fossiel energiegebruik, het aandeel hernieuwbare energie, in het geval van een woonfunctie, woongebouw of logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw de oververhitting in de zomer en de warmtebehoefte en, in het geval van een utiliteitsgebouw, de energiebehoefte.

Artikel 5.14. (registratie energielabel)

  • 1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan registreren:

    • a. gegevens over voor welke gebouwen de energieprestatie is geregistreerd, waaronder adresgegevens, identificerend objectnummer van het pand of verblijfsobject als bedoeld in artikel 19 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen en de opleverstatus van het gebouw;

    • b. kenmerken van de registratie van de energieprestatie bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, waaronder de aanduiding van het soort opname van de energieprestatie, de opnamedatum van de energieprestatie en gegevens over de energieadviseur, de NL-EPBD-certificaathouder en de geattesteerde software;

    • c. de registratiedatum van de energieprestatie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en het unieke registratienummer van het energielabel; en

    • d. de gegevens, bedoeld in artikel 5.13, op basis waarvan het energielabel is vastgesteld.

  • 2 De minister beheert de registratie.

  • 3 De registratie heeft tot doel het toezicht op de naleving en handhaving van de voorschriften op het gebied van energielabels te kunnen waarborgen en de verstrekking van de gegevens aan de instellingen en organisaties, bedoeld in het vijfde lid, mogelijk te maken voor zover de gegevens noodzakelijk zijn in verband met hun werkzaamheden als bedoeld in het vijfde lid.

  • 4 De minister is verwerkingsverantwoordelijke voor de registratie.

  • 5 De minister kan de gegevens, bedoeld in het eerste lid, verstrekken aan:

    • a. certificatie-instellingen, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun taak zoals omschreven in BRL 9500-W;

    • b. het centraal bureau voor de statistiek, voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor het van overheidswege uitvoeren van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap; en

    • c. andere onderzoeksinstellingen en -organisaties, voor zover de gegevens gebruikt worden voor wetenschappelijke, statistische of historische doeleinden en de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig geschaad wordt.

  • 6 De minister kan het energielabel en de gegevens, bedoeld in het eerste lid, verstrekken aan de eigenaar van het gebouw waarvoor het energielabel is afgegeven en aan de persoon die in de basisregistratie personen op het woonadres van dat gebouw staat ingeschreven.

  • 7 De gegevens in de registratie worden ten hoogste vijftien jaar bewaard, gerekend vanaf de opnamedatum van de energieprestatie voor een energielabel.

Artikel 5.15. (zichtbaar ophangen energielabel)

Bij de toepassing van artikel 6.30, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt ten minste een weergave van de numerieke energieprestatie-indicator van het primair fossiel energiegebruik in kWh/(m2.jaar) en de in een letter of lettercombinatie uitgedrukte weergave van dat energiegebruik opgehangen op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in het gebouw.

Artikel 5.16. (document voor vergunningaanvraag)

Onder energielabel wordt niet verstaan het document dat is opgesteld op basis van de energieprestatie en is geregistreerd in het kader van een vergunningaanvraag als bedoeld in BRL 9500-W.

§ 5.1.3. Airconditioningsystemen en verwarmingssystemen

§ 5.1.3.2. Keuring van airconditioningsystemen

Artikel 5.18. (keuring airconditioningsystemen)

  • 1 De keuring van een airconditioningsysteem of gecombineerd airconditioning- en ventilatiesysteem met een nominaal vermogen van meer dan 70 kW, wordt verricht door deskundigen met een diploma EPBD A-airconditioningsystemen en een diploma EPBD-B airconditioningsystemen.

  • 2 De keuring wordt gedaan volgens de inspectiemethodiek zoals opgenomen in bijlage XI.

  • 3 Het keuringsverslag van een in het eerste lid bedoelde keuring wordt opgesteld door een deskundige met het diploma EPBD B-airconditioningsystemen.

  • 4 De deskundige:

    • a. registreert de datum van de keuring van het systeem in het bij het systeem behorende logboek;

    • b. verstrekt het keuringsverslag binnen vier weken na de keuring aan de opdrachtgever; en

    • c. meldt de keuring binnen vier weken nadat deze is verricht af bij een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen instantie.

  • 5 De deskundige en de opdrachtgever bewaren het keuringsverslag ten minste vijf jaar.

Artikel 5.18a. (keuring gecombineerde verwarmings- en airconditioningsystemen)

  • 1 Een technisch bouwsysteem dat zowel ruimteverwarming als ruimtekoeling verzorgt en waarbij de warmtegenerator nuttige warmte genereert door het opvangen van warmte uit de lucht, ventilatie van afvoerlucht of een water- of aardwarmtebron met een warmtepomp wordt alleen gekeurd volgens artikel 6.37 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 3 Een ventilatiesysteem als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt alleen gekeurd als dit het primaire afgiftesysteem is voor ruimteverwarming of ruimtekoeling.

§ 5.1.3.3. Eisen vakbekwaamheid keuring airconditioningsystemen

Artikel 5.19. (exameninstelling airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst de instellingen aan die zijn belast met:

    • a. het afnemen van het examen airconditioningsysteemdeskundige;

    • b. het afnemen van het herexamen; en

    • c. het afnemen van het bijscholingsexamen.

  • 2 Een exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundigen:

    • a. bezit rechtspersoonlijkheid;

    • b. heeft een vestiging in Nederland;

    • c. beschikt over voldoende deskundigheid om examens op te stellen en af te nemen;

    • d. beschikt over een kwaliteitssysteem dat op schrift is gesteld; en

    • e. beschikt over faciliteiten om examens af te nemen.

  • 3 De minister kan een adviescommissie instellen die adviseert over de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in het tweede lid, onder c.

  • 4 De adviescommissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 5 De minister kan aan de aanwijzing voorschriften verbinden.

  • 6 De minister kan de aanwijzing intrekken als een exameninstelling niet voldoet aan de in het tweede lid bedoelde eisen of de aan de aanwijzing verbonden voorschriften.

Artikel 5.20. (examenreglement airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1 Een exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundige stelt een examenreglement en een huishoudelijk reglement vast.

  • 2 Een exameninstelling treft doeltreffende maatregelen om fraude bij het examen te voorkomen.

  • 3 Een exameninstelling verstrekt op verzoek aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. De minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden die hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft.

  • 4 Als een exameninstelling niet voldoet aan een of meer van haar verplichtingen, bericht zij dit onverwijld schriftelijk aan de minister.

Artikel 5.21. (examen airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1 Het examen airconditioningsysteemdeskundige bestaat uit theorietoetsen en praktijktoetsen als bedoeld in bijlage XII.

  • 2 De exameninstelling bericht de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen drie weken welke deelnemers het examen met goed gevolg hebben afgelegd.

  • 3 Na ontvangst van het bericht geeft de minister het diploma EPBD A-airconditioningsystemen of het diploma EBPD B-airconditioningsystemen af aan de deelnemers.

  • 4 De exameninstelling registreert de uitslagen van de afgelegde examens.

Artikel 5.22. (herexamen airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1 Als een deelnemer bij een of meer onderdelen van het examen airconditioningsysteemdeskundige in onvoldoende mate voldoet aan de in bijlage XII opgenomen eisen, wordt de deelnemer een keer in de gelegenheid gesteld een herexamen te doen voor dat onderdeel of die onderdelen.

  • 2 Het herexamen vindt plaats binnen zes maanden nadat de deelnemer van de uitslag van het afgelegde examen op de hoogte is gesteld.

Artikel 5.23. (diploma airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1 Een diploma voor airconditioningsysteemdeskundige vermeldt ten minste:

    • a. de volledige naam, geboortedatum en geboorteplaats van de houder van het diploma;

    • b. de datum van afgifte en de ondertekening door de minister; en

    • c. de geldigheidsduur.

  • 2 Een diploma is vijf jaar geldig.

Artikel 5.24. (registratie diploma airconditioningsysteemdeskundige)

  • 1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties registreert:

    • a. aan welke personen een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EBPD B-airconditioningsystemen is afgegeven;

    • b. de datum van afgifte van het diploma; en

    • c. de geldigheidsduur van het diploma.

  • 2 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert de registratie.

  • 3 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verwerkingsverantwoordelijke voor de registratie.

  • 4 De gegevens uit de registratie worden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar gesteld op www.rvo.nl.

  • 5 De gegevens in de registratie worden zeven jaar bewaard.

Artikel 5.25. (bijscholingsexamen airconditioningsystemen)

  • 1 Een airconditioningsysteemdeskundige kan een bijscholingsexamen afleggen tot uiterlijk twee jaar nadat de geldigheidsduur van het diploma is verstreken.

  • 3 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verlengt de geldigheidsduur van een diploma met vijf jaar als een airconditioningsysteemdeskundige voldoet aan de in bijlage XIII opgenomen eisen zoals blijkt uit een bijscholingsexamen.

  • 4 De minister geeft een getuigschrift af van de verlenging, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Het eerste en derde lid en de artikelen 5.23 en 5.24 zijn van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van diploma wordt gelezen: getuigschrift.

§ 5.1.3.4. Keuring verwarmingssysteem

Artikel 5.27. (keuringsverslag en afmelding)

  • 2 Degene die de keuring verricht, meldt deze binnen vier weken na het verrichten ervan af bij een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen instantie.

§ 5.1.4. Maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik met betrekking tot gebouwen

Artikel 5.28. (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op het treffen van maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik als bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.29. (maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

Artikel 5.30. (rekenmethodiek terugverdientijd maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik)

  • 3 Bij het berekenen van de hoeveelheid aardgasequivalent, bedoeld in de artikelen 3.84 en 3.84a van het Besluit bouwwerken leefomgeving en bijlage XV, worden de volgende waarden gehanteerd:

    • a. 1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent;

    • b. 1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent;

    • c. 1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent;

    • d. 1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent;

    • e. 1 m3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X m3 aardgasequivalent, waarbij X wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/m3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/m3;

    • f. 1 GJ warmte komt overeen met 31,6 Nm3 aardgasequivalent;

    • g. 1 liter diesel komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent; en

    • h. 1 liter benzine komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent.

  • 4 Als een brandstof wordt gebruikt die niet is opgenomen in het tweede lid, wordt de hoeveelheid aardgasequivalent per eenheid bepaald door de onderste verbrandingswaarde van deze stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.

§ 5.1.5. Bijna energieneutrale nieuwbouw

Artikel 5.31. (toepassingsbereik)

De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op bijna energieneutrale nieuwbouw als bedoeld in artikel 4.149 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.31a. (certificering opname energieprestatie nieuwbouw)

De energiebehoefte, de waarde voor primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie van nieuwbouw, bedoeld in artikel 4.149, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, worden bepaald door een bedrijf dat is gecertificeerd volgens BRL 9500-W, subdeelgebied detailopname, of BRL 9500-U, subdeelgebied detailopname.

Artikel 5.31b. (rekenprogramma opname energieprestatie nieuwbouw)

De energiebehoefte, de waarde voor primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie van nieuwbouw, bedoeld in artikel 4.149, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, worden bepaald aan de hand van een rekenprogramma dat is geattesteerd volgens BRL 9501.

Afdeling 5.2. Nadere regels over de toepassing van normen

§ 5.2.2. Bestaande bouw

Artikel 5.34. (NEN 2057)

Bij de toepassing van NEN 2057 geldt dat onderdeel 6.1 wordt gelezen als: Projecteer de delen van de daglichtopening loodrecht op het projectievlak.

Artikel 5.35. (NEN 2535)

Bij de toepassing van NEN 2535 is het in die norm bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of meldingen als bedoeld in de artikelen 2.18 en 6.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.36. (NEN 2575)

  • 2 Waar in de artikelen 3.119 en 4.213 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN 2575 geldt het volgende:

    • a. het in onderdeel 4, tabel 1, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van toonsignalen van 65 dB geldt alleen voor verkeersruimten; voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6 dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;

    • b. het in onderdeel 4, tabel 2, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van gesproken berichten van 60 dB geldt alleen voor verkeersruimten; voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6 dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;

    • c. onderdeel 12.4.2 Specificatie Luidsprekers is niet van toepassing;

    • d. onderdeel 17 Bekabeling is niet van toepassing.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in de artikelen 3.115 en 4.208 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie zonder doormelding die na 1 november 2008 is opgeleverd of gewijzigd.

Artikel 5.37. (NEN 8062)

  • 1 Waar in artikel 3.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving is bepaald dat de brandveiligheid van een afvoervoorziening voor rookgas wordt bepaald volgens NEN 8062 geldt bij de toepassing van onderdeel 4 van die norm dat materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rookgas is samengesteld onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064, voor zover in dat materiaal een temperatuur kan optreden van meer dan 363 K. In afwijking van ‘onbrandbaar’ volgens NEN 6064 mogen ook materialen die voldoen aan de brandklasse A1 volgens NEN-EN 13501-1 zijn toegepast.

  • 2 Bij de toepassing van onderdeel 5 van NEN 8062 geldt dat de luchtdichtheid van een voorziening voor de afvoer van rookgas kleiner is dan 25 m3/m2/h.

  • 3 Als bij het bouwen de voorziening is gerealiseerd met toepassing van NEN 6062 en de bestaande voorziening aan dat normblad voldoet, is voldaan aan het eerste en het tweede lid.

§ 5.2.3. Nieuwbouw

Artikel 5.39. (NEN 1006)

Bij toepassing van NEN 1006 zijn alleen de onderdelen van toepassing die technische voorschriften uit oogpunt van gezondheid bevatten over een voorziening voor drinkwater of warmwater.

Artikel 5.40. (NEN 1010)

Bij toepassing van NEN 1010 zijn alleen de onderdelen van toepassing die technische voorschriften uit oogpunt van veiligheid bevatten over een voorziening voor elektriciteit.

Artikel 5.41. (NEN 1087)

Artikel 5.42. (NEN 2057)

Bij de toepassing van NEN 2057 geldt dat in vergelijking (1) in hoofdstuk 4 van NEN 2057

‘A e,i = A d,i x C b,i x C u,i x CLTA’ wordt gelezen als: A e,i = A d,i x C b,i x C u,i.

Artikel 5.43. (NEN 2535 en NEN 2575)

Bij de toepassing van NEN 2535 en NEN 2575 is het in die normen bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of meldingen als bedoeld in de artikelen 2.18 en 6.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 5.44. (NEN 2757)

Waar in de artikelen 4.136, 4.138 en 4.141 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN 2757, wordt bedoeld:

  • a. NEN 2757-1 voor verbrandingsinstallaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde; en

  • b. NEN 2757-2 voor verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde.

Artikel 5.45. (NEN 5077)

Bij de toepassing van NEN 5077 geldt dat in afwijking van de tabellen 3, 5, 6 en 7 de standen van de ventilatieopeningen en van de mechanische ventilatie alle ‘open’ respectievelijk ‘aan’ zijn.

Artikel 5.46. (NEN 7120)

Bij de toepassing van NEN 7120 gelden voor de in onderdeel 5.3.2 opgenomen formule de waarden, aangegeven in tabel 5.46, voor de correctiefactor CEPC;mn;U/W:

Tabel 5.46 Correctiefactor NEN 7120

Gebruiksfunctie

C EPC;mn;U/W

1

Woonfunctie

 
 

a. woonwagen

0,99

 

b. andere woonfunctie

1,10

2

Bijeenkomstfunctie

0,73

3

Celfunctie

0,98

4

Gezondheidszorgfunctie

 
 

a. met bedgebied

1,17

 

b. andere gezondheidszorgfunctie

0,98

6

Kantoorfunctie

1,05

7

Logiesfunctie

 
 

a. logiesfunctie in logiesgebouw

0,90

 

b. logiesfunctie niet in logiesgebouw

0,88

8

Onderwijsfunctie

1,44

9

Sportfunctie

0,86

10

Winkelfunctie

0,85

Artikel 5.47. (NEN-EN 1838)

Waar in het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt verwezen naar NEN-EN 1838, wordt bedoeld onderdeel 5.4.5 van die norm.

Artikel 5.48. (NEN-EN 1990)

Bij de toepassing van NEN-EN 1990 wordt tabel NB. 1- 2.1 gelezen als:

Ontwerplevensduur

Toepassing

Klasse

Jaren

1A

5

Tijdelijke bouwwerken, anders dan een woonfunctie:

waarbij de termijn, genoemd in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.25 of 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet langer is dan 5 jaar, of die vergunningvrij zijn voor de activiteit bouwen.

Bouwwerken in gevolgklasse CC2 of CC3: binnen deze klasse moeten de in rekening te brengen belastingen zijn gebaseerd op een referentieperiode van 15 jaar. Voor CC1 is dit 5 jaar.

1B

15

Tijdelijke bouwwerken, anders dan bouwwerken die vallen in klasse 1A.

2

15

Constructies en bouwwerken voor landbouw en tuinbouw en soortgelijke toepassingen, alleen voor productiedoeleinden, waarbij het aantal personen dat in het gebouw aanwezig is, beperkt is.

Industriebouwwerken, al dan niet tijdelijk, met 1 of 2 bouwlagen.

3

50

Bouwwerken anders dan bedoeld onder 1A, 1B en 2.

Artikel 5.50. (NTA 8800)

  • 2 Tot 1 januari 2025 kan in plaats van de in paragraaf 5.7.1 van NTA 8800 genoemde methoden met een verklaring worden aangetoond dat bij een actief koelsysteem voldoende capaciteit aanwezig is om het risico op oververhitting te beperken. De verklaring bevat in ieder geval een onderbouwing waaruit blijkt dat het risico op oververhitting bij toepassing van het actieve koelsysteem voldoende wordt beperkt, de naam en handtekening van de opsteller en de projecten of woningen waarop de verklaring betrekking heeft.

Afdeling 5.3. Veiligheid

§ 5.3.2. Certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide

Artikel 5.53. (beeldmerk)

  • 2 Certificaathouders voeren het beeldmerk op alle uitingen die betrekking hebben op de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties en bij het zich legitimeren bij klanten.

§ 5.3.3. Veiligheid directe omgeving bouw- en sloopwerkzaamheden

Artikel 5.55. (veiligheidscoördinator directe omgeving en bouw- en sloopveiligheidsplan)

De noodzaak tot het aanstellen van een veiligheidscoördinator directe omgeving en het opstellen van een bouw- en sloopveiligheidsplan, bedoeld in artikel 7.5a, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, is aanwezig als het invullen van de risicomatrix, bedoeld in artikel 5.54, resulteert in opgeteld twaalf of meer punten.

Afdeling 5.4. Geluid en gezondheid

§ 5.4.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.56. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op bouwactiviteiten die het bouwen van nieuwe bouwwerken betreffen en bouw- en sloopwerkzaamheden als bedoeld in artikel 7.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

§ 5.4.2. Bescherming tegen geluid van buiten

Artikel 5.57. (bepalen: gezamenlijk geluid bij afwijkende spectra)

Als het gezamenlijke geluid bedoeld in artikel 3.39 van het Besluit kwaliteit leegomgeving wordt bepaald op grond van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.103a of 5.23a, aanhef en onder a, van het Besluit bouwwerken leefomgeving en voor het bepalen van de karakteristieke geluidwering gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van NEN 5077 om afwijkende spectra te gebruiken, is artikel 3.26, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.58. (berekenen: overgangsrecht gezamenlijk geluid)

Op het berekenen van het gezamenlijke geluid voor een verblijfsgebied, bedoeld in artikel 4.103c, tweede lid, aanhef, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, zijn de artikelen 3.26 en 3.27 van toepassing.

§ 5.4.3. Bescherming tegen geluid van installaties

Artikel 5.59. (berekenen: geluidsniveau installatie voor warmte- of koudeopwekking)

§ 5.4.4. Geluidhinder bouw- en sloopwerkzaamheden

Artikel 5.60. (bepalen: dagwaarden geluid bouw- en sloopwerkzaamheden)

Afdeling 5.5. Onderzoek naar de staat van een bouwwerk

Artikel 5.61. (breedplaatvloeren)

  • 3 Onder de aanwijzing vallen ook niet gedeelten van een bouwwerk met alleen een woonfunctie of een nevengebruiksfunctie daarvan, anders dan een overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen.

  • 4 Het onderzoek wordt verricht volgens het Stappenplan beoordeling bestaande gebouwen met breedplaatvloeren.

  • 5 De uitkomsten van het onderzoek worden voor 1 juli 2025 in een rapport vastgelegd.

  • 6 Met een onderzoek en rapport als bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld een ander onderzoek en rapport dat naar het oordeel van het bevoegd gezag aantoont dat de constructieve veiligheid van de breedplaatvloeren in het bouwwerk voldoet aan paragraaf 3.2.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Afdeling 5.6. Periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van een bouwwerk

Artikel 5.62. (bouwwerken)

  • 1 Als bouwwerk waarop artikel 3.6a van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is wordt aangewezen een bouwwerk met:

    • a. een bijeenkomstfunctie;

    • b. een onderwijsfunctie;

    • c. een sportfunctie; of

    • d. een overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer,

    niet zijnde een nevengebruiksfunctie daarvan, als het bouwwerk voor deze gebruiksfuncties is bestemd om te worden gebruikt door ten minste 5.000 personen.

  • 2 Onder de aanwijzing valt niet een bouwwerk dat voor 1 januari 1950 nieuw is gebouwd, tenzij het:

    • a. op of na 1 januari 1950 is verbouwd met een verandering van de draagconstructie;

    • b. op of na 1 januari 1950 een wijziging van de gebruiksfunctie heeft ondergaan; of

    • c. een gebruiksgebied heeft dat niet in zijn geheel is voorzien van uitwendige scheidingsconstructies.

Artikel 5.63. (initiële beoordeling)

  • 1 Een bouwwerk als bedoeld in artikel 5.62 wordt uiterlijk drie jaar na de gereedmelding beoordeeld volgens NTA 8790 door een bedrijf als bedoeld in artikel 5.65.

  • 2 Het rapport met de bevindingen van de initiële beoordeling bevat:

    • a. een beschrijving van de uitgevoerde beoordeling en een overzicht van de daarbij gebruikte documenten;

    • b. een verklaring van de persoon, bedoeld in artikel 5.65, tweede lid, dat naar zijn oordeel:

      • 1°. het vertrouwen is gerechtvaardigd dat bij het bouwwerk niet meer dan 500 personen gelijktijdig gevaar lopen bij het bezwijken van een constructieonderdeel;

      • 2°. het vertrouwen is gerechtvaardigd dat het bouwwerk voldoet aan de eisen voor de constructieve veiligheid van bestaande bouwwerken, bedoeld in de paragrafen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; of

      • 3°. het bouwwerk niet voldoet aan de onder 2° bedoelde eisen , onder vermelding van de door hem geconstateerde afwijkingen; en

    • c. een plan voor de periodieke beoordeling van het bouwwerk als bedoeld in NTA 8790, als sprake is van een verklaring als bedoeld onder b, onder 2° of 3°.

  • 3 Het rapport van de initiële beoordeling wordt aan het bevoegd gezag verstrekt uiterlijk een week nadat het rapport is vastgesteld door het beoordelende bedrijf.

Artikel 5.64. (periodieke beoordeling)

  • 1 Een bouwwerk als bedoeld in artikel 5.62 wordt na de initiële beoordeling, bedoeld in artikel 5.63, door een bedrijf als bedoeld in artikel 5.65 periodiek beoordeeld volgens NTA 8790 en het voor het bouwwerk opgestelde plan voor de periodieke beoordeling, bedoeld in artikel 5.63, tweede lid, onder c.

  • 2 Het rapport van de bevindingen van de periodieke beoordeling bevat:

    • a. een beschrijving van de uitgevoerde beoordeling en een overzicht van de daarbij gebruikte documenten;

    • b. een verklaring van de persoon, bedoeld in artikel 5.65, tweede lid, dat naar zijn oordeel:

      • 1°. het vertrouwen is gerechtvaardigd dat het bouwwerk voldoet aan de eisen voor de constructieve veiligheid van bestaande bouwwerken, bedoeld in de paragrafen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; of

      • 2°. het bouwwerk niet voldoet aan de onder 1° bedoelde eisen, onder vermelding van de door hem geconstateerde afwijkingen; en

    • c. een actualisering van het plan voor de periodieke beoordeling als dit naar het oordeel van de persoon, bedoeld in artikel 5.65, tweede lid, nodig is.

  • 3 Het rapport van de periodieke beoordeling wordt aan het bevoegd gezag verstrekt uiterlijk een week nadat het rapport is vastgesteld door het beoordelende bedrijf.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing op een bouwwerk waarvan het rapport van de initiële beoordeling, bedoeld in artikel 5.63, een verklaring bevat van de persoon, bedoeld in artikel 5.65, tweede lid, dat naar zijn oordeel het vertrouwen is gerechtvaardigd dat bij het bouwwerk niet meer dan 500 personen gelijktijdig gevaar lopen bij het bezwijken van een constructieonderdeel.

Artikel 5.65. (beoordelend bedrijf)

  • 1 De beoordeling van een bouwwerk als bedoeld in deze afdeling wordt uitgevoerd door een bedrijf dat, anders dan via de overeenkomst tot het uitvoeren van die beoordeling, niet organisatorisch, financieel of juridisch betrokken is bij het eigendom of het gebruik van het bouwwerk en dat niet betrokken is of is geweest bij de nieuwbouw of verbouw van het bouwwerk of het toezicht daarop.

  • 2 De beoordeling wordt uitgevoerd door een persoon met een registratie voor het deskundigheidsgebied registerontwerper of registertoetser B in het register van de Stichting Constructeursregister.

Artikel 5.66. (overgangsrecht initiële beoordeling)

Een bouwwerk dat voor de inwerkingtreding van deze afdeling gereed is gemeld, wordt in afwijking van artikel 5.63, eerste lid, beoordeeld voor 1 juli 2025.

Hoofdstuk 6. Meet- en rekenregels decentraal gereguleerde activiteiten

Afdeling 6.1. Algemeen

Artikel 6.1. (toepassingsbereik)

Dit hoofdstuk is van toepassing op het bepalen van de gevolgen van activiteiten bij het vaststellen of wordt voldaan aan de regels in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening, als daarin op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de wet regels zijn opgenomen over die activiteiten.

Artikel 6.2. (normadressaat)

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 6.3. (maatwerk- of vergunningvoorschriften)

Afdeling 6.2. Meet- en rekenregels activiteiten waarover in omgevingsplannen regels zijn gesteld

§ 6.2.1. Geluid

Artikel 6.4. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van het geluid door een activiteit, anders dan het wonen, met uitzondering van het geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen en doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen:

  • a. op een geluidgevoelig gebouw;

  • b. in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw; en

  • c. op een locatie die dichter bij de activiteit is gelegen dan de gevel, locatie of begrenzing als bedoeld in artikel 5.69 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 6.5. (bepalen: waar het geluid wordt bepaald)

  • 1 Het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt bepaald op een of meer punten waar het geluid representatief is en dat ligt:

    • a. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen: op de gevel, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag;

    • b. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen: op de locatie waar een gevel mag komen, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag die gebouwd mag worden;

    • c. als het gaat om een woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van de woonwagen, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag; en

    • d. als het gaat om een woonschip: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip op 1 m boven het maaiveld.

  • 2 In het eerste lid wordt onder woonschip verstaan: drijvend bouwwerk met een woonfunctie op een locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip.

Artikel 6.6. (bepalen: geluid door activiteiten, anders dan specifieke activiteiten, op een geluidgevoelig gebouw of op een andere locatie)

  • 2 De bedrijfsduurcorrectie, bedoeld in bijlage IVh, wordt niet toegepast voor muziek.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt het geluid door een schietbaan die ligt in een gebouw zonder open zijden en met een gesloten afdekking bepaald volgens bijlage XVIIIb.

  • 4 Bij het bepalen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Bij het bepalen van het geluid worden het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidniveau LAmax afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbij gelegen even getal.

Artikel 6.7. (bepalen: geluid door activiteiten, anders dan specifieke activiteiten, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen)

  • 1 Op het bepalen van het geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen zijn NEN 5077 en NEN-EN-ISO 12354-3 van toepassing.

  • 2 Bij de toepassing van NEN 5077 geldt dat in afwijking van tabel 3 de standen van de ventilatieopeningen en van de mechanische ventilatie alle ‘open’ respectievelijk ‘aan’ zijn.

Artikel 6.8. (berekenen: geluid door een windturbine of windpark)

  • 2 Op het berekenen van het gecumuleerde geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark in combinatie met een andere activiteit, is artikel 3.25 van toepassing.

  • 3 Bij het berekenen worden de waarden in dB Lden, dB Lnight en dB Lcum afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

  • 4 Bij het berekenen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6.8a. (tijdelijke regeling berekenen: geluid door een windturbine of windpark)

Artikel 6.8, eerste lid, is ook van toepassing op het berekenen van het geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark waarvoor een omgevingsplan een waarde als bedoeld in artikel 5.75a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat.

Artikel 6.9. (berekenen: geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen)

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het geluid door het exploiteren van een civiele schietbaan, als het gaat om een kleiduivenschietbaan of een schermenbaan voor het toepassingsgebied, bedoeld in bijlage XVIIId, ook volgens die bijlage worden berekend.

  • 3 Bij het berekenen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

§ 6.2.2. Trillingen

Artikel 6.10. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van de trillingen door een activiteit, anders dan het wonen, die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaakt in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw.

Artikel 6.11. (bepalen: trillingen door activiteiten)

  • 1 Op het bepalen van de trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw waarvoor een omgevingsplan waarden als bedoeld in artikel 5.87, 5.87a, 5.88 of 5.89 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat, is paragraaf 6.2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B, van toepassing.

  • 2 De waarden worden afgerond op twee decimalen.

§ 6.2.3. Geur

Artikel 6.12. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het berekenen van de geur door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk of het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf, op een geurgevoelig gebouw.

Artikel 6.13. (berekenen: geur door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk)

  • 2 Bij het toepassen van de standaardrekenmethode is de emissie van geur per seconde de som van de emissies van geur per seconde door de verschillende procesonderdelen.

  • 3 De emissie van geur per seconde door een procesonderdeel wordt:

    • a. als voor het procesonderdeel in bijlage XVIIIe een geuremissiefactor is vastgesteld: berekend door de geuremissiefactor te vermenigvuldigen met de oppervlakte of, als het gaat om overstorten, de lengte van het procesonderdeel; en

    • b. als voor het procesonderdeel in bijlage XVIIIe geen geuremissiefactor is vastgesteld: bepaald met een geuronderzoek volgens NTA 9065.

Artikel 6.14. (berekenen: geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf)

  • 2 Bij het toepassen van het verspreidingsmodel:

    • a. is de emissie van geur per seconde de som van de emissies van geur per seconde door de verschillende diercategorieën, gehouden in de verschillende dierenverblijven;

    • b. geldt als emissiepunt het emissiepunt, bedoeld in artikel 4.806, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • c. wordt bij een dierenverblijf met meer dan een emissiepunt het geometrisch gemiddelde van die punten aangemerkt als emissiepunt.

  • 3 De emissie van geur per seconde door een diercategorie wordt berekend door het aantal dieren van die diercategorie in een dierenverblijf te vermenigvuldigen met de voor die diercategorie geldende emissie van geur per dierplaats per seconde.

  • 4 De emissie van geur per dierplaats per seconde is gelijk aan de in bijlage V vastgestelde geuremissiefactor voor het in het dierenverblijf toegepaste huisvestingssysteem.

  • 5 In afwijking van het vierde lid wordt de emissie van geur per dierplaats per seconde bij het toepassen van een aanvullende techniek berekend met het voor die techniek in bijlage VI vastgestelde reductiepercentage voor geur en de in bijlage V vastgestelde geuremissiefactor volgens de formule:

    • a. als één aanvullende techniek wordt toegepast, anders dan in een situatie als bedoeld onder b:

      emissie van geur = geuremissiefactor huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage geur aanvullende techniek);

    • b. als een luchtwassysteem als aanvullende techniek wordt toegepast in combinatie met een huisvestingssysteem waarvan de geuremissiefactor lager is dan 30% van de geuremissiefactor voor een overig huisvestingssysteem:

      emissie voor geur = geuremissiefactor overig huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage geur luchtwassysteem) x 0,3; en

    • c. als een aanvullende techniek in combinatie met een andere aanvullende techniek wordt toegepast:

      emissie van geur = geuremissiefactor huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage geur aanvullende techniek A) x (100% - reductiepercentage geur aanvullende techniek B).

Afdeling 6.3. Meet- en rekenregels activiteiten waarover in omgevingsverordeningen regels zijn gesteld

Artikel 6.15. (methode berekenen stikstofdepositie Natura 2000-activiteit)

De stikstofdepositie door het verrichten van een Natura 2000-activiteit waarvoor een omgevingsverordening een regel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet bevat, wordt berekend met AERIUS Calculator.

Hoofdstuk 7. Gegevens en bescheiden

Afdeling 7.1. Algemeen

Artikel 7.1. (toepassingsbereik)

Dit hoofdstuk is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden:

Artikel 7.1a. (verstrekken van gegevens en bescheiden via de landelijke voorziening)

  • 1 Gegevens en bescheiden die via de landelijke voorziening worden ingediend, worden verstrekt in een van de volgende bestandsformaten: PNG, TIFF, JPG, ODT, SVG, CSV, ODS of PDF/A.

  • 2 Gegevens of bescheiden kunnen in een ander bestandsformaat worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag dat kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 7.1b. (verstrekken van coördinaten)

Als coördinaten worden verstrekt, worden deze uitgedrukt in:

  • a. het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; of

  • b. als het gaat om een activiteit in de Noordzee: het European Terrestrial Reference System 1989, bedoeld in bijlage II, onder 1.2, van Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PbEU 2010, L 323).

Afdeling 7.2. Aanvraag omgevingsvergunningen

§ 7.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 7.2. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de wet en, voor zover het gaat om de artikelen 7.3 en 7.4, ook op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4 van de wet.

Artikel 7.3. (algemene aanvraagvereisten)

Bij de aanvraag worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b. het telefoonnummer van de aanvrager;

  • c. het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d. een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • e. als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde;

  • f. als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde;

  • g. als wordt gevraagd een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden over regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 van de wet: een beschrijving van het onderwerp van dat voorschrift; en

  • h. als wordt gevraagd om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

Artikel 7.4. (participatie)

  • 1 Bij de aanvraag wordt aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken.

  • 2 Als burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag gegevens over hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

§ 7.2.2. Bouwactiviteiten

§ 7.2.2.1. Algemeen

Artikel 7.5. (bouwactiviteit: toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.25 of 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 7.6. (bouwactiviteit: algemene aanvraagvereisten)

Bij een aanvraag wordt een opgave van de bouwkosten verstrekt.

Artikel 7.7. (bouwactiviteit: veiligheid)

  • 1 Bij een aanvraag worden met het oog op het waarborgen van de veiligheid gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de belastingen en de belastingcombinaties voor sterkte en stabiliteit van de bouwconstructie en onderdelen daarvan;

    • b. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen daarvan;

    • c. de detaillering van trappen, hellingbanen en afscheidingen aan randen van vloeren, trappen of hellingbanen;

    • d. de beweegbare constructieonderdelen in de gevel;

    • e. de brandklasse en rookklasse van constructieonderdelen;

    • f. de brandcompartimentering en de kwaliteit van scheidingsconstructies;

    • g. de vluchtroutes, het verloop, de inrichting en de capaciteit hiervan, evenals de draairichting van de deuren waardoor een vluchtroute voert en de deuren grenzend aan de vluchtroute; en

    • h. de inbraakwerendheid.

  • 2 Als de aanvraag betrekking heeft op het veranderen of vergroten van een bestaand bouwwerk, blijkt uit de aangeleverde gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, ook wat de opbouw van de bestaande constructie is en wat de toegepaste materialen zijn.

  • 3 Bij de aanvraag wordt een toelichting op het ontwerp van de constructies verstrekt over:

    • a. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;

    • b. de constructieve samenhang;

    • c. het stabiliteitsprincipe; en

    • d. de bouwconstructie en de brandwerendheid bij het bezwijken hiervan.

Artikel 7.8. (bouwactiviteit: gezondheid)

Bij een aanvraag worden met het oog op het beschermen van de gezondheid gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a. de geluidwering van buiten;

  • b. de bescherming tegen geluid van bouwwerkinstallaties;

  • c. de geluidsabsorptie van gemeenschappelijke verkeersruimten van een woongebouw;

  • d. de geluidwering tussen niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie en de geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties;

  • e. de luchtvolumestroom en waterdichtheid, regenwerendheid, de factor van de temperatuur en wateropname van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies;

  • f. de voorziening voor luchtverversing en de spuivoorziening;

  • g. de afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht;

  • h. het weren van ratten en muizen; en

  • i. de daglichtoppervlakte.

Artikel 7.9. (bouwactiviteit: duurzaamheid)

Bij een aanvraag worden met het oog op duurzaamheid gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a. de waarden voor energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik, het aandeel hernieuwbare energie en oververhitting in de zomer;

  • b. de thermische eigenschappen van de toegepaste uitwendige scheidingsconstructie;

  • c. de beperking van luchtdoorlatendheid; en

  • d. de milieubelasting van het gebouw door de toe te passen materialen, bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken.

Artikel 7.10. (bouwactiviteit: bruikbaarheid en toegankelijkheid)

Bij een aanvraag worden met het oog op bruikbaarheid en toegankelijkheid gegevens en bescheiden verstrekt waaruit blijkt:

  • a. de aanduiding van de gebruiksfuncties, de verblijfsgebieden en de afmeting en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie;

  • b. de aanduiding van bad- of toiletruimte, lift, buitenberging en buitenruimte;

  • c. de integrale toegankelijkheid van het bouwwerk en in het bouwwerk gelegen ruimten;

  • d. de aanduiding van de vloerpeilen ten opzichte van het aansluitende terrein; en

  • e. de aanduiding van de opstelplaats van een aanrecht en kook-, stook- en warmwatertoestellen.

Artikel 7.11. (bouwactiviteit: bouwwerkinstallaties)

  • 1 Bij een aanvraag worden voor bouwwerkinstallaties gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de noodstroomvoorziening en -verlichting;

    • b. het leidingplan en aansluitpunten van breedbandconnectie, gas-, elektra- en waterleiding;

    • c. de aansluitpunten van de drinkwater- en warmwatervoorziening;

    • d. het leidingplan en aansluitpunten van riolering en hemelwaterafvoeren;

    • e. de aard en locatie van brandveiligheidinstallaties en van de vluchtrouteaanduiding;

    • f. gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen voor veilig onderhoud met behulp van de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012; en

    • g. technische bouwsystemen en het daarbij behorende systeemrendement.

  • 2 Als de aanvraag gaat over een woongebouw worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. zelfsluitende deuren;

    • b. spreekinstallaties; en

    • c. signaalvoorzieningen en deuropeners ter voorkoming van veel voorkomende criminaliteit.

Artikel 7.13. (bouwactiviteit: overige aanvraagvereisten)

Bij een aanvraag worden gegevens en bescheiden verstrekt over kwaliteitsverklaringen bouw en CE-markeringen van bouwproducten.

Artikel 7.14. (bouwactiviteit: aanvullende aanvraagvereisten woonwagens)

Bij een aanvraag die gaat over een woonwagen, kan ter voldoening aan de artikelen 7.7 tot en met 7.11 en 7.13, documentatie van de leverancier van de woonwagen worden verstrekt.

Artikel 7.15. (bouwactiviteit: aanvullende aanvraagvereisten wegtunnels)

  • 2 Als ook gevraagd wordt om een voorschrift als bedoeld in artikel 7.3, onder g, worden voor wegtunnels ook gegevens en bescheiden verstrekt waaruit blijkt dat de toestemming als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 over minimumveiligheidseisen voor tunnels in het transeuropese wegennet (PbEU 2004, L 167, gerectificeerd in PbEU 2004, L 201) is verkregen om van eisen van die richtlijn af te wijken.

§ 7.2.2.2. Op een later tijdstip te verstrekken gegevens en bescheiden

Artikel 7.16. (bouwactiviteit: uitgestelde aanvraagvereisten)

  • 1 Gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 8.3c, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving waarvoor het bevoegd gezag op grond van dat lid op verzoek van de aanvrager een voorschrift tot het later verstrekken van die gegevens en bescheiden aan de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit moet verbinden zijn:

    • a. de belastingen en de belastingcombinaties voor sterkte en stabiliteit en de uiterste grenstoestand van alle te wijzigen constructieve delen van het bouwwerk en van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet gaat om de hoofdlijn van de constructie of het constructieprincipe; en

    • b. de details van de in of voor het bouwwerk toegepaste bouwwerkinstallaties, voor zover het niet gaat om de gegevens over de hoofdlijn of het principe van de toegepaste installaties.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing als de gegevens en bescheiden betrekking hebben op tekeningen of berekeningen waaruit het constructieprincipe blijkt voor de nieuwe situatie en, als daarvan sprake is, voor de bestaande situatie. Dit gaat om:

    • a. tekeningen van de definitieve hoofdopzet van de constructie van alle verdiepingen met inbegrip van globale maatvoering;

    • b. een schematisch funderingsoverzicht of palenplan met globale plaatsing, aantallen en paalpuntniveaus, met inbegrip van globaal grondonderzoek waaruit de draagkracht van de ondergrond blijkt;

    • c. plattegronden van vloeren en daken, met inbegrip van globale maatvoering;

    • d. overzichtstekeningen van constructies in staal, hout en geprefabriceerd beton, met inbegrip van stabiliteitsvoorzieningen en dilataties, principedetails van karakteristieke constructieonderdelen in een schaal van 1:20, 1:10 of 1:5, met inbegrip van maatvoering; en

    • e. een toelichting op het ontwerp van de constructies als bedoeld in artikel 7.7, derde lid.

  • 3 De hoofdlijn, bedoeld in het eerste lid, onder b, gaat in ieder geval over de wijze van verwarming, koeling en luchtbehandeling, de locatie en wijze van verticaal transport en de locatie van en het type brandveiligheidinstallatie.

§ 7.2.2.3. Tekeningen en berekeningen

Artikel 7.17. (bouwactiviteit: tekening)

  • 1 Bij een aanvraag worden tekeningen verstrekt met een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding.

  • 2 Tenzij paragraaf 7.2.9.3 van toepassing is en de daarin aangegeven schaal geldt, heeft een tekening een schaal die niet kleiner is dan:

    • a. 1:1.000, als het gaat om een situatietekening;

    • b. 1:100, als het gaat om een geveltekening, plattegrond of doorsnede van een bouwwerk met een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 10.000 m2; en

    • c. 1:200, als het gaat om een geveltekening, plattegrond of doorsnede van een bouwwerk met een bruto-vloeroppervlakte van 10.000 m2 of groter.

  • 3 Tenzij paragraaf 7.2.9.3 van toepassing is, heeft een detailtekening een schaal van 1:5, 1:10 of 1:20.

  • 4 De situatietekening heeft een noordpijl waaruit de oriëntatie van het bouwwerk blijkt op het perceel en ten opzichte van de omgeving.

Artikel 7.18. (bouwactiviteit: plattegrond, doorsnede en aanzicht)

  • 1 Bij een aanvraag worden plattegronden verstrekt met een doorsnede van een bouwlaag op 1.200 mm boven vloerniveau waarop zijn aangegeven:

    • a. uitwendige en inwendige scheidingsconstructies, met inbegrip van de materiaalaanduiding;

    • b. peilmaten van de vloer;

    • c. trappen en hellingbanen;

    • d. binnen- en buitenkozijnen;

    • e. kokers, schachten, kanalen en schoorstenen;

    • f. alle oppervlakken die een directe relatie hebben met of behoren tot:

      • 1°. gebruiksfuncties;

      • 2°. gebruiksoppervlakten en vloeroppervlakten;

      • 3°. verwarmde en onverwarmde zones;

      • 4°. gebruiksgebieden, functiegebieden en verblijfsgebieden;

      • 5°. verkeersruimten; en

      • 6°. toegankelijkheidssectoren; en

    • g. overige gegevens die zich hiervoor lenen, waaronder in ieder geval toiletruimten, badruimten, buitenbergingen, buitenruimten, liften, stallingsruimten, technische ruimten, opslagruimten en opstelplaatsen van het aanrecht en kook-, stook- en warmwatertoestellen.

  • 2 De vloerpeilen ten opzichte van het straatpeil en de hoogte van het maaiveld zijn aangeduid ter plaatse van de entree van het bouwwerk.

  • 3 Plattegronden en doorsneden zijn voorzien van maatvoering en hoogtelijnen.

  • 4 Alle aanzichten, met inbegrip van geveltekeningen, worden in loodrechte verticale projectie weergegeven.

  • 5 Alle dichte delen en kozijnen die een directe koppeling met de berekeningen hebben, zijn als zodanig terug te vinden in de berekening.

Artikel 7.19. (bouwactiviteit: berekening)

  • 1 De aanvraag bevat over de bij die aanvraag gevoegde berekeningen, de volgende gegevens:

    • a. naam en versie van de gebruikte rekenprogramma’s;

    • b. invoergegevens en handberekeningen op doorlopend genummerde bladen;

    • c. de herkomst van basis- of invoergegevens;

    • d. symbolen en afkortingen weergegeven conform de voor de verschillende berekeningen geldende NEN-normen;

    • e. een toelichting op afwijkende symbolen of afkortingen, voor zover deze in rekenprogramma’s zijn gebruikt; en

    • f. numerieke gegevens, weergegeven in SI-eenheden als bedoeld in de internationale standaard van het Système International.

  • 2 Bij de aanvraag worden over de gebruikte rekenprogramma's de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de toegepaste rekenprogramma's;

    • b. een beschrijving van de rekenmethode;

    • c. een beschrijving van het toepassingsgebied;

    • d. een aanduiding van de betekenis van de gepresenteerde waarden;

    • e. een aanduiding van de nauwkeurigheid van de resultaten;

    • f. een beschrijving van het gekozen assenstelsel; en

    • g. een verklaring van de gebruikte symbolen en grootheden.

Artikel 7.20. (bouwactiviteit: constructieve berekening)

Bij een aanvraag wordt een constructieve berekening verstrekt, die ten minste de volgende gegevens bevat:

  • a. schematisering in overeenstemming met de NEN- of NEN-EN-norm die van toepassing is, met inbegrip van te hanteren belastingschema’s;

  • b. toerekening van materiaaleigenschappen in overeenstemming met de NEN- of NEN-EN-norm die van toepassing is;

  • c. doorsnedegrootheden die per constructieonderdeel zijn gemotiveerd, in de vorm van een berekening;

  • d. verantwoording van eigenschappen van ondersteuningen;

  • e. berekeningsresultaten per belastingschema uitgewerkt volgens de NEN- of NEN-EN-norm die van toepassing is; en

  • f. maatgevende waarden.

Artikel 7.21. (bouwactiviteit: overige berekeningen)

  • 1 Bij een aanvraag wordt een berekening van de mechanische ventilatie verstrekt waarvan het resultaat ten minste de volgende gegevens en bescheiden bevat:

    • a. strangenschema's met diameters en lengten;

    • b. gegevens over drukverlies; en

    • c. merk en type van de toe te passen bouwwerkinstallatie.

  • 2 Een berekening van de waarden, bedoeld in artikel 7.9, onderdelen a, b en c, bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. de totale oppervlakte van kozijnen, ramen, deuren, dichte delen en daarmee gelijk te stellen constructiedelen;

    • b. de oppervlakte van elke toegepaste glassoort en de thermische eigenschappen hiervan;

    • c. een tekening waarop de voor de berekening gehanteerde woningen zijn aangegeven;

    • d. een plattegrondtekening met een arcering over de begrenzing van de woningen of woongebouwen die bij de berekening zijn aangehouden;

    • e. gebruiksfunctie en energiesectoren die op een tekening voor niet tot bewoning bestemde gebouwen zijn gearceerd; en

    • f. invoergegevens van de berekening, met inbegrip van de bouwfysische eigenschappen van het bouwwerk en de bouwwerkinstallaties en het gehanteerde rekenprogramma.

  • 3 Het bij de berekening, bedoeld in het tweede lid, gebruikte rekenprogramma is geattesteerd volgens BRL 9501.

§ 7.2.3. Milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten

§ 7.2.3.1. Algemeen: modules

Artikel 7.22a. (module: milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico’s)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van een milieubelastende activiteit die externe veiligheidsrisico’s veroorzaakt, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de ongewone voorvallen die zich kunnen voordoen, de nadelige gevolgen daarvan en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1 van de wet;

    • b. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en

    • c. de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden.

Artikel 7.23. (module: lozen van afvalwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. het maximale debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b. de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c. een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d. een lijst met stoffen die worden geloosd;

  • e. een riooltekening;

  • f. de locaties van de lozingspunten;

  • g. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • h. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • i. een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • j. de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • k. de bron of oorzaak van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • l. de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • m. de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets;

  • n. een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd;

  • o. als een andere lozingsroute dan naar het oppervlaktewater niet mogelijk is: de redenen waarom dat het geval is;

  • p. de eigenschappen van de opgeslagen stoffen; en

  • q. als de drempelwaarden van bijlage 2 bij het rapport Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen worden overschreden: de resultaten van een milieurisicoanalyse.

Artikel 7.24. (module: lozen van koelwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW op een oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. het maximale debiet in kubieke meters per uur van het te lozen koelwater;

  • b. de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c. een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d. de locaties van de lozingspunten;

  • e. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • f. de herkomst en eigenschappen van het koelwater;

  • g. de maximale warmtevracht van het koelwater dat wordt geloosd;

  • h. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de warmtevracht van de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • i. de resultaten van de immissietoets voor de warmtelozing, verricht volgens de CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • j. een schema of tekening van de opzet van het koelwatersysteem en een beschrijving daarvan;

  • k. een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd; en

  • l. als stoffen aan het koelwater worden toegevoegd:

    • 1°. een lijst met stoffen die worden geloosd;

    • 2°. de eigenschappen van die stoffen;

    • 3°. een onderbouwing van de noodzaak om die stoffen te lozen;

    • 4°. de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de te lozen stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • 5°. de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets.

Artikel 7.25. (module: lozen van afvalwater afkomstig van een ippc-installatie, andere milieubelastende installatie, Seveso-inrichting en verbranden van afvalstoffen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie, een andere milieubelastende installatie, een Seveso-inrichting of het verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van:

    • 1°. de milieubelastende activiteiten die worden verricht en de installaties;

    • 2°. de grondstoffen, hulpmaterialen en andere stoffen die worden gebruikt of gegenereerd;

    • 3°. de bronnen, aard en omvang van de emissies die zijn te voorzien in het oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk, met een overzicht van de significante milieugevolgen van die emissies;

    • 4°. de technieken die worden toegepast om emissies die zijn te voorzien in het oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te verminderen;

    • 5°. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om de emissies in het oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk te controleren; en

    • 6°. de belangrijkste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de voorgestelde technologie, technieken en maatregelen;

  • b. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a; en

  • c. een niet-technische samenvatting van de gegevens en bescheiden, bedoeld onder a en b.

Artikel 7.26. (module: milieubelastende activiteiten met bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en behandelen en zuiveren van afvalwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten met bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen of het behandelen of zuiveren van afvalwater, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de aard, samenstelling, hoeveelheid in tonnen, herkomst en wijze van registratie per afvalstof;

  • b. een beschrijving van de handelingen van nuttige toepassing of verwijdering per afvalstof;

  • c. een beschrijving van de handelingen van nuttige toepassing of verwijdering en de wijze van registratie van de afvalstoffen die bij de nuttige toepassing of verwijdering ontstaan;

  • d. een beschrijving van de wijze van afzet en registratie van de stoffen of materialen die geen afvalstoffen zijn en die zijn ontstaan bij de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen;

  • e. per handeling van nuttige toepassing of verwijdering en per afvalstof de maximale opslagcapaciteit in tonnen en de maximale verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar; en

  • f. als het gaat om afvalstoffen die via afgifte of inzameling worden verkregen: een beschrijving van de procedures van acceptatie van de afvalstoffen, administratieve organisatie en interne controle.

Artikel 7.27. (module: exploiteren van een ippc-installatie, andere milieubelastende installatie, Seveso-inrichting, mijnbouwwerk, militaire zeehaven of luchthaven, milieubelastende activiteiten in de minerale producten industrie en voedingsmiddelenindustrie en verbranden of verwerken van afvalstoffen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie, andere milieubelastende installatie, Seveso-inrichting, mijnbouwwerk, militaire zeehaven of luchthaven, het verrichten van milieubelastende activiteiten in de minerale producten industrie of voedingsmiddelenindustrie of het verbranden of verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van:

    • 1°. de milieubelastende activiteiten die worden verricht en de installaties;

    • 2°. de grondstoffen, hulpmaterialen, andere stoffen en energie die worden gebruikt of gegenereerd;

    • 3°. de emissiebronnen van de activiteiten;

    • 4°. de aard en omvang van de emissies die zijn te voorzien in de bodem, het water en de lucht, met een overzicht van de significante milieugevolgen van de emissies;

    • 5°. de toestand van het terrein van de installatie;

    • 6°. de technieken die worden toegepast ter voorkoming of, als dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies die zijn te voorzien in de bodem, het water en de lucht;

    • 7°. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het ontstaan van afval te voorkomen of, wanneer dat niet mogelijk is, te beperken en om hergebruik, recycling of andere nuttige toepassing van afvalstoffen voor te bereiden;

    • 8°. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om de emissies in de bodem, het water en de lucht te controleren;

    • 9°. de belangrijkste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de voorgestelde technologie, technieken en maatregelen; en

    • 10°. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om energie doelmatig te gebruiken;

  • b. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a;

  • c. als bodembedreigende stoffen worden gebruikt, gemaakt of uitgestoten: een rapport van een bodemonderzoek dat:

    • 1°. is verricht om de kwaliteit van de bodem en het grondwater vast te stellen;

    • 2°. gaat over het gedeelte van de locatie waarop de bodembedreigende stoffen worden gebruikt, gemaakt of uitgestoten;

    • 3°. voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740, waarbij het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000;

    • 4°. de naam en het adres bevat van degene die het onderzoek heeft verricht;

    • 5°. een beschrijving bevat van de wijze waarop het onderzoek is verricht;

    • 6°. inzicht biedt in de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigde stoffen en de herkomst daarvan;

    • 7°. informatie bevat over het huidige en eerdere gebruik van de locatie; en

    • 8°. bestaande informatie bevat over bodemmetingen en grondwatermetingen die de toestand van de bodem en het grondwater weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodemmetingen en grondwatermetingen voor het constateren van eventuele verontreiniging van de bodem door de bodemverontreinigende stoffen die bij de activiteit zijn gebruikt, gemaakt of uitgestoten; en

  • d. een niet-technische samenvatting van de gegevens en bescheiden, bedoeld onder a tot en met c.

Artikel 7.27a. (module: emissies in de lucht of het water)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van een milieubelastende activiteit die emissies in de lucht of het water veroorzaakt, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een aanduiding van de mate waarin de activiteit leidt tot een verhoging van de concentratie in de buitenlucht van de stoffen, bedoeld in artikel 8.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • b. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om emissies in de lucht te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken;

  • c. een aanduiding van de mate waarin zeer zorgwekkende stoffen in de lucht of het water worden geëmitteerd; en

  • d. een beschrijving van de mogelijkheden om de emissies van zeer zorgwekkende stoffen in de lucht of het water te beperken.

Artikel 7.27b. (module: doelmatig gebruik van energie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van een milieubelastende activiteit met een significant verbruik van energie, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. het elektriciteitsverbruik in kilowattuur per jaar;

  • b. het brandstofverbruik in kubieke meters per jaar; en

  • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om energie doelmatig te gebruiken.

§ 7.2.3.2. Lozen op een zuiveringtechnisch werk

Artikel 7.28. (lozingsactiviteit: lozen op een zuiveringtechnisch werk)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van een milieubelastende activiteit op een zuiveringtechnisch werk, bedoeld in artikel 3.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met m, verstrekt.

§ 7.2.3.3. Activiteiten die bedrijfstakken overstijgen

Artikel 7.29. (milieubelastende activiteit: stookinstallatie)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. gegevens over het nominaal thermisch ingangsvermogen in megawatt van de stookinstallatie;

    • b. gegevens over het type stookinstallatie, onderverdeeld naar gasmotor, dieselmotor, dual-fuelmotor, gasturbine, ketel, fornuis, droger, luchtverhitter en andere stookinstallatie; en

    • c. gegevens over het type gebruikte brandstoffen, onderverdeeld naar vaste rie-biomassa, andere vaste brandstoffen, andere vloeibare brandstoffen dan gasolie en andere gasvormige brandstoffen dan aardgas en vergistingsgas.

Artikel 7.29a. (lozingsactiviteit: stookinstallatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW afkomstig van een stookinstallatie, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.24, verstrekt.

Artikel 7.30. (milieubelastende activiteit: zendmasten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het omzetten van elektrische energie in elektromagnetische stralingsenergie, als het elektrisch vermogen groter is dan 4 kW, bedoeld in de artikelen 3.9 en 3.10 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden gegevens en bescheiden verstrekt over de aard en omvang van elektromagnetische velden.

Artikel 7.31. (milieubelastende activiteit: windpark met 3 of meer windturbines)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een windpark met 3 of meer windturbines als bedoeld in artikel 3.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden voor elke windturbine de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het vermogen in kilowatt;

    • b. de diameter van de rotors in centimeters;

    • c. de hoogte van de masten in meters; en

    • d. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico 1 op de 100.000 en 1 op de 1.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden.

Artikel 7.33. (milieubelastende activiteit: koelinstallatie)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a;

    • b. als het gaat om een koelinstallatie met ammoniak: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 13;

    • c. als het gaat om een koelinstallatie met minder dan 10.000 kg ammoniak en met een diameter van de vloeistofleiding naar de verdamper van ten hoogste 80 mm: gegevens over:

      • 1°. het aantal koelinstallaties in een machinekamer;

      • 2°. de werktemperatuur in graden Celsius van de installatie met pompbeveiliging;

      • 3°. de hoeveelheidsklasse ammoniak in kilogrammen;

      • 4°. de opstellingsuitvoering;

      • 5°. de nominale diameter van de vloeistofleiding naar de verdamper vanaf de machinekamer en vanaf de vloeistofleiding; en

      • 6°. de coördinaten van de koelinstallatie;

    • d. als het gaat om een koelinstallatie met ten minste 10.000 kg ammoniak of met een diameter van de vloeistofleiding naar de verdamper van meer dan 80 mm: de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder b en c; en

    • e. als het gaat om een koelinstallatie met meer dan 100 kg koolwaterstoffen: gegevens over:

      • 1°. het soort koolwaterstof dat wordt toegepast in de koelinstallatie; en

      • 2°. de hoeveelheid koolwaterstof in kilogrammen die wordt toegepast in de koelinstallatie.

Artikel 7.34. (lozingsactiviteit: koelinstallatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW afkomstig van een koelinstallatie, bedoeld in artikel 3.16, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.24, verstrekt.

Artikel 7.35. (milieubelastende activiteit: open bodemenergiesysteem)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen en gebruiken van een open bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • b. de hoeveelheid water die ten hoogste in de bodem wordt gebracht en de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken, in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar;

  • c. een beschrijving van de hydrologische en hydrothermische gevolgen van het in de bodem brengen van water en het onttrekken van grondwater;

  • d. de maximale temperatuur in graden Celsius van het water dat in de bodem wordt gebracht;

  • e. de coördinaten van elke put;

  • f. de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van elke put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • g. de lengte in meters van het effectieve filter in elke put;

  • h. de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het bodemenergiesysteem zal voorzien in megawattuur per jaar;

  • i. de lozingsroute van het afvalwater; en

  • j. een verklaring van degene die het open bodemenergiesysteem ontwerpt of installeert over het energierendement dat het systeem zal behalen, uitgedrukt als SPF, dat wordt berekend volgens de formule:

    Bijlage 266758.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    Qw: de hoeveelheid warmte per jaar in megawattuur die door het open bodemenergiesysteem wordt geleverd;

    Qk: de hoeveelheid koude per jaar in megawattuur die door het systeem wordt geleverd;

    E: de hoeveelheid elektriciteit per jaar in megawattuur die door het systeem wordt verbruikt; en

    G: de hoeveelheid gas per jaar in megawattuur die door het systeem wordt verbruikt.

Artikel 7.36. (lozingsactiviteit: open bodemenergiesysteem)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook gegevens en bescheiden verstrekt over het gehalte van ammonium, zware metalen, ijzer en natriumchloride van het te lozen afvalwater.

Artikel 7.37. (milieubelastende activiteit: opslagtank voor gassen)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de stoffen die worden opgeslagen, de temperatuur van de stoffen in de opslagtank in graden Celsius en de hoeveelheid die ten hoogste wordt opgeslagen in kubieke meters;

    • b. de grootte van de opslagtank in kubieke meters;

    • c. een beschrijving van de installatie;

    • d. een aanduiding of het gaat om een bovengrondse of ondergrondse opslagtank;

    • e. als de stoffen onder druk worden opgeslagen: de druk in kilopascal;

    • f. als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van ten hoogste 600 m3:

      • 1°. de jaarlijkse doorzet in kubieke meters;

      • 2°. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a;

      • 3°. als het gaat om een bovengrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt en de opslagtank; en

      • 4°. als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunten van die leiding en pomp.

    • g. als het gaat om het opslaan van meer dan 1.500 kg ammoniak, meer dan 1 m3 andere giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2, meer dan 1 m3 gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3, meer dan 50 m3 propaan of propeen of meer dan 13 m3 acetyleen: de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid;

    • h. als het gaat om het opslaan van zuurstof, kooldioxide, argon, helium of stikstof: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 9;

    • i. als het gaat om het opslaan van ammoniak: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 12; en

    • j. als het gaat om het opslaan van propaan, butaan of propeen: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 19.

Artikel 7.38. (milieubelastende activiteit: opslagtank of tankcontainer of verpakking voor vloeistoffen)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de stoffen die worden opgeslagen, de temperatuur van de stoffen in de opslagtank en de hoeveelheid die ten hoogste wordt opgeslagen;

    • b. de grootte van de opslagtank, tankcontainer of verpakking in kubieke meters en het materiaal waarvan die is gemaakt;

    • c. een aanduiding of het gaat om:

      • 1°. een bovengrondse of ondergrondse opslagtank; en

      • 2°. een verticaal of horizontaal opgestelde opslagtank;

    • d. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om verontreiniging van de bodem te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken;

    • e. als het gaat om het opslaan van:

      • 1°. meer dan 1 m3 vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1;

      • 2°. meer dan 1 m3 vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1 of 2, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening;

      • 3°. meer dan 1 m3 vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, als die:

        • i. bij inademing acuut toxisch zijn; of

        • ii. bij opname door de mond acuut toxisch zijn, voor zover die stoffen niet kunnen worden ingedeeld in die klasse bij inademing of blootstelling aan de huid; of

      • 4°. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3, verpakkingsgroep I of II in een bovengrondse opslagtank of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt met een inhoud van meer dan 150 m3: de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid;

    • f. als de stoffen onder druk worden opgeslagen: de druk in kilopascal;

    • g. als het gaat om het opslaan van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3 in een bovengrondse opslagtank met een inhoud van ten hoogste 150 m3: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 30;

    • h. als het gaat om het opslaan van andere vloeibare gevaarlijke stoffen dan stoffen van ADR-klasse 3 in een opslagtank met een inhoud van ten hoogste 150 m3: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 31;

    • i. als het gaat om het opslaan van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3 in een bovengrondse opslagtank met een inhoud van meer dan 150 m3: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 29; en

    • j. als de drempelwaarden van bijlage 2 bij het rapport Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen worden overschreden: de resultaten van een milieurisicoanalyse.

Artikel 7.39. (lozingsactiviteit: opslagtank of tankcontainer of verpakking voor vloeistoffen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van vloeibare gevaarlijke stoffen in een opslagtank of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt, bedoeld in artikel 3.25, derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a, b, c, e, f, g, h en n, verstrekt.

Artikel 7.40. (milieubelastende activiteit: gevaarlijke stoffen in verpakking)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in een opslagplaats opslaan van gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.28 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per opslagplaats de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de maximale opslagcapaciteit in kilogrammen;

    • b. de hoeveelheid stoffen in kilogrammen die per ADR-klasse ten hoogste wordt opgeslagen;

    • c. een aanduiding van de stoffen die worden opgeslagen en de eigenschappen van die stoffen en een aanduiding of stoffen van verpakkingsgroep I worden opgeslagen;

    • d. de hoeveelheid stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, in kilogrammen, die ten hoogste per categorie wordt opgeslagen;

    • e. het beschermingsniveau volgens PGS 15;

    • f. de oppervlakte in vierkante meters van de opslagplaats;

    • g. een beschrijving van de brandbeveiligingsinstallatie en het daarvoor opgestelde uitgangspuntendocument volgens PGS 15;

    • h. een aanduiding of de gevaarlijke stoffen wel of niet gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger worden opgeslagen;

    • i. de coördinaten van de opslagplaats, tenzij onderdeel l of m van toepassing is;

    • j. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 15;

    • k. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a;

    • l. als het gaat om het opslaan van meer dan 1.500 l giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2 of meer dan 1.500 l tot vloeistof verdichte gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, in gasflessen, bedoeld in artikel 3.28, aanhef en onder a of g, van het Besluit activiteiten leefomgeving: de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder b en c;

    • m. als het gaat om het opslaan van 10.000 kg of meer in totaal van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bedoeld in artikel 3.28, aanhef en onder h, van dat besluit, voor zover brandbare gevaarlijke stoffen met fluor-, chloor-, broom-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen worden opgeslagen, of zowel brandbare gevaarlijke stoffen als gevaarlijke stoffen met die verbindingen worden opgeslagen, en voor zover het gaat om:

      • 1°. een opslagplaats met een oppervlakte van meer dan 100 m2; of

      • 2°. verpakkingseenheden van meer dan 100 kg met een stof van ADR-klasse 6.1, van verpakkingsgroep I, die in de open lucht worden gelost of geladen:

        de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder b en c; en

    • n. als het gaat om het opslaan van gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 8.

  • 2 Het eerste lid, onder m, is niet van toepassing als het gaat om:

    • a. het opslaan van ten hoogste 30.000 kg per opslagplaats, voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger; of

    • b. een geval waarvoor afstanden zijn vastgesteld in tabel B.3 van bijlage VII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 7.41. (milieubelastende activiteit: vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan, herverpakken of bewerken van vuurwerk of van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het gewicht van het vuurwerk, de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en de andere stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 1 in kilogrammen, onderscheiden naar ADR-klasse en compatibiliteitsgroep als bedoeld in de ADR en aangegeven met de letters A tot en met J, K tot en met N of S, dat ten hoogste wordt opgeslagen in elke bewaarplaats en bufferbewaarplaats voor vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

    • b. de coördinaten van de ruimte, bedoeld in artikel 4.1031, tweede lid, van dat besluit en elke bewaarplaats en bufferbewaarplaats voor vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

    • c. de grootte van de deuropening in vierkante meters van elke bewaarplaats en bufferbewaarplaats voor vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

    • d. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a;

    • e. als de aanvraag betrekking heeft op het opslaan van vuurwerk van categorie F4: de hoeveelheid NEM in kilogrammen; en

    • f. als de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van vuurwerk van categorie F4 of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik:

      • 1°. de namen van degenen door wie of onder toezicht van wie activiteiten met dat vuurwerk of die pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden verricht;

      • 2°. gegevens over de vakbekwaamheid van het personeel dat werkzaamheden met dat vuurwerk of die pyrotechnische artikelen verricht; en

      • 3°. een uitgangspuntendocument voor brandbeveiligingsinstallaties, waarin alle bouwkundige, organisatorische en installatietechnische eisen voor de met sprinklers te beveiligen ruimten en locaties zijn beschreven, dat voldoet aan Memorandum 60 van het Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid en dat is beoordeeld en goedgekeurd door een inspectie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 als type A voor dat memorandum.

  • 2 Voor het bepalen van het gewicht van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in:

    • a. een bufferbewaarplaats wordt uitgegaan van het vuurwerk en de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik met omhulsel en verpakking, maar zonder de transportverpakking, bedoeld in de ADR; en

    • b. een bewaarplaats wordt uitgegaan van het vuurwerk en de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik met omhulsel en verpakking en met de transportverpakking, bedoeld in de ADR.

Artikel 7.42. (milieubelastende activiteit: ontplofbare stoffen voor civiel gebruik)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1, bedoeld in artikel 3.34 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per opslagplaats de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de coördinaten van:

    • 1°. het brandcompartiment voor het opslaan van zwart kruit van ADR-klasse 1.1 of rookzwak kruit van ADR-klasse 1.3;

    • 2°. de opslagplaats voor noodsignalen van ADR-klasse 1.3 of 1.4;

    • 3°. de opslagplaats voor munitiepatronen of hagelpatronen voor vuurwapens van ADR-klasse 1.4;

    • 4°. de opslagplaats voor patronen voor schiethamers van ADR-klasse 1.4; en

    • 5°. de opslagplaats voor andere ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1;

  • b. het type ontplofbare stoffen en de hoeveelheid in kilogrammen die ten hoogste wordt opgeslagen;

  • c. gegevens over de dikte van het metselwerk of beton in centimeters van de onderdelen van het bouwwerk die grenzen aan de buitenlucht en waarin de ontplofbare stoffen worden opgeslagen;

  • d. een aanduiding of het gaat om ADR-klasse 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 of 1.6 per ontplofbare stof die wordt opgeslagen;

  • e. de hoeveelheid NEM in kilogrammen;

  • f. als het gaat om het opslaan van gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 1.1, 1.3 of 1.4: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 32; en

  • g. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

Artikel 7.43. (milieubelastende activiteit: vaste minerale anorganische meststoffen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van vaste minerale anorganische meststoffen, bedoeld in artikel 3.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per opslagplaats de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de coördinaten;

  • b. de opslagcapaciteit in kilogrammen;

  • c. de meststoffengroep, bedoeld in PGS 7, van de vaste minerale anorganische meststoffen die worden opgeslagen;

  • d. de hoeveelheid in kilogrammen vaste minerale anorganische meststoffen per meststoffengroep, bedoeld in PGS 7, die wordt opgeslagen;

  • e. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan PGS 7; en

  • f. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

Artikel 7.44. (milieubelastende activiteit: bedrijfsafval of gevaarlijk afval)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten met bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voorafgaand aan de inzameling of afgifte van deze afvalstoffen, bedoeld in de artikelen 3.39 en 3.40 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.26, onder a tot en met e, verstrekt.

Artikel 7.45. (milieubelastende activiteit: op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen buiten stortplaatsen)

  • 2 Als het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen kan worden aangemerkt als het verwijderen van afvalstoffen, worden bij de aanvraag ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de kwaliteit van de bodem op de locatie waar het op of in de bodem brengen van afvalstoffen plaatsvindt;

    • b. de bodemkundige gesteldheid en geohydrologische omstandigheden op de locatie waar het op of in de bodem brengen van afvalstoffen plaatsvindt, waaronder ten minste gegevens over:

      • 1°. de gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand, vastgesteld met metingen verricht volgens NEN 5766 op de 14e en 28e van elke maand, gedurende een periode van ten minste een jaar voorafgaand aan de aanvraag;

      • 2°. de grondwaterstroming; en

      • 3°. de doorlatendheid in meters per etmaal, dikte in meters, samenstelling en zetting van de bodemlagen;

    • c. een beschrijving van het beheer van de afvalstoffen die op of in de bodem zijn gebracht en van de maatregelen of voorzieningen ter bescherming van het milieu die worden getroffen na beëindiging van het op of in de bodem brengen; en

    • d. een exploitatieplan en een controleplan die ten minste de volgende gegevens bevatten:

      • 1°. een beschrijving van de structuur van de onderneming en de organisatie;

      • 2°. de aard, samenstelling, hoeveelheid in tonnen, herkomst en wijze van registratie van de afvalstoffen;

      • 3°. per handeling en per afvalstof: de maximale opslagcapaciteit in tonnen en de verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar; en

      • 4°. een beschrijving van de procedures van acceptatie van afvalstoffen en van de administratieve organisatie en interne controle.

Artikel 7.46. (lozingsactiviteit: op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen buiten stortplaatsen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 3.40c, derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.47. (milieubelastende activiteit: verbranden van afvalstoffen anders dan in een ippc-installatie)

  • 2 Als paragraaf 4.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is, worden bij de aanvraag ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om ervoor te zorgen dat:

      • 1°. de installatie zo wordt ontworpen, uitgerust, onderhouden en geëxploiteerd dat wordt voldaan aan paragraaf 4.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de afvalcategorieën die worden verbrand of meeverbrand;

      • 2°. de warmte die wordt opgewekt bij het verbrandings- en meeverbrandingsproces zoveel mogelijk wordt gebruikt voor het produceren van warmte, stoom of elektriciteit; en

      • 3°. het ontstaan van residuen en de schadelijkheid ervan zoveel mogelijk worden beperkt en residuen die ontstaan worden gerecycled;

    • b. een beschrijving van de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden; en

    • c. een beschrijving van de structuur van de onderneming en de organisatie.

Artikel 7.48. (lozingsactiviteit: verbranden van afvalstoffen anders dan in een ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in een andere milieubelastende installatie of buiten een installatie, bedoeld in artikel 3.40e, derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.49. (milieubelastende activiteit: zuiveringsvoorziening voor ingezameld of afgegeven afvalwater)

  • 3 Bij de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van het afvalwater dat wordt ingenomen;

    • b. een beschrijving van de aanpak van het verwerken van het ingenomen afvalwater;

    • c. een riooltekening;

    • d. de ontwerpcapaciteit van het zuiveringtechnisch werk in inwonerequivalenten;

    • e. het gemiddelde lozingsdebiet in kubieke meters per dag;

    • f. de maximale hydraulische aanvoer in kubieke meters per uur;

    • g. de samenstelling van het te lozen afvalwater;

    • h. de ligging van de geuremissiepunten; en

    • i. als de drempelwaarden van bijlage 2 bij het rapport Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen worden overschreden: de resultaten van een milieurisicoanalyse.

Artikel 7.50. (lozingsactiviteit: zuiveringsvoorziening voor ingezameld of afgegeven afvalwater)

Artikel 7.51. (milieubelastende activiteit: oppervlaktebehandeling met oplosmiddelen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van stoffen, voorwerpen of producten met organische oplosmiddelen, bedoeld in de artikelen 3.44 en 3.45, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.52. (lozingsactiviteit: oppervlaktebehandeling met oplosmiddelen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van stoffen, voorwerpen of producten met organische oplosmiddelen, bedoeld in artikel 3.45, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.53. (milieubelastende activiteit: afvangen kooldioxide voor ondergrondse opslag)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag, bedoeld in de artikelen 3.47 en 3.48, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.53a. (milieubelastende activiteit: op of in de bodem brengen van zuiveringsslib)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib afkomstig van zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk of stedelijk afvalwater, bedoeld in artikel 3.48b van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de aard, samenstelling, hoeveelheid in tonnen, herkomst en wijze van registratie van het zuiveringsslib; en

  • b. een beschrijving van de procedures van acceptatie van zuiveringsslib en van de administratieve organisatie en interne controle.

Artikel 7.53b. (milieubelastende activiteit: opslaan, zeven, mechanisch ontwateren of samenvoegen van grond of baggerspecie)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan, zeven, mechanisch ontwateren of samenvoegen van grond van de kwaliteitsklasse matig verontreinigd of sterk verontreinigd, baggerspecie van de kwaliteitsklasse sterk verontreinigd of grond of baggerspecie die niet beschikt over een milieuverklaring bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48k, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.26, verstrekt.

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. als grond of baggerspecie die beschikt over een milieuverklaring bodemkwaliteit wordt opgeslagen: een aanduiding van de kwaliteitsklassen, bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit, van de partij grond of partij baggerspecie;

    • b. een aanduiding of verschillende partijen grond of verschillende partijen baggerspecie worden samengevoegd; en

    • c. als verschillende partijen grond of verschillende partijen baggerspecie worden samengevoegd:

      • 1°. een aanduiding of dit gebeurt tot een partij die groter is dan 25 m3;

      • 2°. een aanduiding van de kwaliteitsklassen, bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit, van de partijen, tenzij partijen die niet beschikken over een milieuverklaring bodemkwaliteit worden samengevoegd; en

      • 3°. het volume van de samengevoegde partij in kubieke meters.

Artikel 7.53c. (lozingsactiviteit: opslaan, zeven, mechanisch ontwateren of samenvoegen van grond of baggerspecie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan, zeven, mechanisch ontwateren of samenvoegen van grond van de kwaliteitsklasse matig verontreinigd of sterk verontreinigd, baggerspecie van de kwaliteitsklasse sterk verontreinigd of grond of baggerspecie die niet beschikt over een milieuverklaring bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48k, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h, verstrekt.

Artikel 7.53d. (lozingsactiviteit: opvullen diepe plas)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het brengen van grond of baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om het opvullen van een diepe plas voor het bevorderen van de natuurwaarde of recreatieve waarde van de diepe plas, het ontwikkelen tot landbodem voor het verwezenlijken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden of recreatieterreinen of het stabiliseren van wanden, bedoeld in artikel 3.48p van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de locatie waarop de activiteit wordt verricht en een situatietekening waarop is aangegeven:

    • 1°. de locatie met een legenda en een noordpijl; en

    • 2°. de omgeving van de locatie;

  • b. een bovenaanzicht en een dwarsdoorsnede van de locatie op een schaal van ten minste 1:10.000;

  • c. een aanduiding van de beoogde:

    • 1°. hoeveelheid in kubieke meters, kwaliteit en herkomst van de grond en baggerspecie die worden toegepast in het oppervlaktewaterlichaam en in de afdeklaag;

    • 2°. dikte van de afdeklaag in meters;

    • 3°. diepte, oppervlakte, chemische en ecologische kwaliteit en het beoogde volume van het oppervlaktewaterlichaam na beëindiging van de activiteit of een fase, als de activiteit gefaseerd wordt verricht; en

    • 4°. datum en het beoogde tijdstip van het begin van de activiteit of de fases, als de activiteit gefaseerd wordt verricht, en de verwachte duur ervan;

  • d. de vermelding van de functionele toepassing in het kader waarvan de grond en baggerspecie wordt toegepast en een onderbouwing van de functionaliteit van de toepassing;

  • e. de dimensionering van de functionele toepassing in het kader waarvan de grond en baggerspecie wordt toegepast;

  • f. een beschrijving van de inrichting en de maatschappelijke functie van de locatie na de opvulling van het oppervlaktewaterlichaam;

  • g. een beschrijving van de gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam en de gevolgen voor de openbare drinkwatervoorziening;

  • h. een beschrijving van de procedures en van de criteria voor acceptatie van grond en baggerspecie en van de administratieve organisatie en interne controle;

  • i. een rapportage met een weergave van een verricht hydrologisch en geohydrologisch onderzoek naar de gevolgen van de activiteit;

  • j. een beschrijving van de wijze waarop tijdens en na afronding van de activiteit of een fase, als de activiteit gefaseerd wordt verricht, wordt gecontroleerd:

    • 1°. op het bereiken van de doelen, bedoeld onder c;

    • 2°. op verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam of de omgeving van de locatie;

    • 3°. op de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam; en

    • 4°. op de instandhouding van de afdeklaag;

  • k. een beschrijving van de wijze waarop is gewaarborgd dat corrigerende maatregelen worden getroffen als de controles, bedoeld onder j, daartoe aanleiding geven; en

  • l. een aanduiding en onderbouwing van het type diepe plas, zowel voor als na de opvulling van het oppervlaktewaterlichaam.

