Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking

[Regeling vervalt per 01-04-2026.]
Geraadpleegd op 13-10-2024.
Geldend van 01-03-2022 t/m 31-12-2022

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 27 februari 2021, nr. WJZ/20120093, tot vaststelling van een regeling voor de verstrekking van subsidie voor het lokaal en gezamenlijk opwekken van hernieuwbare elektriciteit (Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking)

§ 1. Algemeen

Artikel 1. (begripsbepalingen)

In deze regeling en voor zover van toepassing in de besluiten, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, 4, derde lid, 5, eerste lid, 6, tweede lid, 8, derde lid, en 9, wordt verstaan onder:

  • aansluiting: aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998;

  • allocatiepunt: een punt achter een aansluiting, waarmee een productie-installatie is aangesloten op het elektriciteitsnet, waar wordt gemeten en waaraan een marktpartij als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong is gekoppeld;

  • coöperatie: coöperatie als bedoeld in artikel 53, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • deelnemend lid: lid van de coöperatie dat een financiële inleg heeft in de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen productie-installatie, zoals vastgelegd in een overeenkomst tussen het lid en de coöperatie;

  • elektriciteitsnet: net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998;

  • garantie van oorsprong: garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998;

  • garantie van oorsprong voor netlevering: garantie van oorsprong voor elektriciteit die op het elektriciteitsnet wordt ingevoed;

  • garanties van oorsprong voor niet-netlevering: garantie van oorsprong voor elektriciteit die op een installatie wordt ingevoed;

  • grootverbruikersaansluiting: aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80A;

  • hernieuwbare elektriciteit: elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energie;

  • hernieuwbare energie: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas;

  • kleinverbruikersaansluiting: aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80A;

  • minister: Minister van Economische Zaken en Klimaat als bedoeld in artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • netbeheerder: netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998;

  • P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie: netto elektriciteitsproductie waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie, die gebruik maakt van windenergie, moet zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

  • postcodegebied: gebied waarbinnen de postcodes in het postcodesysteem beginnen met eenzelfde getal van vier cijfers;

  • postcoderoos: postcodegebied en de direct aangrenzende postcodegebieden;

  • postcodesysteem: postcodesysteem als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van de Postwet 2009;

  • productie-installatie: samenstel van voorzieningen waarmee uitsluitend hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit;

  • vereniging van eigenaars: vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

  • zuiver terugleverallocatiepunt: allocatiepunt waarop uitsluitend elektriciteit aan het elektriciteitsnet wordt geleverd en waarop geen elektriciteit van het elektriciteitsnet wordt afgenomen.

§ 2. Criteria voor subsidieverstrekking

Artikel 2. (verstrekking subsidie)

  • 1 De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met een productie-installatie aan:

    • a. een coöperatie die zich richt of mede richt op het opwekken van hernieuwbare energie; of

    • b. een vereniging van eigenaars.

  • 2 Met het verstrekken van de subsidie wordt gedurende vijftien jaar het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit geheel of gedeeltelijk gecompenseerd.

  • 3 De subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld voor daarbij aan te wijzen categorieën productie-installaties, door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

§ 3. Wijze van berekenen en subsidiebedrag

Artikel 3. (berekeningswijze subsidie)

  • 1 Voor het bepalen van de subsidie wordt met elkaar vermenigvuldigd:

    • a. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor netlevering zijn verstrekt die aantonen dat met de productie-installatie in het betreffende kalenderjaar dat aantal kWh is geproduceerd en op het elektriciteitsnet is ingevoed; en

    • b. het verschil tussen het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen basisbedrag en het voor het betreffende kalenderjaar op basis van artikel 6 geldende definitieve correctiebedrag.

  • 2 De subsidie bedraagt de som van de voor ieder kalenderjaar volgens het eerste lid berekende bedragen over de hele subsidieperiode.

  • 3 Indien de productie-installatie is aangesloten op het elektriciteitsnet met een grootverbruikersaansluiting, wordt bij het aantal kWh, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, opgeteld het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt die aantonen dat met de productie-installatie in het betreffende kalenderjaar dat aantal kWh is geproduceerd en op een installatie is ingevoed.

  • 4 Indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, negatief is, bedraagt het bedrag nul.

Artikel 4. (aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt)

  • 1 Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening voor een kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh.

