2.1. Matiging van de terugvordering van toeslagen
[Regeling vervallen per 09-07-2022]
Terugwerkende kracht
Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen,
ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag
aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt
teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen
altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen.
Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere
omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet
matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van
het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit
te dienen doelen.
Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering.
Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig
is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van
de terugvordering matigen.
Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
-
– een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en
(directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
-
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende
de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten
gunste van de belanghebbende komt;
-
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele
tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid
tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle
materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een
bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen
de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de
gelegenheid was.
Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze
opsomming worden aangevuld.
Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:
-
– de belanghebbende te kwader trouw is;
-
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen
aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot
kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
-
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het
berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen
op basis waarvan het voorschot is berekend;
-
– de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens.
Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan
deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat
deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de
specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende
omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere
omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te
matigen.
Indien sprake is van een bijzondere omstandigheid beoordeelt de Belastingdienst/Toeslagen
door middel van een individuele belangenafweging of de nadelige gevolgen van de terugvorderingsbeschikking
in het specifieke geval niet onevenredig zijn voor de belanghebbende in verhouding
tot de met de terugvorderingsbeschikking te dienen doelen.
Overigens zullen de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende
die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging
van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.
Als de Belastingdienst/Toeslagen op de hoogte is van de bijzondere omstandigheden,
moet hiermee – waar passend – bij de vaststelling van de terugvordering rekening worden
gehouden door af te zien van de terugvordering of door de terugvordering te matigen.
De Belastingdienst/Toeslagen zal de belanghebbende, indien de omstandigheden daartoe
noodzaken, de gelegenheid bieden om zijn zienswijze te geven ten aanzien van het voorgenomen
besluit tot matiging van de terugvordering. Het uitgangspunt is dat de belanghebbende
de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen.
Herziening van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande terugvorderingsbeschikkingen
kinderopvangtoeslag
In beginsel is een herziening in het voordeel van belanghebbende van een terugvorderingsbeschikking
die onherroepelijk is geworden niet mogelijk als die herziening voortvloeit uit beleid
dat is uitgevaardigd nadat de terugvorderingsbeschikking onherroepelijk is geworden.
Zo nodig kan de Minister van Financiën, in overeenstemming met de ministers die het
aangaat, anders bepalen.
Over de toepassing van artikel 5a, onderdeel c, UR Awir en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
bepaal ik het volgende. Bij wijze van uitzondering is – in samenhang met de goedkeuring
in onderdeel 2.2 van dit besluit – herziening van een terugvorderingsbeschikking die op 23 oktober
2019 of daarvoor onherroepelijk is geworden wel mogelijk als die herziening van de
terugvorderingsbeschikking betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag en voortvloeit
uit onderdeel 2.1 van dit besluit. Dit geldt echter uitsluitend in de situatie waarin het recht op
de kinderopvangtoeslag in het berekeningsjaar waarop de terugvorderingsbeschikking
betrekking heeft met ten minste € 1.500 is verlaagd. Artikel 5a UR Awir blijft voor
het overige onverkort van toepassing.
Bovenstaande betekent dat herziening op basis van dit besluit in ieder geval niet
meer aan de orde is als:
-
– vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de terugvordering
betrekking heeft en/of
-
– het recht op kinderopvangtoeslag in een berekeningsjaar met minder dan € 1.500 is
verlaagd.
De beslissing op het verzoek tot herziening is een beschikking in de zin van de Awb. De ouder kan bezwaar maken bij de Belastingdienst/Toeslagen tegen deze beschikking.
Een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb brengt advies uit over dit bezwaar. In de regel zal de Belastingdienst/Toeslagen
dit advies volgen bij het nemen van de beslissing op bezwaar.
Rente en kosten van invordering
Met betrekking tot de in dit onderdeel bedoelde herziening van een op 23 oktober 2019
onherroepelijk vaststaande terugvorderingsbeschikking keur ik vooruitlopend op wetgeving
goed dat de rentevergoeding van artikel 27 Awir over uit te betalen bedragen op overeenkomstige wijze wordt toegepast. Daarmee worden
een herziening van een toekenningsbeschikking in het voordeel van belanghebbende en
een herziening van de terugvorderingsbeschikking op dezelfde wijze betrokken in de
renteberekening.
Bij een te late betaling van een op 23 oktober 2019 vaststaande terugvorderingsbeschikking
kinderopvangtoeslag kan (invorderings)rente als bedoeld in artikel 29 Awir in rekening zijn gebracht. Vooruitlopend op wetgeving keur ik goed dat bij een herziening
van die terugvorderingsbeschikking op basis van dit onderdeel, die in rekening gebrachte
rente naar evenredigheid wordt vergoed. Deze goedkeuring geldt in combinatie met het
voorgaande dus alleen voor de herziening – in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag
– van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande terugvorderingsbeschikkingen.
Daarnaast kan een overeenkomstige vergoeding van rente als bedoeld in artikel 27 Awir en evenredige vergoeding van de volgens artikel 29 Awir in rekening gebrachte rente worden verleend in de situatie waarin over een berekeningsjaar
voorafgaand aan 2020 een terugvordering kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden en
na uitspraak op bezwaar, beroep of hoger beroep de terugvorderingsbeschikking na 23 oktober
2019 (alsnog) wordt herzien in overeenstemming met dit onderdeel.
Indien kosten van invordering ter zake van een hiervoor bedoelde terugvordering later
geheel of gedeeltelijk onverschuldigd blijken te zijn als gevolg van toepassing van
dit onderdeel van het besluit, worden deze onverschuldigd betaalde kosten aan de ouder
vergoed.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2021, 2142, datum inwerkingtreding 15-01-2021, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 23-10-2019.