Besluit Beroep in Belastingzaken

Geraadpleegd op 13-10-2024.
Geldend van 16-11-2021 t/m heden

Besluit Beroep in Belastingzaken

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit actualiseert het Besluit Beroep in Belastingzaken (BBIB) van 7 april 2017, nr. 2017-59142 ( Stcrt. 2017, 22374 ). De voornaamste wijzigingen zijn: (i) vereenvoudiging van de wijze waarop de rechter de procesmachtiging van de inspecteur kan nagaan; (ii) regeling voor het uitzonderlijke geval dat de inspecteur een wrakingsverzoek nodig vindt; en (iii) vergoeding van wettelijke rente als de vergoeding van griffierecht of proceskosten niet binnen vier weken is uitbetaald (cf. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358 ). Voorts zijn diverse actualisaties doorgevoerd en redactionele aanpassingen gedaan, zoals de verwerking van de nieuwe topstructuur van de Belastingdienst.

1. Algemeen

1.0. Inleiding

  • 1. Het Besluit Beroep in Belastingzaken (BBIB) bevat procedurevoorschriften voor de Belastingdienst en de Douane voor het beroep, hoger beroep en beroep in (sprong)cassatie. Het heeft betrekking op belastingzaken, inclusief premieheffing volksverzekeringen en werknemersverzekeringen, maar geldt dus niet voor toeslagen.

  • 2. Het BBIB wordt periodiek geactualiseerd. Dit besluit vervangt het BBIB van 7 april 2017, nr. 2017-59142 (Stcrt. 2017, 22374). De volgende wijzigingen zijn aangebracht:

    • In de inleiding (paragraaf 1.0, eerste alinea) is de strekking van het BBIB verduidelijkt.

    • De gebruikte begrippen en afkortingen (paragraaf 1.1) zijn uitgebreid en geactualiseerd ter verwerking van de nieuwe topstructuur van de Belastingdienst en de verwerking daarvan in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003. Verwijzingen naar Belastingdienst/Centrum voor kennis en communicatie (B/CKC) zijn achterhaald en zijn daarom telkens vervallen.

    • De wijze waarop de rechter de procesmachtiging van de inspecteur kan nagaan is vereenvoudigd. In paragraaf 1.2 (procesmachtiging en wraking) is het volmachtregister vervangen door de procedure dat de inspecteur de rechtbank of het gerechtshof desgevraagd een afschrift van zijn machtiging verstrekt (vgl. artikel 8:24, tweede lid, Awb). Voorts is deze paragraaf uitgebreid met een regeling voor het uitzonderlijke geval dat de inspecteur een wrakingsverzoek nodig vindt. Hij gaat hier zeer terughoudend mee om.

    • In de paragrafen 2.2 en 4.1 (verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken) is geactualiseerd. De Belastingdienst zal in beginsel geen gebruik maken van de mogelijkheid om geen verweerschrift in te dienen (artikel 8:42, eerste lid, Awb).

    • In paragraaf 2.2.3 (tegemoetkomen aan de grieven van belanghebbende) is de te volgen procedure beperkt tot de hoofdlijn. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.

    • De betrokkenheid van de vaktechnisch coördinatoren is op diverse plekken verduidelijkt of versterkt, zoals bij verzoeken aan de rechtbank om verlenging van een termijn (paragraaf 2.2.4), bij de afweging of hoger beroep moet worden ingesteld (paragraaf 2.6.2), of (sprong)cassatie moet worden voorgesteld (zie paragraaf 2.6.5 en 4.6.2) en bij de vraag of de uitspraak van de rechtbank of het gerechtshof moet worden gepubliceerd (zie paragraaf 2.6.8 en 4.6.5).

    • In de ingevoegde paragraaf 2.2.6 (over te leggen stukken en geheimhouding) is verwerkt wanneer sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken (cf. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672). Dit stond voorheen in paragraaf 2.2.5 (oud). Hierbij is benadrukt dat de inspecteur gewichtige redenen kan hebben om een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk niet (volledig) te overleggen en een beroep te doen op geheimhouding (artikel 8:29 Awb). Dit is ook mogelijk als de belanghebbende heeft verzocht om een voorlopige voorziening (zie paragraaf 2.5.2 en 4.5).

    • De verplichting om voorafgaand aan de zitting te informeren naar de samenstelling van de rechtbank (of het gerechtshof) is vervallen, vanwege de gangbare praktijk dat dit in de uitnodiging voor de zitting wordt aangekondigd (paragraaf 2.4.1).

    • In paragraaf 2.4.4 (achterwege blijven mondelinge behandeling) is verduidelijkt wanneer de inspecteur instemt met het achterwege blijven van de mondelinge behandeling en dat de inspecteur zijn besluit afstemt met de betrokken vaktechnisch coördinatoren.

    • In paragraaf 2.6.4 (sprongcassatie op verzoek van belanghebbende) is verwerkt dat als belanghebbende zich rechtstreeks wendt tot FJZ/cassatie met een verzoek om instemming sprongcassatie, deze de inspecteur zal benaderen om hierover te worden geïnformeerd.

    • In paragraaf 4.2 (instellen incidenteel hoger beroep door de inspecteur) is de termijn waarbinnen de inspecteur incidenteel hoger beroep kan instellen geactualiseerd. Het instellen van incidenteel hoger beroep is mogelijk binnen zes weken nadat het gerechtshof de gronden van het hoger beroep aan de inspecteur heeft gezonden (artikel 8:110, tweede lid, Awb).

    • In de nieuwe paragraaf 6.2a (prejudiciële vragen aan het EHRM) is rekening gehouden met de inwerkingtreding van Protocol nr. 16 bij het EVRM per 1 juni 2019 op grond waarvan de Hoge Raad prejudiciële vragen kan stellen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

    • Paragraaf 6.3.1 (griffierecht) schreef voor dat, als de inspecteur op grond van artikel 8:74 Awb door de rechter is veroordeeld het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden, de inspecteur de belanghebbende en diens gemachtigde een kennisgeving stuurt waaruit blijkt dat hij het griffierecht zal vergoeden. Deze kennisgeving is vervallen, omdat het geen toegevoegde waarde heeft tegenover de veroordeling door de rechter en daarom in de praktijk nog maar zelden werd gegeven.

    • In de paragrafen 6.3.1 (griffierecht) en 6.3.2 (proceskosten) is verduidelijkt dat wettelijke rente wordt vergoed in alle gevallen waarin de vergoeding van griffierecht of proceskosten niet binnen vier weken is uitbetaald (cf. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358). Voor de vergoeding van immateriële schade was dit al het geval (zie paragraaf 6.3.3). Als door de inspecteur hoger beroep of door de staatssecretaris cassatieberoep is ingesteld kan de inspecteur, alvorens tot vergoeding of verrekening over te gaan, de uitkomst van die procedure afwachten. Om het belopen van wettelijke rente te voorkomen, is benadrukt dat dit geen verplichting is.

    • In paragraaf 6.3.3 (immateriële schade) is het derde lid vervallen. Het vierde lid is daarbij vernummerd tot derde lid. In het vervallen lid was geregeld dat als de staatssecretaris in cassatie wordt veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, de inspecteur zorgdraagt voor de uitbetaling. Deze situatie blijkt zich in de praktijk niet voor te doen. De veroordeling wordt in cassatie namelijk uitsluitend gericht tot de inspecteur of de Minister voor Rechtsbescherming naar gelang de overschrijding van de redelijke termijn is ontstaan in de bezwaarfase of de rechterlijke fase.