  • 2 Het maximum aantal kWh is gebaseerd op het vermogen van de productie-installatie en het voor die categorie productie-installaties geldende maximum aantal vollasturen.

  • 3 Voor het berekenen van het maximum aantal kWh stelt de minister per aan te wijzen categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen vast.

Artikel 5. (basisbedrag)

  • 1 De minister stelt per aan te wijzen categorie productie-installaties een basisbedrag per kWh vast.

  • 2 Het basisbedrag bedraagt ten hoogste de gemiddelde kosten per kWh voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit per categorie productie-installaties.

  • 3 Het basisbedrag dat geldt op het moment van aanvraag van de subsidie, geldt gedurende de hele subsidieperiode.

Artikel 6. (correctie met definitief correctiebedrag)

  • 1 Het definitieve correctiebedrag bedraagt de som van:

    • a. de elektriciteitsprijs voor elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet of de elektriciteitsprijs voor elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet;

    • b. de waarde van garanties van oorsprong; en

    • c. andere correcties die een substantiële invloed hebben op het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit en die voortvloeien uit maatregelen van de overheid.

  • 2 De minister stelt jaarlijks voor 1 april per categorie productie-installaties het definitieve correctiebedrag voor het voorgaande kalenderjaar vast.

  • 3 Indien de productie-installatie is aangesloten op het elektriciteitsnet met een grootverbruikersaansluiting, geldt voor het aantal kWh dat niet op een elektriciteitsnet is ingevoed, bij toepassing van het eerste lid, onderdeel a, de elektriciteitsprijs voor elektriciteit die niet op het elektriciteitsnet is ingevoed.

Artikel 7. (elektriciteitsprijs)

De elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, bedraagt voor:

  • a. elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet: de gemiddelde waarde van elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet, minus de profielkosten van elektriciteitslevering aan het elektriciteitsnet en de onbalanskosten;

  • b. elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet: de gemiddelde waarde van elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet.

Artikel 8. (basiselektriciteitsprijs)

  • 1 Indien de elektriciteitsprijs voor elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet lager is dan de basiselektriciteitsprijs wordt in afwijking van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, in plaats van met de elektriciteitsprijs gerekend met die basiselektriciteitsprijs.

  • 2 Indien de elektriciteitsprijs voor elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet lager is dan de basiselektriciteitsprijs wordt in afwijking van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, in plaats van met de elektriciteitsprijs gerekend met die basiselektriciteitsprijs.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid, en voor de vaststelling van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, bedoeld in artikel 11, stelt de minister per aan te wijzen categorie productie-installaties een basiselektriciteitsprijs voor elektriciteit vast die kan verschillen voor:

    • a. elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet; en

    • b. elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet.

  • 4 De basiselektriciteitsprijs bedraagt voor:

    • a. elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet: tweederde van de lange termijn elektriciteitsprijs voor elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet;

    • b. elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet: tweederde van de lange termijn elektriciteitsprijs voor elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet.

  • 5 De basiselektriciteitsprijs voor elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet en de basiselektriciteitsprijs voor elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet die gelden op het moment van aanvraag van de subsidie, gelden gedurende de hele subsidieperiode.

Artikel 9. (voorschotverlening voorlopig correctiebedrag)

  • 1 Voor de voorschotverlening stelt de minister jaarlijks voor 1 november een voorlopig correctiebedrag per categorie productie-installaties vast voor het daaropvolgende kalenderjaar, waarbij:

    • a. voor elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet:

      • 1°. als elektriciteitsprijs wordt gehanteerd: de gemiddelde waarde van elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet in de periode 1 september tot en met 31 augustus voorafgaand aan het kalenderjaar;

      • 2°. als profielkosten van elektriciteitslevering aan het elektriciteitsnet en onbalanskosten worden gehanteerd: de profielkosten en onbalanskosten die zijn vastgesteld in het voorgaande kalenderjaar;

    • b. voor elektriciteit die niet wordt ingevoed op het elektriciteitsnet als elektriciteitsprijs wordt gehanteerd: de gemiddelde waarde van elektriciteit die niet is ingevoed op het elektriciteitsnet in de periode 1 september tot en met 31 augustus voorafgaand aan het kalenderjaar.

  • 2 Voor de voorschotverlening stelt de minister, in afwijking van het eerste lid, een voorlopig correctiebedrag vast voor de op grond van artikel 2, derde lid, aangewezen categorieën productie-installaties, waarmee het voorschot voor die categorieën productie-installaties wordt bepaald indien er voor die categorieën productie-installaties nog geen voorlopige correctiebedragen op grond van het eerste lid gelden.

Artikel 10. (banking)

  • 1 Indien in een kalenderjaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat in het betreffende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, wordt het verschil in kWh opgeteld bij het aantal kWh dat het daaropvolgende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 2 Indien de subsidieperiode start op een andere datum dan 1 januari voor het eerste kalenderjaar waarover subsidie wordt verstrekt, bedraagt het aantal kWh dat in het betreffende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, bij toepassing van het eerste lid, een evenredig deel van het aantal maanden of van het kalenderjaar waarover subsidie wordt verstrekt.

  • 3 Indien in een kalenderjaar meer kWh is geproduceerd of uit vorige jaren is overgebracht dan het aantal kWh dat het betreffende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, waarbij het verschil in kWh dat in een voorgaand kalenderjaar minder is geproduceerd ingevolge het eerste en tweede lid al is opgeteld, wordt het verschil in kWh opgeteld bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende kalenderjaar tot een maximum van 25% van het aantal kWh dat in het desbetreffende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 4 Bij de benutting van de opgetelde kWh, bedoeld in het derde lid, wordt voor een productie-installatie die is aangesloten op het elektriciteitsnet met een grootverbruikersaansluiting, de productie van elektriciteit verdeeld in een deel elektriciteit dat op het elektriciteitsnet is ingevoed en een deel dat niet op het elektriciteitsnet is ingevoed.

Artikel 11. (maximum subsidiebedrag)

  • 1 Voor het bepalen van het bedrag dat de subsidie ten hoogste bedraagt, worden met elkaar vermenigvuldigd:

    • a. het verschil tussen het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen basisbedrag en de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen basiselektriciteitsprijs; en

    • b. het in de beschikking tot subsidieverlening voor een kalenderjaar vastgesteld maximum aantal kWh.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste de som van de voor ieder kalenderjaar volgens het eerste lid berekende bedragen over de hele subsidieperiode.

§ 4. Aanvraag tot subsidie en besluitvorming daarover

Artikel 12. (verdeling subsidieplafond)

  • 1 De minister verdeelt het in artikel 2, derde lid, bedoelde subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt voor de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als dag van ontvangst.

  • 3 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door loting.

  • 4 Aanvragen die worden ontvangen op werkdagen na 17.00 uur of andere dagen, worden aangemerkt als ontvangen op de eerstvolgende werkdag.

Artikel 13. (gegevens aanvraag)

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij de minister met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 De aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. de naam, het adres, de vestigingsplaats en het rekeningnummer van de subsidieontvanger;

    • b. de postcoderoos;

    • c. de categorie productie-installaties waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. de locatie waarop de productie-installatie wordt aangebracht;

    • e. de hoeveelheid op te wekken en in te voeden kWh per kalenderjaar van de productie-installatie gedurende de periode waarover subsidie wordt aangevraagd; en

    • f. het tijdschema van de ingebruikname van de productie-installatie.

Artikel 14. (verklaring toestemming en verklaring netbeheerder)

  • 1 De aanvraag gaat vergezeld van een verklaring van de aanvrager dat hij ermee instemt dat de informatie over de productie-installatie die hij bij de aanvraag heeft verstrekt en de informatie over de productie-installatie die in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen, door de minister worden verstrekt aan de door de minister op grond van artikel 74 van de Elektriciteitswet 1998 gemandateerde niet-ondergeschikte.

  • 3 Indien de productie-installatie wordt aangesloten op het elektriciteitsnet met een grootverbruikersaansluiting, gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van de netbeheerder over de beschikbaarheid van transportcapaciteit voor de nauwkeurig omschreven productie-installatie met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 De verklaring van de netbeheerder is afgegeven niet meer dan een maand voorafgaand aan het indienen van de aanvraag.

Artikel 15. (overeenkomsten locatie productie-installatie)

  • 1 Indien de productie-installatie wordt aangebracht op, in of boven een onroerende zaak van een derde waarvoor een recht van opstal als bedoeld in artikel 28, eerste lid, nodig is, gaat de aanvraag vergezeld van een ondertekende overeenkomst tussen subsidieontvanger en de derde. Uit de overeenkomst blijkt dat wordt beoogd een recht van opstal te vestigen als bedoeld in artikel 28, eerste lid.

