De werkzaamheden zoals beschreven in de punten A tot en met D hierna worden voor de
toepassing van de omzetbelastingregelgeving op zichzelf beoordeeld. Deze werkzaamheden
worden niet als btw-ondernemer verricht, ook niet als deze werkzaamheden in het verlengde
liggen van of samenhangen met activiteiten waarvoor wel gekwalificeerd wordt als ondernemer.
Dit betekent ook dat geen recht op aftrek bestaat van de btw die toerekenbaar is aan
de hier bedoelde werkzaamheden.
Indien een natuurlijk persoon meerdere commissariaten, toezichtfuncties en dergelijke
zoals hierna in A tot en met D genoemd vervult, en voor geen van die activiteiten
zelfstandig optreedt, kwalificeert die persoon ook niet voor die activiteiten tezamen
als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB.
Ondanks het ontbreken van een arbeidsovereenkomst is geen sprake van zelfstandigheid
in de uitoefening van een economische activiteit als bedoeld in artikel 7 van de Wet OB in de volgende gevallen:
-
A.
Toezichthoudend orgaan met wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht (o.a.
NV, BV, (bedrijfstak)pensioenfonds)
De natuurlijke persoon die op persoonlijke titel, al dan niet op voordracht, wordt benoemd in een toezichthoudend orgaan van een rechtspersoon,
welk toezichthoudend orgaan zijn directe wettelijke grondslag vindt in het publiek-
of privaatrecht treedt hierbij, gelet op het hierna volgende, niet zelfstandig op.
Hierbij geldt dat diegene op basis van dat recht en de statuten zijn toezichthoudende
werkzaamheden verricht als statutair lid van het toezichtsorgaan en juridisch de rechtspersoon
vertegenwoordigt voor namens het toezichtsorgaan uitgevoerde handelingen. Daarnaast
blijkt uit de statuten en daarop gebaseerde reglementen dat hij de toezichtwerkzaamheden
als geheel op naam van en onder verantwoordelijkheid van het toezichthoudende orgaan
verricht. Onder toezichthoudend orgaan wordt verstaan de onder meer in het BW genoemde toezichtsorganen
van een naamloze vennootschap (NV) of van een besloten vennootschap (BV), die als
geheel het toezicht op die vennootschap uitoefenen.
Als een NV of BV het zogenoemde monistisch bestuursmodel toepast in de zin van artikel 2:129a BW (voor NV) of artikel 2:239a BW (voor BV), dan maken de uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders deel uit van
één bestuur. In dat geval is de niet-uitvoerende bestuurder wat de werkzaamheden betreft
vergelijkbaar met de in de vorige alinea genoemde natuurlijke persoon die toezichthoudende
werkzaamheden verricht. Als de niet-uitvoerende bestuurder voldoet aan de criteria
uit de eerste alinea, dan mist hij de in artikel 7 van de Wet OB genoemde zelfstandigheid.
Ook de uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders van (bedrijfstak)pensioenfondsen
als bedoeld in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, die geen individuele verantwoordelijkheid dragen voor de door hen als zodanig uitgevoerde
werkzaamheden waarmee ze juridisch het pensioenfonds vertegenwoordigen, missen de
in artikel 7 van de Wet OB genoemde zelfstandigheid. De in de eerste alinea genoemde criteria moeten ook in
deze situatie getoetst worden.
-
B.
Toezichthoudend orgaan zonder wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht vergelijkbaar
met NV of BV (o.a. stichting en vereniging)
Natuurlijke personen die op persoonlijke titel, al dan niet op voordracht, zijn benoemd in toezichthoudende organen van rechtspersonen
waarvoor geen directe privaatrechtelijke of publiekrechtelijke grondslag bestaat,
ontberen – onder de hierna genoemde voorwaarden – zelfstandigheid bij de uitoefening
van hun werkzaamheden. Hier wordt onder andere gedoeld op de toezichthoudende organen
van stichtingen als bedoeld in Boek 2, Titel 6 BW en verenigingen als bedoeld in Boek 2, Titel 2 BW, die momenteel geen wettelijke grondslag hebben. De hiervoor bedoelde zelfstandigheid ontbreekt als uit de statuten blijkt dat de
toezichtwerkzaamheden op naam van en onder verantwoordelijkheid van het toezichthoudende
orgaan worden verricht en dat de leden geen individuele verantwoordelijkheid dragen
voor de handelingen van de raad die zijn vastgesteld in het kader van de juridische
vertegenwoordiging van de rechtspersoon. Dit is het geval bij een statutair toezichthoudend
orgaan dat als zodanig en als geheel tot taak heeft om toezicht te houden op het beleid
van het bestuur en op de algemene gang van zaken bij de rechtspersoon en de daarmee
verbonden onderneming of organisatie. De natuurlijk persoon is dan als statutair lid
juridisch onderdeel van de rechtspersoon voor namens het toezichtsorgaan uitgevoerde
handelingen. Deze situatie is dan vergelijkbaar met die bij een NV of BV, zoals bedoeld
onder punt A.
-
C.
Bezwaaradviescommissies, adviescolleges met wettelijke taak
Bezwaaradviescommissies in de zin van artikel 7:13 Awb hebben als wettelijke taak een bestuursorgaan dat een bezwaar behandelt, te adviseren
over het bezwaar. Taak en bevoegdheden van deze bezwaaradviescommissies zijn wettelijk
geregeld. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat de voorzitters
en de leden bij de uitoefening van hun taken als geheel op naam van en onder verantwoordelijkheid
van de bezwaaradviescommissie optreden. De adviezen van de bezwaaradviescommissie
maken bovendien juridisch deel uit van de beslissing van het bestuursorgaan (artikel
7:13, lid 7 Awb) en zijn daardoor onderdeel geworden van de handelingen van het bestuursorgaan.
Het ontbreekt de voorzitters en leden van een dergelijke commissie daarom aan zelfstandigheid
in de zin van artikel 7 Wet OB bij het verrichten van deze activiteiten, ongeacht of hiervoor een vergoeding wordt
ontvangen. Als de juridische en feitelijke omstandigheden vergelijkbaar zijn, geldt hetzelfde
voor voorzitters en leden van adviescolleges met een wettelijke taak, zoals adviescolleges
op basis van de Kaderwet (bijvoorbeeld de Gezondheidsraad).
-
D.
Toetsingscommissies, geschillencommissies en vergelijkbare commissies
Op persoonlijke titel, al dan niet op voordracht, benoemde voorzitters en leden van toetsingscommissies,
geschillencommissies en daarmee vergelijkbare commissies ontberen voor hun werkzaamheden
voor deze commissies zelfstandigheid in de zin van de omzetbelasting in vergelijkbare
situaties als in A tot en met C genoemd. Het gaat hierbij om deelname aan commissies
die zelf geen wettelijke taak hebben, maar door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke
rechtspersoon op eigen initiatief zijn ingesteld voor de uitoefening van (een deel
van) diens taken. Uit de statuten moet blijken dat de voorzitters en leden extern
geen individuele taken of verantwoordelijkheden hebben, maar dat zij statutair en
reglementair een bepaalde taakstelling van de commissie als geheel uitvoeren, waarmee de werkzaamheden van (de leden van) de commissie juridisch deel uitmaken
van de handelingen van de rechtspersoon. Een voorwaarde dat de voorzitters en leden
van een dergelijke commissie niet zelfstandig hun werkzaamheden uitoefenen in de zin
van artikel 7 Wet OB is dat een uitspraak of een beslissing van de commissie alleen tot stand kan komen
wanneer de commissie als zodanig de uitspraak doet of de beslissing neemt.
Andere situaties die niet onder A tot en met D vallen, moeten op basis van de specifieke
feiten en omstandigheden van het geval beoordeeld worden aan de hand van regelgeving
en jurisprudentie.