    • In paragraaf 6.4 (verstrekken van inlichtingen) is verwerkt dat de inspecteur gewichtige redenen kan hebben om bepaalde inlichtingen niet te geven, zoals over de inhoud van stukken waarvoor een beroep op artikel 8:29 Awb (geheimhouding) wordt gedaan.

Wijzigingen kunnen in meerdere paragrafen terugkomen, dit is niet altijd afzonderlijk vermeld. Voorts is de tekst op diverse punten redactioneel aangepast, daarmee is geen beleidswijziging beoogd.

  • 3. Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 2 november 2021, nr. 2021-18832 (Stcrt. 2021, 46005). De wijziging betrof de paragrafen 1.0, 1.1, 2.2.4, 2.4.3, 2.6.7, 4.6.4, 6.3.2 en 6.3.3. De wijziging betrof een technische aanpassing van de interne afstemming van verzoeken aan de rechtbank of het gerechtshof om termijnverlenging voor de indiening van een processtuk. Tevens zijn enkele redactionele verbeteringen doorgevoerd.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

Afdelingshoofd

Het afdelingshoofd of daarmee vergelijkbare leidinggevende functionaris als bedoeld in artikel 20 van het Mandaatbesluit Directoraten-Generaal Belastingdienst, Toeslagen en Douane 2021

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWR

Algemene wet inzake rijksbelastingen

Belastingdienst

Het Directoraat-Generaal Belastingdienst van het Ministerie van Financiën

Directeur

De algemeen directeur van een van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 of de directeur-generaal Douane

Douane

Het Directoraat-Generaal Douane van het Ministerie van Financiën

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

FJZ

Concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken van de Belastingdienst

FJZ/Cassatie

De afdeling Cassatie van FJZ

Griffier

De griffier van de rechtbank, van het gerechtshof of van de Hoge Raad

Hof van Justitie

Hof van Justitie van de Europese Unie

Hoge Raad

Hoge Raad der Nederlanden

Inspecteur

De medewerker van de Belastingdienst die gemachtigd is om de Belastingdienst te vertegenwoordigen namens de inspecteur onderscheidenlijk de ontvanger als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, AWR en artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990

Uitspraak

Een schriftelijke of (een proces-verbaal van een) mondelinge uitspraak van rechtbank of gerechtshof of een schriftelijke uitspraak (arrest) van de Hoge Raad

Vaktechnisch coördinator

Medewerker van de Belastingdienst die namens de directeur verantwoordelijk is voor de vaktechnische kwaliteit in een organisatieonderdeel op het gebied van een specifiek belastingmiddel of proces, onder welke functiebenaming dan ook

Landelijk vaktechnisch coördinator

Medewerker van de Belastingdienst die binnen de Belastingdienst landelijk verantwoordelijk is voor de vaktechnische kwaliteit op het gebied van een specifiek belastingmiddel of proces, onder welke functiebenaming dan ook

1.2. Procesmachtiging en wraking

  • 1. De inspecteur verstrekt op verzoek van de rechtbank of het gerechtshof een afschrift van zijn machtiging (vgl. de artikelen 8:24, tweede lid, en 8:108 Awb).

  • 2. In het uitzonderlijke geval dat de inspecteur wraking van een rechter nodig vindt, kan hij bij de rechtbank (of het gerechtshof) daartoe een verzoek indienen. De inspecteur is hiermee zeer terughoudend en vraagt, zo mogelijk, toestemming van de landelijk vaktechnisch coördinator formeel recht en de directeur.

1.3. Registratie beroepschriften en verweerschriften

  • 1. De volgende gegevens worden door de Belastingdienst in een bestand geregistreerd:

    • naam, adres en woonplaats van de belanghebbende en de gemachtigde;

    • middel, jaar of tijdvak, heffings- of invorderingszaak en aanslagnummer;

    • of er sprake is van rechtstreeks beroep;

    • datum van binnenkomst van het (pro forma) beroepschrift en de conclusie van repliek bij de rechtbank of het gerechtshof en op het kantoor;

    • datum van verzending van het verweer- of beroepschrift en de conclusie van dupliek/repliek;

    • intrekking van het beroepschrift;

    • termijn van uitstel voor indiening van het verweerschrift of de conclusie van dupliek of repliek;

    • termijn van uitstel voor motivering hoger beroep;

    • datum van de zitting bij de rechtbank of het gerechtshof;

    • datum van de beslissing van de rechtbank of het gerechtshof waarmee aan de Hoge Raad een prejudiciële vraag wordt gesteld;

    • datum van de uitspraak van de Hoge Raad op een door de rechtbank of het gerechtshof gestelde prejudiciële vraag;

    • datum van de uitspraak van de rechtbank of het gerechtshof;

    • datum van ontvangst van het beroepschrift in cassatie van FJZ/Cassatie;

    • datum van indiening van het advies of cassatievoorstel aan FJZ/Cassatie;

    • datum van de uitspraak van de Hoge Raad;

    • resultaat en belang van de uitspraak van de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde registratie wordt uitgevoerd door het Centraal Serviceteam Beroep.

1.4. Bewaking van de gevolgen van de procedure

De inspecteur draagt zorg voor de benodigde maatregelen om de gevolgen van een lopende procedure te bewaken in verband met:

  • het compleet houden van het dossier, en

  • het voorkomen van geautomatiseerd afdoen van latere jaren.

2. Beroep bij de rechtbank

2.1. Rechtstreeks beroep

2.1.1. Instemming door de inspecteur

  • 1. Als een bezwaarschrift een verzoek bevat om in te stemmen met rechtstreeks beroep, geeft de inspecteur daaraan gevolg als hij de zaak daarvoor geschikt acht (artikel 7:1a Awb).

  • 2. Als hoofdregel geldt dat eerst de bezwaarprocedure wordt gevolgd.

  • 3. De zaak is alleen geschikt voor rechtstreeks beroep als in de primaire fase een zodanig uitputtende gedachtewisseling tussen inspecteur en belanghebbende heeft plaatsgevonden, dat de bezwaarprocedure daaraan weinig of niets meer kan toevoegen, terwijl ook vaststaat dat het besluit nog altijd in geschil is. Het feitencomplex moet nauwkeurig zijn vastgesteld, omdat door de inspecteur geen feitenonderzoek meer kan worden gedaan als de zaak onder de rechter is. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin een besluit nauw samenhangt met een besluit waartegen al beroep is ingesteld.

  • 4. De zaak is in ieder geval niet geschikt voor rechtstreeks beroep als – in meerpartijengeschillen – niet alle indieners van een bezwaarschrift om het overslaan van de bezwaarprocedure hebben verzocht.

  • 5. Op het verzoek wordt niet beslist door de medewerker die het bestreden besluit genomen heeft.

  • 6. Voordat op het verzoek wordt beslist, vindt een collegiale toetsing plaats door of namens de betrokken vaktechnisch coördinatoren.

2.1.2. Doorzending van het bezwaarschrift

Als de inspecteur instemt met het verzoek om rechtstreeks beroep te mogen instellen, zendt hij het bezwaarschrift, met daarop aangetekend de dagtekening van ontvangst, onverwijld door aan de bevoegde rechter.

2.1.3. Afwijzen van het verzoek

Als de inspecteur de zaak niet geschikt acht voor rechtstreeks beroep wijst hij het verzoek af. De inspecteur neemt de afwijzing in de beslissing op het bezwaarschrift op. Behoudens in de gevallen waarin van horen wordt afgezien omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is deelt hij bovendien de beslissing uiterlijk tegelijkertijd met de uitnodiging voor de hoorzitting aan de verzoeker schriftelijk mede.

2.2. Het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken

2.2.1. Indiening

Behoudens in de in de paragrafen 2.2.3, tweede lid, en bedoelde gevallen, zendt de inspecteur binnen vier weken na de dag van toezending van de gronden van het beroepschrift door de rechtbank de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en dient hij, overeenkomstig paragraaf 2.2.5 van dit besluit, in beginsel een verweerschrift in.

2.2.2. Eenheid van beleid en uitvoering

Ter bevordering van de kwaliteit en de eenheid van beleid en uitvoering vindt op de inhoud van het verweerschrift een collegiale toetsing plaats door of namens de betrokken vaktechnisch coördinatoren. Daarbij wordt (nogmaals) beoordeeld of er sprake is van een rechtsvraag als bedoeld in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Als het geschil een rechtsvraag betreft die niet aan een kennisgroep is voorgelegd, legt de inspecteur door tussenkomst van de betrokken vaktechnisch coördinator de rechtsvraag alsnog onverwijld voor aan de betreffende kennisgroep.

2.2.3. Tegemoetkomen aan de grieven van belanghebbende

  • 1. Als de inspecteur zich geheel kan verenigen met de door belanghebbende opgeworpen gronden probeert hij met belanghebbende overeen te komen dat deze zijn beroepschrift intrekt onder de voorwaarde dat het bestreden besluit ambtshalve verminderd of vernietigd zal worden. De inspecteur probeert daarbij met belanghebbende tot overeenstemming te komen over de vergoeding van de proceskosten van belanghebbende overeenkomstig artikel 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de rechtbank niet meer een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, Awb hoeft uit te spreken.

  • 2. De inspecteur kan ambtshalve vermindering of teruggaaf verlenen voor zover hij zich kan verenigen met de door belanghebbende opgeworpen gronden. De inspecteur kan daarbij aanleiding zien voor een vergoeding van de proceskosten van belanghebbende overeenkomstig artikel 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht. De inspecteur verstrekt de rechtbank zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn beslissing.

  • 3. Als belanghebbende zijn beroep intrekt zonder dat de inspecteur aan de gronden van belanghebbende is tegemoetgekomen, kan de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoeden. Het griffierecht wordt niet vergoed als er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende, zoals (herhaald) lichtvaardig procederen.

2.2.4. Verzoek om verlenging van de termijn voor indiening

  • 1. Als de inspecteur door bijzondere omstandigheden niet in staat is het verweerschrift in te dienen binnen vier weken na de dag van toezending van de gronden van het beroepschrift door de rechtbank, kan hij de rechtbank schriftelijk verzoeken om verlenging van deze termijn. De inspecteur gaat hier zeer terughoudend mee om en verzoekt alleen om verlenging na toestemming van de betrokken vaktechnisch coördinator en het verantwoordelijke afdelingshoofd.

  • 2. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is bijvoorbeeld sprake als de behandelend medewerker niet beschikbaar is en deze niet kan worden vervangen.

2.2.5. Inhoud van het verweerschrift

  • 1. In het verweerschrift geeft de inspecteur een zelfstandig leesbare uiteenzetting van de feiten en van de beschouwing waartoe die feiten volgens hem aanleiding geven, zodat ook zonder raadpleging van andere stukken de zienswijze van de inspecteur duidelijk en volledig tot uitdrukking komt.

  • 2. In het verweerschrift behandelt de inspecteur in ieder geval de volgende punten:

    • a. de ontvankelijkheid van het beroep;

    • b. de feiten;

    • c. een (beknopt) overzicht van de geschilpunten;

    • d. een omschrijving van de in het beroepschrift vervatte grieven en de zienswijze van de inspecteur met betrekking tot deze grieven;

    • e. de feiten die de algemene bewijsregels opzijzetten en een bijzondere bewijsregeling (zoals omkering bewijslast) tot gevolg hebben en de motivering daarvan;

    • f. de gevraagde proceskostenvergoeding;

    • g. de conclusie van de inspecteur.

  • 3. Zo nodig neemt de inspecteur subsidiaire verweren en subsidiaire conclusies in het verweerschrift op.

  • 4. De overgelegde stukken worden in het verweerschrift vermeld.

  • 5. Naar niet gepubliceerde uitspraken verwijst de inspecteur alleen als deze als geanonimiseerde bijlage worden overgelegd. Overlegging geschiedt in overeenstemming met artikel 27g AWR.

2.2.6. Over te leggen stukken en geheimhouding

  • 1. Tot de over te leggen ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ (artikel 8:42 Awb) behoren in ieder geval:

    • a. een gespecificeerde opgaaf van de gegevens van de aangifte als deze is gedaan. Bij procedures over de erf- of schenkbelasting kan, als de aangifte zeer omvangrijk is, worden volstaan met een uittreksel uit de aangifte van de in geding zijnde onderdelen;

    • b. een kopie van de belastingaanslag, althans het bestreden besluit of een gespecificeerde opgaaf van de daaraan ten grondslag liggende gegevens. Bij procedures tegen een grote hoeveelheid overeenkomstige belastingaanslagen kan worden volstaan met één voorbeeld-aanslag;

    • c. een afschrift van het bezwaar- of verzoekschrift;

    • d. een afschrift van de uitspraak dan wel een afschrift van de kennisgeving waarin de beslissing op het bezwaar- of verzoekschrift wordt gemotiveerd (in de gevallen waarin dit van toepassing is);

    • e. alle andere stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan of hem op enig moment ter beschikking komen en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten (vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672).

  • 2. De inspecteur kan gewichtige redenen (artikel 8:29 Awb) hebben om een op de zaak betrekking hebbend stuk niet (volledig) te overleggen, zoals wanneer het belang dat de belanghebbende heeft bij het (volledig) overleggen van het stuk, niet opweegt tegen het algemene belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen of van de opsporing en vervolging van strafbare feiten (artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur). De rechter kan aan deze weigering de gevolgen verbinden die hem geraden voorkomen (artikel 8:31 Awb).

2.3. De conclusie van dupliek

2.3.1. Indiening van een conclusie van dupliek

Na ontvangst van het afschrift van de conclusie van repliek, dient de inspecteur, binnen de door de rechtbank gestelde termijn, in beginsel een conclusie van dupliek in.

2.3.2. Verzoek om verlenging van de termijn voor indiening

Als de inspecteur door bijzondere omstandigheden niet in staat is de conclusie van dupliek in te dienen binnen de door de rechtbank gestelde termijn, kan hij de rechtbank schriftelijk verzoeken om verlenging van deze termijn. Paragraaf 2.2.4 is van overeenkomstige toepassing.

2.3.3. Inhoud van de conclusie van dupliek

In de conclusie van dupliek reageert de inspecteur op de in de conclusie van repliek naar voren gebrachte punten. Het is niet de bedoeling dat de conclusie van dupliek een doublure wordt van het verweerschrift. Waar nodig verwijst de inspecteur in de conclusie van dupliek naar de relevante punten van het verweerschrift.

2.4. De mondelinge behandeling

2.4.1. Aanwezigheid ter zitting

De inspecteur verschijnt altijd ter zitting wanneer hij een oproep voor de mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft ontvangen. Dit geldt ook als de oproep betrekking heeft op de behandeling van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.

2.4.2. Bijstand

  • 1. De inspecteur laat zich in beginsel op een zitting van de rechtbank door een andere medewerker van de Belastingdienst vergezellen. Zo mogelijk wordt bij indiening van het verweerschrift gemeld welke medewerkers van de Belastingdienst ter zitting aanwezig zullen zijn.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing op verzetprocedures.

2.4.3. Procesdeskundigen

  • 1. Het afdelingshoofd wijst binnen zijn organisatieonderdeel ambtenaren aan die naar zijn oordeel deskundig zijn op het gebied van procesvoering. Bij de zitting van de rechtbank is één van deze deskundigen aanwezig, hetzij als inspecteur, hetzij ter bijstand.

  • 2. De aanwezigheid van een procesdeskundige ter zitting is niet vereist:

    • a. in verzetprocedures;

    • b. als zowel de inspecteur als de procesdeskundige van oordeel is dat de aanwezigheid van laatstgenoemde ter zitting geen toegevoegde waarde heeft, en de vaktechnisch coördinator formeel recht dit heeft goedgekeurd. De inspecteur legt de besluitvorming hierover vast in het dossier.

2.4.4. Achterwege blijven van de mondelinge behandeling

De inspecteur kan op voorstel van de rechtbank instemmen met het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. De inspecteur stemt in als de feiten en omstandigheden voldoende vaststaan (er is sprake van een zuivere rechtsvraag) en een mondelinge behandeling geen toegevoegde waarde heeft. De inspecteur stemt zijn besluit af met de betrokken vaktechnisch coördinatoren.

2.4.5. Openbaarheid van de zitting bij massaalbezwaarprocedures

Belastingzaken vinden vanwege de geheimhoudingsplicht plaats achter gesloten deuren. De rechter kan bepalen dat een zitting openbaar is.

De belanghebbende of zijn gemachtigde kan verzoeken om derden de zitting te laten bijwonen. Het is gebruikelijk dat de rechter dan een reactie van de inspecteur vraagt alvorens op het verzoek te beslissen.

Gelet op het karakter van een massaalbezwaarprocedure, die per definitie een grote groep belastingplichtigen raakt, stemt de inspecteur met name voor een dergelijke procedure in beginsel in met een verzoek om openbaarheid van de zitting.

2.5. Overige aspecten van het beroep

2.5.1. Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit

Als het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift, blijft de inspecteur verplicht uitspraak te doen op het bezwaar. De rechtbank kan in dat geval bepalen dat Hoofdstuk VIII, afdeling 2, AWR gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn van toepassing blijft. Zo nodig verzoekt de inspecteur hierom bij of voorafgaand aan de indiening van zijn verweerschrift.

2.5.2. Voorlopige voorziening

Als belanghebbende op grond van artikel 8:81 Awb de rechtbank heeft verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, verstrekt de inspecteur binnen de door de rechtbank gestelde termijn de op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur kan gewichtige redenen hebben om een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk niet (volledig) te overleggen en een beroep te doen op geheimhouding (artikel 8:29 Awb).

2.6. Na de uitspraak

2.6.1. Korte aantekening van de inhoud

Na ontvangst van het afschrift van de uitspraak van de rechtbank wordt de inhoud daarvan in het kort vastgelegd in het in paragraaf 1.3 bedoelde bestand. Op de originele afschriften mag niet worden geschreven.

2.6.2. Het instellen van hoger beroep

Als de inspecteur geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, beoordeelt hij samen met de betrokken vaktechnisch coördinatoren of hij tegen de uitspraak hoger beroep in zal stellen.

2.6.3. Sprongcassatie op voorstel van de inspecteur

  • 1. Als de inspecteur meent dat er bij een uitspraak van de rechtbank sprake is van schending van het recht of dat er is verzuimd op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen in acht te nemen, gaat hij na of de feiten door de rechtbank juist en volledig zijn vastgesteld. Als het niet meer nodig is om de feiten ter discussie te stellen, dan kan hij aan belanghebbende voorstellen om de procedure voor het gerechtshof over te slaan, onder voorbehoud van een akkoord van de staatssecretaris. Als belanghebbende akkoord gaat, dient de inspecteur een voorstel voor sprongcassatie in bij FJZ/Cassatie. Daartoe zendt hij het van de griffier ontvangen originele afschrift met een korte uiteenzetting van de gronden waarop zijn oordeel rust en onder overlegging van alle ter zake dienende bescheiden binnen tien dagen na de datum van terpostbezorging van het afschrift van de uitspraak aan FJZ/Cassatie. Hij doet daarbij mededeling van de datum waarop het afschrift van de uitspraak ter post is bezorgd.

  • 2. Tot de als bijlagen over te leggen bescheiden behoren in ieder geval:

    • a. een gespecificeerde opgaaf van de gegevens van de aangifte als deze is gedaan. Bij procedures betreffende de erf- en schenkbelasting kan, als de aangifte zeer omvangrijk is, worden volstaan met een uittreksel uit de aangifte betreffende de in geding zijnde onderdelen;

    • b. een kopie van de belastingaanslag dan wel van een ander bestreden besluit of een gespecificeerde opgaaf van de daaraan ten grondslag liggende gegevens. Bij procedures tegen een grote hoeveelheid identieke aanslagen kan worden volstaan met een voorbeeld-aanslag;

    • c. het bezwaar- of verzoekschrift;

    • d. een kopie van de uitspraak op bezwaar dan wel een kopie van de kennisgeving waarin de beslissing op het bezwaar- of verzoekschrift wordt gemotiveerd (in de gevallen dat dit van toepassing is);

    • e. alle andere stukken die een rol gespeeld hebben in de besluitvorming van de inspecteur met betrekking tot het geschilpunt bij de totstandkoming van het bestreden besluit en de uitspraak op bezwaar.

    • f. de processtukken van de procedure bij de rechtbank (beroepschrift, verweerschrift, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, eventueel gevoerde correspondentie met de rechtbank, pleitnota’s en andere ter zitting overgelegde stukken, door de griffier opgesteld proces-verbaal van de zitting);

    • g. een eventueel (openbaar gedeelte van een) controlerapport;

    • h. de bijlagen bij voornoemde geschriften, voor zover in deze paragraaf nog niet genoemd.

  • 3. De inspecteur kan – als daartoe de noodzaak aanwezig is – kopieën in plaats van de originele bescheiden indienen.

  • 4. FJZ/Cassatie laat de inspecteur schriftelijk weten of zijn voorstel wordt gevolgd. Als FJZ/Cassatie met het voorstel van de inspecteur instemt, dan vraagt de inspecteur het formele akkoord van belanghebbende. Als FJZ/Cassatie niet met het voorstel van de inspecteur instemt, dan stelt de inspecteur in beginsel hoger beroep in.

2.6.4. Sprongcassatie op verzoek van belanghebbende

Als belanghebbende verzoekt om sprongcassatie, bepaalt de inspecteur of hij vindt dat de rechtbank de feiten juist en volledig heeft vastgelegd. Als hier naar het oordeel van de inspecteur geen sprake van is, laat hij aan belanghebbende weten dat hij geen voorstel tot instemming met sprongcassatie zal doen. Alleen als het niet meer nodig is om de feiten ter discussie te stellen, dient de inspecteur een voorstel tot instemming in bij FJZ/Cassatie. Daartoe zendt hij het van de griffier ontvangen originele afschrift met een korte uiteenzetting van de gronden waarop zijn oordeel rust per omgaande aan FJZ/Cassatie. Hij doet daarbij mededeling van de datum waarop het afschrift van de uitspraak ter post is bezorgd. FJZ/Cassatie laat belanghebbende schriftelijk weten of instemming wordt verleend, met afschrift aan de inspecteur.

Als belanghebbende zich rechtstreeks tot FJZ/cassatie wendt met een verzoek om instemming sprongcassatie, zal FJZ/cassatie de inspecteur benaderen om hierover te worden voorgelicht.

2.6.5. Eenheid van beleid en uitvoering

De inspecteur beoordeelt samen met de betrokken vaktechnisch coördinatoren of hij sprongcassatie zal voorstellen dan wel met een verzoek om sprongcassatie van belanghebbende kan instemmen.

