Uitvoeringsbesluit Wtza

Geraadpleegd op 06-10-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Besluit van 17 maart 2021, houdende regels ter uitvoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Uitvoeringsbesluit Wtza)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Medische Zorg van 18 december 2020, kenmerk 1793312-215180-WJZ;

Gelet op de artikelen 2, derde lid, 3, tweede en vierde lid, 4, vijfde lid, 5, vierde lid, 7, tweede lid, en 17, tweede lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders en de artikelen 4.0.1, derde lid, en 10.0, tweede lid, van de Jeugdwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 februari 2021, no.W13.20.0498/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Medische Zorg van 15 maart 2021, kenmerk 1793305-215180-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Toetreding zorgaanbieders

Paragraaf 1. meldplicht

Artikel 2

De meldplicht, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, is niet van toepassing op:

Paragraaf 2. toelatingsvergunning

Artikel 3

De verplichting om te beschikken over een toelatingsvergunning is niet van toepassing op:

Artikel 4

  • 1 Onze Minister kan een zorgaanbieder verzoeken een verklaring omtrent het gedrag te verstrekken, indien Onze Minister kennis heeft van feiten of omstandigheden op grond waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat niet of niet langer wordt voldaan aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2 Een verklaring omtrent het gedrag ten behoeve van een natuurlijke persoon kan betrekking hebben op:

    • a. een natuurlijke persoon die als lid van de dagelijkse of algemene leiding optreedt dan wel voornemens is dit te doen; of

    • b. een natuurlijke persoon die als lid van een interne toezichthouder optreedt dan wel voornemens is dit te doen.

Paragraaf 3. bestuursstructuur

Artikel 5

Artikel 3, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op:

  • a. academische ziekenhuizen;

  • b. instellingen die op grond van de Wet forensische zorg zijn aangewezen als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden en particuliere inrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

  • c. instellingen waar cliënten verblijven waarvan de zorg uitsluitend wordt bekostigd uit een persoonsgebonden budget, indien de meerderheid van de zeggenschap in de dagelijkse of algemene leiding van die instelling is belegd bij de cliënten die in die instelling verblijven, hun wettelijke vertegenwoordigers of bloed- of aanverwanten;

  • d. instellingen die in de regel met tien of minder zorgverleners zorg verlenen of doen verlenen;

  • e. instellingen waarin cliënten niet gedurende ten minste een etmaal kunnen verblijven en die in de regel met vijfentwintig of minder zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet verlenen of doen verlenen indien geen sprake is van:

Artikel 6

  • 1 De interne toezichthouder bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen.

  • 2 Een persoon wordt voor ten hoogste vier jaar aangesteld als lid van de interne toezichthouder van de instelling. Deze periode kan eenmaal met ten hoogste vier jaar worden verlengd. De al dan niet aaneengesloten totale periode waarin een persoon lid is van de interne toezichthouder van de instelling is ten hoogste acht jaar.

Artikel 7

  • 1 De instelling borgt de onafhankelijke taakvervulling door de interne toezichthouder. Dit betekent in ieder geval dat:

    • a. een lid van de interne toezichthouder geen andere financiële vergoeding van de instelling ontvangt dan een passende vergoeding voor de als lid van de interne toezichthouder verrichte werkzaamheden;

    • b. een lid van de interne toezichthouder, diens echtgenoot of andere levensgezel, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de tweede graad:

      • tijdens dan wel in de periode van drie jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder geen lid is van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling;

      • in de periode van een jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder niet tijdelijk heeft voorzien in de dagelijkse of algemene leiding van de instelling bij belet of ontstentenis van een of meer leden van de dagelijkse of algemene leiding;

      • tijdens dan wel in de periode van drie jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder geen werknemer van de instelling is dan wel krachtens een overeenkomst van opdracht werkzaamheden voor de instelling heeft verricht;

      • tijdens dan wel in de periode van drie jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van de interne toezichthouder geen zakelijke relatie onderhoudt met de instelling die de onafhankelijkheid van het lid van de interne toezichthouder dan wel het vertrouwen in die onafhankelijkheid in gevaar brengt;

      • geen lid is van de dagelijkse of algemene leiding van een andere instelling indien een lid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling lid is van de interne toezichthouder van die andere instelling;

      • geen aandelen in de instelling houdt;

      • geen lid is van de dagelijkse of algemene leiding van een rechtspersoon die aandelen in de instelling houdt dan wel van een andere instelling die binnen het verzorgingsgebied van de instelling geheel of gedeeltelijk dezelfde werkzaamheden verricht;

      • geen lid is van de interne toezichthouder van een andere instelling die binnen het verzorgingsgebied van de instelling geheel of gedeeltelijk dezelfde werkzaamheden verricht, tenzij die andere instelling een dochtermaatschappij van de instelling is als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of die andere instelling met de instelling is verbonden in een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

      • geen lid is van de interne toezichthouder van een rechtspersoon die aandelen in de instelling houdt, tenzij die rechtspersoon met de instelling is verbonden in een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3 Onder lid van de dagelijkse of algemene leiding als bedoeld in de subonderdelen 1°, 5° en 7° van onderdeel b van het eerste lid, wordt mede verstaan de natuurlijke persoon die het beleid van de instelling heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij lid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling.

Artikel 8

  • 1 De interne toezichthouder richt zich bij de vervulling van zijn taak naar het belang van de instelling, het te behartigen maatschappelijke belang en het belang van de betrokken belanghebbenden.

  • 2 De interne toezichthouder stelt een profielschets op voor de leden van de interne toezichthouder rekening houdend met de aard van de instelling, diens activiteiten en de gewenste deskundigheid en achtergrond van de leden van de interne toezichthouder.

Artikel 9

  • 1 De instelling verschaft de interne toezichthouder tijdig, en desgevraagd schriftelijk, de voor de uitoefening van diens taak noodzakelijke gegevens.

  • 2 De instelling stelt de interne toezichthouder voorts ten minste eenmaal per jaar schriftelijk op de hoogte van in ieder geval:

    • a. de hoofdlijnen van het strategisch beleid;

    • b. de algemene en financiële risico’s; en

    • c. het beheers- en controlesysteem van de instelling.

Hoofdstuk 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10

De meldplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, is niet van toepassing op de volgende categorieën van zorgaanbieders:

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 maart 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Medische Zorg,

T. van Ark

Uitgegeven de eenendertigste maart 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus