-
a.
Bekostigde onderwijsinstelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
-
b.
Bekostigde wettelijke taak: de taak waarvoor de onderwijsinstelling op grond van de onderwijswetgeving wordt
bekostigd. Overigens kunnen ook niet bij of krachtens de wet voorgeschreven activiteiten of
voorzieningen die de toegankelijkheid en de kwaliteit van het bekostigde onderwijs
bevorderen, tot de bekostigde wettelijke taak worden gerekend. Dan moeten die activiteiten
of voorzieningen wel zijn gericht op de studenten die aan het bekostigd onderwijs
deelnemen. En die studenten moeten vrijwillig, kosteloos of tegen een geringe niet-kostendekkende
vergoeding, van die activiteiten of voorzieningen gebruik kunnen maken. Hierbij gaat
het bijvoorbeeld om honours-programma’s, studium generale, of een bibliotheekvoorziening.
-
c.
Bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 1.1, onder j, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
-
d.
Integrale kostprijs: de integrale kostprijs als bedoeld in artikel 25i, eerste lid, van de Mededingingswet. Bij de vaststelling van de integrale kostprijs gaat het om álle kosten die samenhangen
met de private activiteit. Dat zijn in ieder geval, maar niet uitsluitend:
-
• ontwikkelkosten van de private activiteit, zoals de ontwikkelkosten van een niet-bekostigde
opleiding, of van daarvan afgeleide varianten, al dan niet in modules;
-
• personeelskosten;
-
• kosten van dienstverlening door derden;
-
• huisvestingskosten;
-
• afschrijvings- en onderhoudskosten;
-
• kostprijsverhogende belastingen, zoals btw en loonbelasting;
-
• vermogenskosten vreemd vermogen, indien ten behoeve van de activiteit investeringen
zijn gefinancierd met vreemd vermogen;
-
• indirecte kosten;
-
• een risico-opslag (wordt bij onderdeel i nader gedefinieerd).
-
e.
Investeren van publieke middelen in private activiteiten: het gebruiken van publieke middelen of mede met publieke middelen gefinancierde voorzieningen
voor private activiteiten.
-
f.
Onderwijswetgeving: de onderwijswetten genoemd in artikel 1, onder d, van de Wet op het onderwijstoezicht, alsmede de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
-
g.
Private activiteiten: alle activiteiten die mede onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van een
bekostigde onderwijsinstelling worden uitgevoerd, voor zover deze activiteiten op
meer zijn gericht dan alleen de uitvoering van de bekostigde wettelijke taak.
Niet-bekostigd onderwijs verzorgd door een bekostigde onderwijsinstelling is een private
activiteit, met uitzondering van het onderwijs waarvoor op grond van artikel 7.46 van de WHW het instellingscollegegeld wordt berekend en het overdragen van kennis ten behoeve
van de maatschappij. Ook wanneer een deelnemer aan bekostigd onderwijs daarnaast (extra)
niet-bekostigd onderwijs afneemt, bijvoorbeeld op verzoek van een werkgever, is er
voor wat betreft dat extra niet-bekostigde onderwijs sprake van een private activiteit.
Het ontwikkelen van activiteiten en voorzieningen ten behoeve van beroepspraktijkvorming
(BPV), moet worden aangemerkt als private activiteiten, wanneer uit die activiteiten
ook economische voordelen voor derden kunnen voortvloeien. Voorbeelden hiervan zijn
de reparatiewerkplaats, de kapsalon en de horecavoorziening waar ook anderen dan de
docent of student binnen het kader van de bekostigde opleiding gebruik van kunnen
maken.
Private activiteiten hoeven niet altijd direct op het onderwijs betrekking te hebben.
Ook onderzoeken in opdracht of op verzoek van derden kunnen worden aangemerkt als
private activiteiten.
Andere voorbeelden van private activiteiten (zonder volledig te willen zijn):
-
• voorzieningen voor medewerkers en onderwijsdeelnemers, zoals huisvesting / logies;
reisbureau; boekwinkel; horeca/catering; kopieer/printvoorziening. Daarbij kan het
ook gaan om het ter beschikking stellen van ruimte voor een onderneming van een derde
die de betreffende voorziening tegen een vergoeding mag exploiteren;
-
• dienstverlening aan derden door de bekostigde instelling, zoals detachering, verhuur,
laboratoriumdiensten, financiële diensten, ICT-diensten, reisbureau, HRM-diensten;
-
• arbeidsbemiddeling, ondersteuning van startups (o.a. middels zogenoemde incubators), kennis-exploitatie, valorisatie, niet als onderdeel van de bekostigde wettelijke
taken, maar in het verlengde daarvan, bij voorbeeld voor oud-studenten die hun bekostigde
opleiding al hebben afgerond en/of oud-medewerkers, en waarbij veelal de betreffende
oud-student of oud-medewerker dan wel een andere specifieke derde een economisch voordeel
verkrijgt.
-
h.
Publieke middelen: de middelen verkregen ten laste van de rijksbegroting (zoals de rijksbijdrage of
lumpsum) of anderszins uit hoofde van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen
verkregen middelen (zoals het lesgeld of het collegegeld), en de opbrengsten daarvan
(zoals rente over op spaarrekeningen aangehouden publieke middelen), waarover een
instelling de beschikking heeft gekregen om de bekostigde wettelijke taak te verrichten.