  • 2 Indien de productie-installatie wordt aangebracht op, in of boven een onroerende zaak van een derde waarvoor een huur- of gebruikersovereenkomst nodig is als bedoeld in artikel 28, tweede of derde lid, gaat de aanvraag vergezeld van de huur- of gebruikersovereenkomst.

Artikel 16. (statuten coöperatie en ledenlijst vereniging van eigenaars)

  • 1 Indien de aanvraag wordt ingediend door een coöperatie, gaat de aanvraag vergezeld van de statuten van de coöperatie en een kopie van notariële akte van oprichting.

  • 2 Indien de aanvraag wordt ingediend door een vereniging van eigenaars, gaat de aanvraag vergezeld van een lijst van leden van de vereniging van eigenaars met de naam en het adres van elk lid.

Artikel 17. (vergunningen)

  • 1 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. de vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie; en

    • b. indien het een productie-installatie betreft die gebruik maakt van windenergie of waterkracht en die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig is, de aanvraag van de op grond van die wet verplichte vergunning.

Artikel 18. (haalbaarheidsstudie)

  • 1 De aanvraag gaat vergezeld van een haalbaarheidsstudie.

  • 2 De haalbaarheidsstudie bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de productie-installatie;

    • b. een exploitatieberekening;

    • c. een financieringsplan voor de productie-installatie;

    • d. indien de aanvraag een productie-installatie betreft die gebruik maakt van zonne-energie: een kaart van de locatie van de productie-installatie en indien van toepassing andere, te realiseren of reeds gerealiseerde productie-installaties die gebruik maken van zonne-energie, waarop de zonnepanelen zijn ingetekend;

    • e. indien de aanvraag een productie-installatie betreft die gebruik maakt van waterkracht en die een vermogen heeft van 100 kW of meer: een waterkracht-opbrengstberekening;

    • f. indien de aanvraag een productie-installatie betreft die gebruik maakt van windenergie: een windenergie-opbrengstberekening.

Artikel 19. (exploitatieberekening)

  • 1 De exploitatieberekening, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, omvat:

    • a. een specificatie van de investeringskosten van de productie-installatie;

    • b. een overzicht van de kosten en baten van de productie-installatie; en

    • c. een berekening van het projectrendement over de hele subsidieperiode.

Artikel 20. (windenergie-opbrengstberekening productie-installatie ≥100 kW)

  • 1 Indien de productie-installatie die gebruik maakt van windenergie een vermogen heeft van 100 kW of meer, is de windenergie-opbrengstberekening, bedoeld in het artikel 18, eerste lid, onderdeel f, opgesteld door een organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, met gebruikmaking van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten.

  • 2 De wind-energieopbrengstberekening, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. de locatiegegevens van de productie-installatie;

    • b. merk, type, ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve van de beoogde productie-installatie;

    • c. de lokale windgegevens voor de productie-installatie; en

    • d. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van de productie-installatie.

  • 3 Bij de berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie worden per windturbinelocatie op de beoogde ashoogte de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, turbinerendement, terugregelverliezen en een berekende windsnelheid opgenomen.

  • 4 De berekende windsnelheid is:

    • a. gebaseerd op de omgevingseffecten en lokale windgegevens voor de windturbinelocatie over een aaneengesloten periode van ten minste tien jaar; en

    • b. niet hoger dan de gemiddelde windsnelheid zoals bepaald met een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 21. (beslistermijn)

  • 1 De minister beslist op een aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De termijn van dertien weken kan eenmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

Artikel 22. (afwijzingsgronden)

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze regeling gestelde bepalingen;

    • b. hij het onaannemelijk acht dat de productie-installatie binnen de op grond van artikel 24, tweede lid, geldende uiterste termijn in gebruik wordt genomen;

    • c. hij het onaannemelijk acht dat de productie-installatie de hele subsidieperiode in gebruik kan zijn;

    • d. hij het onaannemelijk acht dat de productie-installatie:

      • 1°. uitvoerbaar is;

      • 2°. technisch haalbaar is;

      • 3°. financieel haalbaar is;

      • 4°. economisch haalbaar is;

    • e. één of meer vergunningen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, indien van toepassing, niet zijn verleend;

    • f. de productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen;

    • g. voor dezelfde productie-installatie al op grond van deze regeling subsidie is verstrekt, tenzij:

      • 1°. de productie-installatie niet in gebruik is genomen;

      • 2°. er ten minste drie jaren zijn verstreken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening; en

      • 3°. die beschikking door de minister is ingetrokken;

    • h. van rijkswege al een financiële tegemoetkoming of subsidie anders dan bedoeld in onderdeel g, is verstrekt voor de productie-installatie; of

    • i. er onomkeerbare investeringsverplichtingen voor de productie-installatie zijn aangegaan voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd.

