Een ondernemer kan een roerend investeringsgoed bij aanschaf bestemmen voor zakelijk gebruik, privégebruik of een combinatie daarvan.
De term 'privégebruik' heeft betrekking op het privégebruik van de ondernemer of het
privégebruik van zijn personeel waar tegenover geen vergoeding staat, of meer in het
algemeen, op gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden zonder dat daar een vergoeding
tegenover staat (artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de wet). Onder gebruik voor 'andere dan bedrijfsdoeleinden' wordt niet begrepen gebruik
voor niet-economische handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen. Als een roerend investeringsgoed naast gebruik voor privédoeleinden alleen wordt
gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat,
leidt het privégebruik op zichzelf bezien niet tot aftrek van voorbelasting. Aan een fictieve dienst ingevolge artikel 4, tweede lid, van de wet in verband met het privégebruik wordt dan niet toegekomen. Indien de ondernemer het
goed uitsluitend bestemt voor privégebruik kan het goed niet tot zijn bedrijfsvermogen
gerekend worden.
Hierna worden de keuzes behandeld die gemaakt kunnen worden bij de aanschaf van een
roerend investeringsgoed dat een ondernemer zowel bestemt voor zakelijk gebruik als
voor privégebruik.
Ad a. Het investeringsgoed wordt geheel gerekend tot zijn bedrijfsvermogen
De zakelijke etikettering van het goed als zodanig creëert voor de ondernemer nog
geen recht op aftrek. De ondernemer heeft recht op aftrek van de btw die aan hem in
rekening is gebracht voor de aanschaf van het goed (de aanschaf-btw), voor zover hij
het goed bestemt en gebruikt voor belaste handelingen die voor derden worden verricht.
Voor zover het goed daarnaast voor privé wordt gebruikt, blijft de aftrek in stand
en vindt een belaste handeling plaats als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de wet of artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de wet. Gebruik voor vrijgestelde handelingen en niet-economische handelingen geeft geen
recht op aftrek van belasting.
Ad b. Het investeringsgoed wordt gedeeltelijk tot het bedrijfsvermogen gerekend
De ondernemer kan er voor kiezen het goed tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen zonder
het gedeelte dat hij bestemt en gebruikt voor privédoeleinden (dit rekent hij tot
zijn privévermogen). Voor het bestemmen en gebruiken voor privédoeleinden bestaat
dan geen recht op aftrek voor de aanschaf-btw. Voor het gedeelte dat tot het bedrijfsvermogen
behoort, ontstaat alleen recht op aftrek van de aanschaf-btw dat de ondernemer bestemt
en vervolgens gebruikt voor belaste handelingen zoals hiervoor onder a) beschreven.
De ondernemer krijgt geen aanvullend recht op aftrek van de aan het betreffende boekjaar
toerekenbare aanschaf-btw als het gebruik voor belaste handelingen van het investeringsgoed
tijdens de herzieningstermijn toeneemt ten koste van het gebruik van het gedeelte
dat niet tot het bedrijfsvermogen is gerekend. Het recht op aftrek respectievelijk
herziening van de aftrek blijft beperkt tot het deel van het goed dat tot het bedrijfsvermogen
is gerekend.
Ad c. Het goed wordt volledig gerekend tot het privévermogen
De ondernemer heeft geen recht op aftrek van de aanschaf-btw ook al bestemt en gebruikt
hij het goed deels voor belaste handelingen. De ondernemer heeft het goed volledig
privé geëtiketteerd en heeft het goed daardoor buiten de werkingssfeer van de btw
geplaatst. Hij kan niet op deze keuze terugkomen. De ondernemer hoeft geen btw te
voldoen over het privégebruik van het goed en handelt bij de doorlevering niet als
ondernemer, mits de ondernemer dat goed levert in het kader van het beheer van zijn
privévermogen en niet in dat van de uitoefening van een economische activiteit.