De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 25 november 2011, nr. BLKB 2011/641M
(
Stcrt. 2011, nr. 21834
). Actualisering is onder andere noodzakelijk als gevolg van jurisprudentie en beleidsmatige
wijzigingen. Ook zijn er enkele tekstuele wijzigingen aangebracht.
De volgende inhoudelijke en beleidsmatige wijzigingen zijn opgenomen:
Hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk is het gevolg verwerkt van HvJ EU 25 juli 2018, zaak
C-140/17 (Gmina Ryjewo). Op grond van dit arrest kan in meer gevallen herziening van
belasting plaatsvinden ingeval goederen voor niet-economische activiteiten worden
gebruikt.
§ 4.2.6. In deze paragraaf is aangegeven dat bij leegstand van onroerend goed de uitgangspunten
van HR 14 juni 2014, nr. 13/00282, worden gevolgd.
§ 5. De tekst van de subparagraaf over de toepassing van de integratielevering bij
privaatrechtelijke onderwijsinstellingen is vervallen, omdat de integratielevering
per 1 januari 2014 is afgeschaft1. Voorts kan het onderdeel over aftrek van btw bij schadeherstel vervallen als gevolg
van de jurisprudentie waarbij de aftrek kan worden genoten door de ondernemer die
de opdracht heeft gegeven voor de prestatie én aan wie de factuur is uitgereikt2.
§ 5.2.4. Deze paragraaf bevat een uitbreiding van de goedkeuring voor btw-aftrek door
een samenwerkingsverband voor de verwerving van diensten door de maten in een maatschap.
§ 5.2.6. In deze paragraaf is de goedkeuring voor btw-aftrek voor bedrijfs- en productschappen
vervallen, omdat de bedrijfs- en productschappen zijn opgeheven. De voorwaarden voor
de toepassing van de goedkeuring voor ondernemersverenigingen zijn aangepast.
§ 5.2.7. Deze paragraaf bevat een goedkeuring om de werkgever aan te merken als afnemer
van de vervoersprestatie bij gebruik van OV-kaarten voor zakelijke doeleinden door
werknemers.
In onderdeel 3 wordt een goedkeuring opgenomen ter voorkoming van een cumulatieve
aftrekuitsluiting voor het verstrekken van spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse
binnen het kader van het hotel-, café-, restaurant-, pension- en aanverwant bedrijf
aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden.
Het besluit is gewijzigd bij besluit van 26 november 2024, nr. 2024-13975 (
Stcrt. 2024, nr. 38540
). De wijziging betreft het invoegen van een paragraaf met aanwijzingen over de aftrek
van omzetbelasting begrepen in kosten verband houdende met het verwerven, uitgeven,
houden en verkopen van aandelen. Het besluit van 3 augustus 2004, nr. CPP2004/1709M,
wordt ingetrokken.
Dit besluit gaat in op het recht op aftrek van btw. Het besluit is geen allesomvattende
beschrijving van alle problematiek die zich voordoet bij de aftrek van btw. Het besluit
bevat vooral uitleg en goedkeuringen die voor de omschreven situaties gelden. Daarnaast
beschrijft het besluit hoe in bepaalde situaties het recht op aftrek van btw moet
worden bepaald. Verder bevat dit besluit interpretaties van bepaalde relevante begrippen
en verwijzingen naar nationale en Europese jurisprudentie.
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft het juridisch kader dat geldt voor het recht op aftrek van btw. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de omvang van het aftrekrecht. Daarbij wordt onder meer het onderscheid
tussen economische en niet-economische handelingen besproken en de toerekening van
de voorbelasting aan economische en niet-economische handelingen. Voorts wordt ingegaan
op de herziening van de aftrek van btw in het boekjaar waarin de ondernemer de goederen
en diensten gaat gebruiken. Hoofdstuk 4 beschrijft het recht op aftrek van btw bij investeringsgoederen en de herziening
van deze aftrek in opvolgende jaren. Verder gaat het hoofdstuk in op de vermogensetikettering
en de gevolgen daarvan voor het recht op aftrek van btw. Hoofdstuk 5 behandelt enkele specifieke situaties die zich voordoen bij het recht op aftrek en
de goedkeuringen die daarvoor zijn getroffen. Hoofdstuk 6 behandelt de aftrek van btw in het geval de ondernemer economische handelingen verricht
in het buitenland.
Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 4 januari 2024, nr. 2023-288868, (Stcrt.
2024, 878). De wijziging betreft het vervallen van onderdeel 5.2.8 waarin vooruitlopend
op wetgeving een goedkeuring is opgenomen over het recht van vooraftrek bij het verstrekken
van spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse binnen het kader van het hotel-, café-,
restaurant-, pension- en aanverwant bedrijf. Deze goedkeuring vervalt per 1 januari
2024 omdat de inhoud van de goedkeuring per die datum in artikel 15, vijfde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is verwerkt3.
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
6. Aftrek van btw voor in het buitenland verrichte belaste handelingen
Het komt voor dat een ondernemer die in Nederland woont of is gevestigd en in Nederland
kosten maakt die hij gebruikt voor handelingen die buiten Nederland worden verricht
en waarvoor recht op aftrek zou ontstaan als zij binnen Nederland zouden plaatsvinden
(artikel 15, tweede lid, onderdeel a, van de wet).
In gevallen waarin het gaat om een handeling waarvoor in Nederland een keuzerecht
bestaat voor het al dan niet toepassen van een vrijstelling of een andere regeling
waarbij heffing van btw achterwege blijft en de aftrek van voorbelasting is uitgesloten,
moet van het volgende worden uitgegaan.
Een ondernemer kan de btw op kosten die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden
met de in het buitenland verrichte handelingen in aftrek brengen als, en voor zover,
hij aannemelijk maakt dat hij, als hij de betrokken handelingen in Nederland had verricht,
een keuze zou hebben gemaakt waarbij voor hem recht op aftrek van voorbelasting zou
zijn ontstaan. De ondernemer moet dit onder meer aan de hand van boeken en bescheiden
aannemelijk maken.
Voor btw die toerekenbaar is aan kosten die niet rechtstreeks en onmiddellijk verband
houden met de in het buitenland verrichte handelingen geldt de systematiek zoals vermeld
in § 3.3.
Bij verhuur van een in het buitenland gelegen onroerende zaak geldt dat de ondernemer
aanspraak kan maken op aftrek van voorbelasting als en voor zover de verhuurder aannemelijk
kan maken dat zou zijn geopteerd voor belaste verhuur als de verhuurde zaak in Nederland
zou zijn gelegen. Het laatste is slechts aannemelijk als de verhuurde zaak niet als
woning wordt gebruikt en:
of
-
b. bij aanvang van de verhuur redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat de betrokken
huurder de in rekening gebrachte btw volledig of nagenoeg volledig in aftrek zou kunnen
brengen als de verhuur in Nederland onderworpen zou zijn geweest aan de btw-heffing.
Hierbij is bepalend de aard van de verhuurde zaak en de aard van het gebruik dat de
huurder hiervan maakt (of zal maken).