  • 2 Er is geen sprake van dezelfde productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, indien:

    • a. het een productie-installatie op een andere locatie betreft;

    • b. het een productie-installatie met een andere opwekkingstechnologie betreft.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel g of i, beslist de minister afwijzend op een aanvraag die wordt ingediend in 2021, indien de productie-installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd.

Artikel 23. (subsidieperiode)

  • 1 De subsidie wordt verstrekt voor een periode van vijftien jaar.

  • 2 De periode vangt aan op de door de subsidieontvanger in de aanvraag aangegeven datum, die valt binnen de uiterste termijn waarop de productie-installatie op grond van artikel 24, tweede lid, in gebruik moet zijn genomen.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ten hoogste driemaal het tijdstip van aanvang van de periode wijzigen, mits:

    • a. het verzoek niet later wordt ingediend dan de datum van ingebruikname van de productie-installatie; en

    • b. het tijdstip niet later wordt vastgesteld dan de in artikel 24, tweede lid, bedoelde uiterste termijn.

  • 4 Indien aannemelijk is dat na afloop van de periode een ongebruikt aantal kWh zal resteren, verlengt de minister de periode voor het aflopen ervan.

  • 5 De verlenging van de periode, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten hoogste een jaar en eindigt op het moment dat er geen aantal ongebruikt aantal kWh meer resteert.

§ 5. Verplichtingen en voorwaarden voor de subsidieontvanger

Artikel 24. (ingebruikname productie-installatie)

  • 1 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie zo spoedig mogelijk na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 2 De uiterste termijn voor het in gebruik nemen bedraagt:

    • a. voor een productie-installatie die gebruik maakt van zonne-energie: twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. voor een productie-installatie die gebruik maakt van windenergie of waterkracht: drie jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt de opdrachten voor de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie, die gebruik maakt van windenergie of waterkracht, binnen achttien maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en zendt een afschrift aan de minister.

  • 4 De subsidieontvanger draagt een beschikking tot subsidieverlening tot de datum van ingebruikname van de productie-installatie niet over aan een derde, tenzij de minister op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger daarvoor ontheffing heeft verleend.

Artikel 25. (in gebruik volgens aanvraag)

  • 1 De subsidieontvanger realiseert de productie-installatie en heeft deze in gebruik volgens de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag voor de subsidie.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

  • 3 De minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, in geval van vertragingen of essentiële wijzigingen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 De ontheffing wordt niet verleend indien dit zou inhouden dat de subsidieontvanger de productie-installatie later in gebruik neemt dan een jaar na de dag waarop de productie-installatie op grond van artikel 24, tweede lid, in gebruik moet zijn genomen.

Artikel 26. (meetverplichting)

  • 1 Indien de productie-installatie een kleinverbruikersaansluiting heeft, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de productie van de hernieuwbare elektriciteit door die productie-installatie jaarlijks wordt gemeten en wordt medegedeeld aan de minister.

  • 2 Indien de productie-installatie een grootverbruikersaansluiting heeft, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de productie van de hernieuwbare elektriciteit door die productie-installatie maandelijks wordt gemeten en wordt medegedeeld aan de minister.

Artikel 27. (eigendom productie-installatie)

  • 1 De productie-installatie is eigendom van de subsidieontvanger.