2.6.6. Indiening van een verzetschrift

  • 1. Wanneer de inspecteur, in geval van vereenvoudigde behandeling van het beroep, van oordeel is dat een uitspraak onjuist is, dient hij een verzetschrift in bij de rechtbank. De inspecteur kan daarin verzoeken over zijn verzet te worden gehoord.

  • 2. Het verzetschrift wordt ingediend binnen zes weken nadat de uitspraak aan partijen is verzonden.

  • 3. Tegen een uitspraak op verzet is geen hoger beroep mogelijk, wel beroep in cassatie. Voor de behandeling hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van dit besluit.

2.6.7. Behandeling van de vermindering of vernietiging van het bestreden besluit

  • 1. Voor zover tegen een uitspraak hoger beroep of beroep in (sprong)cassatie wordt ingesteld, of de termijn daarvoor nog niet is verstreken, wordt die uitspraak nog niet uitgevoerd.

  • 2. Onderdelen van de uitspraak die in de loop van hoger beroep of beroep in (sprong)cassatie nog aan de orde kunnen worden gesteld, worden nog niet uitgevoerd.

  • 3. Als zowel belanghebbende als de inspecteur zich bij de uitspraak neerlegt, draagt de inspecteur zorg voor de uitvoering van de uitspraak nadat deze onherroepelijk is geworden.

  • 4. Voor zover uitvoering van de uitspraak leidt tot vergoeding van griffierecht, proceskosten of immateriële schade wordt verwezen naar paragraaf 6.3.

2.6.8. Publicatie van de (geanonimiseerde) uitspraak

De inspecteur beoordeelt samen met de betrokken vaktechnisch coördinatoren of de uitspraak van de rechtbank voor andere belanghebbenden van belang kan zijn en neemt zo nodig contact op met de griffie van de rechtbank met het verzoek de uitspraak op www.rechtspraak.nl te publiceren.

3. Hoger beroep door de inspecteur

3.1. Het beroepschrift

3.1.1. Indiening van een beroepschrift

Als de inspecteur na afstemming met de betrokken vaktechnisch coördinatoren besluit hoger beroep in te stellen, dient hij binnen zes weken (zie artikel 6:7 Awb) een beroepschrift overeenkomstig paragraaf 3.1.4 van dit besluit in.

3.1.2. Pro forma beroep

In gevallen waarin de inspecteur niet in staat is een gemotiveerd beroepschrift in te dienen binnen de termijn van zes weken, gaat de inspecteur na toestemming van de betrokken vaktechnisch coördinator pro forma in hoger beroep en verzoekt hij het gerechtshof om een termijn te stellen voor het motiveren van het beroepschrift.

3.1.3. Eenheid van beleid en uitvoering

Voor het beroepschrift geldt wat betreft de eenheid van beleid en uitvoering hetzelfde als voor een verweerschrift bij de rechtbank (zie §paragraaf 2.2.2).

3.1.4. Inhoud van het beroepschrift en over te leggen stukken

Voor de inhoud van het beroepschrift gelden dezelfde eisen als voor de inhoud van een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.5). Wat betreft de over te leggen stukken gaat het daarbij om de op de zaak betrekking hebbende stukken voor zover deze niet al in de procedure bij de rechtbank zijn overgelegd, en een afschrift van de uitspraak van de rechtbank. Voorts wordt in een bijlage vermeld welke processtukken al tot het dossier behoren.

3.2. De conclusie van repliek

3.2.1. Indiening van een conclusie van repliek

Na daartoe door het gerechtshof in de gelegenheid te zijn gesteld, dient de inspecteur, binnen de door het gerechtshof vastgestelde termijn, in beginsel een conclusie van repliek in.

3.2.2. Verzoek om verlenging van de termijn voor indiening

Als de inspecteur door bijzondere omstandigheden niet in staat is de conclusie van repliek in te dienen binnen de door het gerechtshof gestelde termijn, kan hij het gerechtshof schriftelijk verzoeken om verlenging van deze termijn. Paragraaf 2.2.4 is van overeenkomstige toepassing.

3.2.3. Inhoud van de conclusie van repliek

In de conclusie van repliek reageert de inspecteur op de in het verweerschrift aangevoerde punten. Het is niet de bedoeling dat de conclusie van repliek een doublure wordt van het beroepschrift. Waar nodig verwijst de inspecteur in de conclusie van repliek naar relevante punten van het beroepschrift.

4. Hoger beroep door belanghebbende

4.1. Het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken

4.1.1. Indiening

Behoudens in de in de paragrafen 4.1.3 en 4.1.4 bedoelde gevallen zendt de inspecteur binnen vier weken na de dag van toezending van de gronden van het hoger beroep door het gerechtshof de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het gerechtshof en dient hij, overeenkomstig paragraaf 4.1.5 van dit besluit, in beginsel een verweerschrift in.

4.1.2. Eenheid van beleid en uitvoering

Voor het verweerschrift in hoger beroep geldt wat betreft de eenheid van beleid en uitvoering hetzelfde als voor een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.2).

4.1.3. Tegemoetkomen aan de grieven van belanghebbende

Voor het verweerschrift in hoger beroep geldt wat betreft een eventueel tegemoetkomen aan de grieven van belanghebbende hetzelfde als voor een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.3).

4.1.4. Verzoek om verlenging van de termijn voor indiening

Als de inspecteur door bijzondere omstandigheden niet in staat is het verweerschrift in te dienen binnen de in paragraaf 4.1.1 bedoelde termijn van vier weken, kan hij het gerechtshof schriftelijk verzoeken om verlenging van deze termijn. Zo nodig vraagt de inspecteur tevens om verlenging van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Paragraaf 2.2.4 is van overeenkomstige toepassing.

4.1.5. Inhoud van het verweerschrift en over te leggen stukken

Voor de inhoud van het verweerschrift gelden dezelfde eisen als voor de inhoud van een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.5). Wat betreft de over te leggen stukken gaat het hierbij om de op de zaak betrekking hebbende stukken voor zover deze niet al in de procedure voor de rechtbank zijn overgelegd, en een afschrift van de uitspraak van de rechtbank. Voorts wordt in een bijlage vermeld welke processtukken al tot het dossier behoren.

4.2. Het instellen van incidenteel hoger beroep door de inspecteur

Als belanghebbende hoger beroep instelt tegen de beslissing van de rechtbank, kan de inspecteur binnen zes weken nadat het gerechtshof de gronden van het hoger beroep aan de inspecteur heeft verzonden incidenteel hoger beroep instellen. De inspecteur stelt incidenteel hoger beroep in als hij meent dat het geschil in hoger beroep meer moet omvatten dan de door belanghebbende omschreven geschilpunten. Hij beoordeelt dit samen met de betrokken vaktechnisch coördinatoren. Bij het instellen van incidenteel hoger beroep vindt vervolgens een collegiale toetsing plaats, overeenkomstig paragraaf 2.2.2.

4.3. De conclusie van dupliek

4.3.1. Indiening van een conclusie van dupliek

Na ontvangst van het afschrift van de conclusie van repliek, dient de inspecteur, binnen de door het gerechtshof gestelde termijn, in beginsel een conclusie van dupliek in.

4.3.2. Verzoek om verlenging van de termijn voor indiening

Als de inspecteur door bijzondere omstandigheden niet in staat is de conclusie van dupliek in te dienen binnen de door het gerechtshof gestelde termijn, kan hij het gerechtshof schriftelijk verzoeken om verlenging van deze termijn. Paragraaf 2.2.4 is van overeenkomstige toepassing.

4.3.3. Inhoud van de conclusie van dupliek

In de conclusie van dupliek reageert de inspecteur op de in de conclusie van repliek aangevoerde punten. Het is niet de bedoeling dat de conclusie van dupliek een doublure wordt van het verweerschrift. Waar nodig verwijst de inspecteur in de conclusie van dupliek naar de relevante punten van het verweerschrift.

4.5. Voorlopige voorziening

Als belanghebbende op grond van artikel 8:81 Awb het gerechtshof heeft verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, verstrekt de inspecteur binnen de door het gerechtshof gestelde termijn de op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur kan gewichtige redenen hebben om een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk niet (volledig) te overleggen en een beroep te doen op geheimhouding (artikel 8:29 Awb).

4.6. Na de uitspraak

4.6.1. Korte aantekening van de inhoud

Na ontvangst van het afschrift van de uitspraak van het gerechtshof wordt de inhoud daarvan in het kort vastgelegd in het in paragraaf 1.3 bedoelde bestand. Op de originele afschriften mag niet worden geschreven.

4.6.2. Cassatievoorstel

Wanneer de inspecteur geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, beoordeelt hij samen met de betrokken vaktechnisch coördinatoren of hij een cassatievoorstel zal indienen. Daarbij geldt wat betreft de eenheid van beleid en uitvoering hetzelfde als voor een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.2). De inspecteur dient een cassatievoorstel te doen binnen tien dagen na de datum van terpostbezorging van het afschrift van de uitspraak. Zie voor de indiening ook paragraaf 5.1.1.

4.6.3. Indiening van een verzetschrift

  • 1. Wanneer de inspecteur, in geval van vereenvoudigde behandeling van het beroep, van oordeel is dat een uitspraak onjuist is, dient hij een verzetschrift in bij het gerechtshof. De inspecteur kan daarin verzoeken over zijn verzet te worden gehoord.

  • 2. Het verzetschrift wordt ingediend binnen zes weken nadat de uitspraak aan partijen is verzonden.

4.6.4. Behandeling van de vermindering of vernietiging van het bestreden besluit

  • 1. Voor zover tegen een uitspraak cassatieberoep wordt ingesteld, of de termijn daarvoor nog niet is verstreken, wordt die uitspraak nog niet uitgevoerd.

  • 2. Onderdelen van de uitspraak die in de loop van de cassatieprocedure nog aan de orde kunnen worden gesteld, worden nog niet uitgevoerd.

  • 3. Als zowel belanghebbende als de inspecteur zich bij de uitspraak neerlegt, draagt de inspecteur zorg voor de uitvoering van de uitspraak van het gerechtshof nadat deze onherroepelijk is geworden.

  • 4. Voor zover de vermindering of vernietiging van het bestreden besluit leidt tot vergoeding van griffierecht, proceskosten of immateriële schade wordt verwezen naar paragraaf 6.3.

  • 5. Als de inspecteur hoger beroep heeft ingesteld en de uitspraak van de rechtbank in stand blijft is hij griffierecht verschuldigd, zoals in de uitspraak vermeld.

4.6.5. Publicatie van de (geanonimiseerde) uitspraak

De inspecteur beoordeelt samen met de betrokken vaktechnisch coördinatoren of de uitspraak van het gerechtshof voor andere belanghebbenden van belang kan zijn en neemt zo nodig contact op met de griffie van het gerechtshof met het verzoek de uitspraak op www.rechtspraak.nl te publiceren.

5. Cassatieberoep bij de Hoge Raad

5.1. Cassatieberoep door de staatssecretaris

5.1.1. Indiening van een cassatievoorstel

  • 1. Als de inspecteur geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, beoordeelt hij of de uitspraak een schending van het recht inhoudt, dan wel dat is verzuimd op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen in acht te nemen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een uitspraak die:

    • a. principieel onjuist wordt geacht;

    • b. strijdig is met bestaande jurisprudentie van de Hoge Raad;

    • c. strijdig is met opvattingen namens de regering van bewindslieden van Financiën in de wetsgeschiedenis;

    • d. strijdig is met in de beleidssfeer uitgedragen opvattingen.

    Als naar de mening van de inspecteur hiervan sprake is, zendt hij het van de griffier ontvangen originele afschrift van de uitspraak met een korte uiteenzetting van de gronden waarop zijn oordeel rust en onder overlegging van alle ter zake dienende bescheiden binnen tien dagen na de datum van terpostbezorging van het afschrift van de uitspraak aan FJZ/Cassatie. Hij doet daarbij mededeling van de datum waarop het afschrift van de uitspraak ter post is bezorgd.

    Ook uitspraken waarbij de praktijk om meer duidelijkheid vraagt dan de rechtbank of het gerechtshof voor soortgelijke gevallen heeft gegeven en uitspraken waarbij ter wille van de eenheid van recht de behoefte bestaat een beslissing in hoogste ressort te verkrijgen, kunnen worden ingezonden. Uitspraken die principieel juist worden geacht, feitelijk van aard zijn en niet onbegrijpelijk, dan wel de voor cassatie benodigde feitelijke grondslag missen, komen in beginsel niet voor cassatieberoep in aanmerking. Zie in dit verband met name ook paragraaf 4.6.2.

    De inspecteur informeert de betrokken (landelijk) vaktechnisch coördinatoren over het cassatievoorstel.

  • 2. Tot de als bijlagen over te leggen bescheiden behoren in ieder geval:

    • a. een gespecificeerde opgaaf van de gegevens van de aangifte als deze is gedaan. Bij procedures betreffende de erf- en schenkbelasting kan, als de aangifte zeer omvangrijk is, worden volstaan met een uittreksel uit de aangifte betreffende de in geding zijnde onderdelen;

    • b. een kopie van de belastingaanslag dan wel van een ander bestreden besluit of een gespecificeerde opgaaf van de daaraan ten grondslag liggende gegevens. Bij procedures tegen een grote hoeveelheid identieke aanslagen kan worden volstaan met een voorbeeld-aanslag;

    • c. het bezwaar- of verzoekschrift;

    • d. een kopie van de uitspraak op bezwaar dan wel een kopie van de kennisgeving waarin de beslissing op het bezwaar- of verzoekschrift wordt gemotiveerd (in de gevallen waarin dit van toepassing is);

    • e. alle andere stukken die een rol gespeeld hebben in de besluitvorming van de inspecteur met betrekking tot het geschilpunt bij de totstandkoming van het bestreden besluit en de uitspraak op bezwaar.

    • f. de processtukken van de procedure bij de rechtbank (beroepschrift, verweerschrift, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, eventueel gevoerde correspondentie met de rechtbank, pleitnota’s en andere ter zitting overgelegde stukken, door de griffier opgesteld proces-verbaal van de zitting);

    • g. het originele afschrift van de uitspraak van de rechtbank;

    • h. de processtukken van de procedure bij het gerechtshof (beroepschrift, verweerschrift, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, eventueel gevoerde correspondentie met de rechtbank, pleitnota’s en andere ter zitting overgelegde stukken, door de griffier opgesteld proces-verbaal van de zitting, proces-verbaal van de mondelinge uitspraak);

    • i. (in geval van vereenvoudigde behandeling van het beroep): het originele afschrift van de uitspraak van het gerechtshof, het verzetschrift en de uitspraak op het verzetschrift;

    • j. (ingeval het beroep zich richtte tegen het niet tijdig nemen van een besluit): afschrift van de gevoerde correspondentie en het alsnog genomen besluit (indien van toepassing);

    • k. een eventueel (openbaar gedeelte van een) controlerapport;

    • l. de bijlagen bij voornoemde geschriften, voor zover in deze paragraaf nog niet genoemd.