§ 7.2.3.4. Complexe bedrijven

Artikel 7.54. (milieubelastende activiteit: exploiteren van een Seveso-inrichting)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de naam en functie van de bestuurder van de Seveso-inrichting, als dat een ander is dan degene die de activiteit verricht;

    • b. de gegevens die nodig zijn om de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, en de categorie van die gevaarlijke stoffen te identificeren die in de Seveso-inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn;

    • c. een lijst met de hoeveelheid in kilogrammen, aard en fysische vormen van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, die aanwezig zijn of kunnen zijn in de Seveso-inrichting;

    • d. een beschrijving van de activiteiten die in de Seveso-inrichting worden verricht;

    • e. informatie over de directe omgeving van de Seveso-inrichting en de factoren die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of die de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken, met gegevens over inrichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Seveso-richtlijn, milieubelastende activiteiten waarop deze paragraaf niet van toepassing is en gebieden en ontwikkelingen die de bron kunnen zijn van of het risico of de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen vergroten;

    • f. voor de beoordeling of het risico op een zwaar ongeval of de gevolgen daarvan groter kunnen zijn door de geografische situatie of de ligging van de Seveso-inrichting ten opzichte van andere Seveso-inrichtingen, voor gevaarlijke stoffen die behoren tot de categorie ontplofbare stoffen, ontvlambare gassen, ontvlambare aerosolen of ontvlambare vloeistoffen, bedoeld in bijlage I, deel 1, bij de Seveso-richtlijn:

      • 1°. het grootste insluitsysteem en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in kilogrammen die ten hoogste daarin aanwezig kan zijn;

      • 2°. de betrokken gevaarlijke stoffen en de categorieën waartoe deze behoren;

      • 3°. de plaats van het insluitsysteem in de Seveso-inrichting; en

      • 4°. de druk in kilopascal en de temperatuur in graden Celsius van de betrokken gevaarlijke stoffen in het insluitsysteem;

    • g. een beschrijving van de passende maatregelen die worden getroffen ter bescherming van een Natura 2000-gebied dat in de nabijheid van de Seveso-inrichting is gelegen; en

    • h. als het gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een hogedrempelinrichting: het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 4.14 van het Besluit activiteiten leefomgeving, en de gegevens en bescheiden die het veiligheidsrapport moet bevatten op grond van de artikelen 4.14 tot en met 4.17 van dat besluit.

Artikel 7.55. (lozingsactiviteit: exploiteren van een Seveso-inrichting)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een Seveso-inrichting, bedoeld in artikel 3.51, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.56. (milieubelastende activiteit: grootschalige energieopwekking)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook gegevens en bescheiden verstrekt die duidelijk maken of het afvangen en comprimeren van kooldioxide en het transporteren daarvan naar een geschikte opslaglocatie in technisch en economisch opzicht haalbaar zijn.

Artikel 7.57. (lozingsactiviteit: grootschalige energieopwekking)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het stoken, bedoeld in artikel 3.55, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.58. (milieubelastende activiteit: raffinaderij)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het raffineren van aardolie en gas, bedoeld in de artikelen 3.57 en 3.58, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.59. (lozingsactiviteit: raffinaderij)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het raffineren van aardolie en gas, bedoeld in artikel 3.58, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.60. (milieubelastende activiteit: maken van cokes)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van cokes, bedoeld in de artikelen 3.60 en 3.61, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.61. (lozingsactiviteit: maken van cokes)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van cokes, bedoeld in artikel 3.61, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.62. (milieubelastende activiteit: vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen, het briketteren of walsen van steenkool of bruinkool of het maken van steenkoolproducten of vaste rookvrije brandstof, bedoeld in de artikelen 3.63, eerste lid, en 3.64, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.63. (lozingsactiviteit: vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen, het briketteren of walsen van steenkool of bruinkool of het maken van steenkoolproducten of vaste rookvrije brandstof, bedoeld in artikel 3.64, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.64. (milieubelastende activiteit: basismetaal)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het roosten of sinteren van ertsen, het maken van ijzer of staal, het verwerken, smelten of gieten van ferrometalen of het winnen van ruwe non-ferrometalen, bedoeld in de artikelen 3.66, eerste lid, en 3.67, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.65. (lozingsactiviteit: basismetaal)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het roosten of sinteren van ertsen, het maken van ijzer of staal, het verwerken, smelten of gieten van ferrometalen of het winnen van ruwe non-ferrometalen, bedoeld in artikel 3.67, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.66. (milieubelastende activiteit: complexe minerale industrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het maken van cement, cementklinkers, ongebluste kalk of magnesiumoxide, het winnen van asbest of het maken van asbestproducten, het maken van glas, met inbegrip van het maken van glasvezels, het smelten van minerale stoffen, het maken van mineraalvezels, glazuren of emailles of het maken van koolstof of elektrografiet, bedoeld in de artikelen 3.69, eerste lid, en 3.70, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.67. (lozingsactiviteit: complexe minerale industrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het maken van cement, cementklinkers, ongebluste kalk of magnesiumoxide, het winnen van asbest, het maken van asbestproducten, het maken van glas, met inbegrip van het maken van glasvezels, het smelten van minerale stoffen, het maken van mineraalvezels, glazuren of emailles of het maken van koolstof of elektrografiet, bedoeld in de artikel 3.70, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.68. (milieubelastende activiteit: basischemie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van organisch-chemische producten, anorganisch-chemische producten, fosfaathoudende, stikstofhoudende of kaliumhoudende meststoffen, producten voor gewasbescherming, biociden, farmaceutische producten of explosieven, bedoeld in de artikelen 3.72, eerste lid, en 3.73, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.69. (lozingsactiviteit: basischemie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van organisch-chemische producten, anorganisch-chemische producten, fosfaathoudende, stikstofhoudende of kaliumhoudende meststoffen, producten voor gewasbescherming, biociden, farmaceutische producten of explosieven, bedoeld in artikel 3.73, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.70. (milieubelastende activiteit: complexe papierindustrie, houtindustrie en textielindustrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van papierpulp, papier, karton of oriented strand board, spaanplaat of vezelplaat van hout of het voorbehandelen of verven van textielvezels of textiel, bedoeld in de artikelen 3.75, eerste lid, en 3.76, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.71. (lozingsactiviteit: complexe papierindustrie, houtindustrie en textielindustrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van papierpulp, papier, karton of oriented strand board, spaanplaat of vezelplaat van hout of het voorbehandelen of verven van textielvezels of textiel, bedoeld in artikel 3.76, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.72. (milieubelastende activiteit: afvalbeheer)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of nuttig toepassen van gevaarlijke of ongevaarlijke afvalstoffen, het tijdelijk opslaan van gevaarlijke afvalstoffen of het ondergronds opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in de artikelen 3.78 en 3.79, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in de artikelen 7.26 en 7.27, verstrekt.

  • 2 Bij de aanvraag wordt ook een beschrijving verstrekt van de structuur van de onderneming en de organisatie.

Artikel 7.73. (lozingsactiviteit: afvalbeheer)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of nuttig toepassen van gevaarlijke of ongevaarlijke afvalstoffen, het tijdelijk opslaan van gevaarlijke afvalstoffen of het ondergronds opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 3.79, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.74. (milieubelastende activiteit: kadavers en dierlijk afval)

  • 2 Bij de aanvraag wordt ook een beschrijving verstrekt van de structuur van de onderneming en de organisatie.

Artikel 7.75. (lozingsactiviteit: kadavers en dierlijk afval)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor de destructie of het verwerken van kadavers en dierlijk afval, bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.76. (milieubelastende activiteit: stortplaats algemeen)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de maximale stortcapaciteit in tonnen;

    • b. de kwaliteit van de bodem op de locatie waar het storten plaatsvindt;

    • c. de bodemkundige gesteldheid en geohydrologische omstandigheden op de locatie waar het storten plaatsvindt, waaronder ten minste gegevens over:

      • 1°. de gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand, vastgesteld met metingen verricht volgens NEN 5766 op de 14e en 28e van elke maand, gedurende een periode van ten minste een jaar voorafgaand aan de aanvraag;

      • 2°. de grondwaterstroming; en

      • 3°. de doorlatendheid in meters per etmaal, dikte in meters, samenstelling en zetting van de bodemlagen;

    • d. een beschrijving van de nadelige gevolgen voor het milieu en de aard, omvang en duur daarvan die de locatie waar het storten plaatsvindt naar verwachting kan veroorzaken na beëindiging van het storten van afvalstoffen;

    • e. een beschrijving van het beheer van de gestorte afvalstoffen en van de maatregelen of voorzieningen ter bescherming van het milieu die worden getroffen na beëindiging van het storten;

    • f. een exploitatieplan en een controleplan die ten minste de volgende gegevens bevatten:

      • 1°. een beschrijving van de milieubelastende activiteiten die worden verricht en de installaties;

      • 2°. een beschrijving van de grondstoffen en hulpmaterialen, andere stoffen en energie die worden gebruikt of gegenereerd;

      • 3°. een beschrijving van de structuur van de onderneming en de organisatie;

      • 4°. de aard, samenstelling, hoeveelheid in tonnen, herkomst en wijze van registratie van de afvalstoffen;

      • 5°. per handeling en per afvalstof: de maximale opslagcapaciteit in tonnen en de verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar;

      • 6°. een beschrijving van de procedures van acceptatie van afvalstoffen en van de administratieve organisatie en interne controle; en

      • 7°. de capaciteit van de stortplaats;

    • g. als het gaat om het storten van afvalstoffen in de diepe ondergrond: een veiligheidsbeoordeling die voldoet aan onderdeel 2.5 van de bijlage bij Beschikking (EG) 2003/33 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn (EG) 1999/31 betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG 2003, L 11);

    • h. als de aanvrager om de omgevingsvergunning een ander is dan degene die de stortplaats exploiteert of gaat exploiteren: de naam en het adres van degene die de stortplaats exploiteert of gaat exploiteren; en

    • i. als het gaat om een stortplaats waar niet alleen baggerspecie wordt gestort: bewijs dat financiële zekerheid is of wordt gesteld voor het nakomen van verplichtingen die gaan gelden op grond van de omgevingsvergunning over de bovenafdichting van de stortplaats.

Artikel 7.77. (milieubelastende activiteit: stortplaats baggerspecie)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het storten van afvalstoffen, bedoeld in de artikelen 3.84, eerste lid, onder a of b, en 3.85, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden, voor zover alleen baggerspecie wordt gestort en de installatie niet ligt in een oppervlaktewaterlichaam, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. over de immissie van verontreiniging in het grondwater:

      • 1°. een aanduiding of in het poriënwater voor een stof de standaardwaarde, bedoeld in bijlage XVIIIa bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt overschreden;

      • 2°. als voor een stof die standaardwaarde wordt overschreden: een aanduiding of de toelaatbare flux, bedoeld in bijlage XVIIIg, voor die stof wordt overschreden;

      • 3°. als voor een stof die toelaatbare flux wordt overschreden:

      • 4°. als voor een stof die standaardwaarde wordt overschreden buiten het toelaatbaar beïnvloede gebied: gegevens over het direct buiten het toelaatbaar beïnvloede gebied optreden van een natuurlijke en effectieve geohydrologische isolatie; en

      • 5°. als voor een stof die standaardwaarde niet wordt overschreden buiten het toelaatbaar beïnvloed gebied: gegevens waaruit blijkt dat het niet overschrijden van de standaardwaarde alleen het gevolg is van verdunning door locatiespecifieke omstandigheden;

    • b. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.62c van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die worden getroffen om verspreiding van verontreinigende stoffen buiten de stortplaats te voorkomen of te beperken en om te voorkomen dat de standaardwaarde voor een stof wordt overschreden buiten het toelaatbaar beïnvloede gebied;

    • c. een onderbouwing van de effectiviteit van de maatregelen, bedoeld onder b;

    • d. een beschrijving van de aanleg, het in werking stellen en het onderhoud van het geohydrologisch isolatiesysteem, bedoeld in artikel 8.62c, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en het controlesysteem, bedoeld in artikel 8.62g van dat besluit, als dat in de directe nabijheid van de stortplaats wordt aangelegd; en

    • e. bewijs dat financiële zekerheid is of wordt gesteld voor het nakomen van verplichtingen die gaan gelden op grond van de omgevingsvergunning over het aanbrengen van een geohydrologisch isolatiesysteem of een afdeklaag.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, worden bepaald volgens bijlage XVIIIf en berekend met een methode waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd.

Artikel 7.78. (lozingsactiviteit: stortplaats)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het storten van afvalstoffen, bedoeld in artikel 3.85, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.79. (milieubelastende activiteit: winningsafvalvoorziening)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een winningsafvalbeheersplan als bedoeld in artikel 5 van de richtlijn winningsafval;

    • b. bewijs dat de winningsafvalvoorziening geschikt is gelegen, in het bijzonder gelet op verplichtingen voor beschermde gebieden en geologische, hydrologische en hydrogeologische, seismische en geotechnische factoren;

    • c. bewijs dat de winningsafvalvoorziening zo is ontworpen dat wordt voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden om:

      • 1°. verontreiniging van bodem, lucht, oppervlaktewaterlichamen of grondwater te voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met de kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn;

      • 2°. zeker te stellen dat verontreinigd water en percolaat op doelmatige wijze kunnen worden verzameld; en

      • 3°. erosie door water of wind wordt tegengegaan voor zover dat technisch mogelijk en economisch haalbaar is;

    • d. bewijs dat de winningsafvalvoorziening passend is gebouwd, wordt beheerd en onderhouden om:

      • 1°. de fysische stabiliteit te verzekeren;

      • 2°. verontreiniging of besmetting van bodem, lucht, oppervlaktewaterlichamen of grondwater te voorkomen; en

      • 3°. schade aan het landschap zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;

    • e. ontwerpen en regelingen voor:

      • 1°. periodieke monitoring en inspectie van de winningsafvalvoorziening door personen die beschikken over de daarvoor benodigde vakbekwaamheid; en

      • 2°. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen als de resultaten van de monitoring en inspectie wijzen op instabiliteit of verontreiniging van water of bodem;

    • f. regelingen voor:

      • 1°. de rehabilitatie en sluiting van de winningsafvalvoorziening; en

      • 2°. de fase na sluiting van de winningsafvalvoorziening;

    • g. bewijs dat in het ontwerp en bij de bouw van een winningsafvalvoorziening van categorie A rekening is gehouden met de noodzakelijke voorwaarden om een zwaar ongeval te voorkomen en de nadelige gevolgen van een dergelijk ongeval voor de gezondheid of het milieu te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken;

    • h. een beschrijving van de structuur van de onderneming en de organisatie; en

    • i. bewijs dat financiële zekerheid is of wordt gesteld voor het nakomen van verplichtingen die gaan gelden op grond van de omgevingsvergunning en dat het bedrag waarvoor de zekerheid in stand wordt gehouden, is berekend overeenkomstig beschikking nr. 2009/335/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 april 2009 inzake technische richtsnoeren voor het stellen van de financiële zekerheid overeenkomstig Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (PbEU 2006, L 102/15).

Artikel 7.80. (lozingsactiviteit: winningsafvalvoorziening)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten of verzamelen van winningsafvalstoffen, bedoeld in artikel 3.85, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.81. (milieubelastende activiteit: verbranden van afvalstoffen in een ippc-installatie)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om ervoor te zorgen dat:

      • 1°. de installatie zo wordt ontworpen, uitgerust, onderhouden en geëxploiteerd dat wordt voldaan aan paragraaf 4.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de afvalcategorieën die worden verbrand of meeverbrand;

      • 2°. de warmte die wordt opgewekt bij het verbrandings- en meeverbrandingsproces zoveel mogelijk wordt gebruikt voor het produceren van warmte, stoom of elektriciteit; en

      • 3°. het ontstaan van residuen en de schadelijkheid ervan zoveel mogelijk worden beperkt en residuen die ontstaan worden gerecycled;

    • b. een beschrijving van de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden; en

    • c. een beschrijving van de structuur van de onderneming en de organisatie.

Artikel 7.82. (lozingsactiviteit: verbranden van afvalstoffen in een ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of het nuttig toepassen van afvalstoffen in een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in artikel 3.88, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.83. (milieubelastende activiteit: grootschalige mestverwerking)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het behandelen van dierlijke meststoffen, bedoeld in de artikelen 3.90 en 3.91, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.84. (lozingsactiviteit: grootschalige mestverwerking)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het behandelen van dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 3.91, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

§ 7.2.3.5. Nutssector en industrie

Artikel 7.85. (lozingsactiviteit: drinkwaterbedrijf)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het bewerken van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening, bedoeld in de artikelen 3.93, eerste lid, en 3.94, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h, j en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.86. (milieubelastende activiteit: behandelen, regelen en meten van aardgas)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de ontwerpcapaciteit in normaal kubieke meters per uur en de werkdruk in kilopascal aan de inlaatzijde van de installatie; en

    • b. de opstelling van de installatie.

Artikel 7.87. (milieubelastende activiteit: metaalproductenindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in artikel 3.104, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.88. (lozingsactiviteit: metaalproductenindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in artikel 3.104, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.89. (milieubelastende activiteit: metaalproductenindustrie, overige activiteiten)

  • 2 Bij de aanvraag wordt ook een aanduiding verstrekt van de metalen die worden verwerkt.

  • 3 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van metaallagen met een cyanidehoudend bad met een inhoud van ten minste 100 l of voor het behandelen van het oppervlak van metalen met een bad met een inhoud van ten minste 1 m3 vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1 of vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, bedoeld in artikel 3.105, aanhef en onder d of e, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, verstrekt.

Artikel 7.90. (milieubelastende activiteit: metaalproductenindustrie, andere milieubelastende installatie)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de metalen die worden verwerkt; en

    • b. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen.

Artikel 7.91. (milieubelastende activiteit: metaalproductenindustrie, andere milieubelastende installatie en productieoppervlakte ten minste 2.000 m2)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de metalen die worden verwerkt;

    • b. een aanduiding van de aard en omvang van de geluidemissies en geluidimmissies die door de activiteit worden veroorzaakt;

    • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om geluidemissies te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken; en

    • d. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen.

Artikel 7.92. (lozingsactiviteit: metaalproductenindustrie, lozen van koelwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW afkomstig van het verwerken van metalen, het op metaal aanbrengen van deklagen of conversielagen, het behandelen van het oppervlak van metalen, het harden en gloeien van metalen, het diffunderen van stoffen in het metaaloppervlak of het maken van producten van metaal, bedoeld in de artikelen 3.103, onder b tot en met f, en 3.108 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.24, verstrekt.

Artikel 7.93. (milieubelastende activiteit: minerale productenindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van keramische producten door verhitting, bedoeld in artikel 3.112, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.94. (lozingsactiviteit: minerale productenindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van keramische producten door verhitting, bedoeld in artikel 3.112, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.95. (milieubelastende activiteit: minerale productenindustrie, asfalt, asfaltproducten, kalkzandsteen en cellenbeton)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken van asfalt, asfaltproducten, kalkzandsteen of cellenbeton, bedoeld in artikel 3.113 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.96. (milieubelastende activiteit: minerale producten industrie, andere milieubelastende installatie voor keramische producten)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de materialen die worden verwerkt;

    • b. als steen mechanisch wordt bewerkt: een opsomming van de steensoorten die worden bewerkt; en

    • c. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen.

Artikel 7.97. (milieubelastende activiteit: minerale productenindustrie, andere milieubelastende installatie overig)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het breken, malen, zeven of drogen van mergel, zand, grind, kalk, steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan, het winnen van steen, mergel, zand, grind of kalk of het maken van betonmortel of producten van betonmortel, bedoeld in artikel 3.115 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27a, onder a en b, verstrekt.

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de materialen die worden verwerkt;

    • b. als steen mechanisch wordt bewerkt: een opsomming van de steensoorten die worden bewerkt;

    • c. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen;

    • d. een aanduiding van de aard en omvang van de geluidemissies en geluidimmissies die door de activiteit worden veroorzaakt; en

    • e. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om geluidemissies te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.98. (milieubelastende activiteit: chemische productenindustrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen, het vullen van spuitbussen met drijfgassen, het maken van vloeibare biobrandstof of het maken van vloeibare gassen uit de buitenlucht, bedoeld in artikel 3.119, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.99. (lozingsactiviteit: chemische productenindustrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen, het vullen van spuitbussen met drijfgassen, het maken van vloeibare biobrandstof of het maken van vloeibare gassen uit de buitenlucht, bedoeld in artikel 3.119, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.100. (milieubelastende activiteit: papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het looien van huiden of het conserveren van hout of houtproducten, bedoeld in artikel 3.123, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.101. (lozingsactiviteit: papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het looien van huiden of het conserveren van hout of houtproducten, bedoeld in artikel 3.123, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.102. (milieubelastende activiteit: papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie, conserveren hout)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de houtconserveringsmiddelen die worden toegepast; en

    • b. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het gebruik van houtconserveringsmiddelen te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.103. (lozingsactiviteit: papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie, conserveren hout)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het conserveren van hout of houtproducten, bedoeld in artikel 3.124, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met o, verstrekt.

Artikel 7.104. (milieubelastende activiteit: papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie, andere milieubelastende installatie)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de locaties van de lozingspunten waar op het vuilwaterriool of schoonwaterriool wordt geloosd;

    • b. de samenstelling van het afvalwater dat op het vuilwaterriool en schoonwaterriool wordt geloosd; en

    • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het ontstaan van afvalwater te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.105. (lozingsactiviteit: papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie, andere milieubelastende installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van papierstof, papier of karton, het looien van huiden of het voorbehandelen of verven van vezels of textiel, bedoeld in artikel 3.125, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.106. (milieubelastende activiteit: voedingsmiddelenindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het slachten van dieren, het bewerken of verwerken van dierlijke of plantaardige grondstoffen voor het maken van levensmiddelen of voeder of het bewerken en verwerken van alleen melk, bedoeld in artikel 3.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.107. (lozingsactiviteit: voedingsmiddelenindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het slachten van dieren, het bewerken of verwerken van dierlijke of plantaardige grondstoffen voor het maken van levensmiddelen of voeder of het bewerken en verwerken van alleen melk, bedoeld in artikel 3.129, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.108. (milieubelastende activiteit: voedingsmiddelenindustrie, andere milieubelastende installatie)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van dierlijke of plantaardige oliën en vetten, het maken van conserven van dierlijke en plantaardige producten, het maken van zuivel, het brouwen van bier of het mouten, het maken van siroop of suikerwaren, het slachten van dieren of het maken van zetmeel, vismeel, visolie of suiker, bedoeld in artikel 3.130 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27a, onder c en d, verstrekt.

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de maximale verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar;

    • b. de ligging van de geuremissiepunten; en

    • c. als in het vuilwaterriool zuurstofbindende stoffen met een jaargemiddelde vervuilingswaarde van 5.000 inwonerequivalenten of meer worden geloosd: een overzicht van de spreiding van de lozing over het jaar.

Artikel 7.109. (milieubelastende activiteit: voedingsmiddelenindustrie, voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken of bewerken van voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 3.131 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.110. (milieubelastende activiteit: rubberindustrie en kunststofindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in artikel 3.135, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.111. (lozingsactiviteit: rubberindustrie en kunststofindustrie, ippc-installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in artikel 3.135, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.25, verstrekt.

Artikel 7.112. (milieubelastende activiteit: rubberindustrie en kunststofindustrie, blazen, expanderen of schuimen van kunststof)

  • 2 Bij de aanvraag wordt ook een aanduiding verstrekt van de blaasmiddelen die worden toegepast.

Artikel 7.113. (milieubelastende activiteit: rubberindustrie en kunststofindustrie, andere milieubelastende installatie)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het behandelen van het oppervlak van kunststof met een elektrolytisch of chemisch procedé of voor het maken of behandelen van producten op basis van elastomeren, bedoeld in artikel 3.137 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in de artikelen 7.27a, onder c en d, en 7.27b, verstrekt.

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. als polyesterhars wordt verwerkt:

      • 1°. de maximale verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar; en

      • 2°. de ligging van de geuremissiepunten; en

    • b. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen.

Artikel 7.114. (lozingsactiviteit: grafische industrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW afkomstig van het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie, bedoeld in de artikelen 3.140, eerste en tweede lid, en 3.141 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.24, verstrekt.

Artikel 7.115. (milieubelastende activiteit: scheepswerven)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van metalen pleziervaartuigen met een langs de waterlijn te meten lengte van ten minste 25 m of het maken, onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen, anders dan pleziervaartuigen, bedoeld in artikel 3.145, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27a, onder c en d, verstrekt.

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. als polyesterhars wordt verwerkt:

      • 1°. de maximale verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar; en

      • 2°. de ligging van de geuremissiepunten; en

    • b. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen.

Artikel 7.116. (lozingsactiviteit: scheepswerven)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van een andere milieubelastende installatie voor het maken van metalen pleziervaartuigen met een langs de waterlijn te meten lengte van ten minste 25 m of het maken, onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen, anders dan pleziervaartuigen, bedoeld in artikel 3.145, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met o, verstrekt.

Artikel 7.117. (lozingsactiviteit: andere industrie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW afkomstig van het maken van materialen, eindproducten of halffabrikaten met een stookinstallatie, koelinstallatie of oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in de artikelen 3.148, eerste en tweede lid, en 3.149 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.24, verstrekt.

§ 7.2.3.6. Afvalbeheer

Artikel 7.118. (milieubelastende activiteit: autodemontage en tweewielerdemontagebedrijf)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van metaalschroot of autowrakken, bedoeld in artikel 3.153 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.26, verstrekt.

Artikel 7.119. (lozingsactiviteit: rubberrecyclingbedrijf en kunststofrecyclingbedrijf)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW afkomstig van het voorbehandelen van ingezameld of afgegeven rubberafval of kunststofafval voor verdere recycling, bedoeld in de artikelen 3.159 en 3.160 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.24, verstrekt.

Artikel 7.120. (milieubelastende activiteit: metaalrecyclingbedrijf)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van metaalschroot of autowrakken, bedoeld in artikel 3.164 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in de artikelen 7.26 en 7.27a, onder c en d, verstrekt.

Artikel 7.121. (milieubelastende activiteit: zuiveringtechnisch werk)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk, bedoeld in de artikelen 3.173 en 3.174 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de locaties van de lozingspunten waar op het vuilwaterriool of schoonwaterriool wordt geloosd;

  • b. de ontwerpcapaciteit van het zuiveringtechnisch werk in inwonerequivalenten;

  • c. het gemiddelde lozingsdebiet in kubieke meters per dag;

  • d. de maximale hydraulische aanvoer in kubieke meters per uur;

  • e. de resultaten van de immissietoets voor fosforverbindingen en stikstofverbindingen, uitgevoerd volgens het Handboek Immissietoets;

  • f. de ligging van de geuremissiepunten;

  • g. een overzicht van de in te nemen afvalstoffen en de te verrichten activiteiten met afvalstoffen;

  • h. per afvalstof de opslagcapaciteit en de verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar; en

  • i. een beschrijving van de procedures van acceptatie van afvalstoffen en van de administratieve organisatie en interne controle.

Artikel 7.121a. (milieubelastende activiteit: grondbank of grondreinigingsbedrijf)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bewerken van grond van de kwaliteitsklasse matig verontreinigd of sterk verontreinigd of baggerspecie van de kwaliteitsklasse sterk verontreinigd, bedoeld in artikel 3.179, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.26, verstrekt.

Artikel 7.121b. (lozingsactiviteit: grondbank of grondreinigingsbedrijf)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het bewerken van grond van de kwaliteitsklasse matig verontreinigd of sterk verontreinigd of baggerspecie van de kwaliteitsklasse sterk verontreinigd, bedoeld in artikel 3.179, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h, verstrekt.

Artikel 7.122. (milieubelastende activiteit: verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen)

  • 3 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste of tweede lid wordt ook een beschrijving verstrekt van de structuur van de onderneming en de organisatie.

Artikel 7.123. (lozingsactiviteit: verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen)

  • 2 Bij de aanvraag wordt ook een beschrijving verstrekt van de aanpak van het verwerken van het ingenomen afvalwater.

§ 7.2.3.7. Agrarische sector

Artikel 7.124. (milieubelastende activiteit: veehouderij, ippc-installatie)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een opgave van het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie als bedoeld in bijlage V dat ten hoogste zal worden gehouden;

    • b. per dierenverblijf:

      • 1°. een opgave van het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie als bedoeld in bijlage V dat ten hoogste zal worden gehouden;

      • 2°. een beschrijving van het huisvestingssysteem en van de aanvullende techniek; en

      • 3°. een beschrijving van de wijze van ventilatie;

    • c. per dierenverblijf waar landbouwhuisdieren worden gehouden waarvoor in bijlage V een emissiefactor voor geur of PM10 is vastgesteld:

      • 1°. een plattegrondtekening op schaal met de ligging van de dierenverblijven, de emissiepunten en een overzicht van ventilatoren met diameter; en

      • 2°. een doorsnedetekening met de goothoogte, de nokhoogte en de hoogte van het emissiepunt;

    • d. de lozingsroutes;

    • e. als er sprake is van het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie met een totaal volume van meer dan 3 m3: een opgave van het totaal volume van de opslagcapaciteit in kubieke meters bij een opslag van meer dan 600 m3;

    • f. als er sprake is van het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin:

      • 1°. het volume in kubieke meters en de oppervlakte van het mestbassin in vierkante meters; en

      • 2°. het totaal volume of de totale oppervlakte van de mestbassins op de locatie als het gezamenlijke volume meer is dan 2.500 m3 of de gezamenlijke oppervlakte ten minste 350 m2 is;

    • g. als er sprake is van het composteren en opslaan van groenafval met een volume van 3 m3 tot en met 600 m3: het maximale volume in kubieke meters van de opslag of het composteren;

    • h. als er sprake is van het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten: gegevens of bescheiden waaruit blijkt welke handelingen met gewasbeschermingsmiddelen worden verricht; en

    • i. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen.

Artikel 7.125. (milieubelastende activiteit: veehouderij, andere milieubelastende installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het houden van landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.124, tweede lid, verstrekt.

Artikel 7.126. (milieubelastende activiteit: bedrijf voor teelt en kweek van waterplanten en waterdieren)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een riooltekening;

    • b. de samenstelling van het afvalwater dat op het vuilwaterriool en schoonwaterriool wordt geloosd;

    • c. de bron of oorzaak van het afvalwater dat op het vuilwaterriool en schoonwaterriool wordt geloosd; en

    • d. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het ontstaan van afvalwater te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.127. (lozingsactiviteit: bedrijf voor teelt en kweek van waterplanten en waterdieren)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het kweken van consumptievis of ongewervelde waterdieren of het telen van waterplanten, bedoeld in artikel 3.222, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.128. (milieubelastende activiteit: bedrijf voor mestbehandeling)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het drogen of indampen van dierlijke meststoffen, het vergisten van dierlijke meststoffen in combinatie met afvalstoffen, het vergisten van plantaardig materiaal, het verbranden van dierlijke meststoffen of het composteren van dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 3.226, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in de artikelen 7.26, 7.27a en 7.27b, verstrekt.

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de hoeveelheid plantaardig materiaal in kubieke meters per jaar die ten hoogste wordt vergist;

    • b. de samenstelling van het afvalwater dat op het vuilwaterriool en schoonwaterriool wordt geloosd;

    • c. een riooltekening;

    • d. het debiet in kubieke meters per uur dat ten hoogste wordt geloosd;

    • e. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het ontstaan van afvalwater te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken;

    • f. als er sprake is van het vergisten van dierlijke meststoffen:

      • 1°. de maximale verwerkingscapaciteit van dierlijke meststoffen in kubieke meter per jaar;

      • 2°. de maximale opslagcapaciteit van het vergistingsgas in kubieke meter;

      • 3°. de coördinaten van:

        • i. het middelpunt van een gaszak waarin vergistingsgas wordt opgeslagen; en

        • ii. het aftappunt van een opslagtank waarin vloeibaar gemaakt vergistingsgas wordt opgeslagen;

      • 4°. de methode van bewerking en de bestemming van het vergistingsgas; en

      • 5°. de methode van stabilisatie van het digestaat; en

    • g. als sprake is van covergisting: de aard van de cosubstraten.

Artikel 7.129. (lozingsactiviteit: bedrijf voor mestbehandeling)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het drogen of indampen van dierlijke meststoffen, het vergisten van dierlijke meststoffen in combinatie met afvalstoffen, het vergisten van plantaardig materiaal, het verbranden van dierlijke meststoffen of het composteren van dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 3.226, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met o, verstrekt.

§ 7.2.3.8. Dienstverlening, onderwijs en zorg

Artikel 7.130. (lozingsactiviteit: datacentrum)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW afkomstig van het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum, bedoeld in artikel 3.236 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.24, verstrekt.

Artikel 7.131. (milieubelastende activiteit: ingeperkt gebruik genetisch gemodificeerde organismen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor ingeperkt gebruik als bedoeld in artikel 3.247 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 7.132. (milieubelastende activiteit: voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de locaties van de lozingspunten waar op het vuilwaterriool of schoonwaterriool wordt geloosd;

    • b. de samenstelling van het afvalwater dat op het vuilwaterriool en schoonwaterriool wordt geloosd;

    • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het ontstaan van afvalwater te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken; en

    • d. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om verontreiniging van de bodem te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.133. (lozingsactiviteit: voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het oefenen van brandbestrijdingstechnieken, bedoeld in artikel 3.260, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder b, d, f, h en l tot en met n, verstrekt.

§ 7.2.3.9. Transport, logistiek en ondersteuning daarvan

Artikel 7.134. (milieubelastende activiteit: brandstoffenhandel en tankopslagbedrijven)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten met gevaarlijke stoffen die worden verricht op dezelfde locatie als een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.16, 3.22, 3.25, 3.28, 3.31, 3.34 of 3.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving als bedoeld in artikel 3.269 van dat besluit, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van die milieubelastende activiteiten met gevaarlijke stoffen;

  • b. de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in liters; en

  • c. de ADR-klassen van die gevaarlijke stoffen.

Artikel 7.135. (milieubelastende activiteit: bunkerstations en andere tankplaatsen voor schepen)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bieden van gelegenheid voor het tanken van gemotoriseerde vaartuigen of drijvende werktuigen bij een bunkerstation of vanaf de wal met een vaste installatie voor het tanken, voor zover het gaat om het opslaan van meer dan 25 m3 gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3, bedoeld in de artikelen 3.272 en 3.273, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het aantal opslagtanks dat aanwezig is;

    • b. de vloeistoffen die worden opgeslagen in de opslagtanks;

    • c. de coördinaten van:

      • 1°. de zijden van het bunkerstation; en

      • 2°. het vulpunt van het bunkerstation;

    • d. de hoeveelheid in liters van de vloeistoffen die ten hoogste wordt opgeslagen in de opslagtanks; en

    • e. de doorzet in kubieke meters per jaar van de opgeslagen vloeistoffen in de opslagtanks.

  • 2 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bieden van gelegenheid voor het tanken van gemotoriseerde vaartuigen of drijvende werktuigen met LPG bij een bunkerstation of vanaf de wal met een vaste installatie voor het tanken, bedoeld in de artikelen 3.272 en 3.273, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het aantal opslagtanks voor LPG dat aanwezig is;

    • b. de coördinaten van:

      • 1°. de opslagtank voor LPG;

      • 2°. het vulpunt van de opslagtank voor LPG;

      • 3°. de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en pomp; en

      • 4°. het aansluitpunt van die leiding;

    • c. de hoeveelheid LPG in kubieke meters die ten hoogste wordt opgeslagen; en

    • d. de doorzet in kubieke meters per jaar.

  • 3 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bieden van gelegenheid voor het tanken van gemotoriseerde vaartuigen of drijvende werktuigen met LNG bij een bunkerstation of vanaf de wal met een vaste installatie voor het tanken, bedoeld in de artikelen 3.272 en 3.273, aanhef en onder c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het aantal opslagtanks voor LNG dat aanwezig is;

    • b. de coördinaten van het vulpunt van de opslagtank;

    • c. de reactietijd in seconden van de noodstopvoorziening;

    • d. een aanduiding of sprake is van ondervulling of bovenvulling;

    • e. een aanduiding of sprake is van verlading met een pomp;

    • f. de gebruikte voordruk in kilopascal; en

    • g. de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a en b.

  • 4 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bieden van gelegenheid voor het tanken van gemotoriseerde vaartuigen of drijvende werktuigen met waterstof bij een bunkerstation of vanaf de wal met een vaste installatie voor het tanken, bedoeld in de artikelen 3.272 en 3.273, aanhef en onder d, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de coördinaten van:

      • 1°. de tussenopslag, voor zover de waterstof wordt aangevoerd met een buisleiding of op de locatie wordt geproduceerd;

      • 2°. het vulpunt van de opslagtank, voor zover de waterstof wordt aangevoerd met tanks; en

      • 3°. de opslagtank;

    • b. als waterstof wordt opgeslagen: de hoeveelheid in kubieke meters die ten hoogste wordt opgeslagen; en

    • c. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

Artikel 7.137. (milieubelastende activiteit: motorrevisiebedrijf)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de aard en omvang van de geluidemissies en geluidimmissies die door de activiteit worden veroorzaakt; en

    • b. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om geluidemissies te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.139. (milieubelastende activiteit: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal – opslag steenkool en ertsen)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van stofvorming en van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

    • b. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om verontreiniging van de bodem te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken;

    • c. de locaties van de lozingspunten waar op het vuilwaterriool of schoonwaterriool wordt geloosd;

    • d. de samenstelling van het afvalwater dat op het vuilwaterriool en schoonwaterriool wordt geloosd;

    • e. de bron of oorzaak van het afvalwater dat op het vuilwaterriool en schoonwaterriool wordt geloosd; en

    • f. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het ontstaan van afvalwater te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.140. (milieubelastende activiteit: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal – opstellen en andere milieubelastende activiteiten met gevaarlijke stoffen)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.286, eerste lid, aanhef en onder b of c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per opstelplaats van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het aantal en het soort voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen dat wordt opgesteld;

    • b. de coördinaten van de opstelplaats;

    • c. de hoeveelheid stoffen in liters of kilogrammen die ten hoogste aanwezig is in de voertuigen, opleggers of aanhangers;

    • d. de ADR-klasse en de eigenschappen van de gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn in de voertuigen, opleggers of aanhangers; en

    • e. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

Artikel 7.141. (milieubelastende activiteit: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal – begassen of ontgassen van containers)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het begassen of ontgassen van containers, bedoeld in artikel 3.286, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit activiteiten leefomgeving, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de eigenschappen van de stoffen die worden gebruikt om te begassen of ontgassen;

  • b. de hoeveelheid in kubieke meters van de stoffen die worden gebruikt om te begassen of ontgassen; en

  • c. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om vrijkomende dampen op te vangen.

Artikel 7.142. (milieubelastende activiteit: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal – tanken van voertuigen met LNG of waterstof)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het aantal opslagtanks voor LNG dat aanwezig is;

    • b. de coördinaten van het vulpunt van de opslagtank;

    • c. de reactietijd in seconden van de noodstopvoorziening;

    • d. een aanduiding of sprake is van ondervulling of bovenvulling;

    • e. een aanduiding of sprake is van verlading met een pomp; en

    • f. de gebruikte voordruk in kilopascal.

  • 3 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het tanken van voertuigen of werktuigen met waterstof, bedoeld in artikel 3.286, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de coördinaten van:

      • 1°. de tussenopslag, voor zover de waterstof wordt aangevoerd met een buisleiding of op de locatie wordt geproduceerd;

      • 2°. het vulpunt van de opslagtank, voor zover de waterstof wordt aangevoerd met tanks; en

      • 3°. de opslagtank;

    • b. als waterstof wordt opgeslagen: de hoeveelheid in kubieke meters die ten hoogste wordt opgeslagen; en

    • c. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

Artikel 7.143. (milieubelastende activiteit: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal – onverpakt in bulk en in container opslaan van gevaarlijke stoffen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onverpakt in bulk opslaan van meer dan 1 kg vaste gevaarlijke stoffen of het opslaan van gevaarlijke stoffen in container, bedoeld in artikel 3.286, eerste lid, aanhef en onder g en h, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per opslagplaats de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de maximale opslagcapaciteit in kilogrammen;

  • b. de hoeveelheid stoffen in kilogrammen die per ADR-klasse ten hoogste wordt opgeslagen;

  • c. het soort verpakkingen waarin de gevaarlijke stoffen worden opgeslagen; en

  • d. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om bodemverontreiniging te voorkomen.

Artikel 7.144. (milieubelastende activiteit: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal – tijdelijk opslaan van gevaarlijke stoffen voor vervoer)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, bedoeld in artikel 3.286, eerste lid, onder i, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per opslagplaats de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het gewicht van het vuurwerk en de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen, onderscheiden naar ADR-klasse en compatibiliteitsgroep als bedoeld in de ADR en aangegeven met de letters A tot en met J, K tot en met N of S, dat ten hoogste wordt opgeslagen; en

    • b. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

  • 2 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1 door een ander dan de Nederlandse of bondgenootschappelijke krijgsmacht voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, bedoeld in artikel 3.286, eerste lid, onder j, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per opslagplaats de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het type ontplofbare stoffen en de hoeveelheid in kilogrammen die ten hoogste wordt opgeslagen;

    • b. een aanduiding of het gaat om ADR-klasse 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 of 1.6 per type ontplofbare stof die wordt opgeslagen;

    • c. de hoeveelheid NEM in kilogrammen; en

    • d. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

  • 4 Bij de aanvraag, bedoeld in het derde lid, worden per opslagplaats ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de gegevens die nodig zijn om de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, en de categorie van die gevaarlijke stoffen te identificeren die aanwezig zijn of kunnen zijn;

    • b. een lijst met de hoeveelheid in kilogrammen, aard en fysische vormen van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, die aanwezig zijn of kunnen zijn; en

    • c. de jaarlijkse doorzet in kilogrammen van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn.

Artikel 7.145. (lozingsactiviteit: opslag- en transportbedrijf, groothandel en containeroverslag)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het voor het vervoer van goederen opslaan van stoffen, bedoeld in artikel 3.286, derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder e, f, h, n, o, p en q, verstrekt.

Artikel 7.146. (milieubelastende activiteit: onderhoudswerkplaats voor vliegtuigen)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de metalen die worden verwerkt;

    • b. als polyesterhars wordt verwerkt:

      • 1°. de maximale verwerkingscapaciteit in tonnen per jaar; en

      • 2°. de ligging van de geuremissiepunten; en

    • c. als gasflessen worden gevuld met propaan of butaan: de hoeveelheid gassen in liters die ten hoogste wordt opgeslagen.

Artikel 7.147. (milieubelastende activiteit: spoorwegemplacementen)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het aantal wagons met gevaarlijke stoffen dat per jaar het spoorwegemplacement aandoet;

    • b. de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in kilogrammen die per ADR-klasse ten hoogste tegelijkertijd op het spoorwegemplacement aanwezig is; en

    • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om verontreiniging van de bodem te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.148. (milieubelastende activiteit: tankstation)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het aantal opslagtanks voor LNG dat aanwezig is;

    • b. de coördinaten van het vulpunt van de opslagtank;

    • c. de reactietijd in seconden van de noodstopvoorziening;

    • d. een aanduiding of sprake is van ondervulling of bovenvulling;

    • e. een aanduiding of sprake is van verlading met een pomp; en

    • f. de gebruikte voordruk in kilopascal.

  • 3 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bieden van gelegenheid voor het tanken van voertuigen of werktuigen met waterstof, bedoeld in de artikelen 3.296 en 3.297, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de coördinaten van:

      • 1°. de tussenopslag, voor zover de waterstof wordt aangevoerd met een buisleiding of op de locatie wordt geproduceerd;

      • 2°. het vulpunt van de opslagtank, voor zover de waterstof wordt aangevoerd met tanks; en

      • 3°. de opslagtank;

    • b. als waterstof wordt opgeslagen: de hoeveelheid in kubieke meters die ten hoogste wordt opgeslagen; en

    • c. een beschrijving van de ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder a.

Artikel 7.149. (milieubelastende activiteit: tankautoreiniging en reiniging van drukhouders en vaten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het inwendig reinigen van opslagtanks of verpakkingen waarin gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen of voertuigen, opleggers, aanhangers, tankcontainers of bulkcontainers waarin gevaarlijke stoffen zijn vervoerd, bedoeld in artikel 3.301, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.150. (lozingsactiviteit: tankautoreiniging en reiniging van drukhouders en vaten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het inwendig reinigen van opslagtanks of verpakkingen waarin gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen of voertuigen, opleggers, aanhangers, tankcontainers of bulkcontainers waarin gevaarlijke stoffen zijn vervoerd, bedoeld in artikel 3.301, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h, j en k tot en met o, verstrekt.

§ 7.2.3.10. Sport en recreatie

Artikel 7.151. (milieubelastende activiteit: autosport en motorsport, zoals crossterrein, racebaan of kartbaan)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het sporten of recreëren met voertuigen met een verbrandingsmotor in de buitenlucht, bedoeld in artikel 3.305 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om verontreiniging van de bodem te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken;

  • b. een aanduiding van de aard en omvang van de geluidemissies en geluidimmissies die door de activiteit worden veroorzaakt; en

  • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om geluidemissies te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

§ 7.2.3.11. Mijnbouw

Artikel 7.152. (milieubelastende activiteit: mijnbouw)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de capaciteit van het mijnbouwwerk die ten hoogste wordt bereikt in kubieke meters per dag;

    • b. het motorische of thermische vermogen in kilowatt van de installaties die tot het mijnbouwwerk behoren dat ten hoogste wordt bereikt;

    • c. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • d. de coördinaten van het mijnbouwwerk;

    • e. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen voor het opslaan van afvalstoffen in het mijnbouwwerk; en

    • f. de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.22a, eerste lid, onder b en c, als het gaat om het winnen, opslaan, bewerken of gereedmaken voor transport van:

      • 1°. gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse:

        • i. ontvlambare gassen, categorie 1 of 2, bedoeld in bijlage I, deel 2, bij de CLP-verordening;

        • ii. ontvlambare vloeistoffen, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 2, bij de CLP-verordening; of

        • iii. acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening;

      • 2°. ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1; of

      • 3°. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 2, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1 of 8.

§ 7.2.3.12. Defensie

Artikel 7.153. (milieubelastende activiteit: militaire zeehaven)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een militaire zeehaven, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, bedoeld in de artikelen 3.323 en 3.324, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.154. (lozingsactiviteit: militaire zeehaven)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater afkomstig van het exploiteren van een militaire zeehaven, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, bedoeld in artikel 3.324, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met h en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.155. (milieubelastende activiteit: militaire luchthaven)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een militaire luchthaven, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, bedoeld in de artikelen 3.326 en 3.327 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.27, verstrekt.

Artikel 7.156. (milieubelastende activiteit: opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen en voorwerpen op militaire objecten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan en bewerken van stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1.1 of 1.2, of meer dan 50 kg NEM in stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1.3, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoeld in de artikelen 3.331 en 3.332 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 7.157. (milieubelastende activiteit: het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen op militaire objecten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen op een schietbaan of combinatie van schietbanen waar meer dan 3.000.000 schoten per jaar worden afgevuurd, een permanente voorziening waarop ontplofbare voorwerpen uit militaire vliegtuigen worden geworpen of springterreinen, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoeld in de artikelen 3.334 en 3.335, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. informatie over de fysieke begrenzing van de locatie waarop de activiteit zal worden verricht;

  • b. informatie over het type schietbaan;

  • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om verontreiniging van de bodem te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken;

  • d. een aanduiding van de aard en omvang van de geluidemissies en geluidimmissies die door de activiteit worden veroorzaakt; en

  • e. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om geluidemissies te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.

Artikel 7.157a. (lozingsactiviteit: het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen op militaire objecten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van ontplofbare stoffen of voorwerpen afkomstig van het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, bedoeld in artikel 3.335, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. van de ontplofbare stoffen en voorwerpen die in het oppervlaktewaterlichaam worden gebracht:

    • 1°. een aanduiding van het type;

    • 2°. een aanduiding van het kaliber;

    • 3°. een indicatie van de samenstelling; en

    • 4°. de totale jaarvracht in kilogrammen; en

  • b. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam te beperken.

§ 7.2.4. Activiteiten in of bij waterstaatswerken in beheer bij het Rijk

§ 7.2.4.1. Algemeen: modules

Artikel 7.158. (toepassingsbereik)

De artikelen in deze paragraaf en artikel 7.23 zijn alleen van toepassing voor zover dat in de paragrafen 7.2.4.2 tot en met 7.2.4.8 of 7.2.5.2 tot en met 7.2.5.9 is bepaald.

Artikel 7.159. (module: waterstaatswerk in beheer bij het Rijk)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk als bedoeld in hoofdstuk 6 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een werkplan waarin wordt beschreven hoe de activiteit wordt verricht;

  • b. een toelichtende tekening en de coördinaten van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d. een beschrijving van de gevolgen van de activiteit voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit, waterveiligheid en maatschappelijke functies van het waterstaatswerk;

  • e. contactgegevens van de partijen die direct bij het verrichten van de activiteit zijn betrokken; en

  • f. als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen, uitgegeven door Rijkswaterstaat.

§ 7.2.4.2. Bouwwerken, werken en objecten

Artikel 7.160. (beperkingengebiedactiviteit: bouwwerken, werken en objecten in een oppervlaktewaterlichaam)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van bouwwerken, het aanleggen, plaatsen, in stand houden, veranderen of verwijderen van werken die geen bouwwerken zijn of het plaatsen, in stand houden of verwijderen van andere objecten in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of een kanaal in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.17, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

Artikel 7.161. (beperkingengebiedactiviteit: bouwwerken, werken en objecten in een waterkering)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van bouwwerken, het aanleggen, plaatsen, in stand houden, veranderen of verwijderen van werken die geen bouwwerken zijn of het plaatsen, in stand houden of verwijderen van andere objecten in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

§ 7.2.4.3. Grondverzet

Artikel 7.162. (ontgrondingsactiviteit: oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de wet die bestaat uit het ontgronden in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van:

    • 1°. de wijze waarop de activiteit wordt verricht;

    • 2°. de oppervlakte die ten hoogste wordt ontgrond;

    • 3°. de diepte in meters die ten hoogste wordt bereikt ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

    • 4°. de bestaande maaiveldhoogte;

    • 5°. de dwarsprofielen van de activiteit; en

    • 6°. de opleveringshoogten;

  • b. de coördinaten van de locatie waarop de ontgrondingsactiviteit wordt verricht;

  • c. een beschrijving van de locatie waarop de activiteit wordt verricht en een vermelding van het huidige gebruik;

  • d. de reden van de activiteit en het toekomstig gebruik van de te ontgronden locatie;

  • e. de hoeveelheid in kubieke meters en de soort stoffen die naar verwachting:

    • 1°. worden ontgraven;

    • 2°. worden toegepast op een andere locatie dan de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • 3°. worden toegepast op de locatie waarop de activiteit wordt verricht en afkomstig zijn van een andere locatie; en

    • 4°. de herkomst van de stoffen die worden toegepast op de locatie waarop de activiteit wordt verricht en afkomstig zijn van een andere locatie;

  • f. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • g. een beschrijving van de wijze waarop is verzekerd dat de locatie, zowel tijdens het verrichten van de activiteit als daarna, veilig en stabiel is;

  • h. een beschrijving en tekening van de inrichting en het beheer van de locatie na beëindiging van de activiteit;

  • i. een tekening met daarop aangegeven de begrenzing van de te ontgronden en in te richten locatie;

  • j. naam, type en registratiegegevens van het te gebruiken vaartuig of drijvend werktuig;

  • k. een beschrijving van de gevolgen van de activiteit voor het oppervlaktewaterlichaam en de omgeving;

  • l. een rapportage met een weergave van een verricht hydrologisch en geohydrologisch onderzoek naar de gevolgen van de activiteit; en

  • m. als het gaat om een activiteit in een rivier: een rivierkundig onderzoek.

Artikel 7.163. (beperkingengebiedactiviteit: terreinophoging in een oppervlaktewaterlichaam)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of in stand houden van een terreinophoging in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.29 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

Artikel 7.164. (beperkingengebiedactiviteit: ontgraven, verplaatsen of toepassen van grond of baggerspecie in een waterkering)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het ontgraven, verplaatsen of toepassen van grond of baggerspecie in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.30 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

§ 7.2.4.4. Onttrekken van water

Artikel 7.165. (beperkingengebiedactiviteit: instroomvoorziening voor onttrekken water)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van een instroomvoorziening voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.35 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

Artikel 7.166. (wateronttrekkingsactiviteit: onttrekken oppervlaktewater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b. de coördinaten van elk onttrekkingspunt;

  • c. de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per onttrekkingspunt;

  • d. de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f. een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 7.167. (wateronttrekkingsactiviteit: onttrekken grondwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk of het in de bodem brengen van water voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b. het aantal in te richten putten;

  • c. de coördinaten van elke put;

  • d. de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van elke put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e. de lengte in meters van het effectieve filter in elke put;

  • f. de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g. de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • i. een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

§ 7.2.4.5. Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 7.168. (beperkingengebiedactiviteit: uitstroomvoorziening voor lozen huishoudelijk afvalwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van een uitstroomvoorziening voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.40 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

§ 7.2.4.5a. Mijnbouwlocatieactiviteiten

Artikel 7.168a. (mijnbouwlocatieactiviteit: gebruik van een locatie voor een mijnbouwinstallatie en verkenningsonderzoek)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een locatie in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk voor een mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 6.46, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • b. de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • c. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen in het belang van de landsverdediging en de veiligheid.

  • 2 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een locatie in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk voor een verkenningsonderzoek met gebruikmaking van kunstmatig opgewekte trillingen, bedoeld in artikel 6.46, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

    • b. de wijze waarop het verkenningsonderzoek zal worden verricht en de technieken en hulpmiddelen die daarbij worden gebruikt.

§ 7.2.4.6. Telen en kweken in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 7.169. (beperkingengebiedactiviteit: telen en kweken)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kweken van consumptievis, het kweken of houden van ongewervelde waterdieren, het telen van waterplanten of het invangen van mosselzaad in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

§ 7.2.4.7. Andere lozingen

Artikel 7.170. (beperkingengebiedactiviteit: uitstroomvoorziening voor brengen van stoffen, water of warmte op oppervlaktewaterlichaam)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van een uitstroomvoorziening voor het brengen van stoffen, water of warmte op een oppervlaktewaterlichaam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

Artikel 7.171. (lozingsactiviteit: onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van schepen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van stoffen of water afkomstig van het onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.55, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a, f tot en met h en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.172. (lozingsactiviteit: lozen van meer dan 5.000 m3 water per uur)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving en toelichtende tekening van de uitstroomvoorziening;

    • b. de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per uitstroomvoorziening;

    • c. een aanduiding van de afmetingen van de uitstroomvoorziening; en

    • d. de coördinaten van de uitstroomvoorziening.

Artikel 7.173. (lozingsactiviteit: lozen van water door een uitstroomvoorziening)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van water door een uitstroomvoorziening op een oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 6.55, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.173a. (beperkingengebiedactiviteit: mijnbouwinstallatie waterstaatswerk)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten in een beperkingengebied met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.56j, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • b. de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

  • c. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om eventuele risico’s voor de mijnbouwinstallatie zoveel mogelijk te beperken.

§ 7.2.4.8. Andere beperkingengebiedactiviteiten in of bij rijkswateren

Artikel 7.174. (beperkingengebiedactiviteit: werkzaamheden, materiaal of vaste substanties in oppervlaktewaterlichaam)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen, laten staan of laten liggen van materieel, materialen of vaste substanties in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk tussen 1 oktober en 1 april, bedoeld in artikel 6.58 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

Artikel 7.175. (beperkingengebiedactiviteit: werkzaamheden, materiaal of vaste substanties in waterkering)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van werkzaamheden of het plaatsen, laten staan of laten liggen van materieel, materialen of vaste substanties in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.59 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

§ 7.2.5. Activiteiten in de Noordzee

§ 7.2.5.2. Bouwwerken, werken en objecten

Artikel 7.177. (beperkingengebiedactiviteit: bouwwerken, werken en objecten in de Noordzee)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, in stand houden of slopen van bouwwerken, het aanleggen, plaatsen, in stand houden, veranderen of verwijderen van werken die geen bouwwerken zijn of het plaatsen, in stand houden of verwijderen van andere objecten in de Noordzee, bedoeld in artikel 7.17, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

  • 2 Als de aanvraag betrekking heeft op een locatie buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, wordt bij de aanvraag ook een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.

§ 7.2.5.3. Grondverzet

Artikel 7.178. (ontgrondingsactiviteit: Noordzee)

  • 2 Als de aanvraag betrekking heeft op een locatie buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, wordt bij de aanvraag ook een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.

Artikel 7.179. (beperkingengebiedactiviteit: ontgraven, verplaatsen of toepassen van grond of baggerspecie in de Noordzee)

  • 2 Als de aanvraag betrekking heeft op een locatie buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, wordt bij de aanvraag ook een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.

§ 7.2.5.4. Beperkingengebiedactiviteiten bij installaties in zee

Artikel 7.180. (beperkingengebiedactiviteit: mijnbouwinstallatie en andere installatie)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in de Noordzee, bedoeld in artikel 7.47, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • b. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om eventuele risico’s voor de mijnbouwinstallatie zoveel mogelijk te beperken;

    • c. de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • d. een kaart met de locatie van de mijnbouwinstallatie, het beperkingengebied met betrekking tot die installatie en de bijzonderheden van het omliggende gebied.

  • 3 Bij de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, worden ook de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht verstrekt.

§ 7.2.5.5. Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 7.181. (beperkingengebiedactiviteit: uitstroomvoorziening voor lozen huishoudelijk afvalwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van een uitstroomvoorziening voor het lozen van huishoudelijk afvalwater in de Noordzee, bedoeld in artikel 7.49 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

§ 7.2.5.6. Telen en kweken in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 7.182. (beperkingengebiedactiviteit: telen en kweken)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kweken van consumptievis, het kweken of houden van ongewervelde waterdieren, het telen van waterplanten en het invangen van mosselzaad in de Noordzee, bedoeld in artikel 7.55 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

  • 2 Als de aanvraag betrekking heeft op een locatie buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, wordt bij de aanvraag ook een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.

§ 7.2.5.7. Andere lozingen

Artikel 7.183. (beperkingengebiedactiviteit: uitstroomvoorziening voor brengen van stoffen, water of warmte in de Noordzee)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van een uitstroomvoorziening voor het brengen van stoffen, water of warmte in de Noordzee, bedoeld in artikel 7.59 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.159, verstrekt.

Artikel 7.184. (lozingsactiviteit: onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van schepen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van stoffen of water afkomstig van het onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen in de Noordzee, bedoeld in artikel 7.60, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met c, g, h en l tot en met n, verstrekt.

Artikel 7.185. (lozingsactiviteit: lozen van meer dan 5.000 m3 water per uur)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving en een toelichtende tekening van de uitstroomvoorziening;

    • b. de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per uitstroomvoorziening;

    • c. een aanduiding van de afmetingen van de uitstroomvoorziening; en

    • d. de coördinaten van de uitstroomvoorziening.

Artikel 7.186. (lozingsactiviteit: lozen van water door een uitstroomvoorziening)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van water door een uitstroomvoorziening in de Noordzee, bedoeld in artikel 7.60, eerste lid, onder c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a tot en met c, f tot en met h en l tot en met n, verstrekt.

§ 7.2.5.8. Stortingsactiviteiten op zee

Artikel 7.187. (stortingsactiviteit: Noordzee)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een stortingsactiviteit op zee als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder d, van de wet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de aard, samenstelling, eigenschappen en herkomst van de stoffen die worden gestort;

  • b. een aanduiding van de hoeveelheid in kubieke meters van de stoffen die worden gestort;

  • c. een beschrijving van de methode van storten;

  • d. een beschrijving van de gevolgen voor het mariene milieu van de stoffen die worden gestort; en

  • e. het onderzoeksprotocol en de onderzoeksstrategie, bedoeld in NEN 5720.

§ 7.2.5.9. Mijnbouwlocatieactiviteiten

Artikel 7.188. (mijnbouwlocatieactiviteit: gebruik van een locatie voor een mijnbouwinstallatie en verkenningsonderzoek)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een locatie in de Noordzee voor een mijnbouwinstallatie voor het opsporen of winnen van delfstoffen, bedoeld in artikel 7.67, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

    • b. de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

  • 2 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een locatie in de Noordzee voor een mijnbouwinstallatie die geheel of gedeeltelijk boven het wateroppervlak uitsteekt, bedoeld in artikel 7.67, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • b. de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • c. als de mijnbouwinstallatie, met inbegrip van het om die installatie gelegen beperkingengebied, is voorzien in een in bijlage III aangewezen oefen- en schietgebied: een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen in het belang van de landsverdediging en de veiligheid;

    • d. als de mijnbouwinstallatie met inbegrip van het om die installatie gelegen beperkingengebied, is voorzien in een in bijlage III aangewezen gebied dat druk wordt bevaren: een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen in het belang van de scheepvaart en de veiligheid; en

    • e. als de mijnbouwinstallatie, met inbegrip van het om die installatie gelegen beperkingengebied, is voorzien in een gebied dat is aangewezen in een kavelbesluit of een voorbereidingsbesluit bevaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, respectievelijk, artikel 9, eerste lid, van de Wet windenergie op zee: een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen in het belang van de elektriciteitsopwekking en de veiligheid.

  • 3 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een locatie in de Noordzee voor een verkenningsonderzoek met gebruikmaking van kunstmatig opgewekte trillingen, bedoeld in artikel 7.67, aanhef en onder c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • b. de wijze waarop het verkenningsonderzoek zal worden verricht en de technieken en hulpmiddelen die daarbij worden gebruikt;

    • c. de coördinaten van de locatie waarop het verkenningsonderzoek wordt verricht;

    • d. als het verkenningsonderzoek wordt verricht in of boven delen van een in bijlage III aangewezen oefen- en schietgebied: een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen in het belang van de landsverdediging en de veiligheid;

    • e. als het verkenningsonderzoek wordt verricht in of boven delen van een in bijlage III aangewezen aanloopgebied: een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen in het belang van de scheepvaart en de veiligheid; en

    • f. als het verkenningsonderzoek wordt verricht in of boven delen van een in bijlage III aangewezen ankergebied in de buurt van een aanloophaven: een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen in het belang van de scheepvaart en de veiligheid.

§ 7.2.6. Activiteiten rond rijkswegen

§ 7.2.6.1. Algemeen

Artikel 7.189. (beperkingengebiedactiviteit: weg in beheer bij het Rijk)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk als bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een situatietekening waarop de locatie is aangegeven waarop de activiteit wordt verricht met coördinaten, voorzien van een legenda, noordpijl, rijkswegnummer, kilometrering en aanduiding van het beperkingengebied;

  • b. een beschrijving van de locatie en de inrichting van het werkterrein;

  • c. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d. een werkplan waarin wordt beschreven hoe de activiteit wordt verricht;

  • e. contactgegevens van de partijen die direct bij het verrichten van de activiteit zijn betrokken; en

  • f. als gevolgen voor het wegennet zijn te verwachten: een verkeersplan en een risico-inventarisatie met beheersmaatregelen.

§ 7.2.6.2. Te verstrekken gegevens en bescheiden voor specifieke beperkingengebiedactiviteiten

Artikel 7.190. (beperkingengebiedactiviteit: overige werkzaamheden)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van werkzaamheden in het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden relevante gegevens en bescheiden verstrekt over de voorgenomen werkzaamheden.

Artikel 7.191. (beperkingengebiedactiviteit: weginfrastructuur)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, plaatsen of in stand houden van weginfrastructuur in het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een tekening van de nieuwe situatie, met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering, dwarsprofielen, materialen die worden toegepast, afwatering en verlichting;

  • b. als een bemaling plaatsvindt: een bemalingsplan; en

  • c. als de grond moet worden voorbelast: een stabiliteitsonderzoek, een monitoringsplan en dwarsprofielen.

Artikel 7.192. (beperkingengebiedactiviteit: informatieborden)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, plaatsen of in stand houden van informatieborden in het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, aanhef en onder b, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een ontwerp van de opschriften;

  • b. de maten van het informatiebord en de bijbehorende constructie;

  • c. een beschrijving van de materialen die worden toegepast;

  • d. een tekening van de nieuwe situatie, met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering, materialen die worden toegepast en verlichting;

  • e. de wijze van verankering; en

  • f. als sprake is van grondverankering: de diepte in meters.

Artikel 7.193. (beperkingengebiedactiviteit: technische installatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, plaatsen of in stand houden van een technische installatie voor een nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het wegverkeer of het reguleren van het wegverkeer in het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, aanhef en onder b, onder 3°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de technische installatie, de maatvoering en de materialen die worden toegepast;

  • b. een tekening van de nieuwe situatie;

  • c. de wijze van verankering; en

  • d. als sprake is van grondverankering: de diepte in meters.

Artikel 7.194. (beperkingengebiedactiviteit: overige bouwwerken, werken, en objecten)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van andere bouwwerken, het aanleggen, plaatsen of in stand houden van andere werken die geen bouwwerken zijn of het plaatsen of in stand houden van andere objecten in het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, aanhef en onder b, onder 4°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een tekening van de nieuwe situatie, met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering, materialen die worden toegepast, afwatering en verlichting;

  • b. als sprake is van een tijdelijke infrastructuur: een tekening daarvan;

  • c. als sprake is van bemaling: een bemalingsplan; en

  • d. als de grond moet worden voorbelast: een stabiliteitsonderzoek, een monitoringsplan en dwarsprofielen.

Artikel 7.195. (beperkingengebiedactiviteit: gebouw op een verzorgingsplaats)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van een gebouw in het deel van het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk dat hoort bij een verzorgingsplaats, bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, onder c, onder 1°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een tekening van de nieuwe situatie, met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering, dwarsprofielen, materialen die worden toegepast, afwatering en verlichting;

  • b. als sprake is van bemaling: een bemalingsplan; en

  • c. als de grond moet worden voorbelast: een stabiliteitsonderzoek, een monitoringsplan en dwarsprofielen.

Artikel 7.196. (beperkingengebiedactiviteit: bouwwerk voor leveren van energie aan voertuigen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van een bouwwerk voor het leveren van energie aan voertuigen in het deel van het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk dat hoort bij een verzorgingsplaats, bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, onder c, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een tekening van de nieuwe situatie, met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering, dwarsprofielen, materialen die worden toegepast, afwatering en verlichting; en

  • b. als sprake is van bemaling: een bemalingsplan.

Artikel 7.197. (beperkingengebiedactiviteit: herinrichten van verzorgingsplaats)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het herinrichten van een verzorgingsplaats dat nadelige gevolgen kan hebben voor de staat of werking van de weg in het deel van het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk dat hoort bij een verzorgingsplaats, bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, onder c, onder 3°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een tekening van de nieuwe situatie, met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering, dwarsprofielen, materialen die worden toegepast, afwatering en verlichting;

  • b. als sprake is van tijdelijke infrastructuur: een tekening daarvan;

  • c. als sprake is van bemaling: een bemalingsplan; en

  • d. als de grond moet worden voorbelast: een stabiliteitsonderzoek, een monitoringsplan en dwarsprofielen.

§ 7.2.7. Activiteiten rond spoorwegen

§ 7.2.7.1. Algemeen

Artikel 7.197a. (beperkingengebiedactiviteit: spoorwegen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een hoofdspoorweg, een bijzondere spoorweg of een lokale spoorweg als bedoeld in artikel 9.20, 9.31, 9.38, 9.44, eerste lid, of 9.48, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een situatietekening op een schaal van ten minste 1:1000 waarop de locatie is aangegeven waar de activiteit wordt verricht met coördinaten, voorzien van een legenda, noordpijl, kilometrering en aanduiding van de spoorweg en het bijbehorende beperkingengebied;

  • b. een beschrijving van de locatie en de inrichting van het werkterrein waarbij in elk geval is aangegeven de locatie van bouwketen, werkmaterieel inclusief draaicirkels, opslagtanks en aan- en afvoerwegen;

  • c. de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de activiteit wordt begonnen en de verwachte duur ervan;

  • d. een werkplan waarin wordt beschreven hoe de activiteit wordt verricht;

  • e. contactgegevens van de partijen die direct bij het verrichten van de activiteiten zijn betrokken; en

  • f. een beschrijving van de gevolgen van de werkzaamheden voor de toegankelijkheid, de veiligheid en het doelmatig gebruik van de spoorweginfrastructuur.

§ 7.2.7.2. Activiteiten rond hoofdspoorwegen en bijzondere spoorwegen

Artikel 7.197b. (beperkingengebiedactiviteit: kabels en leidingen bij een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, plaatsen of in stand houden van elektriciteitskabels en beschermbuizen voor kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg, bedoeld in artikel 9.20 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een aanduiding op de situatietekening, bedoeld in artikel 7:197a, onder a, van de ligging van de kabel, leiding of objecten die daarmee samenhangen met coördinaten;

  • b. bij een kabel of een beschermbuis voor een kabel: een dwarsprofieltekening op een schaal van 1:100 van de kabel of beschermbuis met de volgende informatie:

    • 1°. een aanduiding van de diepte in meters ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil;

    • 2°. een aanduiding van de diepte in meters ten opzichte van de bovenkant van de spoorstaaf;

    • 3°. een aanduiding van de inwendige- en uitwendige diameter in centimeters;

    • 4°. de materiaalsoort;

    • 5°. het type kabel;

    • 6°. het aantal kabels; en

    • 7°. het doel van de kabel;

  • c. bij een beschermbuis voor een leiding: een dwarsprofieltekening op een schaal van 1:100 van de beschermbuisleiding met de volgende informatie:

    • 1°. een aanduiding van de diepte in meters ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil;

    • 2°. een aanduiding van de diepte in meters ten opzichte van de bovenkant van de spoorstaaf;

    • 3°. een aanduiding van de inwendige en uitwendige diameter in centimeters;

    • 4°. de materiaalsoort;

    • 5°. de soort door te voeren stof; en

    • 6°. de te onderhouden maximum werkdruk in bar;

  • d. bij een beschermbuis voor een leiding onder druk: een erosiekraterberekening;

  • e. bij een beschermbuis voor een transportleiding: een slijtageberekening;

  • f. als een gestuurde boring of persing wordt gebruikt: een boorplan; en

  • g. als de activiteit plaatsvindt bij de fundering van een brug of viaduct: een stabiliteitsberekening.

Artikel 7.197c. (beperkingengebiedactiviteit: bouwwerken, werken en objecten bij een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen of in stand houden van bouwwerken, het aanleggen, plaatsen, in stand houden of veranderen van werken die geen bouwwerken zijn en het plaatsen of in stand houden van andere objecten in de kernzone, overwegzone of beschermingszone van een beperkingengebied met betrekking tot een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg, bedoeld in artikel 9.31 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een aanduiding op de situatietekening, bedoeld in artikel 7.197a, onder a, van de ligging van het bouwwerk, werk of object ten opzichte van de spoorweginfrastructuur met coördinaten;

  • b. een tekening van de nieuwe situatie met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering, materialen die worden toegepast, de hoogte van het bouwwerk, werk of object ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil en ten opzichte van de bovenkant spoorstaaf, en het aantal bouwlagen;

  • c. als de grond moet worden voorbelast: een stabiliteitsonderzoek, een monitoringsplan en dwarsprofielen; en

  • d. als er sprake is van bemaling: een bemalingsplan.

Artikel 7.197d. (beperkingengebiedactiviteit: activiteiten op perrons en stations bij een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken, het aanleggen, plaatsen en veranderen van werken die geen bouwwerken zijn, het plaatsen van andere objecten of het verrichten van werkzaamheden, waarbij de opzet van het perron of station wezenlijk verandert, in het beperkingengebied met betrekking tot een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg, bedoeld in artikel 9.38 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197c, verstrekt.

Artikel 7.197e. (beperkingengebiedactiviteit: andere activiteiten bij hoofdspoorwegen of een bijzondere spoorweg)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van werkzaamheden, het storten van stoffen of het opslaan van licht ontvlambare stoffen in het beperkingengebied met betrekking tot een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg, bedoeld in artikel 9.44, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. als werkzaamheden worden verricht: een omschrijving van de werkzaamheden en het te gebruiken materieel;

  • b. als stoffen worden gestort: een omschrijving van de stoffen; en

  • c. als licht ontvlambare stoffen worden opgeslagen: de hoeveelheid stoffen in kilogrammen die per ADR-klasse aanwezig is.

§ 7.2.7.3. Activiteiten rond lokale spoorwegen

Artikel 7.197f. (beperkingengebiedactiviteit: lokale spoorwegen)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van werkzaamheden of het bouwen of in stand houden van bouwwerken, het aanleggen, plaatsen, in stand houden of veranderen van werken die geen bouwwerken zijn of het plaatsen of in stand houden van andere objecten in het beperkingengebied met betrekking tot een lokale spoorweg, bedoeld in artikel 9.48 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een tekening van de nieuwe situatie met inbegrip van aanzichten, details, maatvoering en materialen die worden toegepast, de hoogte van het bouwwerk, werk of object ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil en ten opzichte van de bovenkant spoorstaaf en het aantal bouwlagen;

  • b. als er sprake is van het boren in of persen van grond: werktekeningen van de persaannemer en erosiekraterberekeningen;

  • c. als graaf-, hei- of bronneringswerkzaamheden plaatsvinden: een monitoringsplan; en

  • d. bij een mogelijke belemmering van het zicht van de bestuurder: een zichtlijnenanalyse.

§ 7.2.8. Activiteiten rond luchthavens

Artikel 7.197g. (beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een luchthaven)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen of aanleggen van objecten in strijd met een regel in het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol of een luchthavenbesluit over de maximale hoogte van objecten in een beperkingengebied met betrekking tot een luchthaven, bedoeld in artikel 10.11, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van het object;

  • b. een tekening van het object met de afmetingen van het object;

  • c. de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de activiteit wordt begonnen en de verwachte duur ervan;

  • d. een werkplan waarin wordt beschreven hoe de activiteit wordt verricht;

  • e. contactgegevens van de partijen die direct bij het verrichten van de activiteit zijn betrokken;

  • f. de hoogte van het object ten opzichte van het maaiveld;

  • g. de ligging van het maaiveld ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

  • h. de hoogte van het object ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

  • i. de locatie van het object, uitgedrukt in coördinaten;

  • j. een werktuigenplan; en

  • k. als het gaat om een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot de luchthaven Schiphol: een uitdraai van de LIB-tool.

§ 7.2.8a. Activiteiten die de natuur betreffen

§ 7.2.8a.1. Natura 2000-activiteit

Artikel 7.197h. (Natura 2000-activiteit)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een aanduiding van de Natura 2000-gebieden waarop een significant effect is te verwachten als gevolg van de voorgenomen activiteiten;

    • b. de gewenste geldigheidsduur van de aangevraagde omgevingsvergunning;

    • c. een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn;

    • d. als uit de passende beoordeling volgt dat niet de zekerheid kan worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast als gevolg van de voorgenomen activiteiten: een ADC-toets als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn waaruit in ieder geval duidelijk wordt dat:

      • 1°. er geen alternatieve oplossingen zijn;

      • 2°. het project nodig is om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en

      • 3°. compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft; en

    • e. als sprake is van stikstofdepositie: een met AERIUS Calculator uitgevoerde berekening van de stikstofdepositie.

  • 2 Als de activiteit significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied, gegevens waaruit blijkt dat, in afwijking van het eerste lid, onder d, onder 2°, dat het project nodig is vanwege:

    • a. argumenten die verband houden met de gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten; of

    • b. andere dwingende redenen van openbaar belang, als de procedure van artikel 10.6d van het Omgevingsbesluit is toegepast.

§ 7.2.8a.2. Algemeen flora- en fauna-activiteiten: modules

Artikel 7.197i. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is alleen van toepassing voor zover dat in paragraaf 7.2.8a.3, 7.2.8a.4, 7.2.8a.5 en 7.2.8a.6 is bepaald.

Artikel 7.197j. (module: flora- en fauna-activiteit)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van een flora- en fauna-activiteit, bedoeld in hoofdstuk 11, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de Nederlandse en wetenschappelijke naam van de soort waarom het gaat;

    • b. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan, inclusief een onderbouwing en planning van de werkzaamheden die in het kader van de activiteit worden verricht;

    • c. de belangrijkste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de activiteit en een onderbouwing waarom er geen andere bevredigende oplossing is dan het verrichten van de activiteit;

    • d. een beschrijving van:

      • 1°. de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

      • 2°. de verspreiding van soorten en hun functies in en rondom het gebied, bedoeld onder 1°, inclusief het onderzoek dat daarnaar verricht is;

      • 3°. de functies van de nesten of rustplaatsen van soorten en hoe essentieel deze zijn voor de staat van instandhouding van betreffende soorten;

      • 4°. de wijze waarop de activiteit wordt verricht;

      • 5°. de mitigerende maatregelen die worden getroffen om schade aan de soort te voorkomen;

      • 6°. de compenserende maatregelen die worden getroffen om onvermijdelijke schade aan de soort te herstellen; en

      • 7°. bij een ingetekende topografische kaart met de locatie van de handelingen, de verspreiding van de soorten en de locatie van de mitigerende en compenserende maatregelen;

    • e. de resultaten van een verricht natuurwaardenonderzoek met ten minste de volgende gegevens:

      • 1°. een aanduiding van de aan- of afwezigheid van soorten;

      • 2°. de omvang van de aanwezige populatie soorten;

      • 3°. een aanduiding van de gevolgen van de activiteit in het werkgebied op de staat van instandhouding van de aanwezige soorten; en

      • 4°. een beschrijving voor elke fase van de activiteit met ten minste de gevolgen van de daaraan voorafgaande fase en de gevolgen van mitigerende maatregelen als bedoeld onder d, onder 5°, of compenserende maatregelen als bedoeld onder d, onder 6°; en

    • f. als de activiteit nodig is voor onderzoek aan of naar soorten: gegevens over:

      • 1°. de achtergrond en de aanleiding van het onderzoek;

      • 2°. de doelstellingen van het onderzoek en de bijbehorende onderzoeksvragen;

      • 3°. de methoden en technieken die worden toegepast om de onderzoeksvragen te beantwoorden en de wijze waarop wordt omgegaan met de vogels;

      • 4°. de beschikbare protocollen, richtlijnen of standaarden die worden toegepast;

      • 5°. de onderzoekshandelingen;

      • 6°. de relatie met eerder verricht onderzoek en de resultaten daarvan;

      • 7°. de samenwerking met andere instituten of onderzoekers;

      • 8°. de wijze waarop de voortgang van het onderzoek wordt gemonitord;

      • 9°. de deskundigheid van de onderzoekers;

      • 10°. de planning van het onderzoek, uitgesplitst naar onderzoeksfases, beslis- en interventiemomenten en werkzaamheden; en

      • 11°. de geraadpleegde literatuur.

  • 2 Het natuurwaardenonderzoek, bedoeld in het eerste lid, onder e:

    • a. is verricht door een persoon met aantoonbare specifieke ecologische kennis en ervaring, die ecologisch advies versterkt of werkzaamheden begeleidt op het gebied van situaties, habitats en soorten; en

    • b. bevat gegevens waarvan de jongste gegevens niet ouder zijn dan drie jaar, of korter als in de periode tussen het onderzoek en de aanvraag de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht ingrijpend zijn gewijzigd.

§ 7.2.8a.3. Flora- en fauna-activiteit: vogelrichtlijnsoorten

Artikel 7.197k. (flora- en fauna-activiteit: schadelijke handelingen vogelrichtlijnsoorten)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opzettelijk doden of opzettelijk vangen, opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen of eieren, of het opzettelijk wegnemen van nesten, het rapen en onder zich hebben van eieren of het opzettelijk storen van van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn, bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, verstrekt.

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

    • a. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;

    • b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

    • c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;

    • d. ter bescherming van flora en fauna;

    • e. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of

    • f. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan.

  • 3 Het tweede lid, onder e en f, is niet van toepassing als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van vogels.

  • 4 Als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van vogels en het bestrijden van schadeveroorzakende vogels door grondgebruikers van vogels:

Artikel 7.197l. (flora- en fauna-activiteit: commercieel bezit vogelrichtlijnsoorten)

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

      • 1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;

      • 2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

      • 3°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;

      • 4°. ter bescherming van flora en fauna;

      • 5°. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of

      • 6°. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;

    • b. een onderbouwing waarom de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoort; en

    • c. de herkomst van de vogelrichtlijnsoort.

Artikel 7.197m. (flora- en fauna-activiteit: niet-commercieel bezit vogelrichtlijnsoorten)

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

      • 1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;

      • 2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

      • 3°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;

      • 4°. ter bescherming van flora en fauna;

      • 5°. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt; of

      • 6°. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;

    • b. een onderbouwing waarom de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoort; en

    • c. de herkomst van de vogelrichtlijnsoort.

Artikel 7.197n. (flora- en fauna-activiteit: wijze vangen of doden vogelrichtlijnsoorten)

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

      • 1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;

      • 2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

      • 3°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren; of

      • 4°. ter bescherming van flora en fauna; en

    • b. een beschrijving van:

      • 1°. de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

      • 2°. de verspreiding van vogelrichtlijnsoorten in en rondom het gebied, bedoeld onder 1°, inclusief het onderzoek dat daarnaar wordt verricht;

      • 3°. de functies van de nesten of rustplaatsen van vogelrichtlijnsoorten;

      • 4°. de wijze waarop de activiteit wordt verricht;

      • 5°. de mitigerende maatregelen die worden getroffen om schade aan de vogelrichtlijnsoort te voorkomen;

      • 6°. de compenserende maatregelen die worden getroffen om onvermijdelijke schade aan de vogelrichtlijnsoort te herstellen; en

      • 7°. de middelen, bedoeld in artikel 8.74p van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de methoden bedoeld in 8.74q van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die gebruikt worden.

§ 7.2.8a.4. Flora- en fauna-activiteit: habitatrichtlijnsoorten

Artikel 7.197o. (flora- en fauna-activiteit: schadelijke handelingen habitatrichtlijnsoorten)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk doden, vangen of verstoren van in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onder a, bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, het in de natuur opzettelijk vernielen of rapen van eieren van die dieren, het beschadigen of vernielen van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die dieren of het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van planten, van soorten, genoemd in bijlage IV, onder b, bij de habitatrichtlijn of bijlage I bij het verdrag van Bern, bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, verstrekt.

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

    • a. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

    • b. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;

    • c. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;

    • d. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van die soorten, of voor de daarvoor benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten; of

    • e. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, respectievelijk een beperkt bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben.

  • 3 Het tweede lid, onder d en e, is niet van toepassing als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van habitatrichtlijnsoorten.

  • 4 Als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van habitatrichtlijnsoorten en het bestrijden van schadeveroorzakende habitatrichtlijnsoorten door grondgebruikers van habitatrichtlijnsoorten:

Artikel 7.197p. (flora- en fauna-activiteit: bezit habitatrichtlijnsoorten)

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

      • 1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

      • 2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;

      • 3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;

      • 4°. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van die soorten, of voor de daarvoor benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten; of

      • 5°. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, respectievelijk een beperkt bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben; en

    • b. een onderbouwing waarom de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoort.

Artikel 7.197q. (flora- en fauna-activiteit: wijze van vangen of doden habitatrichtlijnsoorten)

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

      • 1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

      • 2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; of

      • 3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; en

    • b. een beschrijving van:

      • 1°. de locatie en het gebied rondom de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

      • 2°. de verspreiding van habitatrichtlijnsoorten en hun functies in en rondom dat gebied, inclusief het onderzoek dat daarnaar verricht is;

      • 3°. de functies van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van habitatrichtlijnsoorten en hoe essentieel deze zijn voor de gunstige staat van instandhouding van betreffende soorten;

      • 4°. de wijze waarop de activiteit wordt verricht;

      • 5°. de mitigerende maatregelen die worden getroffen om schade aan de habitatrichtlijnsoort te voorkomen;

      • 6°. de compenserende maatregelen die worden getroffen om onvermijdelijke schade aan de habitatrichtlijnsoort te herstellen; en

      • 7°. de middelen, bedoeld in artikel 8.74r van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die gebruikt worden.

§ 7.2.8a.5. Flora- en fauna-activiteit: andere soorten

Artikel 7.197r. (flora- en fauna-activiteit: schadelijke handelingen andere soorten)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen of kevers, het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die dieren of het opzettelijk in hun natuurlijke verspreidingsgebied plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van vaatplanten, bedoeld in artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden per soort de volgende gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel in artikel 7.197j, eerste lid, onder a tot en met f, verstrekt.

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een onderbouwing waarom de activiteit nodig is:

    • a. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

    • b. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;

    • c. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;

    • d. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daarvoor benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;

    • e. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, respectievelijk een beperkt bij de omgevingsverordening of ministeriële regeling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;

    • f. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

    • g. voor het voorkomen van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;

    • h. voor het beperken van de omvang van de populatie van in het wild levende dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;

    • i. voor het voorkomen of bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;

    • j. in het kader van een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;

    • k. in het kader van het bestendig beheren of onderhouden van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;

    • l. in het kader van het bestendig beheren of onderhouden van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied; of

    • m. in het algemeen belang.

  • 3 Het tweede lid, onder d, e, f, h, j en k is niet van toepassing als het gaat om beperking van de omvang van een populatie van de soorten als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Als het gaat om beperking van de omvang van een populatie en het bestrijden van schadeveroorzakende soorten als bedoeld in het eerste lid door grondgebruikers:

§ 7.2.8a.6. Flora- en fauna-activiteit: overig

Artikel 7.197s. (flora- en fauna-activiteit: bijvoeren)

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving waarom er sprake is van:

      • 1°. bijzondere weersomstandigheden; of

      • 2°. een tijdelijk natuurlijk voedseltekort waardoor het welzijn van de dieren in het geding is;

    • b. een beschrijving, bedoeld onder a, die ten minste de volgende gegevens bevat:

      • 1°. de reden tot bijvoeren of oorzaak van het voedseltekort;

      • 2°. een beschrijving van de fysieke conditie van de dieren;

      • 3°. een verklaring van een dierenarts of deskundige; en

      • 4°. de wijze van bijvoeren.

§ 7.2.8a.7. Jachtgeweeractiviteit

Artikel 7.197t. (jachtgeweeractiviteit)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. twee pasfoto’s van de aanvrager;

    • b. een bewijs van een met goed gevolg afgelegd jachtexamen; en

    • c. de namen en contactgegevens van ten minste drie referenten.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onder c, is niet van toepassing als de aanvrager een nog geldende omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit heeft, tenzij de in dat onderdeel bedoelde gegevens, naar het oordeel van de korpschef noodzakelijk zijn voor de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8.74t, tweede lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

§ 7.2.8a.8. Valkeniersactiviteit

Artikel 7.197u. (valkeniersactiviteit)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. twee goed gelijkende pasfoto’s van de aanvrager;

  • b. een bewijs van een met goed gevolg afgelegd examen voor het gebruik van jachtvogels; en

  • c. een bewijs dat de leeftijd van achttien jaar is bereikt.

§ 7.2.9. Rijksmonumentenactiviteit

§ 7.2.9.1. Algemeen

Artikel 7.198. (rijksmonumentenactiviteit: algemeen)

  • 2 Bij de aanvraag worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het rijksmonumentnummer en, voor zover van toepassing, de naam van het monument of de plaatselijke aanduiding van het archeologisch monument;

    • b. de opgave van het huidige gebruik van het monument of archeologisch monument en het voorgenomen gebruik, als dat afwijkt van het huidige gebruik; en

    • c. de motivering voor het verrichten van de activiteit en een omschrijving van de gevolgen ervan voor het monument of het archeologisch monument.

§ 7.2.9.2. Archeologische monumenten

Artikel 7.199. (rijksmonumentenactiviteit: archeologische monumenten)

  • 1 Bij de aanvraag worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van:

      • 1°. de omvang in vierkante meters; en

      • 2°. de diepte, in centimeters ten opzichte van het maaiveld;

    • b. een topografische kaart voorzien van noordpijl en ten minste twee coördinatenparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;

    • c. doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;

    • d. als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;

    • e. als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;

    • f. als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en

    • g. voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.

  • 2 Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;

    • b. een rapport waarin de gevolgen van de activiteit voor de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;

    • c. detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:

      • 1°. de exacte locatie;

      • 2°. de omvang; en

      • 3°. de diepte ten opzichte van het maaiveld;

    • d. voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:

      • 1°. een bestek met bijbehorende tekeningen; of

      • 2°. een werkomschrijving met bijbehorende tekeningen;

    • e. als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; of

    • f. als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.

Artikel 7.200. (rijksmonumentenactiviteit: eisen aan tekeningen archeologisch monument)

Tekeningen als bedoeld in artikel 7.199 hebben een schaal die niet kleiner is dan:

  • a. 1:2000, als het gaat om een topografische kaart;

  • b. 1:100, als het gaat om een funderingstekening of doorsnedetekening; en

  • c. 1:50, als het gaat om een detailtekening.

§ 7.2.9.3. Monumenten

Artikel 7.201. (rijksmonumentenactiviteit: slopen van een monument)

  • 1 Bij de aanvraag worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:

      • 1°. overzichtsfoto’s van de bestaande situatie; en

      • 2°. foto’s van de bestaande toestand;

    • b. de volgende tekeningen:

      • 1°. als sprake is van het slopen van een deel van het monument waarbij de omvang van het monument wijzigt: situatietekeningen van de bestaande en de nieuwe situatie;

      • 2°. opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i. plattegronden;

        • ii. doorsneden;

        • iii. gevelaanzichten; of

        • iv. een dakaanzicht; en

      • 3°. slooptekeningen; en

    • c. een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

  • 2 Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

    • b. als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;

    • c. een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of

    • d. een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.

Artikel 7.202. (rijksmonumentenactiviteit: verplaatsen van een monument)

  • 1 Bij de aanvraag worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

    • b. de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:

      • 1°. overzichtsfoto’s van de bestaande situatie;

      • 2°. foto’s van de bestaande toestand; en

      • 3°. overzichtsfoto’s van de nieuwe locatie;

    • c. de volgende tekeningen:

      • 1°. situatietekeningen van de bestaande en nieuwe situatie;

      • 2°. opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i. plattegronden;

        • ii. doorsneden;

        • iii. gevelaanzichten; of

        • iv. een dakaanzicht; en

      • 3°. plantekeningen van de nieuwe toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i. plattegronden;

        • ii. doorsneden;

        • iii. gevelaanzichten; of

        • iv. een dakaanzicht;

    • d. een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw; en

    • e. als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen: een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.

  • 2 Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische en zijn nieuwe omgeving;

    • b. als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;

    • c. een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

    • d. aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen; of

    • e. een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.

Artikel 7.203. (rijksmonumentenactiviteit: wijzigen van een monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen)

  • 1 Bij de aanvraag worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:

      • 1°. overzichtsfoto’s van de bestaande situatie; en

      • 2°. detailfoto’s van de bestaande toestand, die een duidelijke indruk geven van het onderdeel van het monument waar de voorgenomen activiteit zal worden verricht;

    • b. de volgende tekeningen:

      • 1°. een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;

      • 2°. opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i. plattegronden;

        • ii. doorsneden;

        • iii. gevelaanzichten; of

        • iv. een dakaanzicht;

      • 3°. als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;

      • 4°. plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i. plattegronden;

        • ii. doorsneden;

        • iii. gevelaanzichten; of

        • iv. een dakaanzicht; en

      • 5°. als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen; en

    • c. een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:

      • 1°. de te gebruiken en de te vervangen materialen, de toe te passen constructies, afwerkingen en kleuren en de wijze van uitvoering of verwerking; en

      • 2°. als sprake is van verwijdering van materiaal: de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

  • 2 Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

    • b. als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;

    • c. een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

    • d. een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

    • e. aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;

    • f. voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd; of

    • g. als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.

Artikel 7.204. (rijksmonumentenactiviteit: monument door gebruik ontsieren of in gevaar brengen)

Bij de aanvraag wordt, voor zover het gaat om het gebruiken van een monument waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar gebracht, een opgave verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 7.205. (rijksmonumentenactiviteit: eisen aan tekeningen monument)

  • 1 Tekeningen als bedoeld in de artikelen 7.201 tot en met 7.203 hebben een schaal die niet kleiner is dan:

    • a. 1:1000, als het gaat om een situatietekening;

    • b. 1:100, als het gaat om een algemene geveltekening;

    • c. 1:20 of 1:50, als het gaat om een geveltekening voor een ingrijpende wijziging; en

    • d. 1:100, als het gaat om een plattegrondtekening, doorsnedetekening of een tekening van het dakaanzicht.

  • 2 Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.

  • 3 Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.

  • 4 Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:

    • a. balklagen:

      • 1°. gestippeld aangegeven in plattegronden van ruimten onder de balklagen; en

      • 2°. getekend aangegeven in doorsneden met aanduiding van de afmetingen;

    • b. geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;

    • c. houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand; en

    • d. bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.

§ 7.2.10. Grondwateronttrekkingen en ontgrondingen op land en in regionale wateren

§ 7.2.10.1. Wateronttrekkingsactiviteiten

Artikel 7.206. (wateronttrekkingsactiviteit: onttrekken grondwater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit voor een industriële toepassing of voor de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. het aantal in te richten putten;

  • b. de coördinaten van elke put;

  • c. de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van elke put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • d. de lengte in meters van het effectieve filter in elke put;

  • e. de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • f. de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • g. een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • h. als het gaat om een wateronttrekkingsactiviteit voor een industriële toepassing: het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt; en

  • i. als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1°. de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2°. de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3°. een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4°. de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5°. een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

§ 7.2.10.2. Ontgrondingsactiviteiten

Artikel 7.207. (ontgrondingsactiviteit: land, regionaal water en winterbed)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de wet die bestaat uit een ontgrondingsactiviteit op land, in regionale wateren en in het winterbed van een rivier in beheer bij het Rijk, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.162, onder a tot en met i, k en l, verstrekt.

§ 7.2.11. Lozen van stoffen of afvalwater afkomstig van een vaartuig

Artikel 7.207a. (lozingsactiviteit: lozen van stoffen of afvalwater afkomstig van een vaartuig)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van stoffen of afvalwater afkomstig van een vaartuig, bedoeld in artikel 17.18, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.23, onder a, d en h tot en met n, verstrekt.

§ 7.2.12. Omgevingsplanactiviteiten

Artikel 7.207b. (omgevingsplanactiviteit)

  • 1 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de wet, worden, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de gegevens en bescheiden verstrekt die op grond van het omgevingsplan bij die aanvraag moeten worden verstrekt.

  • 2 Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om de gevolgen van die activiteit te beoordelen voor:

    • a. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

    • b. de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 van de wet gestelde regels over omgevingsplannen en de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 van de wet gegeven instructies over omgevingsplannen; en

    • c. het uitvoeren van een project waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door een bestuursorgaan van de provincie of het Rijk.

Afdeling 7.3. Aanvraag gedoogplichtbeschikking

§ 7.3.1. Algemene bepalingen

Artikel 7.208. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in afdeling 10.3 van de wet.

Artikel 7.209. (algemene aanvraagvereisten)

Bij de aanvraag worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de werken of activiteiten, bedoeld in paragraaf 10.3.2 van de wet, waarvoor de gedoogplicht wordt aangevraagd;

  • b. het telefoonnummer van de aanvrager;

  • c. als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en

  • d. als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde.

§ 7.3.2. Gedoogplicht werken van algemeen belang

Artikel 7.211. (gedoogplicht werken van algemeen belang: algemene situatie)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking voor werken van algemeen belang als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.18 en 10.19a van de wet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een algemene beschrijving van het werk;

  • b. een overzichtstekening die de ligging van het werk ten opzichte van de omgeving toont en voor zover van toepassing het gehele traject waarop het werk betrekking heeft met, als dit van toepassing is, de dwarsdoorsneden;

  • c. een aanduiding van de gemeente of gemeenten waarin het perceel is gelegen;

  • d. de toelichting op de reden voor de aanvraag, met een omschrijving van de gevolgen van het werk;

  • e. de stand van zaken van het op het perceel van toepassing zijnde omgevingsplan of projectbesluit;

  • f. de stand van zaken van de aangevraagde en verleende vergunningen en andere publiekrechtelijke toestemmingen;

  • g. als sprake is van de uitvoering van een werk:

    • 1°. een toelichting op de wijze van de uitvoering;

    • 2°. de tijdsplanning, waaronder ten minste de verwachte datum waarop een begin wordt gemaakt met de werkzaamheden en de verwachte datum van ingebruikstelling; en

  • h. als sprake is van een tracé: een beschrijving van de tracékeuze.

Artikel 7.212. (gedoogplicht werken van algemeen belang: perceel gebonden situatie)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking voor werken van algemeen belang als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.18 en 10.19a van de wet worden per perceel en per rechthebbende de volgende gegevens en bescheiden als een aparte set gegevens verstrekt:

  • a. de naam en het adres van de rechthebbende;

  • b. de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

  • c. de vermogensrechtelijke status van de rechthebbende op het perceel;

  • d. een beschrijving van het werk op het perceel;

  • e. een situatietekening waarop het werk en het perceel is aangegeven en waarop het gedeelte van het perceel is ingetekend waarop de gedoogplicht komt te rusten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • 1°. het gedeelte van het perceel waarop tijdelijk werken of werkzaamheden moeten worden gedoogd; en

    • 2°. het gedeelte van het perceel waarop permanent werken of werkzaamheden moeten worden gedoogd;

  • f. gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval een chronologisch overzicht van het minnelijk overleg; en

  • g. als de rechthebbende tot een rechtspersoon behoort: een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel over deze rechtspersoon.

§ 7.3.3. Gedoogplicht archeologisch onderzoek

Artikel 7.213. (gedoogplicht archeologisch onderzoek)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking vanwege het verrichten van een archeologisch onderzoek als bedoeld in artikel 10.19 van de wet, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. per perceel: de naam en het adres van de rechthebbende;

  • b. de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

  • c. een toelichting op de reden voor de aanvraag, met een omschrijving van de activiteit waarvoor het archeologisch onderzoek is vereist;

  • d. een toelichting op de noodzaak van het opleggen van de gedoogplicht in relatie tot de planning van de activiteit waarvoor het archeologisch onderzoek is vereist en de datum waarop het veldwerk van het archeologisch onderzoek moet zijn afgerond;

  • e. de verwachte datum van het begin van het archeologisch veldwerk, dat uit een inventariserend veldonderzoek en mogelijk een vervolgonderzoek bestaat, en de verwachte duur ervan;

  • f. een omschrijving van de te verwachten archeologische waarde van het terrein;

  • g. een aanduiding van de aard van het onderzoek en een plan van aanpak of een programma van eisen voor het archeologisch onderzoek;

  • h. een kaart met de locaties waarop archeologisch onderzoek is beoogd; en

  • i. gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval een chronologisch overzicht van het minnelijk overleg, de afschriften van de verzoeken aan de rechthebbende om het terrein te betreden en, als dit van toepassing is, het aanbod tot schadevergoeding.

§ 7.3.4. Gedoogplicht vanwege maken ontwerp

Artikel 7.214. (gedoogplicht maken ontwerp)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking vanwege het maken van een ontwerp als bedoeld in artikel 10.20 van de wet worden de volgende gegevens verstrekt:

  • a. per perceel: de naam en het adres van de rechthebbende;

  • b. de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

  • c. een toelichting op de reden voor de aanvraag, met een omschrijving van de activiteiten die nodig zijn voor het maken van een ontwerp;

  • d. een toelichting op het algemeen belang dat aan de orde is bij het maken van een ontwerp voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van een werk;

  • e. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van activiteiten voor het maken van een ontwerp en de verwachte duur ervan; en

  • f. gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval de afschriften van de verzoeken aan de rechthebbende om de activiteiten die nodig zijn voor het maken van het ontwerp toe te staan en, als dit van toepassing is, het aanbod tot schadevergoeding.

§ 7.3.5. Gedoogplicht andere werken van algemeen belang

Artikel 7.215. (gedoogplicht andere werken van algemeen belang)

  • 2 Bij de aanvraag worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van het werk waaruit in ieder geval blijkt dat het geen werk of activiteit als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.19a van de wet is; en

    • b. een beschrijving waaruit blijkt dat het opleggen van de gedoogplicht noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid of het beschermen van de fysieke leefomgeving of vanwege zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen.

§ 7.3.6. Gedoogplicht verontreiniging van de bodem zorgplicht of ongewoon voorval

Artikel 7.215a. (gedoogplicht verontreiniging van de bodem zorgplicht of ongewoon voorval)

  • 1 Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking voor het verrichten van onderzoek door de veroorzaker naar de aard en omvang van de verontreiniging of aantasting van de bodem, bedoeld in artikel 10.21a, aanhef en onder a, van de wet, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. per perceel: de naam en het adres van de rechthebbende;

    • b. de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

    • c. een toelichting op de reden voor de aanvraag;

    • d. een toelichting op de noodzaak van het opleggen van de gedoogplicht in relatie tot de planning van de activiteit waarvoor het onderzoek is vereist en de datum waarop het veldwerk moet zijn afgerond;

    • e. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het onderzoek en de verwachte duur ervan;

    • f. een omschrijving van de te verwachten verontreiniging of aantasting van de bodem;

    • g. een aanduiding van de aard van het onderzoek en een plan van aanpak of een programma van eisen voor het onderzoek;

    • h. een kaart met de locaties waarop onderzoek is beoogd; en

    • i. gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval de afschriften van de verzoeken aan de rechthebbende om het terrein te betreden en, als dit van toepassing is, het aanbod tot schadevergoeding.

  • 2 Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking voor het treffen van maatregelen door de veroorzaker voor het voorkomen, beperken of ongedaan maken van de verontreiniging of aantasting van de bodem en de directe gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 10.21a, aanhef en onder b van de wet, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. per perceel: de naam en het adres van de rechthebbende;

    • b. de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

    • c. een toelichting op de reden voor de aanvraag;

    • d. de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het treffen van maatregelen en de verwachte duur ervan; en

    • e. gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval de afschriften van de verzoeken aan de rechthebbende om het treffen van maatregelen toe te staan en, als dit van toepassing is, het aanbod tot schadevergoeding.

Afdeling 7.4. Aanvraag onteigeningsbeschikking

§ 7.4.1. Algemene bepalingen

Artikel 7.215b. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking als bedoeld in artikel 11.3 van de wet.

§ 7.4.2. Onteigeningsbeschikking

Artikel 7.215c. (onteigeningsbeschikking)

Bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking als bedoeld in artikel 11.3 van de wet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. per te onteigenen onroerende zaak: de naam, volgens de basisregistratie kadaster, en het adres van de eigenaar of eigenaren, de beperkt gerechtigde of beperkt gerechtigden en de overige belanghebbenden, waaronder in ieder geval de belanghebbenden, bedoeld in artikel 16.97, eerste lid, onder g tot en met k, van de wet;

  • b. de kadastrale aanduidingen van de te onteigenen onroerende zaak of zaken en de kadastrale grootte van elk van de in de beschikking op te nemen percelen of de grootte van de gedeelten daarvan waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c. een grondtekening die voldoet aan artikel 7.6, onder a, van het Omgevingsbesluit;

  • d. een aanduiding van de gemeente of gemeenten waarin de onroerende zaak of zaken zijn gelegen;

  • e. een beschrijving van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor de onteigening nodig is;

  • f. de jaargang en het nummer van het elektronisch publicatieblad waarin van het ontwerp van het omgevingsplan of het projectbesluit mededeling is gedaan, waarin het omgevingsplan of het projectbesluit is bekendgemaakt of waarin van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of van het verlenen van die omgevingsvergunning mededeling is gedaan;

  • g. de naam van de onteigenaar;

  • h. een projectie van de grondtekening, bedoeld onder c, op het op de onroerende zaak of zaken van toepassing zijnde ter inzage gelegde ontwerp van het omgevingsplan of het projectbesluit, het daarop van toepassing zijnde omgevingsplan of projectbesluit of de daarop van toepassing zijnde aangevraagde of verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit die de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk maakt;

  • i. de tijdsplanning van de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig is, waaronder ten minste de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de verwezenlijking; en

  • j. gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval een chronologisch overzicht van het minnelijk overleg en de door de onteigenaar aan de belanghebbende of belanghebbenden gedane aanbieding of aanbiedingen tot schadeloosstelling.

Afdeling 7.5. Andere gegevensverstrekkingen

§ 7.5.1. Wijziging normadressaat

Artikel 7.216. (gegevens bij wijziging normadressaat)

Bij het informeren van het bevoegd gezag dat een aangevraagde of verleende omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, bedoeld in artikel 5.37, tweede lid, van de wet, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. naam en adres van de aanvrager of vergunninghouder;

  • b. een aanduiding van de omgevingsvergunning krachtens welke de activiteiten worden verricht;

  • c. naam, adres en telefoonnummer van degene voor wie de omgevingsvergunning zal gaan gelden;

  • d. de verwachte datum dat de omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder; en

  • e. als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt: de e-mailadressen van de personen, bedoeld onder a en c.

§ 7.5.2. Maatwerkvoorschrift en gelijkwaardige maatregel

Artikel 7.217. (aanvraagvereisten maatwerkvoorschrift)

  • 1 Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de activiteit en het onderwerp waarvoor het maatwerkvoorschrift wordt aangevraagd;

    • b. het telefoonnummer van de aanvrager;

    • c. het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • d. een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • e. als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en

    • f. als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing als het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdeel is van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 7.218. (aanvraagvereisten gelijkwaardige maatregel)

  • 1 Bij een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. een beschrijving van de activiteit en het onderwerp waarvoor de toestemming wordt aangevraagd;

    • b. gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

    • c. het telefoonnummer van de aanvrager;

    • d. het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • e. een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • f. als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en

    • g. als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing als de gelijkwaardige maatregel onderdeel is van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

§ 7.5.3. Administratie en merktekens beschermde diersoorten

Artikel 7.219. (gegevens en merktekens voor prepareren wilde vogels)

  • 1 Voor de toepassing van artikel 11.102, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden na ontvangst van een uit het wild afkomstige vogel als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn die ter preparatie wordt aangeboden binnen drie dagen de volgende gegevens verstrekt aan de Minister voor Natuur en Stikstof:

    • a. de Nederlandse en wetenschappelijke naam van de vogelrichtlijnsoort waarom het gaat;

    • b. het aantal aangeboden vogels;

    • c. de datum van ontvangst en aflevering van de aangeboden vogel;

    • d. de kennelijke doodsoorzaak van de aangeboden vogel;

    • e. de naam en het adres van degene van wie de aangeboden vogel is ontvangen;

    • f. de naam en het adres van degene aan wie de aangeboden vogel is afgeleverd; en

    • g. het nummer van het op de aangeboden vogel in overeenstemming met artikel 11.102, tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving aangebrachte merkteken.