  • 2 Voor deze regeling wordt financial lease gelijkgesteld met eigendom als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 28. (locatie productie-installatie)

  • 1 Indien de productie-installatie wordt aangebracht op, in of boven een onroerende zaak van een derde, heeft de subsidieontvanger een recht van opstal voor het in eigendom hebben of verkrijgen van de productie-installatie en het aanbrengen en in gebruik hebben van de productie-installatie op, in of boven de onroerende zaak door een notariële akte van vestiging van recht van opstal en inschrijving van die akte in de openbare registers.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft de subsidieontvanger, indien de productie-installatie wordt aangebracht op, in of boven een onroerende zaak van een derde waarop een recht van erfpacht rust, een huur- of gebruikersovereenkomst met de erfpachter voor het in eigendom hebben of verkrijgen van de productie-installatie en het aanbrengen en in gebruik hebben van de productie-installatie op, in of boven de onroerende zaak.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid heeft de subsidieontvanger, indien hij een coöperatie is en de productie-installatie wordt aangebracht op, in of boven een gebouw dat in eigendom is van een vereniging van eigenaars, een huur- of gebruiksovereenkomst met de vereniging van eigenaars voor het aanbrengen en in gebruik hebben van de productie-installatie op, in of boven de onroerende zaak.

  • 4 In een geval als bedoeld in het eerste lid overlegt de subsidieontvanger uiterlijk zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een kopie van de akte van vestiging van het recht van opstal aan de minister.

  • 5 Indien de subsidieontvanger een vereniging van eigenaars is, wordt de productie-installatie aangebracht op, in of boven een gebouw of de daarbij behorende grond, ter zake waarvan de vereniging van eigenaars is opgericht.

Artikel 29. (allocatiepunt productie-installatie)

  • 1 De productie-installatie is op niet meer dan één allocatiepunt aangesloten. Op het allocatiepunt zijn geen andere productie-installaties aangesloten.

  • 2 Indien de productie-installatie wordt aangesloten op het elektriciteitsnet met een kleinverbruikersaansluiting, is het allocatiepunt een zuiver terugleverallocatiepunt.

Artikel 30. (meerdere productie-installaties op zelfde locatie)

Indien de productie-installatie wordt aangesloten op het elektriciteitsnet met een kleinverbruikersaansluiting en deze productie-installatie wordt aangebracht op een locatie waarvoor op grond van deze regeling al subsidie is verstrekt voor een andere productie-installatie die is aangesloten op het elektriciteitsnet met een kleinverbruikersaansluiting, zijn beide productie-installaties met één en dezelfde kleinverbruikersaansluiting aangesloten op het elektriciteitsnet.

Artikel 31. (zeggenschap coöperatie)

  • 1 Onverminderd artikel 12 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek draagt de subsidieontvanger, indien hij een coöperatie is, er zorg voor dat:

    • a. al zijn leden die niet geschorst zijn, toegang hebben tot de algemene vergadering en dat die leden daar elk één stem hebben over de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen productie-installatie;

    • b. indien personen die deel uitmaken van andere organen van de vereniging en die geen lid zijn in de algemene vergadering stemrecht kunnen uitoefenen, deze personen elk niet meer dan één stem hebben over de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen productie-installatie.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien aan de subsidieontvanger subsidie is verstrekt op grond van een aanvraag die is ingediend in 2021.

Artikel 32. (postcoderoosvereiste productie-installatie)

De productie-installatie is aangebracht in de bij beschikking tot subsidieverlening vastgestelde postcoderoos.

Artikel 33. (postcoderoosvereiste coöperatie en vereniging van eigenaars)

  • 1 Indien de subsidieontvanger een coöperatie is, zijn de deelnemende leden op het moment dat de lijst van deelnemende leden overeenkomstig artikel 37, eerste lid, aan de minister wordt overgelegd, woonachtig of gevestigd op een adres binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde postcoderoos.

  • 2 Een lid dat na het moment dat de lijst van deelnemende leden overeenkomstig artikel 37, eerste lid, aan de minister wordt overgelegd, deelnemend lid wordt, is op de datum van de ondertekening van de overeenkomst tussen het lid en de coöperatie tot vaststelling van de financiële inleg van het lid, woonachtig of gevestigd op een adres binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde postcoderoos.

  • 3 Op een adres als bedoeld in het eerste of tweede lid, is niet meer dan één deelnemend lid woonachtig of gevestigd.

  • 4 De minister kan de in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde postcoderoos op verzoek van de coöperatie wijzigen binnen een periode van zes maanden die ingaat op de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 5 Indien de subsidieontvanger een vereniging van eigenaars is, is ten minste 90% van de leden op het moment van het indienen van de aanvraag woonachtig of gevestigd in de in de aanvraag opgenomen postcoderoos.

Artikel 34. (wijziging postcodegebieden)

Bij een postcodewijziging door de daartoe bevoegde instantie blijven voor de toepassing van deze regeling de postcodegebieden gelden zoals deze golden op de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 35. (minimum aantal leden)

  • 1 Indien de subsidieontvanger een coöperatie is, bedraagt het aantal deelnemende leden vanaf het moment dat de lijst van deelnemende leden, overeenkomstig artikel 37, eerste lid, aan de minister wordt overgelegd, ten minste:

    • a. één deelnemend lid per 5 kWp vermogen bij een productie-installatie die gebruik maakt van zonne-energie;

    • b. één deelnemend lid per 2 kW vermogen bij een productie-installatie die gebruik maakt van windenergie;

    • c. één deelnemend per 1 kW vermogen bij een productie-installatie die gebruik maakt van waterkracht.

  • 2 Indien de subsidieontvanger een vereniging van eigenaars is en de productie-installatie is aangebracht op, in of boven de grond ter zake waarvan de vereniging van eigenaars is opgericht, bedraagt het aantal leden op het moment van het indienen van de aanvraag ten minste:

    • a. één lid per 5 kWp vermogen bij een productie-installatie die gebruik maakt van zonne-energie;

    • b. één lid per 2 kW vermogen bij een productie-installatie die gebruik maakt van windenergie;

    • c. één lid per 1 kW vermogen bij een productie-installatie die gebruik maakt van waterkracht.

  • 3 Indien de productie-installatie wordt aangebracht op een locatie waarvoor op grond van deze regeling al subsidie is verstrekt aan de subsidieontvanger voor een andere productie-installatie, worden bij toepassing van het eerste en tweede lid de vermogens van alle productie-installaties op die locatie bij elkaar opgeteld.

Artikel 36. (kleinverbruikersaansluiting leden)

  • 1 Indien de subsidieontvanger een coöperatie is, wordt aan elk deelnemend lid elektriciteit met een kleinverbruikersaansluiting geleverd vanaf het moment dat de lijst van deelnemende leden overeenkomstig artikel 37, eerste lid, aan de minister wordt overgelegd.

  • 2 Aan een lid dat na het moment, bedoeld in het eerste lid, deelnemend lid wordt, wordt elektriciteit met een kleinverbruikersaansluiting geleverd vanaf het moment van ondertekening van de overeenkomst tussen het lid en de coöperatie tot vaststelling van de financiële inleg van dat lid.

  • 3 Indien de subsidieontvanger een vereniging van eigenaars is, wordt op het moment van het indienen van de aanvraag aan elk lid elektriciteit met een kleinverbruikersaansluiting geleverd.

Artikel 37. (lijst deelnemende leden en financiële inleg coöperatie)

  • 1 Indien de subsidieontvanger een coöperatie is, overlegt deze uiterlijk zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een lijst van deelnemende leden met de naam en het adres van elk deelnemend lid aan de minister.

  • 2 Wijzigingen in de lijst van deelnemende leden worden eenmaal per jaar aan de minister gemeld.

  • 3 De coöperatie overlegt op verzoek aan de minister van elk deelnemend lid een overeenkomst tussen het lid en de coöperatie tot vaststelling van de financiële inleg van het lid.

Artikel 38. (overige gegevensverstrekking)

  • 1 De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot faillietverklaring van hem of tot verlening van surseance van betaling aan hem.

  • 2 De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de productie-installatie niet of niet tijdig in gebruik zal worden genomen of in werking zal zijn; of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan de minister alle overige bescheiden, gegevens of inlichtingen die nodig zijn voor een beslissing over de subsidie.

Artikel 39. (evaluatieverplichting)

De subsidieontvanger verleent tot en met vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

§ 6. Bevoorschotting

Artikel 40. (verstrekking voorschot)

  • 1 De minister verstrekt ambtshalve één keer per jaar een voorschot.

  • 2 Voor het bepalen van het voorschot wordt met elkaar vermenigvuldigd:

    • a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh; en

    • b. het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen basisbedrag minus het op grond van artikel 9 geldende voorlopige correctiebedrag.

  • 3 Na ieder kalenderjaar wordt het voorschot in het daaropvolgende kalenderjaar bijgesteld aan de hand van de productie in het voorgaande kalenderjaar waarover garanties van oorsprong zijn afgegeven en het voor het voorgaande kalenderjaar vastgestelde definitieve correctiebedrag, bedoeld in artikel 6.

  • 4 Indien de meetgegevens niet beschikbaar zijn in het kalenderjaar, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt in afwijking van het tweede en derde lid het voorschot uiterlijk vastgesteld in het eerstvolgende kalenderjaar nadat de meetgegevens beschikbaar zijn.

Artikel 41. (rekening)

De minister verstrekt het eerste voorschot aan de subsidieontvanger niet eerder dan nadat deze een rekening als bedoeld in artikel 1, eerste lid, subonderdeel y, van de Elektriciteitswet 1998, heeft geopend.

Artikel 42. (berekeningswijze maandelijks bedrag)

  • 1 Het voorschot wordt in maandelijkse bedragen uitbetaald.

  • 2 Het maandelijkse bedrag bedraagt één-twaalfde van 80% van het product van:

    • a. het in de beschikking tot subsidieverlening voor een kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh; en

    • b. het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen basisbedrag minus het op grond van artikel 9 geldende voorlopige correctiebedrag.

  • 3 Indien de subsidieperiode start op een andere datum dan 1 januari of eindigt op een andere datum dan 31 december, bedraagt voor het eerste jaar respectievelijk het laatste jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt, het maandelijkse bedrag een evenredig deel van het aantal maanden of van het jaar waarover het voorschot wordt verstrekt.

  • 4 De minister kan het maandelijkse bedrag herberekenen, indien:

    • a. de subsidieontvanger een verzoek tot ontheffing als bedoeld in artikel 25, derde lid, indient;

    • b. de maandelijkse productie gedurende ten minste twee maanden ten minste 50% zal achterblijven dan wel achter is gebleven ten opzichte van de in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen maximum productie in kWh;

    • c. de minister na het begin van de voorschotverlening meer dan een maand geen productiegegevens heeft ontvangen over de betreffende productie-installatie; of

    • d. de cumulatieve productie van hernieuwbare elektriciteit in het betreffende kalenderjaar ten minste 20% zal achterblijven dan wel achter is gebleven ten opzichte van de in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen maximum productie in kWh.

Artikel 43. (bijstelling voorschot)

  • 1 De bijstelling van het voorschot, bedoeld in artikel 40, derde lid, vindt plaats binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar aan de hand van:

    • a. de productie in het voorgaande kalenderjaar waarover garanties van oorsprong zijn afgegeven;

    • b. het voor het voorgaande kalenderjaar vastgestelde definitieve correctiebedrag, bedoeld in artikel 6.

  • 2 Indien de som van de maandelijks bedragen die in het voorgaande kalenderjaar zijn verstrekt, minder bedraagt dan het op grond van het eerste lid bijgestelde voorschot, wordt het tekort aan verstrekte maandelijkse bedragen verrekend. De minister verstrekt het te weinig betaalde bedrag binnen zes weken na de datum van de bijstelling aan de subsidieontvanger.

  • 3 Indien de som van de maandelijks bedragen die in een kalenderjaar zijn verstrekt, meer bedraagt dan het op grond van het eerste lid bijgestelde voorschot, wordt het teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen verrekend. De minister brengt het te veel betaalde bedrag aan verstrekte maandelijkse bedragen in mindering op het eerst volgende te verstrekken maandelijkse bedrag en vervolgens op zoveel maandelijkse bedragen als nodig is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen. Indien er geen maandelijkse bedragen meer verschuldigd zijn, wordt een teveel betaald voorschot teruggevorderd.

Artikel 44. (verplichtingen subsidieontvanger bij bevoorschotting)

De minister verstrekt geen voorschot indien de subsidieontvanger:

  • a. niet heeft voldaan aan de bij of krachtens deze regeling gestelde bepalingen; of

  • b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

§ 7. Subsidievaststelling

Artikel 45. (aanvraag subsidievaststelling)

  • 1 De subsidieontvanger dient een aanvraag om subsidievaststelling in binnen zes maanden na het tijdstip waarop de subsidieperiode is verstreken.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 46. (beslistermijn subsidievaststelling)

  • 1 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe of nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien het definitieve correctiebedrag, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor het laatste jaar waarin de subsidiabele productie heeft plaatsgevonden nog niet is vastgesteld op het moment dat de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, opgeschort met twee weken, ingaande na de dag nadat dit bedrag wel is vastgesteld.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 48. (inwerkingtreding en vervaldatum)

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2021.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 april 2026, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 49. (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 27 februari 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

B. van 't Wout