    De inspecteur kan – als daartoe de noodzaak aanwezig is – volstaan met het zenden van kopieën in plaats van de originele bescheiden.

  • 3. Als de inspecteur afziet van een cassatievoorstel wordt de bijbehorende motivering vastgelegd in het in paragraaf 1.3 bedoelde bestand.

5.1.2. De conclusie van repliek

  • 1. Op het verweerschrift van belanghebbende kan de staatssecretaris reageren met een conclusie van repliek. Hiertoe kan FJZ/cassatie de processtukken die bij het cassatievoorstel waren gevoegd onder zich houden.

  • 2. Als de conclusie door de staatssecretaris is ingediend, zendt FJZ/Cassatie de processtukken terug aan de inspecteur. Als de inspecteur de processtukken eerder nodig heeft, kan hij deze opvragen bij FJZ/Cassatie.

5.2. Cassatieberoep door belanghebbende

5.2.1. Inzending van het advies door inspecteur

  • 1. Beroepschriften in cassatie die door belanghebbenden zijn ingediend en die door FJZ/Cassatie om advies aan de inspecteur zijn toegezonden, dienen binnen de door FJZ/Cassatie gestelde termijn te worden behandeld.

  • 2. De inspecteur zendt na ontvangst van het verzoek van FJZ/Cassatie zijn advies in met alle relevante bescheiden, zoals het van de griffier ontvangen originele afschrift van de uitspraak van het gerechtshof én het van FJZ/Cassatie ontvangen beroepschrift in cassatie. De inspecteur plaatst geen aantekeningen op dit beroepschrift. Tot de relevante bescheiden behoren in ieder geval de stukken die worden genoemd in paragraaf 5.1.1, tweede lid, waarbij de inspecteur – als daartoe de noodzaak aanwezig is – kan volstaan met het zenden van kopieën.

5.2.2. Inhoud van het advies

  • 1. Naar aanleiding van een om advies gezonden beroepschrift in cassatie dient een (korte) reactie op de cassatiemiddelen te worden gegeven, vergezeld van een signalering van eventuele feitelijke onjuistheden met vindplaats. De inspecteur kan adviseren om incidenteel beroep in cassatie in te stellen als het geschil naar zijn mening meer moet omvatten dan de door belanghebbende aangevoerde geschilpunten.

  • 2. Als eenmaal beroep in cassatie is ingesteld, kan uitsluitend na overleg met FJZ/Cassatie met de belanghebbende een compromis worden gesloten.

5.2.3. De conclusie van dupliek

  • 1. Belanghebbende kan op het verweerschrift in cassatie reageren met een conclusie van repliek, waarop de staatssecretaris kan reageren met een conclusie van dupliek. In verband hiermee kunnen de door de inspecteur ingezonden processtukken door FJZ/Cassatie na het indienen van het verweerschrift in cassatie worden achtergehouden.

  • 2. Als geen conclusie meer volgt, zendt FJZ/Cassatie de processtukken terug aan de inspecteur. Als de inspecteur de processtukken eerder nodig heeft, kan hij deze opvragen bij FJZ/Cassatie.

5.3. De conclusie van de advocaat-generaal

FJZ/Cassatie zendt een afschrift van een ontvangen conclusie van de advocaat-generaal en een afschrift van de reactie hierop aan de inspecteur.

5.4. Na de uitspraak

5.4.1. Toezending van de uitspraak

  • 1. FJZ/Cassatie zendt het afschrift van de uitspraak direct na ontvangst aan de inspecteur.

  • 2. Na ontvangst van het door FJZ/Cassatie toegezonden afschrift van de uitspraak van de Hoge Raad, wordt de inhoud van de uitspraak in het kort vastgelegd in het in paragraaf 1.3 bedoelde bestand.

5.4.2. Uitvoering van de uitspraak

  • 1. De inspecteur draagt zorg voor een spoedige uitvoering van de uitspraak van de Hoge Raad of de door de Hoge Raad bekrachtigde uitspraak van de rechtbank of het gerechtshof, voor zover dit niet reeds eerder is gebeurd. Als de wijze van uitvoering niet geheel duidelijk is vindt een collegiale toetsing plaats conform wat geldt voor een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.2).

  • 2. Zie paragraaf 6.3 voor vergoeding van griffierecht, proceskosten en immateriële schade.

6. Overige bepalingen

6.1. Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie

6.1.1. In te zenden stukken/overleg

De inspecteur zendt na ontvangst van een (tussen)uitspraak, waarin de rechtbank of het gerechtshof prejudiciële vragen stelt aan het Hof van Justitie, onverwijld het originele afschrift van deze uitspraak en de relevante bescheiden aan FJZ/Cassatie. Tot de als bijlagen over te leggen bescheiden behoren in ieder geval de stukken genoemd in paragraaf 5.1.1, tweede lid, waarbij de inspecteur – als daartoe de noodzaak aanwezig is – kan volstaan met het zenden van kopieën.

Als het Hof van Justitie zich richt tot de inspecteur, zendt deze onverwijld afschriften van de brieven (met eventuele bijlagen) van dit Hof aan FJZ/Cassatie. Eerst na overleg met FJZ/Cassatie reageert de inspecteur op de brieven van dit Hof. Als de inspecteur door het Hof van Justitie in de gelegenheid wordt gesteld om schriftelijke opmerkingen in te dienen over de prejudiciële vragen, dan schrijft de inspecteur een brief aan het Hof van Justitie waarin hij laat weten voor opmerkingen over de prejudiciële vragen te refereren aan het oordeel van de Nederlandse regering. Daarnaast stuurt hij onverwijld afschriften van de brieven en bijlagen van het Hof van Justitie aan FJZ/Cassatie.

6.1.2. Toezending van afschriften

FJZ/Cassatie zendt de inspecteur een afschrift van een ontvangen conclusie van de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie, de uitspraak van het Hof van Justitie, gelijktijdig met de hierover aan de Hoge Raad gezonden reactie van de staatssecretaris.

6.2. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

6.2.1. Op verzoek van de inspecteur

In verband met de beantwoording van een breder levende rechtsvraag kan de inspecteur de rechtbank of het gerechtshof verzoeken om een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad. Daarbij geldt wat betreft de eenheid van beleid en uitvoering hetzelfde als voor een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.2). De inspecteur informeert ook de betrokken (landelijk) vaktechnisch coördinatoren.

6.2.2. Niet op verzoek van de inspecteur

Bij zijn reactie op het voornemen tot het stellen van een prejudiciële vraag, geldt wat betreft de eenheid van beleid en uitvoering hetzelfde als voor een verweerschrift bij de rechtbank (zie paragraaf 2.2.2). De inspecteur informeert ook de betrokken (landelijk) vaktechnisch coördinatoren.

6.2.3. Procedure bij de Hoge Raad

  • 1. De inspecteur zendt na ontvangst van een beslissing, waarin de rechtbank of het gerechtshof prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stelt, onverwijld een afschrift van deze beslissing en de relevante bescheiden aan FJZ/Cassatie. Tot de relevante bescheiden behoren in ieder geval de stukken die worden genoemd in paragraaf 5.1.1, tweede lid, waarbij de inspecteur kan volstaan met het zenden van kopieën.

  • 2. FJZ/Cassatie zendt de ingediende schriftelijke opmerkingen en toelichtingen aan de inspecteur.

  • 3. FJZ/Cassatie zendt een afschrift van een ontvangen conclusie van de advocaat-generaal en een afschrift van de reactie hierop aan de inspecteur.