  • 2 Degene die de vogel prepareert verstrekt de gegevens met gebruikmaking van een elektronische voorziening die door de Minister voor Natuur en Stikstof beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Het tweede lid is ook van toepassing op het verstrekken van een wijziging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder f.

  • 5 Een merkteken wordt aangevraagd met gebruikmaking van een volledig ingevuld en ondertekend formulier, dat kosteloos bij de Minister voor Natuur en Stikstof verkrijgbaar is.

Artikel 7.220. (aanvraag pootringen gefokte vogels)

Bij een aanvraag van gesloten pootringen als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over het aantal pootringen per soort vogel dat wordt aangevraagd. De hoeveelheid ringen staat in verhouding tot de te verwachten nakweek.

§ 7.5.4. Etiketten cites-uitvoeringsverordening

Artikel 7.221. (etiketten cites-uitvoeringsverordening)

Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.70, aanhef en onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor etiketten als bedoeld in de artikelen 52, eerste lid, en 66, zesde lid, van de cites-uitvoeringsverordening wordt gedaan voor een minimum van 100 etiketten. De aanvrager zendt ongebruikte etiketten onverwijld terug naar de Minister voor Natuur en Stikstof.

§ 7.5.5. Indieningsmoment flegt-vergunningen

Artikel 7.222. (indieningsmoment flegt-vergunning)

In afwijking van artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PbEU 2005, L 347), wordt bij het in het vrije verkeer brengen van hout de vergunning, bedoeld in dat artikel, verstrekt aan de douane ten minste één werkdag voorafgaand aan het moment dat de aangifte daarvoor wordt ingediend.

Hoofdstuk 8. Instructieregels over programma’s, omgevingsplannen, waterschapsverordeningen en omgevingsverordeningen

Afdeling 8.1. Programma’s

Artikel 8.1. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het vaststellen van programma’s als bedoeld in paragraaf 3.2.2 of 3.2.4 van de wet.

Artikel 8.2. (bepalen aantal gehinderde bewoners actieplannen geluid)

Het aantal bewoners van woningen dat door een of meer geluidbronnen wordt gehinderd of ernstig gehinderd of van wie daardoor de slaap wordt verstoord, bedoeld in artikel 4.23, eerste lid, onder h, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt bepaald aan de hand van de in bijlage XIX opgenomen dosis-effectrelaties.

Afdeling 8.2. Omgevingsplannen

§ 8.2.2. Waarborgen van de veiligheid

Artikel 8.4. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van afstanden voor het plaatsgebonden risico en afstanden voor aandachtsgebieden en het berekenen van het groepsrisico, bij het toelaten van:

  • a. activiteiten als bedoeld in bijlage VII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • b. beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties waar externe veiligheidsrisico’s worden veroorzaakt door een activiteit als bedoeld onder a.

Artikel 8.5. (berekenen: afstanden plaatsgebonden risico)

Op het berekenen van de afstand voor het plaatsgebonden risico, bedoeld in de artikelen 5.8, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder b, 5.10, tweede lid, en 5.11, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is van toepassing:

Artikel 8.6. (concentratie gevaarlijke stoffen gifwolkaandachtsgebied)

De concentratie van een gevaarlijke stof, bedoeld in artikel 5.12, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is de levensbedreigende waarde voor een periode van 30 minuten, bedoeld in het Overzicht Interventiewaarden.

Artikel 8.7. (berekenen: afstand aandachtsgebieden en groepsrisico)

  • 1 Op het berekenen van de afstand voor een aandachtsgebied, bedoeld in de artikelen 5.12, vierde lid, en 5.13, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is van toepassing:

    • a. voor een brandaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL;

    • b. voor een explosieaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL; en

    • c. voor een gifwolkaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, zijn op het berekenen van de afstand voor een brandaandachtsgebied van ondergrondse buisleidingen voor aardgas het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Carola van toepassing.

Artikel 8.7a. (meten: afstanden aandachtsgebieden)

  • 1 De afstanden voor de aandachtsgebieden, bedoeld in bijlage VII, onder C, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden gemeten:

    • a. bij een weg: vanaf de buitenste kantstrepen van de weg of een verbindingsboog die daarvan aftakt;

    • b. bij een spoorweg: vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel als bedoeld in artikel 1 van de Regeling basisnet;

    • c. bij een binnenwater: vanaf de begrenzing van de vaarweg of oever zoals aangegeven in de hierna genoemde bronnen, met inachtneming van de volgende voorkeursvolgorde:

      • 1°. de overgang van land naar water volgend uit een projectbesluit of een tracébesluit als bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet zoals zij luidde tot 1 januari 2024 en waarop die wet van toepassing is op grond van artikel 4.44, 4.45 of 4.46 van de Invoeringswet Omgevingswet;

      • 2°. de geometrische begrenzing van een vrijwaringsgebied van een rijksvaarweg, bedoeld in artikel 2.12;

      • 3°. de geometrische begrenzing van een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 2.2, derde lid;

      • 4°. de kaart ‘Fairway’ uit de Elektronische vaarwegkaarten; en

      • 5°. de kaart ‘Shoreline construction’ uit de Elektronische vaarwegkaarten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, wordt:

    • a. bij wegvak Nh12 van de A10, knooppunt De Nieuwe Meer tot knooppunt Amstel, gemeten vanaf de buitenste kantstrepen van de hoofdrijbanen; en

    • b. als de doorgaande rijbaan geen buitenste kantstreep heeft, gemeten vanaf de rand van de verharding.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, worden de afstanden voor de aandachtsgebieden bedoeld in bijlage VII, onder C, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving gemeten:

    • a. bij de Westerschelde met haar mondingen: vanaf de begrenzingen van de vaargeulen; en

    • b. bij de voorhaven van Hansweert: vanaf een referentiepunt bepaald aan de hand van de bodemvlakken uit de Beheerkaart nat of 1GIS.

  • 4 Voor de ligging van een aandachtsgebied van een weg, of spoorweg of binnenwater is de feitelijke situatie bepalend.

  • 5 Als een besluit tot wijziging van een weg, spoorweg of binnenwater is bekendgemaakt, is de ligging van die weg, die spoorweg, of dat binnenwater zoals weergegeven in dat besluit bepalend voor de ligging van het aandachtsgebied, totdat de feitelijke situatie overeenstemt met dat besluit.

Artikel 8.8. (bepalen: afstand eerbiedigende werking civiele en militaire explosieaandachtsgebieden)

Op het bepalen van de afstand voor de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in verband met de eerbiedigende werking voor een civiel explosieaandachtsgebied, bedoeld in artikel 5.30, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en een militair explosieaandachtsgebied, bedoeld in artikel 5.34, tweede lid, van dat besluit, is de methode van toepassing die eerder is gebruikt voor het bepalen van de afstand.

§ 8.2.3. Beschermen van de gezondheid en van het milieu

§ 8.2.3.1. Kwaliteit van de buitenlucht

§ 8.2.3.1.1. Luchtkwaliteit: wegen

Artikel 8.9. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide of PM10 bij het toelaten van:

Artikel 8.10. (berekenen: rekenmethode wegen)

Op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij wegen is van toepassing:

  • a. standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 als:

    • 1°. de weg in een stedelijke omgeving ligt waarbij:

      • i. er aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing maar groter is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

      • ii. er aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de weg, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

      • iii. er aan één zijde min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing; of

      • iv. er min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, anders dan bedoeld onder i tot en met iii;

    • 2°. er niet of nauwelijks een hoogteverschil is tussen de weg en de directe omgeving; en

    • 3°. er langs de weg geen afschermende constructies zijn;

  • b. standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2 als:

    • 1°. er in de directe omgeving geen bebouwing is; of

    • 2°. er in de directe omgeving bebouwing is, op een afstand van ten minste 3 maal de hoogte van de bebouwing; of

  • c. een softwaremodel als bedoeld in bijlage XIXa, waarbij is aangegeven dat het kan worden toegepast voor:

    • 1°. wegen die vallen binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 of standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2; of

    • 2°. wegen die vallen buiten het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 en standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2.

Artikel 8.11. (berekenen: locatie toetspunten representatieve blootstelling wegen)

Een toetspunt voor het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij wegen ligt:

  • a. op een locatie die representatief is voor de kwaliteit van de buitenlucht van een straatsegment met een lengte van ten minste 100 m;

  • b. ten minste 25 m van de rand van grote kruispunten, waarbij de verkeersstroom onderbroken wordt en de uitstoot verschilt ten opzichte van het overige gedeelte van de weg;

  • c. ten hoogste 10 m van de wegrand; en

  • d. op een locatie waar de hoogste concentratie voorkomt waaraan de bevolking wel of niet rechtstreeks kan worden blootgesteld voor een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de omgevingswaarde significant is.

Artikel 8.12. (berekenen: invoergegevens wegen)

  • 1 Voor het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij wegen wordt gebruik gemaakt van:

    • a. grootschalige concentratiegegevens, grootschalige dubbeltellingcorrectiegegevens, meteorologische gegevens en gegevens over de terreinruwheid, bedoeld in bijlage XX;

    • b. de emissiefactoren van voertuigen, bedoeld in bijlage XXI; en

    • c. gegevens die standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 of standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2 vereist over:

      • 1°. de kenmerken van de weg;

      • 2°. het aantal en type motorvoertuigen dat gebruik maakt van de weg;

      • 3°. de gemiddelde snelheid en wisselingen in de snelheid van het verkeer over de weg; en

      • 4°. de directe omgeving van de weg.

  • 2 Op het geschikt maken voor het gebruik van de gegevens voor standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2 is PreSRM van toepassing.

Artikel 8.13. (berekenen PM10: zeezoutcorrectie)

Artikel 8.14. (berekenen: afronding)

  • 1 Na toepassing van de artikelen 8.12 en 8.13 wordt de berekende concentratie of het berekende aantal overschrijdingen afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

§ 8.2.3.1.2. Luchtkwaliteit: milieubelastende activiteiten

Artikel 8.15. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide of PM10 bij het toelaten van milieubelastende activiteiten als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving waarover regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht.

Artikel 8.16. (berekenen: rekenmethode milieubelastende activiteiten)

Op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij milieubelastende activiteiten is van toepassing:

  • a. standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3, in een geval dat valt binnen het toepassingsbereik van die rekenmethode; of

  • b. een softwaremodel als bedoeld in bijlage XIXa, waarbij is aangegeven dat het kan worden toegepast voor:

    • 1°. milieubelastende activiteiten die vallen binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3; of

    • 2°. milieubelastende activiteiten die vallen buiten het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3.

Artikel 8.17. (berekenen: locatie toetspunten representatieve blootstelling milieubelastende activiteiten)

  • 1 Een toetspunt voor het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij milieubelastende activiteiten ligt:

    • a. buiten de begrenzing van de locatie waarop de milieubelastende activiteit wordt verricht;

    • b. op een locatie waar de hoogste concentratie voorkomt waaraan de bevolking wel of niet rechtstreeks kan worden blootgesteld voor een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de omgevingswaarde significant is of op een andere locatie die representatief is voor de blootstelling van de bevolking als geheel; en

    • c. op een locatie waar het meten van zeer kleine micromilieus in de directe omgeving wordt voorkomen, waaraan in ieder geval wordt voldaan als een toetspunt representatief is voor de kwaliteit van de buitenlucht:

      • 1°. van een locatie van ten minste 250 m bij 250 m die sterk door industriële bronnen wordt beïnvloed; en

      • 2°. van een locatie van enkele vierkante kilometers in stedelijk gebied.

  • 2 Ten minste één toetspunt ligt benedenwinds van de milieubelastende activiteit in het meest dichtbijgelegen woongebied.

Artikel 8.18. (berekenen: invoergegevens milieubelastende activiteiten)

  • 1 Voor het berekenen van de concentraties van stikstofdioxide en PM10 wordt gebruik gemaakt van:

    • a. grootschalige concentratiegegevens, grootschalige dubbeltellingcorrectiegegevens, meteorologische gegevens en gegevens over de terreinruwheid, bedoeld in bijlage XX;

    • b. gegevens die standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3 vereist over:

      • 1°. de fysieke kenmerken van de bron;

      • 2°. de kenmerken van de emissie; en

      • 3°. de kenmerken van de directe omgeving van de milieubelastende activiteit.

  • 2 Als het gaat om een veehouderij als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving waarvan de emissie van PM10 meer dan 800 kg bedraagt, omvatten de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b, onder 3°, in ieder geval de kenmerken van de emissie per veehouderij, voor alle veehouderijen met een emissie van PM10 van meer dan 800 kg/jaar, waarvan de dierenverblijven geheel of gedeeltelijk liggen binnen een straal van 500 m van het dichtstbijzijnde emissiepunt.

  • 3 In afwijking van het tweede lid omvatten de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b, onder 3°, in ieder geval de kenmerken van de emissie per veehouderij, voor alle veehouderijen met een emissie van PM10 van meer dan 500 kg/jaar, waarvan de dierenverblijven geheel of gedeeltelijk liggen binnen een straal van 500 m van het dichtstbijzijnde emissiepunt, als:

    • a. het gaat om een veehouderij als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving waarvan de emissie van PM10 meer dan 500 kg bedraagt; en

    • b. uit de grootschalige concentratiegegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a, blijkt dat de achtergrondconcentratie hoger is dan 27 µg/m3.

  • 4 Op het geschikt maken voor het gebruik van de gegevens is PreSRM van toepassing.

Artikel 8.19. (berekenen: zeezoutcorrectie en afronding)

De artikelen 8.13 en 8.14 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 8.2.3.2. Geluid

Artikel 8.20. (toepassingsbereik)

  • 2 Bij het bepalen van het geluid, bedoeld in het eerste lid, gaat het om het geluid:

    • a. op een geluidgevoelig gebouw;

    • b. in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw;

    • c. op een locatie die dichter bij de activiteit is gelegen dan de gevel, locatie of begrenzing als bedoeld in artikel 5.69 van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • d. op een afstand van 50 m vanaf de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht.

Artikel 8.21. (bepalen: waar het geluid wordt bepaald)

  • 1 Het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt bepaald op een of meer punten waar het geluid representatief is en dat ligt:

    • a. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen: op de gevel, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag;

    • b. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen: op de locatie waar een gevel mag komen, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag die gebouwd mag worden;

    • c. als het gaat om een woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van de woonwagen, op twee derde van de hoogte van een bouwlaag; en

    • d. als het gaat om een woonschip: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip op 1 m boven het maaiveld.

  • 2 In het eerste lid wordt onder woonschip verstaan: drijvend bouwwerk met een woonfunctie op een locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip.

Artikel 8.22. (bepalen: geluid door activiteiten, anders dan door specifieke activiteiten, op een geluidgevoelig gebouw)

  • 2 De bedrijfsduurcorrectie, bedoeld in bijlage IVh, wordt niet toegepast voor muziek.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt het geluid door een schietbaan die ligt in een gebouw zonder open zijden en met een gesloten afdekking bepaald volgens bijlage XVIIIb.

  • 4 Bij het bepalen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Bij het bepalen van het geluid worden het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidniveau LAmax afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

Artikel 8.23. (bepalen: geluid door activiteiten, anders dan door specifieke activiteiten, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen)

  • 1 Op het bepalen van het geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen zijn NEN 5077 en NEN-EN-ISO 12354-3 van toepassing.

  • 2 Bij de toepassing van NEN 5077 geldt dat in afwijking van tabel 3 de standen van de ventilatieopeningen en van de mechanische ventilatie alle ‘open’ respectievelijk ‘aan’ zijn.

Artikel 8.24. (bepalen: geluid door activiteiten, anders dan door specifieke activiteiten, in geluidgevoelige ruimten binnen niet in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwen)

  • 1 Het geluid in geluidgevoelige ruimten binnen geluidgevoelige gebouwen, anders dan binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen, wordt bepaald door het geluid op de gevel te verminderen met de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bepaald volgens NEN 5077 of NEN-EN-ISO 12354-3.

  • 2 Bij de toepassing van NEN 5077 geldt dat in afwijking van tabel 3 de standen van de ventilatieopeningen en van de mechanische ventilatie alle ‘open’ respectievelijk ‘aan’ zijn.

Artikel 8.25. (berekenen: geluid door een windturbine of windpark)

  • 1 Het geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark op een geluidgevoelig gebouw wordt berekend volgens bijlage IVi.

  • 2 De windsnelheid op ashoogte kan in afwijking van paragraaf 2.3.2 van bijlage IVi met een andere methode worden bepaald, als deze een gelijkwaardige nauwkeurigheid heeft of nauwkeuriger is.

  • 3 Op het berekenen van het gecumuleerde geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark in combinatie met een andere activiteit, is artikel 3.25 van toepassing.

  • 4 Bij het berekenen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Bij het berekenen worden de waarden in dB Lden, dB Lnight en dB Lcum afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

Artikel 8.26. (berekenen: geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen)

  • 1 Het geluid door het exploiteren van een in de buitenlucht of in een gebouw zonder gesloten afdekking of met een open zijde gelegen civiele of militaire schietbaan of militair springterrein wordt berekend volgens bijlage XVIIIc.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het geluid door het exploiteren van een in de buitenlucht of in een gebouw zonder gesloten afdekking of met een open zijde gelegen civiele schietbaan, als het gaat om een kleiduivenschietbaan of een schermenbaan als bedoeld in het toepassingsbereik van bijlage XVIIId, ook worden berekend volgens die bijlage.

  • 3 Bij het berekenen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

Artikel 8.26a. (bepalen: geluid wegen, spoorwegen, industrieterreinen en gecumuleerd geluid)

  • 1 Op het bepalen van het geluid door industrieterreinen waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld en het geluid door wegen en spoorwegen zijn de paragrafen 3.1.1 tot en met 3.1.4 van toepassing.

Artikel 8.26b. (afbakening gebied waarbinnen het geluid door een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg wordt bepaald)

Bij het vaststellen van een omgevingsplan dat de aanleg of wijziging van een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg of de wijziging van het gebruik van een lokale spoorweg toelaat, wordt het geluid bepaald op geluidgevoelige gebouwen waar de standaardwaarde, bedoeld in artikel 3.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, verminderd met 10 dB, naar redelijke verwachting wordt overschreden wanneer alleen het geluid wordt betrokken van de nieuwe weg of spoorweg, het te wijzigen deel van de weg of spoorweg of het deel van de spoorweg waarvan het gebruik wordt gewijzigd.

§ 8.2.3.3. Trillingen

Artikel 8.27. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van de trillingen in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw bij het toelaten van:

Artikel 8.28. (bepalen: trillingen door activiteiten)

  • 2 De waarden worden afgerond op twee decimalen.

§ 8.2.3.3a. Bodem

Artikel 8.28a. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bepalen van de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 8.28b. (berekenen: waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem)

Op het berekenen van de grenswaarde, bedoeld in artikel 5.89j, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is de Risicotoolbox bodem van toepassing.

§ 8.2.3.4. Geur

Artikel 8.29. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het berekenen van de geur op een geurgevoelig gebouw bij het toelaten van:

  • a. het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk of het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf; en

  • b. een geurgevoelig gebouw waarop geur wordt veroorzaakt door een activiteit als bedoeld onder a.

Artikel 8.30. (berekenen: geur door zuiveringtechnische werken)

  • 2 Bij het toepassen van de standaardrekenmethode is de emissie van geur per seconde de som van de emissies van geur per seconde door de verschillende procesonderdelen.

  • 3 De emissie van geur per seconde door een procesonderdeel wordt:

    • a. als voor het procesonderdeel in bijlage XVIIIe een geuremissiefactor is vastgesteld: berekend door de geuremissiefactor te vermenigvuldigen met de oppervlakte of, als het gaat om overstorten, de lengte van het procesonderdeel; en

    • b. als voor het procesonderdeel in bijlage XVIIIe geen geuremissiefactor is vastgesteld: bepaald met een geuronderzoek volgens NTA 9065.

Artikel 8.31. (berekenen: geur door het houden van landbouwhuisdieren)

  • 2 Bij het toepassen van het verspreidingsmodel:

    • a. is de emissie van geur per seconde de som van de emissies van geur per seconde door de verschillende diercategorieën, gehouden in de verschillende dierenverblijven;

    • b. geldt als emissiepunt het emissiepunt, bedoeld in artikel 4.806, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • c. wordt bij een dierenverblijf met meer dan een emissiepunt het geometrisch gemiddelde van die punten aangemerkt als emissiepunt.

  • 3 De emissie van geur per seconde door een diercategorie wordt berekend door het aantal dieren van die diercategorie in een dierenverblijf te vermenigvuldigen met de voor die diercategorie geldende emissie van geur per dierplaats per seconde.

  • 4 De emissie van geur per dierplaats per seconde is gelijk aan de in bijlage V vastgestelde geuremissiefactor voor het in het dierenverblijf toegepaste huisvestingssysteem.

  • 5 In afwijking van het vierde lid wordt de emissie van geur per dierplaats per seconde bij toepassing van een aanvullende techniek berekend met het voor die techniek in bijlage VI vastgestelde reductiepercentage voor geur en de in bijlage V vastgestelde geuremissiefactor volgens de formule:

    • a. als één aanvullende techniek wordt toegepast, anders dan in een situatie als bedoeld onder b:

      emissie van geur = geuremissiefactor huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage geur aanvullende techniek);

    • b. als een luchtwassysteem als aanvullende techniek wordt toegepast in combinatie met een huisvestingssysteem waarvan de geuremissiefactor lager is dan 30% van de geuremissiefactor voor een overig huisvestingssysteem:

      emissie van geur = geuremissiefactor overig huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage geur luchtwassysteem) x 0,3; en

    • c. als een aanvullende techniek in combinatie met een andere aanvullende techniek wordt toegepast:

      emissie van geur = geuremissiefactor huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage geur aanvullende techniek A) x (100% – reductiepercentage geur aanvullende techniek B).

Hoofdstuk 9. Omgevingsvergunningen

Afdeling 9.1. Beoordelingsregels omgevingsvergunning milieubelastende activiteit

Artikel 9.1. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit als bedoeld in paragraaf 8.5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 9.2. (beoordeling milieubelastende activiteit externe veiligheid)

Artikel 9.3. (beoordeling milieubelastende activiteit luchtkwaliteit – PM10 en stikstofdioxide)

  • 1 Op het berekenen van de concentratie van PM10 en stikstofdioxide is paragraaf 8.2.3.1.2 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij het berekenen van de concentratie van PM10, bedoeld in het tweede lid, kan in afwijking van artikel 4.7, eerste lid, een andere emissiefactor dan de in bijlage V vastgestelde emissiefactoren worden gebruikt, als een huisvestingssysteem wordt toegepast dat:

    • a. bijdraagt aan de ontwikkeling van een huisvestingssysteem dat de fysieke leefomgeving beschermt tegen de gevolgen van de emissie van PM10; en

    • b. niet wordt genoemd in bijlage V.

  • 4 Bij het berekenen van de concentratie van PM10, bedoeld in het tweede lid, kan in afwijking van artikel 4.7, tweede lid, een ander reductiepercentage dan de in bijlage VI vastgestelde reductiepercentages worden gebruikt, als een aanvullende techniek wordt toegepast die:

    • a. bijdraagt aan de ontwikkeling van een aanvullende techniek die de fysieke leefomgeving beschermt tegen de gevolgen van de emissie van PM10; en

    • b. niet wordt genoemd in bijlage VI.

Artikel 9.4. (beoordeling milieubelastende activiteit luchtkwaliteit – andere stoffen)

Op het berekenen van de concentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, PM2,5, benzeen, lood en koolmonoxide zijn de artikelen 8.14, 8.16, 8.17 en 8.18 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.5. (beoordeling milieubelastende activiteit geluid – geluid in geluidgevoelige ruimten)

Op het berekenen van het geluid in geluidgevoelige ruimten, bedoeld in artikel 8.18, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is artikel 8.24 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.5a. (beoordeling milieubelastende activiteit geluid -windturbine of windpark)

Als een omgevingsvergunning voor het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark waarden bevat voor het toelaatbare geluid door de activiteit op een geluidgevoelig gebouw, is op het berekenen van dat geluid artikel 8.25 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.5b. (beoordeling milieubelastende activiteit geluid – grenswaarden bij militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen)

Op het berekenen van het geluid op geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is artikel 8.26 van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 9.2. Voorschriften omgevingsvergunning milieubelastende activiteit – minder strenge emissiegrenswaarden

Artikel 9.6. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 8.7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 9.7. (voorschriften over minder strenge emissiegrenswaarden: beoordeling)

Bij de beoordeling of sprake is van buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, bedoeld in artikel 8.28, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt bij emissies naar de lucht de methode, bedoeld in Bijlage XVc, gebruikt.

Afdeling 9.3. Voorschriften omgevingsvergunning milieubelastende activiteit - bodembescherming stortplaatsen, anders dan voor alleen baggerspecie op land

Artikel 9.8. (toepassingsbereik voorschriften bodembescherming stortplaatsen)

Deze afdeling is van toepassing op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 8.44 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 9.9. (voorschriften zettingsgevoeligheid bodem)

Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de vergunninghouder:

  • a. een deskundige inschakelt om op de plaats waar is of wordt gestort een onderzoek uit te voeren naar de gevoeligheid van de bodem voor zettingen onder invloed van de stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • b. de resultaten van het onderzoek betrekt bij het bepalen van de ligging van de stortzool ten opzichte van de te verwachten gemiddeld hoogste grondwaterstand.

Artikel 9.10. (voorschriften onderzoek geohydrologische situatie)

  • 1 Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat het onderzoek naar de geohydrologische situatie, bedoeld in artikel 8.47, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, eenmaal voor het inrichten van de stortplaats wordt uitgevoerd en vervolgens jaarlijks plaatsvindt door een door de vergunninghouder ingeschakelde deskundige.

  • 2 Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de vergunninghouder de resultaten van het onderzoek zendt naar het bevoegd gezag.

Artikel 9.11. (voorschriften over onder- en bovenafdichting)

  • 1 Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de onderafdichting, bedoeld in 8.48, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, een beschermingsniveau biedt dat ten minste gelijkwaardig is aan de bescherming van de bodem die is beoogd met de Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen.

  • 3 Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de te treffen civieltechnische of geohydrologische maatregelen, bedoeld in artikel 8.48, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, ten minste voldoen aan:

    • a. de Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen; en

    • b. de Ontwerpprocedure grondwatermonitoring stortplaatsen.