Bij samenloop van een vóór 1 juli in laatste instantie uitgesproken onvoorwaardelijke
straf (oud) en een vanaf 1 juli 2021 uitgesproken straf (nieuw) zijn ten aanzien van
de veroordeelde twee v.i.-regelingen van toepassing. Voor de respectievelijke, op
zichzelf v.i.-waardige, straffen gelden in de basis de wettelijke regeling en het
beleid zoals beschreven in deel I (voor uitspraak vanaf 1 juli 2021) en deel II (voor uitspraak in laatste feitelijke instantie tot 1 juli 2021). Er dient rekening
te worden gehouden met een aantal bijzonderheden.
Bij de ene straf (‘nieuw’) beslist het OM over de verlening van de v.i. Bij de andere
straf (‘oud’) kan de rechter op vordering van het OM beslissen om de betreffende v.i.
uit te stellen of achterwege te laten. De v.i.-trajecten onder de beide regelingen
worden zoveel mogelijk in onderlinge samenhang beschouwd.
In de meeste gevallen zal een ‘oude’ straf als eerste ten uitvoer worden gelegd. Het
OM gaat dan in beginsel voor ommekomst van twee derde van de straf na of er dringende
redenen aanwezig zijn om een vordering tot uitstel of afstel van de v.i. in te dienen.
Indien (ook op een later moment) geen vordering is ingediend of deze is afgewezen,
zal de veroordeelde op twee derde van zijn oude straf recht op v.i. hebben. Het OM
zal daaraan als bijzondere voorwaarde in elk geval een meldplicht bij de reclassering
verbinden. De v.i. wordt als zodanig op dat moment niet geëffectueerd; de tenuitvoerlegging
van de straf – en daarmee de v.i. – loopt niet wanneer de veroordeelde rechtens zijn
vrijheid is ontnomen (art. 6:1:23 Sv). Dat is het geval wanneer hij nog een andere – aaneensluitend ten uitvoer te leggen
– onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet ondergaan.
Voor ommekomst van de periode waarover v.i. kan worden verleend bij de ‘nieuwe’ vrijheidsstraf
neemt het OM een beslissing over de verlening van de v.i. voor die straf. Besluit
het OM om voor de ‘nieuwe’ straf geen v.i. te verlenen, dan wordt nagegaan of er gronden
aanwezig zijn om tevens een vordering herroeping van de v.i. voor de ‘oude’ straf
in te dienen.
Besluit het OM voor de ‘nieuwe’ straf v.i. te verlenen, dan kan het daaraan bijzondere
voorwaarden verbinden. Mocht daartoe aanleiding bestaan, dan kunnen de bijzondere
voorwaarden van de ‘oude’ straf in een separaat besluit worden gewijzigd (c.q. aangevuld).
De voorwaarden van de onderscheidenlijke v.i.-trajecten worden namelijk zoveel mogelijk
op elkaar afgestemd; aan de v.i. worden (voor een bepaalde duur) in beginsel dezelfde
voorwaarden verbonden. Bij het stellen van bijzondere voorwaarden is altijd het uitgangspunt dat de voorwaarden
naar het oordeel van de CVv.i. noodzakelijk en proportioneel zijn. Daarnaast moeten
zij aansluiten bij het doel van de invrijheidstelling.
Indien is aangevangen met de tenuitvoerlegging van de straf die is uitgesproken na
1 juli 2021 (‘nieuwe straf’), geldt bovenstaande mutatis mutandis. Besluit het OM
geen v.i. te verlenen voor de ‘nieuwe’ straf, dan ligt in de rede dat een vordering
uitstel of achterwege laten van de ‘oude’ v.i. wordt overwogen.
Bij ‘nieuwe’ straffen wordt de beschikbaarheid van een aanvaardbaar verblijfadres
nadrukkelijk betrokken bij de beslissing over de v.i.-verlening (zie par. 4.2.4. in deel I). Indien de veroordeelde na ommekomst van de ‘nieuwe’ straf nog een ‘oude’ vrijheidsstraf
of maatregel moet ondergaan, wordt bij de verlening de (penitentiaire) inrichting
als aanvaardbaar verblijfadres beschouwd. In dat geval wordt bij de eventuele verlening
van de v.i. het beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres bij invrijheidstelling
als bijzondere voorwaarde opgenomen.