  • 4. FJZ/Cassatie zendt het afschrift van de uitspraak direct na ontvangst aan de inspecteur. Hierna wordt de inhoud van de uitspraak in het kort vastgelegd in het in paragraaf 1.3 bedoelde bestand.

6.2a. Prejudiciële vragen aan het EHRM

  • 1. De Hoge Raad kan het EHRM verzoeken advies uit te brengen over ‘principiële vragen inzake de uitlegging of toepassing van de rechten en vrijheden die zijn omschreven in het Verdrag of de protocollen daarbij’ (artikel 1 Protocol nr. 16 bij het EVRM).

  • 2. FJZ/Cassatie zendt de inspecteur een afschrift van de uitspraak van het EHRM, gelijktijdig met de hierover aan de Hoge Raad gezonden reactie van de staatssecretaris.

6.3. Vergoeding van griffierecht, proceskosten en immateriële schade

6.3.1. Griffierecht

  • 1. De inspecteur zorgt voor de vergoeding van het griffierecht, conform de uitspraak. Het griffierecht kan, op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990, worden verrekend met van de belanghebbende te innen bedragen.

  • 2. Als door de inspecteur hoger beroep of door de staatssecretaris cassatieberoep is ingesteld kan de inspecteur, alvorens tot uitbetaling of verrekening over te gaan, de uitkomst van die procedure afwachten.

  • 3. Ook als de staatssecretaris in cassatie is veroordeeld het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden draagt de inspecteur zorg voor uitbetaling daarvan.

  • 4. In alle gevallen waarin de inspecteur de vergoeding van het griffierecht niet heeft uitbetaald of verrekend binnen vier weken na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen, vermeerdert hij het te vergoeden bedrag met de wettelijke rente hierover, gerekend vanaf het verstrijken van die termijn tot aan de dag van algehele voldoening van de schuld. De inspecteur neemt hierbij afdeling 4.4.2 Awb in acht. De inspecteur vergoedt ook wettelijke rente als hij de betaling heeft aangehouden, om een beroepsprocedure af te wachten (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358).

6.3.2. Proceskosten

  • 1. Als de inspecteur door de rechtbank of het gerechtshof, op grond van artikel 8:75 Awb, in de proceskosten is veroordeeld zorgt de inspecteur voor vergoeding van de kosten, conform de uitspraak. De vergoeding kan, op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990, worden verrekend met van de belanghebbende te innen bedragen.

  • 2. Als door de inspecteur hoger beroep of door de staatssecretaris cassatieberoep is ingesteld kan de inspecteur, alvorens tot vergoeding of verrekening over te gaan, de uitkomst van die procedure afwachten.

  • 3. Ook als de staatssecretaris in cassatie in de proceskosten is veroordeeld draagt de inspecteur zorg voor uitbetaling.

  • 4. In alle gevallen waarin de inspecteur de proceskostenvergoeding niet heeft uitbetaald of verrekend binnen vier weken na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen, vermeerdert hij het te vergoeden bedrag met de wettelijke rente hierover, gerekend vanaf het verstrijken van die termijn tot aan de dag van algehele voldoening van de schuld. De inspecteur neemt hierbij afdeling 4.4.2 Awb in acht. De inspecteur vergoedt ook wettelijke rente als hij de betaling heeft aangehouden, om een beroepsprocedure af te wachten (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358).

6.3.3. Immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn

  • 1. Als de inspecteur door de rechtbank of het gerechtshof wordt veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, zorgt de inspecteur voor uitbetaling daarvan, conform de uitspraak. De schadevergoeding kan, op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990, worden verrekend met van de belanghebbende te innen bedragen.

  • 2. Als tegen de veroordeling tot vergoeding van de immateriële schade door de inspecteur hoger beroep of door de staatssecretaris cassatieberoep is ingesteld kan de inspecteur, alvorens tot vergoeding of verrekening over te gaan, de uitkomst van die procedure afwachten.

  • 3. In alle gevallen waarin de inspecteur de schadevergoeding niet heeft uitbetaald of verrekend binnen vier weken na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen, vermeerdert hij het te vergoeden bedrag met de wettelijke rente hierover, gerekend vanaf het verstrijken van die termijn tot aan de dag van algehele voldoening van de schuld. De inspecteur neemt hierbij afdeling 4.4.2 Awb in acht. De inspecteur vergoedt ook wettelijke rente als hij de betaling heeft aangehouden, om een beroepsprocedure af te wachten (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358).

6.4. Verstrekken van inlichtingen (artikel 8:44 Awb)

6.4.1. Mondelinge beantwoording van een verzoek om inlichtingen

  • 1. Als de rechtbank of het gerechtshof in het kader van het vooronderzoek op grond van artikel 8:44 Awb de inspecteur oproept om te worden gehoord, is de inspecteur verplicht aan deze oproep te voldoen.

  • 2. Als de inspecteur door bijzondere omstandigheden aan de oproep niet kan voldoen, verzoekt hij de rechtbank of het gerechtshof schriftelijk onder vermelding van deze omstandigheden om een nieuwe datum vast te stellen. Paragraaf 2.2.4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De inspecteur geeft de door de rechtbank of het gerechtshof gevraagde inlichtingen, tenzij gewichtige redenen hieraan in de weg staan. Zo zal de inspecteur niet verklaren over de inhoud van stukken waarvoor een beroep op artikel 8:29 Awb (geheimhouding) wordt gedaan.

6.4.2. Schriftelijke beantwoording van een verzoek om inlichtingen

  • 1. Als de rechtbank of het gerechtshof in het kader van het vooronderzoek op grond van artikel 8:45 Awb de inspecteur verzoekt schriftelijk inlichtingen te geven, is de inspecteur verplicht hierop te antwoorden binnen de door de rechtbank of het gerechtshof daartoe gestelde termijn. Is door de rechtbank of het gerechtshof geen termijn gesteld dan dient het antwoord zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen vier weken te worden ingezonden. De inspecteur geeft de gevraagde inlichtingen, tenzij gewichtige redenen hieraan in de weg staan. Zo zal de inspecteur niet verklaren over de inhoud van stukken waarvoor een beroep op artikel 8:29 Awb (geheimhouding) wordt gedaan.

  • 2. Heeft de griffier de inspecteur afschriften toegezonden van deskundigenrapporten of van tussen de rechtbank of het gerechtshof enerzijds en belanghebbende of derden anderzijds gevoerde correspondentie, dan dient de inspecteur binnen de door de rechtbank of het gerechtshof daartoe gestelde termijn schriftelijk hierover zijn mening te geven, dan wel mee te delen dat hij van de hem hiertoe geboden gelegenheid geen gebruik wenst te maken.

  • 3. Als de inspecteur door bijzondere omstandigheden aan de door de rechtbank of het gerechtshof gestelde termijnen niet kan voldoen, verzoekt hij de rechtbank of het gerechtshof schriftelijk onder vermelding van deze omstandigheden, de termijn te verlengen. Paragraaf 2.2.4 is van overeenkomstige toepassing.

6.5. Verwijzing en voeging

  • 1. Zodra de inspecteur bekend wordt dat bij meer dan één bevoegde rechtbank of gerechtshof (hoger) beroep is ingesteld tegen eenzelfde voor beroep vatbare beschikking of uitspraak, stelt hij de betrokken rechtbanken of gerechtshoven hiervan schriftelijk op de hoogte onder vermelding van de door die rechtbanken of gerechtshoven aan die zaken toegekende kenmerken.

  • 2. Als de aard van de zaak hiertoe aanleiding geeft kan de inspecteur na overleg met de belanghebbende(n) aan de betrokken rechtbanken of gerechtshoven een voorstel doen voor verwijzing of voeging.

8. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 maart 2021

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

J. de Blieck

hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken