Wet voortgezet onderwijs 2020

Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 01-01-2025.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2024.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 14-10-2024.
Geldend van 01-08-2024 t/m heden

Wet van 30 september 2020, houdende regels over het voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs 2020)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gelet op artikel 23 van de Grondwet, met het oog op de rechtszekerheid en de consistentie en toegankelijkheid van de wetgeving voor het voortgezet onderwijs in zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland, wenselijk is om de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES te vervangen door een nieuwe wet voor het voortgezet onderwijs met een heldere ordening en duidelijk geformuleerde regels;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

[Toekomstige wijziging(en) op 01-08-2025.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020.
Zie het overzicht van wijzigingen]

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

Artikel 1.2. Toepassing bepalingen in openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt steeds gelezen voor:

Artikel 1.3. Reikwijdte

  • 7 Deze wet is van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, tenzij anders is bepaald.

Artikel 1.4. Karakter en doelen voortgezet onderwijs

  • 1 Voortgezet onderwijs wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Het omvat algemene vorming, legt de grondslag voor het volgen van beroepsonderwijs of hoger onderwijs, en bereidt voor op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt en op deelname aan de maatschappij.

  • 2 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

Artikel 1.5. Aard bepalingen bekostigd bijzonder onderwijs

De bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen die zich rechtstreeks of naar hun aard richten tot het bevoegd gezag, zijn voor het bekostigd bijzonder onderwijs voorwaarden voor bekostiging.

Hoofdstuk 2. Onderwijs

Paragraaf 1. Schoolsoorten, doelen en structuren voortgezet onderwijs

Artikel 2.1. Schoolsoorten voortgezet onderwijs

  • 1 Voortgezet onderwijs omvat de volgende schoolsoorten:

    • a. vwo;

    • b. havo;

    • c. mavo;

    • d. vbo; en

    • e. praktijkonderwijs.

  • 2 Onderwijs als bedoeld in artikel 2.86 is ook voortgezet onderwijs.

Artikel 2.2. Actief burgerschap en sociale cohesie

  • 1 Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, waarbij het onderwijs zich in ieder geval herkenbaar richt op:

    • a. het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verankerd in de Grondwet, en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens, en het handelen naar deze basiswaarden op school;

    • b. het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving; en

    • c. het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

  • 2 Het bevoegd gezag draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de waarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, creëert een omgeving waarin leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met en het handelen naar deze waarden en draagt voorts zorg voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de in het eerste lid, onder c, genoemde verschillen.

Artikel 2.3. Karakter openbaar voortgezet onderwijs

Openbaar voortgezet onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden die leven in de Nederlandse samenleving. Daarbij wordt de betekenis van de verscheidenheid van deze waarden onderkend. Openbaar voortgezet onderwijs wordt zo gegeven dat ieders godsdienst of levensovertuiging wordt geëerbiedigd.

Artikel 2.4. Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

  • 1 Vwo wordt gegeven aan scholen voor vwo, die zijn onderscheiden in gymnasia en athenea. Aan een gymnasium wordt in elk geval voortgezet onderwijs gegeven in Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur.

  • 2 Vwo is ingericht om voor te bereiden op aansluitend wetenschappelijk onderwijs.

  • 3 Vwo heeft een cursusduur van zes leerjaren.

Artikel 2.5. Hoger algemeen voortgezet onderwijs

  • 1 Havo wordt gegeven aan:

    • a. scholen voor havo; en

    • b. afdelingen van scholen voor mavo, die beginnen na vier jaren mavo.

  • 2 Havo is ingericht om voor te bereiden op aansluitend hoger beroepsonderwijs.

  • 3 Havo aan scholen voor havo heeft een cursusduur van vijf leerjaren.

  • 4 Havo aan afdelingen van scholen voor mavo heeft een cursusduur van twee leerjaren.

Artikel 2.6. Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs

  • 1 Mavo wordt gegeven aan scholen voor mavo.

  • 2 Mavo is ingericht om voor te bereiden op aansluitend beroepsonderwijs of op havo.

  • 3 Mavo heeft een cursusduur van vier leerjaren.

Artikel 2.7. Voorbereidend beroepsonderwijs

  • 1 Vbo wordt gegeven aan scholen voor vbo.

  • 3 Vbo heeft een cursusduur van vier leerjaren.

Artikel 2.8. Praktijkonderwijs

  • 1 Praktijkonderwijs wordt gegeven aan scholen voor praktijkonderwijs.

  • 2 Praktijkonderwijs is ingericht om voor te bereiden op functies binnen de regionale arbeidsmarkt op een niveau onder dat van de entreeopleiding.

Artikel 2.9. Dagscholen; contractactiviteiten

  • 1 Scholen voor voortgezet onderwijs zijn dagscholen.

  • 2 Aan een school kunnen contractactiviteiten worden verricht bestaande uit:

    • a. cursussen waarvan de kosten niet ten laste van 's Rijks kas komen; of

    • b. werkzaamheden voor eigen rekening van de school voor derden.

  • 3 Deze cursussen of werkzaamheden houden verband met het onderwijs aan de school en schaden niet het belang van het onderwijs aan de school.

Paragraaf 2. Inrichting van het voortgezet onderwijs

Artikel 2.10. Reikwijdte

Deze paragraaf heeft betrekking op de schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo, en op het praktijkonderwijs, indien dat nadrukkelijk is bepaald.

Artikel 2.11. Instructietaal

  • 1 Het voortgezet onderwijs wordt gegeven in het Nederlands.

  • 2 Bij het geven van voortgezet onderwijs kan een andere taal dan het Nederlands worden gebruikt als:

    • a. onderwijs over die andere taal wordt gegeven;

    • b. dat noodzakelijk is vanwege de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs; of

    • c. dat noodzakelijk is vanwege de herkomst van de leerlingen.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt voor de school een gedragscode vast voor het gebruik van een andere taal dan het Nederlands bij het geven van onderwijs in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.

  • 4 Dit artikel is ook van toepassing op het praktijkonderwijs.

Artikel 2.12. Algemeen doel inrichting voortgezet onderwijs eerste twee leerjaren

Het voortgezet onderwijs in de eerste twee leerjaren is zo ingericht dat met behoud van de keuzevrijheid van de leerlingen, de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd naar:

  • a. het derde leerjaar van vwo en havo en vervolgens naar de profielen van vwo of havo; of

  • b. de profielen van mavo en vbo.

Artikel 2.13. Kerndoelen eerste twee leerjaren

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden kerndoelen vastgesteld. Kerndoelen zijn de na te streven inhoudelijke doelstellingen voor het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren, gericht op het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden door leerlingen.

  • 2 De kerndoelen besteden aandacht aan aspecten van:

    • a. Nederlandse taal;

    • b. Engelse taal;

    • c. geschiedenis en staatsinrichting;

    • d. aardrijkskunde;

    • e. economie;

    • f. wiskunde;

    • g. natuur- en scheikunde;

    • h. biologie;

    • i. verzorging;

    • j. informatiekunde;

    • k. techniek;

    • l. lichamelijke opvoeding; en

    • m. beeldende vorming, muziek, drama en dans.

Artikel 2.14. Onderwijsprogramma eerste twee leerjaren

  • 1 Het bevoegd gezag richt voor de eerste twee leerjaren een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma in.

  • 2 Het bevoegd gezag werkt in dit onderwijsprogramma de kerndoelen uit voor de verschillende schoolsoorten en verschillende groepen leerlingen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verzorgen van het onderwijsprogramma voor zover het om ander onderwijs gaat dan onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen.

  • 4 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens inzake het onderwijsprogramma.

Artikel 2.15. Fries eerste twee leerjaren

  • 1 Op de scholen in de provincie Fryslân wordt in de eerste twee leerjaren met inachtneming van de kerndoelen, ook voortgezet onderwijs gegeven in Friese taal en cultuur.

  • 2 Gedeputeerde staten van de provincie Fryslân kunnen op aanvraag van het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de plicht om voortgezet onderwijs te geven in Friese taal en cultuur.

  • 3 Gedeputeerde staten stellen in beleidsregels criteria vast voor de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, nadat zij over de inhoud van de criteria overleg hebben gevoerd met het voortgezet onderwijs in Fryslân.

Artikel 2.16. Vaststelling kerndoelen Fries

  • 1 Provinciale staten van Fryslân stellen de kerndoelen Friese taal en cultuur bij verordening vast nadat gedeputeerde staten over de inhoud van de kerndoelen overleg hebben gevoerd met het voortgezet onderwijs in Fryslân.

  • 2 Voor de verordening is goedkeuring vereist van Onze Minister.

Artikel 2.17. Gronden onthouden goedkeuring verordening inzake kerndoelen Fries

  • 1 Onze Minister kan aan de verordening, bedoeld in artikel 2.16, in elk geval goedkeuring onthouden indien:

    • a. er naar zijn oordeel onvoldoende draagvlak in het voortgezet onderwijs in Fryslân is voor de voorgelegde kerndoelen Friese taal en cultuur; of

    • b. de kerndoelen Friese taal en cultuur meer inspanningen van het voortgezet onderwijs in Fryslân vergen dan het aandeel van het onderwijs in Friese taal en cultuur binnen het onderwijsprogramma rechtvaardigt.

  • 2 Onze Minister kan ook aan de verordening goedkeuring onthouden indien naar zijn oordeel de kerndoelen onvoldoende aandacht schenken aan:

    • a. mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in het Fries en het verstaan van de Fries gesproken taal;

    • b. schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in het Fries en het verwerven van informatie uit teksten die in het Fries zijn gesteld;

    • c. het bevorderen van het begrip van de Friese taal en cultuur; of

    • d. het ontwikkelen van een positieve houding over het gebruik van het Fries.

  • 3 Ten behoeve van het besluit, bedoeld in het eerste lid, verstrekken gedeputeerde staten aan Onze Minister gegevens over de onderwerpen, bedoeld het eerste lid.

  • 4 Indien Onze Minister voornemens is goedkeuring te onthouden, verzoekt hij de Onderwijsraad advies uit te brengen en geeft hij daarbij een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. De Onderwijsraad brengt binnen zes weken advies uit aan Onze Minister. Het advies wordt openbaar gemaakt.

  • 5 Onze Minister informeert beide Kamers der Staten-Generaal over het voornemen de verordening al dan niet goed te keuren.

Artikel 2.18. Ontheffingen delen onderwijsprogramma eerste twee leerjaren; bijzondere regels

  • 1 Het bevoegd gezag kan na overleg met de ouders van de leerling die leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 2.14. In dat geval stelt het bevoegd gezag het alternatieve onderwijsprogramma voor die programmaonderdelen vast.

  • 2 Het bevoegd gezag kan voor leerlingen die daarvoor in aanmerking komen bij de inrichting van het onderwijs afwijken van onderdelen van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 2.14. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de procedure om vast te stellen welke leerlingen in aanmerking komen voor afwijkingen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.19. Onderwijsprogramma derde leerjaar vwo en havo

  • 1 Het bevoegd gezag richt voor het derde leerjaar aan scholen voor vwo en aan scholen voor havo een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma in.

  • 2 Het onderwijsprogramma wordt zo ingericht dat met behoud van de keuzevrijheid van leerlingen de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd naar elk van de profielen, genoemd in artikel 2.20, vierde lid.

  • 4 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens inzake het onderwijsprogramma.

Artikel 2.20. Voorbereidend hoger onderwijs; profielen vwo en havo

  • 1 Het onderwijs aan scholen voor vwo en aan scholen voor havo heeft met ingang van het vierde leerjaar een periode van voorbereidend hoger onderwijs.

  • 2 Het bevoegd gezag richt deze periode in volgens profielen. Een profiel is een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma met een normatieve studielast voor de leerling van 1600 klokuren per leerjaar.

  • 3 Een profiel biedt:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming;

    • b. een algemene voorbereiding op het hoger onderwijs; en

    • c. een bijzondere voorbereiding op groepen opleidingen in het hoger onderwijs die inhoudelijk verwant zijn met het profiel.

  • 4 Het bevoegd gezag van een school voor vwo of havo biedt alle profielen aan. Deze profielen zijn:

    • a. natuur en techniek;

    • b. natuur en gezondheid;

    • c. economie en maatschappij;

    • d. cultuur en maatschappij.

Artikel 2.21. Opbouw en vakken van profielen vwo en havo

  • 1 Elk profiel in vwo en havo bestaat uit:

    • a. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen gelijk is;

    • b. een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel; en

    • c. een vrij deel.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden voor alle profielen regels gesteld over:

    • a. de vakken van het gemeenschappelijk deel;

    • b. de vakken van de profieldelen en de vakken die in het profieldeel ter keuze van de leerling zijn, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt; en

    • c. vakken en andere programmaonderdelen die het vrije deel omvat of kan omvatten, niet zijnde godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan bijzondere scholen, en voor zover het bevoegd gezag deze vakken en andere programmaonderdelen aanbiedt.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor de profielen het relatieve gewicht vastgesteld van elk van de vakken binnen het geheel van de vakken van het eindexamen vwo en havo, dat wordt uitgedrukt in een normatieve studielast per vak.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de mogelijkheid dat:

    • a. leerlingen die zijn ingeschreven voor havo in plaats van de vakken op grond van het tweede lid, overeenkomstige vakken kiezen van vwo; en

    • b. leerlingen een of meer extra vakken volgen.

  • 5 Het bevoegd gezag kan beslissen dat alle leerlingen onderwijs in bepaalde vakken en andere programmaonderdelen volgen.

Artikel 2.22. Vmbo

  • 1 Het onderwijs aan scholen voor mavo en aan scholen voor vbo heeft met ingang van het derde leerjaar een periode van vmbo. Deze periode heeft vier leerwegen:

    • a. de theoretische leerweg;

    • b. de basisberoepsgerichte leerweg;

    • c. de kaderberoepsgerichte leerweg; en

    • d. de gemengde leerweg.

  • 2 Onderwijs in de theoretische leerweg wordt gegeven aan scholen voor mavo.

  • 3 Onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg en in de kaderberoepsgerichte leerweg wordt gegeven aan scholen voor vbo. Het bevoegd gezag van de school voor vbo biedt beide leerwegen aan.

  • 4 Onderwijs in de gemengde leerweg kan alleen worden gegeven aan een school voor mavo of voor vbo binnen een scholengemeenschap waar beide schoolsoorten deel van uitmaken.

Artikel 2.23. Leerwegen en profielen vmbo

Het bevoegd gezag richt de leerwegen in de periode van vmbo in volgens profielen. Een profiel is een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma.

Artikel 2.24. Opbouw en vakken van profielen vmbo

  • 1 Elk profiel in het vmbo bestaat uit:

    • a. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen van een leerweg gelijk is;

    • b. een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel; en

    • c. een vrij deel, dat bestaat uit vakken en andere programmaonderdelen die de leerling kiest.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden voor alle profielen regels gesteld over:

    • a. de vakken van het gemeenschappelijk deel;

    • b. de vakken van de profieldelen en de vakken die in het profieldeel ter keuze van de leerling zijn, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt; en

    • c. vakken en andere programmaonderdelen die het vrije deel omvat of kan omvatten, voor zover het bevoegd gezag deze aanbiedt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. het tot het profiel behorende profielvak in de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg of de gemengde leerweg; en

    • b. beroepsgerichte keuzevakken in de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg en de gemengde leerweg, alsmede de procedure tot goedkeuring van deze vakken.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor het derde leerjaar in de theoretische leerweg, de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg of de gemengde leerweg regels worden gesteld over het minimum aantal te volgen vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, en welke vakken het betreft.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de mogelijkheid dat:

    • a. leerlingen die zijn ingeschreven voor mavo of vbo vervangende vakken kiezen van een hoger niveau dan dat van de schoolsoort of leerweg van hun inschrijving; en

    • b. leerlingen een of meer extra vakken volgen.

  • 6 Het bevoegd gezag kan beslissen dat in het vrije deel alle leerlingen onderwijs in bepaalde vakken en andere programmaonderdelen volgen.

Artikel 2.25. Profielen in de theoretische leerweg

  • 1 Een profiel in de theoretische leerweg is zo ingericht dat het:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming biedt;

    • b. voorbereidt op opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs die inhoudelijk verwant zijn met het profiel; en

    • c. voorbereidt op het havo.

  • 2 Het bevoegd gezag van een school voor mavo biedt alle profielen in de theoretische leerweg aan. De profielen zijn:

    • a. techniek;

    • b. zorg en welzijn;

    • c. economie;

    • d. groen.

Artikel 2.26. Profielen in de beroepsgerichte leerwegen

  • 1 Een profiel in de basisberoepsgerichte leerweg en in de kaderberoepsgerichte leerweg is zo ingericht dat het:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming biedt; en

    • b. voorbereidt op opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs die inhoudelijk verwant zijn met het profiel.

  • 2 Het bevoegd gezag van een school voor vbo biedt een of meer profielen in basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg aan. De profielen zijn:

    • a. bouwen, wonen en interieur;

    • b. produceren, installeren en energie;

    • c. mobiliteit en transport;

    • d. media, vormgeving en ICT;

    • e. maritiem en techniek;

    • f. zorg en welzijn;

    • g. economie en ondernemen;

    • h. horeca, bakkerij en recreatie;

    • i. groen;

    • j. dienstverlening en producten.

  • 3 De basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg kunnen een stage omvatten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de stage.

Artikel 2.27. Profielen in de gemengde leerweg

  • 1 Een profiel in de gemengde leerweg is zo ingericht dat het:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming biedt; en

    • b. voorbereidt op opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs die inhoudelijk verwant zijn met het profiel.

  • 2 Het bevoegd gezag van een school met een gemengde leerweg biedt een of meer profielen in de gemengde leerweg aan. De profielen zijn:

    • a. bouwen, wonen en interieur;

    • b. produceren, installeren en energie;

    • c. mobiliteit en transport;

    • d. media, vormgeving en ICT;

    • e. maritiem en techniek;

    • f. zorg en welzijn;

    • g. economie en ondernemen;

    • h. horeca, bakkerij en recreatie;

    • i. groen;

    • j. dienstverlening en producten.

  • 3 De gemengde leerweg kan een stage omvatten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de stage.

Artikel 2.29. Doelgroep praktijkonderwijs

Praktijkonderwijs is bedoeld voor leerlingen voor wie vaststaat dat:

  • a. overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, en

  • b. het volgen van het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in artikel 2.22, eerste lid, al dan niet in combinatie met het volgen van leerwegondersteunend onderwijs, niet zal leiden tot het behalen van een diploma of een getuigschrift vmbo als bedoeld in artikel 2.58.

Artikel 2.30. Toelaatbaarheid en toelating praktijkonderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of van de school waaraan de leerling is ingeschreven kan aan de ouders van een leerling van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze behoort tot de doelgroep van artikel 2.29, voorstellen dat deze leerling praktijkonderwijs volgt.

  • 2 Het bevoegd gezag kan bij het samenwerkingsverband een aanvraag indienen voor een leerling die:

    • a. rechtstreeks afkomstig is van een school of instelling als bedoeld in de WPO of de WEC;

    • b. rechtstreeks afkomstig is van het eerste leerjaar van een school voor voortgezet onderwijs; of

    • c. voldoet aan criteria die zijn gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan een aanvraag voor een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, onderdeel b of c, die op 1 oktober van het schooljaar waarin hij voor het eerst wordt meegeteld als leerling in het voortgezet onderwijs korter dan een jaar in Nederland is, uitsluitend worden ingediend na dat schooljaar.

  • 4 Het bevoegd gezag voegt bij de aanvraag een onderwijskundig rapport over de leerling als bedoeld in artikel 42 WPO of artikel 43 WEC en de op schrift gestelde zienswijze van de ouders.

  • 5 Het samenwerkingsverband beslist op de aanvraag of de leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs.

  • 7 Het bevoegd gezag van de school voor praktijkonderwijs beslist, na overleg met de ouders van de leerling, over de toelating van de leerling die toelaatbaar is verklaard tot het praktijkonderwijs.

Artikel 2.31. Inrichting praktijkonderwijs

  • 1 Praktijkonderwijs omvat:

    • a. aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden; en

    • b. voorbereiding op het uitoefenen van functies op de regionale arbeidsmarkt.

  • 2 Praktijkonderwijs wordt zoveel mogelijk verzorgd op basis van de kerndoelen, en op de scholen voor praktijkonderwijs in de provincie Fryslân ook zoveel mogelijk op basis van de kerndoelen Friese taal en cultuur, bedoeld in artikel 2.15.

  • 4 Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs richt voor dat onderwijs een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma in.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het praktijkonderwijs regels gesteld over

    de vakken die dat onderwijs ten minste omvat en het onderwijs in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep.

  • 6 Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs kan, met inachtneming van het tweede en derde lid en van artikel 2.38, zevende lid, indien dat voor de leerling noodzakelijk is, bij het aanbieden van dat onderwijs afwijken van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.39.

  • 7 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens inzake het onderwijsprogramma.

Artikel 2.32. Maatschappelijke stage

  • 1 Het onderwijsprogramma van een school kan een maatschappelijke stage omvatten.

  • 2 Deze stage is gericht op het verwerven van vaardigheden voor het functioneren in de maatschappij. De stage bestaat uit onbezoldigde vrijwilligersactiviteiten die geen stage zijn als bedoeld in de artikelen 2.26, derde lid, en 2.27, derde lid.

  • 3 Het bevoegd gezag sluit een schriftelijke stage-overeenkomst met de leerling of diens ouders, en de stagebieder. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de stageovereenkomst.

  • 4 Dit artikel is ook van toepassing op het praktijkonderwijs.

Artikel 2.33. Voortgezet onderwijs in lichamelijke opvoeding

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het voortgezet onderwijs in lichamelijke opvoeding:

    • a. bestaat uit praktische bewegingsactiviteiten;

    • b. wordt gespreid verzorgd over alle leerjaren van het voortgezet onderwijs;

    • c. wordt gespreid verzorgd over de schoolweken.

  • 2 Bij het geven van voortgezet onderwijs in lichamelijke opvoeding wordt uitgegaan van de situatie die op 1 augustus 2005 voor het bewegingsonderwijs gold.

  • 3 Het voortgezet onderwijs in lichamelijke opvoeding wordt afgesloten na de maand november van het laatste leerjaar.

  • 4 Het bevoegd gezag kan een leerling ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in lichamelijke opvoeding indien de leerling op grond van zijn lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag stelt de inspectie in kennis van een verleende ontheffing en vermeldt daarbij de gronden waarop het berust.

Artikel 2.34. Bestrijding achterstanden voortgezet onderwijs

Het voortgezet onderwijs en het praktijkonderwijs worden zo ingericht dat het op structurele en herkenbare wijze aandacht besteedt aan het bestrijden van achterstanden, vooral in de beheersing van de Nederlandse taal.

Artikel 2.35. Godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs aan openbare scholen

  • 1 Het bevoegd gezag van een openbare school stelt op aanvraag van kerkelijke gemeenten of van plaatselijke kerken de leerlingen van wie de ouders dat wensen, in de gelegenheid om in de school godsdienstonderwijs te volgen van godsdienstleraren die deze gemeenten of kerken daarvoor hebben aangewezen. De schoollokalen worden, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos beschikbaar gesteld. Met kerkelijke gemeenten worden voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die zich volgens hun statuten het geven of doen geven van godsdienstonderwijs als doel stellen.

  • 2 Het bevoegd gezag van een openbare school stelt op aanvraag van genootschappen op geestelijke grondslag die Onze Minister daarvoor aanwijst, de leerlingen van wie de ouders dat wensen, in de gelegenheid om in de school levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen van leraren die deze genootschappen daarvoor hebben aangewezen. De schoollokalen worden, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos beschikbaar gesteld.

  • 3 Bij een geschil over het vaststellen van lessen of het beschikbaar stellen van ruimten van openbare scholen beslist Onze Minister.

  • 4 Het bevoegd gezag ziet erop toe dat het onderwijs alleen wordt gegeven door een leraar die volgens een schriftelijke verklaring daarover van de aanwijzende kerkelijke gemeente, plaatselijke kerk of het aanwijzend genootschap op geestelijke grondslag:

    • a. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 7.10, eerste lid, voor het geven van dat onderwijs zijn gesteld; en

    • b. zijn bekwaamheid onderhoudt.

  • 5 Dit artikel is ook van toepassing op het praktijkonderwijs.

Artikel 2.36. Volgen van lessen bijzondere school door leerlingen met andere levensovertuiging

  • 1 Het bevoegd gezag kan leerlingen die op grond van artikel 8.3 zijn toegelaten tot een bijzondere school, er niet toe verplichten, de lessen te volgen in de vakken of andere programmaonderdelen die worden gegeven in verband met de levensovertuiging waarvan de school uitgaat.

  • 2 Dit artikel is ook van toepassing op het praktijkonderwijs.

Artikel 2.37. Vrijstelling en ontheffing onderwijsprogramma

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de mogelijkheid dat:

  • a. leerlingen zijn vrijgesteld van het volgen van een deel van het onderwijsprogramma; en

  • b. het bevoegd gezag leerlingen ontheffing verleent van het volgen van een deel van het onderwijsprogramma.

Paragraaf 3. Onderwijstijd, vakanties

Artikel 2.38. Onderwijstijd

  • 1 Vwo omvat ten minste 5700 klokuren.

  • 2 Havo aan scholen voor havo omvat ten minste 4700 klokuren. Havo aan afdelingen van scholen voor mavo omvat ten minste 1700 klokuren.

  • 3 Mavo omvat ten minste 3700 klokuren.

  • 4 Vbo omvat ten minste 3700 klokuren.

  • 5 Het bevoegd gezag vult de klokuren in met activiteiten die worden verzorgd in een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma als bedoeld in de artikelen 2.14, 2.19, 2.20, tweede lid, en 2.23.

  • 6 In de eerste twee leerjaren samen worden ten minste 1425 klokuren onderwijs verzorgd, dat wordt gegeven op basis van:

  • 7 Het praktijkonderwijs wordt zo ingericht dat de leerlingen per schooljaar ten minste 1000 klokuren praktijkonderwijs ontvangen. De leerlingen ontvangen per dag ten hoogste 5,5 klokuren praktijkonderwijs, voor aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het aantal klokuren dat het onderwijs in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep in het kader van het praktijkonderwijs in een schoolweek ten hoogste omvat.

  • 9 Het buitenschools praktijkgedeelte van een leer-werktraject omvat ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen, en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, van de gezamenlijke onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar.

  • 10 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling van de klokuren met activiteiten, bedoeld in het vijfde lid, en over de spreiding van deze klokuren over de verschillende leerjaren of jaren van de opleiding.

  • 11 De inspectie kan op verzoek van het bevoegd gezag ermee instemmen dat om lichamelijke of psychische redenen voor individuele leerlingen wordt afgeweken van het eerste, tweede, derde of vierde lid.

Artikel 2.39. Onderwijsdagen

  • 1 In elk schooljaar wordt op ten minste 189 dagen onderwijs verzorgd.

  • 2 In afwijking van het aantal dagen, genoemd in het eerste lid, is het bevoegd gezag niet verplicht om in het laatste leerjaar onderwijs te verzorgen vanaf het begin van het eerste tijdvak waarin het centraal examen wordt afgenomen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over vakanties en over andere dagen waarop geen onderwijs hoeft te worden verzorgd.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen vakantieperioden worden vastgesteld, waarbij het begin en het einde kunnen verschillen voor groepen van scholen. In afwijking van het eerste lid, kan bij ministeriële regeling voor een te bepalen groep scholen het minimum aantal dagen waarop onderwijs wordt verzorgd worden vastgesteld op een ander aantal dan 189 indien dit noodzakelijk is voor de spreiding van de landelijk vastgestelde vakanties over verschillende delen van Nederland.

Artikel 2.40. Meetellen onderwijstijd voortgezet speciaal onderwijs

  • 1 Indien een leerling een deel van het onderwijsprogramma ontvangt op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, telt de tijd mee voor het aantal klokuren, bedoeld in artikel 2.38.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen:

    • a. regels worden gesteld over de uitvoering van het eerste lid; en

    • b. voorwaarden worden gesteld waaraan scholen en instellingen als bedoeld in het eerste lid moeten voldoen als voorwaarde voor het meetellen van de tijd, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 4. Extra begeleiding en ondersteuning van leerlingen

Artikel 2.41. Begeleiding van leerlingen met extra ondersteuning

[Toekomstige wijziging(en) op 01-08-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Het bevoegd gezag stelt voor deze leerlingen ten minste eenmaal in de vier jaar een schoolondersteuningsprofiel vast.

Artikel 2.42. Doelgroep en inrichting leerwegondersteunend onderwijs

  • 1 Leerwegondersteunend onderwijs wordt gegeven aan de leerling voor wie een orthopedagogische en orthodidactische benadering nodig is om het onderwijs in een van de leerwegen, bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, te kunnen afsluiten.

  • 2 Leerwegondersteunend onderwijs:

    • a. bereidt de leerling voor op het volgen van onderwijs in een van deze leerwegen of wordt verzorgd tijdens het volgen van dat onderwijs; en

    • b. wordt zo in het onderwijs geïntegreerd en ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces kan volgen dat is gericht op het afsluiten van de leerweg.

  • 3 Voor leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs volgen, wordt het onderwijs in de eerste twee leerjaren verzorgd op basis van een samenstel van kerndoelen dat niet alle kerndoelen behoeft te omvatten.

  • 4 Het bevoegd gezag beslist na overleg met de ouders van de leerling of aan de leerling leerwegondersteunend onderwijs wordt aangeboden.

Artikel 2.43. Aangewezen zijn op leerwegondersteunend onderwijs

  • 1 Het samenwerkingsverband beslist op aanvraag van het bevoegd gezag of de leerling is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.

  • 2 Het bevoegd gezag voegt bij de aanvraag na overleg met de ouders een onderwijskundig rapport over de leerling als bedoeld in artikel 42 WPO of artikel 43 WEC.

Artikel 2.44. Ontwikkelingsperspectief

[Toekomstige wijziging(en) op 01-08-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt, nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor leerlingen die:

    • a. praktijkonderwijs volgen; of

    • b. extra ondersteuning nodig hebben, voor zover het gaat om leerlingen die vwo, havo, mavo of vbo volgen, met uitzondering van leerlingen die uitsluitend extra ondersteuning in de vorm van leerwegondersteunend onderwijs ontvangen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, wordt het deel van het ontwikkelingsperspectief dat betrekking heeft op de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, vastgesteld nadat daarover overeenstemming is bereikt tussen het bevoegd gezag en de ouders. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld, maar uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling. Bij een inschrijving op grond van artikel 8.13 wordt het ontwikkelingsperspectief vastgesteld binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling.

  • 3 Het bevoegd gezag evalueert het ontwikkelingsperspectief ten minste een keer per schooljaar met de ouders.

  • 4 Het bevoegd gezag kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen:

    • a. nadat het bevoegd gezag op overeenstemming gericht overleg met de ouders heeft gevoerd over deze bijstelling; of

    • b. nadat overeenstemming met de ouders is bereikt voor zover het gaat over de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 2.41, eerste lid.

  • 5 Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 2.41, eerste lid. Indien voor leerlingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van een of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, vermeldt het bevoegd gezag dit in het ontwikkelingsperspectief.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief.

Artikel 2.45. Voortgezet onderwijs aan zieke leerlingen

Het bevoegd gezag richt het voortgezet onderwijs zo in dat leerlingen die door ziekte thuis verblijven of die zijn opgenomen in een ziekenhuis op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen ontvangen.

Artikel 2.46. Ondersteuning bij het voortgezet onderwijs aan zieke leerlingen

  • 1 Het bevoegd gezag kan worden ondersteund bij het geven van voortgezet onderwijs aan leerlingen als bedoeld in artikel 2.45.

  • 2 De ondersteuning wordt verzorgd door:

    • a. educatieve voorzieningen als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, WHW bij opname van een leerling in een academisch ziekenhuis; of

    • b. schoolbegeleidingsdiensten als bedoeld in artikel 185 WPO en artikel 164 WEC bij opname van een leerling in een niet-academisch ziekenhuis, of indien de leerling door ziekte thuis verblijft.

  • 3 De ondersteuning kan ook bestaan uit het geven van onderwijs aan de leerling, indien daarover overeenstemming bestaat tussen de educatieve voorziening of de schoolbegeleidingsdienst en de school waarbij de leerling is ingeschreven.

  • 4 Het Rijk verstrekt aan schoolbegeleidingsdiensten bekostiging voor activiteiten ter ondersteuning van het voortgezet onderwijs aan zieke leerlingen.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor deze bekostiging.

Artikel 2.47. Samenwerkingsverbanden

[Toekomstige wijziging(en) op 01-08-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het bevoegd gezag van een of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het achttiende lid.

  • 2 Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd behorend tot cluster 3 of 4 met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.

  • 5 De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het zesde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.

  • 6 Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of 4, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.

  • 7 Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:

    • a. het vaststellen van een ondersteuningsplan;

    • b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid;

    • c. het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven;

    • d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.

  • 8 Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.

  • 9 Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:

    • a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder ook zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn;

    • b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, ook bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting;

    • c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de procedure voor het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs, voor zover de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het dertiende lid, daarin niet voorziet;

    • d. de procedure en het beleid over de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de WEC betrekking heeft, is verstreken;

    • e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging;

    • f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders;

    • g. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, tiende of twaalfde lid, van de WEC, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1 februari, en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. Leerlingen als bedoeld in artikel 40, zestiende lid, van de WEC, blijven buiten beschouwing.

  • 10 Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a WPO, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband nodigt het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs met een of meer vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband uit voor het overleg met het college van burgemeester en wethouders over het onderdeel van het ondersteuningsplan, bedoeld in het negende lid, onderdeel a. Het overleg met het college van burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.

  • 11 Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.

  • 12 Het samenwerkingsverband kan, met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede lid, een of meer orthopedagogisch-didactische centra inrichten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een zodanige voorziening kan worden ingericht.

  • 13 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de procedure en de criteria voor het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs.

  • 14 Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de noodzakelijke deskundigheid.

  • 15 Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb in, die adviseert over bezwaarschriften over besluiten van het samenwerkingsverband inzake de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs.

  • 16 Het samenwerkingsverband is bevoegd gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken over leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zevende lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de betrokken leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het veertiende lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na:

    • a. de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of van het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs;

    • b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, of

    • c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken.

  • 17 Het samenwerkingsverband kent aan elke beslissing als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, en aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 2.30, tweede lid, en artikel 40, twaalfde lid, WEC een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het zestiende lid, een afschrift aan de ouders.

  • 18 Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de WEC waaraan voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals dat luidde op 31 oktober 2020. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede, vierde, vijfde, zevende tot en met zeventiende en negentiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd. Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.

  • 19 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de samenwerkingsverbanden.

Artikel 2.47a. Ouder- en jeugdsteunpunt van het samenwerkingsverband

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2.48. Mogelijkheid afwijken van landelijke criteria, procedure, duur en licenties

  • 2 Het samenwerkingsverband kan in afwijking van artikel 4.8 een school die is aangesloten bij dit samenwerkingsverband, voordragen aan Onze Minister voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs.

  • 3 Voor gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, is de instemming vereist van de bevoegde gezagsorganen met vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

Artikel 2.49. Taakverwaarlozing samenwerkingsverband

  • 1 Indien Onze Minister van oordeel is dat het samenwerkingsverband zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, behalve in spoedeisende gevallen, niet eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een termijn, gesteld door Onze Minister, alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing in het geval de bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in artikel 2.47, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in dat artikel.

Paragraaf 5. Toetsen en eindexamens

Artikel 2.50. Reikwijdte

Deze paragraaf heeft betrekking op de schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo, en op praktijkonderwijs indien dat uitdrukkelijk is bepaald.

Artikel 2.51. Eindexamen

  • 1 Het bevoegd gezag geeft de leerlingen de gelegenheid om het onderwijs af te sluiten met een eindexamen op de school, tenzij in de plaats daarvan de gelegenheid bestaat tot het afleggen van een eindexamen dat niet vanwege de school wordt afgenomen en het bevoegd gezag in verband hiermee een eindexamen aan de school niet nodig oordeelt.

  • 2 Het bevoegd gezag kan personen die niet als leerling aan de school zijn ingeschreven, in de gelegenheid stellen een diploma te behalen door hen als extraneus tot het eindexamen toe te laten.

  • 3 De rector of directeur en de examinatoren nemen het eindexamen af, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Examinatoren kunnen zijn de conrector, adjunct-directeur, leden van de centrale directie en leraren van de school.

  • 4 Het bevoegd gezag kan een of meer deskundigen aanwijzen die het eindexamen ook afnemen, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de toelating van een extraneus tot het eindexamen, waaronder de gevallen waarin een extraneus een financiële bijdrage is verschuldigd en de hoogte daarvan.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over examens die niet vanwege de school worden afgenomen.

Artikel 2.51a. De examensecretaris

  • 1 De rector of directeur wijst een of meer van de personeelsleden van de school aan tot examensecretaris van het eindexamen.

  • 3 De examensecretaris heeft de taak om de rector of directeur te ondersteunen bij:

  • 4 De rector of directeur stelt een taakomschrijving voor de examensecretaris vast waarin in ieder geval de taken bedoeld in het tweede en derde lid worden opgenomen.

  • 5 De rector of directeur verstrekt de taakomschrijving aan het bevoegd gezag, aan de examensecretaris en aan de examencommissie.

  • 6 De rector of directeur draagt er zorg voor dat het deskundig functioneren van de examensecretaris is gewaarborgd.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de taken van de examensecretaris.

Artikel 2.52. Afnametaal bij toetsen en examens

  • 1 De toetsen en examens als onderdeel van het eindexamen worden afgenomen in het Nederlands.

  • 2 Bij het afnemen van toetsen en examens kan een andere taal dan het Nederlands worden gebruikt als:

    • a. de toetsen en examens betrekking hebben op die andere taal;

    • b. dat noodzakelijk is vanwege de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs; of

    • c. dat noodzakelijk is vanwege de herkomst van de leerlingen.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt voor de school een gedragscode vast voor het gebruik van een andere taal dan het Nederlands bij toetsen en examens in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.

Artikel 2.53. Inhoud eindexamen

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de examenkandidaat in de gelegenheid met inachtneming van de bij of krachtens deze paragraaf gestelde bepalingen de vakken of andere programmaonderdelen waarin hij eindexamen aflegt te kiezen, voor zover het bevoegd gezag, al dan niet in samenwerking met het bevoegd gezag van een of meer andere scholen, de examenkandidaat in de gelegenheid heeft gesteld zich op het examen in die vakken voor te bereiden.

  • 2 Het eindexamen bestaat voor elk vak of ander programmaonderdeel uit een schoolexamen of een centraal examen, of uit beide.

  • 3 Het schoolexamen vwo, havo en vmbo wat de theoretische leerweg en de gemengde leerweg betreft, omvat een profielwerkstuk. Het profielwerkstuk is een werkstuk, een presentatie daaronder begrepen, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen die van betekenis zijn in het betrokken profiel.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden:

    • a. de vakken geregeld die het eindexamen in elk geval omvat en worden nadere regels gesteld over de keuze die de examenkandidaat kan of dient te maken uit vakken of andere onderdelen van het eindexamen;

    • b. regels gesteld over de mogelijkheid dat de examenkandidaat die is ingeschreven voor de schoolsoort havo, mavo of vbo eindexamen aflegt in vervangende vakken van een hoger niveau dan de schoolsoort of leerweg van zijn inschrijving;

    • c. regels gesteld over de mogelijkheid dat de examenkandidaat in extra vakken eindexamen aflegt;

    • d. regels gesteld over de onderdelen die het eindexamen bovendien kan omvatten;

    • e. regels gesteld over de vrijstelling voor en ontheffing van vakken of andere onderdelen van het eindexamen;

    • f. nadere regels gesteld over het profielwerkstuk; en

    • g. regels gesteld over de spreiding van het eindexamen voor examenkandidaten die in het laatste leerjaar wegens ziekte of een bijzondere, andere, van de wil van de kandidaat onafhankelijke omstandigheid niet in staat zijn geweest het onderwijs in alle betrokken vakken of andere programmaonderdelen te volgen.

Artikel 2.54. Examenprogramma’s

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt, behalve voor door het bevoegd gezag vast te stellen vakken die onderdeel zijn van het eindexamen, per schoolsoort en leerweg per vak of voor groepen vakken een examenprogramma vastgesteld.

  • 2 Het examenprogramma bevat in elk geval:

    • a. een omschrijving van de examenstof voor ieder eindexamenvak; en

    • b. de verdeling van de examenstof over het schoolexamen en het centraal examen, indien in een vak zowel het schoolexamen als het centraal examen wordt afgenomen.

Artikel 2.55. Schoolexamen

  • 1 Het bevoegd gezag beslist op welk tijdstip het schoolexamen begint.

  • 2 Het schoolexamen in een vak waarin ook centraal examen wordt afgelegd, wordt afgesloten voor het begin van het eerste tijdvak van het centraal examen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het tijdstip van afsluiting van het schoolexamen in een vak in de gevallen dat:

    • a. voor het centraal examen in dat vak op grond van de regels, bedoeld in artikel 2.56, derde lid, is afgeweken van de in artikel 2.56, eerste lid, bedoelde afnameperiodes voor het centraal examen; en

    • b. het centraal examen in één of meer vakken op grond van de regels, bedoeld in artikel 2.56, vierde lid, wordt afgelegd in het voorlaatste leerjaar of het daaraan voorafgaande leerjaar.

  • 4 Het bevoegd gezag kan een examenkandidaat die wegens ziekte of een andere van zijn wil onafhankelijke omstandigheid het schoolexamen in één of meer vakken niet heeft kunnen afsluiten voor het begin van het eerste tijdvak van het centraal examen, in de gelegenheid stellen het schoolexamen in een vak af te sluiten voor het centraal examen in dat vak of in die vakken, maar na het begin van het eerste tijdvak.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het schoolexamen, waaronder regels over de wijze van examinering en de beoordeling.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de herkansing van een schoolexamen.

Artikel 2.55a. Verstrekking beoordeling schoolexamen

  • 1 De rector of directeur verstrekt de beoordeling van het schoolexamen aan de examenkandidaat voor aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het verstrekken van de beoordeling van het schoolexamen.

Artikel 2.56. Centraal examen

  • 1 Het centraal examen heeft drie afnameperiodes. Deze worden aangeduid als eerste, tweede en derde tijdvak. Het tweede en derde tijdvak bieden de examenkandidaat volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels gelegenheid om het centraal examen alsnog te voltooien, dan wel het centraal examen te herkansen.

  • 2 Het eerste en tweede tijdvak vallen in het laatste leerjaar. Het derde tijdvak is aansluitend op het laatste leerjaar.

  • 3 Het College voor toetsen en examens kan volgens bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels bepalen dat voor een centraal examen wordt afgeweken van de afnameperiodes.

  • 4 Het bevoegd gezag kan leerlingen volgens bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels de gelegenheid geven om in het voorlaatste leerjaar of in het daaraan voorafgaande leerjaar het centraal examen in een of meer vakken, maar niet in alle vakken, af te leggen.

  • 5 In afwijking van artikel 2.51, derde lid, wordt het centraal examen in het derde tijdvak afgenomen door het College voor toetsen en examens. In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het centraal examen ook in het tweede tijdvak door dit College worden afgenomen.

  • 6 Op het examenwerk van het centraal examen vindt een tweede correctie plaats door een gecommitteerde. Bij ministeriële regeling kunnen examens of examenonderdelen worden aangewezen waarbij geen tweede correctie plaatsvindt.

  • 7 De rector of directeur stelt het cijfer voor het centraal examen in een vak vast.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. het afnemen, het beoordelen, het waarderen, het vaststellen van het cijfer en het herkansen van het centraal examen, en de gang van zaken over het centraal examen en de herkansing;

    • b. het afnemen van het centraal examen door het College voor toetsen en examens in het tweede en derde tijdvak; en

    • c. de aanwijzing, taak en werkwijze van gecommitteerden die de tweede correctie, bedoeld in het zesde lid, uitvoeren.

Artikel 2.57. Vaststelling uitslag eindexamen

  • 1 De rector of directeur stelt de eindcijfers van het eindexamen vast.

  • 2 De rector of directeur en de examensecretaris stellen de uitslag van het eindexamen vast. De uitslag luidt «geslaagd» of «afgewezen».

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. het vaststellen van de eindcijfers van en de uitslag voor het eindexamen; en

    • b. het toekennen van het judicium cum laude.

Artikel 2.58. Diploma’s, getuigschriften, certificaten en cijferlijsten

  • 1 De rector of directeur reikt op grond van de definitieve uitslag van het eindexamen aan elke examenkandidaat een cijferlijst uit.

  • 2 De rector of directeur reikt uit:

    • a. een diploma vwo, havo of vmbo aan de examenkandidaat die met goed gevolg het eindexamen heeft afgelegd van de desbetreffende schoolsoort;

    • b. een diploma basisberoepsgerichte leerweg/leer-werktraject aan de examenkandidaat die met goed gevolg een leer-werktraject heeft afgesloten;

    • c. een getuigschrift vmbo aan de examenkandidaat die met goed gevolg een gedeelte van het eindexamen in de basisberoepsgerichte leerweg heeft afgesloten; of

    • d. een certificaat aan de examenkandidaat die is afgewezen voor het eindexamen vmbo, met goed gevolg een of meer vakken van dat eindexamen heeft afgesloten en de school verlaat.

  • 3 De directeur reikt een schooldiploma praktijkonderwijs uit aan de leerling die een school voor praktijkonderwijs verlaat en naar het oordeel van de directeur in aanmerking komt voor het schooldiploma. De directeur baseert zijn oordeel op een reglement dat door het bevoegd gezag wordt vastgesteld. Een portfolio waarin de behaalde resultaten zijn opgenomen, maakt deel uit van het schooldiploma.

  • 4 De rector of directeur en de examensecretaris tekenen de cijferlijsten, diploma’s, getuigschriften en certificaten, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden modellen vastgesteld voor de cijferlijst, de diploma’s, het schooldiploma, het getuigschrift en het certificaat bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. cijferlijsten, diploma’s, getuigschriften en certificaten als bedoeld in het eerste en tweede lid en de uitreiking daarvan;

    • b. de verstrekking van vervangende opleidingsdocumenten; en

    • c. de uitreiking van het diploma atheneum in plaats van het diploma gymnasium.

Artikel 2.59. Verklaring bij verlaten school en getuigschrift praktijkonderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag verstrekt aan de leerling die een school voor vwo, havo, mavo of vbo verlaat en aan wie geen diploma of getuigschrift wordt uitgereikt, een verklaring waarin in elk geval worden vermeld:

    • a. het tijdstip waarop de leerling de school verlaat;

    • b. het leerjaar waartoe de leerling het laatst onvoorwaardelijk was bevorderd; en

    • c. voor welke vormen van vervolgonderwijs en voor welke leerjaren daarvan de leerling geschikt wordt gevonden.

  • 2 Het bevoegd gezag verstrekt een verklaring aan de leerling die een deel van het programma heeft voltooid, een school voor praktijkonderwijs verlaat en aan wie niet op grond van artikel 2.58, derde lid, een schooldiploma wordt uitgereikt.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt een model vastgesteld voor de verklaring, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 2.60. Examenreglement: inhoud en vaststelling

  • 1 Het bevoegd gezag stelt een examenreglement vast, dat in elk geval bevat:

    • a. regels over de organisatie van het eindexamen en de gang van zaken tijdens het eindexamen;

    • b. informatie over de toepassing van de maatregelen bedoeld in artikel 2.61, eerste lid;

    • c. inhaal- en herkansingsmogelijkheden van het schoolexamen, waarbij in ieder geval wordt voorzien in een inhaalmogelijkheid voor de examenkandidaat die door ziekte of ten gevolge van een bijzondere van zijn wil onafhankelijke omstandigheid niet in staat is geweest aan een of meer toetsen van het schoolexamen deel te nemen; en

    • d. de samenstelling en het adres van de in artikel 2.63 bedoelde commissie van beroep.

  • 2 Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van het examenreglement slechts afwijken van het voorstel, bedoeld in artikel 2.60e, eerste lid, onderdeel a:

    • a. na overleg met de examencommissie; en

    • b. indien het bevoegd gezag de afwijking schriftelijk heeft gemotiveerd.

  • 3 Het bevoegd gezag zendt de schriftelijke motivering, bedoeld in het tweede lid, zo spoedig mogelijk aan de examencommissie en de medezeggenschapsraad.

  • 4 Het bevoegd gezag hoeft voor het vaststellen van het examenreglement de instemming van de medezeggenschapsraad van de school voor voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, WMS.

  • 5 Het bevoegd gezag zendt jaarlijks voor 1 oktober het vastgestelde examenreglement aan de kandidaten en de inspectie.

Artikel 2.60a. Programma van toetsing en afsluiting: de inhoud

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks voor 1 oktober een programma van toetsing en afsluiting vast voor het desbetreffende schooljaar.

  • 2 Het programma van toetsing en afsluiting vermeldt in ieder geval:

    • a. welke examenstof van het examenprogramma in het schoolexamen wordt getoetst;

    • b. welke door het bevoegd gezag vast te stellen examenstof in het schoolexamen wordt getoetst;

    • c. de inhoud van de toetsen die onderdeel uitmaken van het schoolexamen;

    • d. de wijze waarop en tijdvakken waarbinnen de toetsen en herkansingen van het schoolexamen plaatsvinden;

    • e. de regels voor de wijze waarop het cijfer voor het schoolexamen voor een examenkandidaat tot stand komt.

  • 3 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat ten aanzien van de toetsen die deel uitmaken van het schoolexamen, in het programma van toetsing en afsluiting duidelijk en herleidbaar wordt aangegeven welke toetsen bijdragen aan de afsluiting van:

    • a. de verplichte examenstof van het examenprogramma die behoort bij het schoolexamen;

    • b. de examenstof van het examenprogramma die behoort tot de verplichte examenstof van het centraal examen, maar die ook in het schoolexamen zal worden getoetst; en

    • c. examenstof die is gekozen door het bevoegd gezag.

Artikel 2.60b. Programma van toetsing en afsluiting: vaststelling

  • 1 Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van het programma van toetsing en afsluiting als bedoeld in artikel 2.60a, eerste lid, slechts afwijken van het voorstel van de examencommissie, bedoeld in artikel 2.60e, eerste lid, onderdeel b:

    • a. na overleg met de examencommissie; en

    • b. indien het bevoegd gezag de afwijking schriftelijk heeft gemotiveerd.

  • 2 Het bevoegd gezag zendt de schriftelijke motivering, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk aan de examencommissie en de medezeggenschapsraad.

  • 3 Het bevoegd gezag behoeft voor het vaststellen van het programma van toetsing en afsluiting de instemming van de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, WMS.

  • 4 Het bevoegd gezag zendt jaarlijks voor 1 oktober het vastgestelde programma van toetsing en afsluiting voor het desbetreffende schooljaar aan de kandidaten en de inspectie.

Artikel 2.60c. Programma van toetsing en afsluiting: wijziging

  • 1 Het bevoegd gezag kan het programma van toetsing en afsluiting na 1 oktober slechts wijzigen:

    • a. in het geval van een bijzonder onvoorziene omstandigheid die leidt tot praktische onuitvoerbaarheid van het programma van toetsing en afsluiting; of

    • b. ter verbetering van een kennelijke onjuistheid of kennelijke onvolledigheid in het programma van toetsing en afsluiting.

  • 2 De examencommissie wordt vooraf in de gelegenheid gesteld om te adviseren over een wijziging als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van een wijziging van het programma van toetsing en afsluiting slechts afwijken van het advies van de examencommissie:

    • a. na overleg met de examencommissie; en

    • b. indien het bevoegd gezag de afwijking schriftelijk heeft gemotiveerd.

Artikel 2.60d. Benoeming en samenstelling van de examencommissie

  • 1 Het bevoegd gezag:

    • a. stelt een of meer examencommissies in ten behoeve van de borging van de kwaliteit van de schoolexaminering;

    • b. benoemt de leden van de examencommissie; en

    • c. draagt zorg voor het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie.

  • 2 De examencommissie heeft een oneven aantal leden en ten minste drie leden.

  • 3 Niet kunnen worden benoemd tot lid van de examencommissie:

    • a. leden van het bevoegd gezag;

    • b. de directeur van de school;

    • c. leden van de medezeggenschapsraad of de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van de school als bedoeld in de artikelen 3 en 4 WMS;

    • d. leerlingen van de school of hun wettelijk vertegenwoordigers.

  • 4 Bij de benoeming van de leden van de examencommissie draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat de examencommissie deskundig is op het gebied van:

    • a. de desbetreffende schoolsoort;

    • b. de regelgeving over examinering in het voortgezet onderwijs; en

    • c. de kwaliteit van examinering.

  • 5 Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, hoort het bevoegd gezag de overige leden van de examencommissie.

Artikel 2.60e. Taken en bevoegdheden van de examencommissie

  • 1 De examencommissie heeft voor de borging van de kwaliteit van de schoolexaminering de volgende taken en bevoegdheden:

    • a. het opstellen van een voorstel voor een examenreglement als bedoeld in artikel 2.60 voor het bevoegd gezag;

    • b. het jaarlijks opstellen van een voorstel voor een programma van toetsing en afsluiting als bedoeld in artikel 2.60a voor het bevoegd gezag;

    • c. het borgen van het afsluitend karakter en de kwaliteit van het schoolexamen;

    • d. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen om te komen tot een beoordeling van het schoolexamen; en

    • e. overige door het bevoegd gezag aan de commissie opgedragen taken en bevoegdheden.

  • 2 De examencommissie stelt regels vast over haar werkwijze.

  • 3 De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden.

  • 4 De examencommissie evalueert jaarlijks de kwaliteit van de schoolexaminering en stelt een advies op aan het bevoegd gezag en de directeur over noodzakelijke en wenselijke verbeteringen.

  • 5 De examencommissie verstrekt de regels over haar werkwijze, het verslag, de evaluatie en het advies, bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid, aan het bevoegd gezag, aan de directeur en aan de examensecretaris van een school.

Artikel 2.61. Onregelmatigheden; onvoorziene omstandigheden; maatregelen

  • 1 Indien een examenkandidaat zich bij een onderdeel van het eindexamen of bij een aanspraak op ontheffing aan een onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, of zonder geldige reden afwezig is op het eindexamen, kan de rector of directeur van de school maatregelen nemen.

  • 2 Indien het centraal examen naar het oordeel van de inspectie niet op regelmatige wijze heeft plaatsgevonden, kan zij besluiten dat het geheel of gedeeltelijk voor een of meer examenkandidaten opnieuw wordt afgenomen. In dat geval stelt het College voor toetsen en examens op verzoek van de inspectie nieuwe opgaven vast en bepaalt het College op welke wijze en door wie het examen zal worden afgenomen.

  • 3 Indien door onvoorziene omstandigheden het centraal examen in een of meer vakken aan een of meer scholen niet op de voorgeschreven wijze kan worden afgenomen, besluit Onze Minister op welke wijze wordt gehandeld.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over onregelmatigheden inzake het eindexamen.

Artikel 2.62. Intrekking examenbevoegdheid

  • 1 Onze Minister kan beslissen dat het bevoegd gezag voor een periode van twee jaren leerlingen niet in de gelegenheid stelt een eindexamen op de school af te leggen in een schoolsoort of leerweg, indien het gemiddelde verschil tussen de cijfers van het centraal examen en het schoolexamen in die schoolsoort of leerweg, gemeten over een periode van drie jaren, groter is dan een half punt.

  • 2 Onze Minister neemt deze beslissing niet eerder dan drie jaren nadat het bevoegd gezag de gelegenheid heeft gehad om het gemiddelde verschil terug te brengen tot een half punt of minder.

Artikel 2.63. Administratief beroep bij besluiten inzake maatregelen

  • 1 Een examenkandidaat of diens wettelijk vertegenwoordiger kan tegen een besluit van de rector of directeur als bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, administratief beroep instellen bij een commissie van beroep voor de eindexamens die is ingesteld door het bevoegd gezag. De rector of directeur heeft geen zitting in deze commissie.

  • 2 In afwijking van artikel 6:7 Awb is de termijn voor het indienen van het beroepschrift vijf dagen.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het besluit van de commissie van beroep voor de eindexamens.

Artikel 2.64. Voorziening bij beslissingen inzake maatregelen

  • 1 Een examenkandidaat of diens wettelijk vertegenwoordiger kan tegen een beslissing van de rector of directeur als bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, die geen besluit is als bedoeld in de Awb, voorziening vragen bij de commissie van beroep voor de eindexamens. De rector of directeur heeft geen zitting in deze commissie.

  • 2 De termijn voor het indienen van het verzoekschrift is vijf dagen, met ingang van de dag na die waarop de beslissing aan de leerling is uitgereikt of toegezonden.

  • 3 De commissie van beroep voor de eindexamens beslist binnen twee weken na ontvangst van het verzoekschrift. Zij kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de beslissing van de commissie van beroep voor de eindexamens.

Artikel 2.65. Hardheidsclausule

Onze Minister kan regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld over eindexamens, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing van die regels gelet op het belang dat deze regels beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Paragraaf 6. Aanwijzing als school met examenbevoegdheid

Artikel 2.66. Aanwijzing als school met examenbevoegdheid

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag een niet uit ’s Rijks kas bekostigde school waarvan de cursusduur, de opdracht tot bevorderen van actief burgerschap en sociale cohesie, het schoolplan en de bevoegdheid van de leraren overeenkomen met die van een uit ’s Rijks kas bekostigde school voor vwo, havo, mavo of vbo, aanwijzen als bevoegd om aan leerlingen die met goed gevolg een eindexamen aan de school afleggen, het diploma uit te reiken, bedoeld in artikel 2.58, tweede lid.

  • 2 Artikel 2.62 is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid om het eindexamen af te nemen.

  • 3 De bij of krachtens paragraaf 5 van dit hoofdstuk gestelde bepalingen zijn op het eindexamen van toepassing.

Artikel 2.67. Aanvraag tot aanwijzing als school met examenbevoegdheid

  • 1 Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 2.66, eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. het schoolplan van de school;

    • b. bewijsstukken dat de leraren voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 7.44; en

    • c. de statuten en het reglement van de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die de school in stand houdt.

  • 2 Onze Minister beslist binnen 26 weken na ontvangst van een aanvraag.

Artikel 2.68. Toepasselijke regels aangewezen school met examenbevoegdheid

  • 2 De naam van de school vermeldt de schoolsoort waarin het onderwijs aan de school wordt aangeboden.

  • 3 De voorwaarden voor de toelating tot de school zijn in elk geval gelijk aan de voorwaarden die voor de toelating zijn vastgesteld op grond van de artikelen 8.4 en 8.16.

  • 5 Het bevoegd gezag meldt wijziging van het schoolplan onmiddellijk aan de inspectie.

Artikel 2.69. Overige regels aangewezen school met examenbevoegdheid

Op een school die is aangewezen op grond van artikel 2.66, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing de artikelen:

Artikel 2.70. Intrekking aanwijzing

Onze Minister kan de aanwijzing, bedoeld in artikel 2.66, eerste lid, intrekken indien:

Artikel 2.71. Aanwijzing scholen voortgezet speciaal onderwijs met examenbevoegdheid

  • 3 Onze Minister kan, onverminderd artikel 2.70, de aanwijzing intrekken indien niet meer wordt voldaan aan het tweede lid.

  • 4 Voor een aangewezen school voor voortgezet speciaal onderwijs kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die afwijken van de op grond van het eerste en tweede lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een aangewezen school voor voortgezet speciaal onderwijs in aanvulling op de kerndoelen die zijn vastgesteld op grond van artikel 2.13 kerndoelen worden vastgesteld. Daarbij kan worden bepaald dat het onderwijs na de eerste twee leerjaren ook wordt verzorgd op basis van de kerndoelen die zijn vastgesteld op grond van dit lid.

  • 5 Voor een aangewezen school voor voortgezet speciaal onderwijs kunnen provinciale staten van Fryslân bij verordening kerndoelen Friese taal en cultuur vaststellen in afwijking van de kerndoelen Friese taal en cultuur die zijn vastgesteld op grond van artikel 2.16. De artikelen 2.15 tot en met 2.17 zijn van overeenkomstige toepassing op de verordening.

  • 6 Indien een aanvraag op grond van het eerste lid betrekking heeft op het vbo, geeft het bevoegd gezag in de aanvraag aan in welke profielen, bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, het onderwijs wordt verzorgd.

Paragraaf 7. Staatsexamens

Artikel 2.72. Staatsexamens en deelstaatsexamens

  • 1 Het College voor toetsen en examens geeft degenen die zich daarvoor hebben aangemeld, en, indien van toepassing, voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels voor toelating tot het staatsexamen, jaarlijks de gelegenheid om een staatsexamen vwo, havo of vmbo of een daarvan onderdeel uitmakend deelstaatsexamen af te leggen.

  • 2 Het staatsexamen vindt op één van de volgende wijzen plaats:

    • a. het afleggen van het staatsexamen ten overstaan van het College voor toetsen en examens; of

    • b. het overleggen aan het College voor toetsen en examens van bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bewijsstukken ter verkrijging van een diploma, al dan niet in combinatie met het ten overstaan van het College voor toetsen en examens afleggen van het staatsexamen in een of meer vakken.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld welke andere staatsexamens dan bedoeld in het eerste lid kunnen worden afgelegd voor het College voor toetsen en examens. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over deze andere staatsexamens.

  • 4 Examenkandidaten zijn voor het afleggen van een staatsexamen of deelstaatsexamen een financiële bijdrage verschuldigd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over deze bijdrage en de betaling daarvan. Examenkandidaten die zijn ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs zijn geen bijdrage verschuldigd.

  • 5 Indien de examenkandidaat is ingeschreven op een school of een instelling als bedoeld in de WEB of WEB BES waarvan de examenbevoegdheid is ingetrokken op grond van artikel 2.62 van deze wet respectievelijk op grond van artikel 6a.2.1 WEB of artikel 6.2.2a WEB BES, is de financiële bijdrage niet verschuldigd door de examenkandidaat maar door het bevoegd gezag van die school of instelling.

  • 6 De mondelinge onderdelen van het staatsexamen worden in het openbaar afgenomen.

  • 7 Degene die is afgewezen voor het eindexamen van een school of van een school voor voortgezet speciaal onderwijs, wordt niet toegelaten tot het overeenkomstige staatsexamen in hetzelfde jaar.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aanmelding voor en toelating tot het staatsexamen en het deelstaatsexamen.

Artikel 2.73. Identificatie bij staatsexamen

Een ieder die aan het staatsexamen of deelstaatsexamen deelneemt, is verplicht op verzoek van degenen die de examens afnemen of daarop toezicht houden een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden.

Artikel 2.74. Afnametaal bij toetsen en examens

  • 1 De toetsen en examens als onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen worden afgenomen in het Nederlands.

  • 2 Bij het afnemen van de toetsen en examens kan een andere taal dan het Nederlands worden gebruikt als:

    • a. de toetsen en examens betrekking hebben op die andere taal;

    • b. dat noodzakelijk is vanwege de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs; of

    • c. dat noodzakelijk is vanwege de herkomst van de kandidaten.

  • 3 Het College voor toetsen en examens stelt een gedragscode vast voor het gebruik van een andere taal dan het Nederlands bij toetsen of examens in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.

Artikel 2.75. Inhoud staatsexamen en deelstaatsexamen

  • 1 Het College voor toetsen en examens stelt de examenkandidaat in de gelegenheid met inachtneming van de bij of krachtens deze paragraaf gestelde bepalingen de vakken te kiezen waarin hij staatsexamen of deelstaatsexamen aflegt.

  • 2 Het staatsexamen vmbo in de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg omvat geen beroepsgerichte vakken.

  • 3 Het staatsexamen of deelstaatsexamen bestaat voor elk vak uit een college-examen of een centraal examen, of uit beide.

  • 4 Het college-examen vwo, havo en vmbo in de theoretische leerweg of gemengde leerweg omvat een profielwerkstuk als bedoeld in artikel 2.53, derde lid.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden:

    • a. regels gesteld over de vakken van het staatsexamen en de keuze van de kandidaat voor de vakken waarin hij staatsexamen of deelstaatsexamen aflegt;

    • b. regels gesteld over de vrijstelling voor en ontheffing van vakken of andere onderdelen van het staatsexamen; en

    • c. nadere regels gesteld over het profielwerkstuk.

Artikel 2.76. Examenprogramma’s

  • 1 De staatsexamens en deelstaatsexamens worden afgenomen op basis van de examenprogramma’s vwo, havo en vmbo die zijn vastgesteld op grond van artikel 2.54.

  • 2 Voor het college-examen geldt dat:

    • a. keuzes die volgens een examenprogramma als bedoeld in het eerste lid, moeten of kunnen worden gemaakt door de school, worden gemaakt door het College voor toetsen en examens; en

    • b. het College voor toetsen en examens kan afwijken van regels over het schoolexamen die om praktische redenen in het college-examen niet uitvoerbaar zijn, met dien verstande dat het college-examen zoveel mogelijk gelijkwaardig blijft aan het schoolexamen.

Artikel 2.77. College-examen

  • 1 Het college-examen wordt afgenomen door het College voor toetsen en examens.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het college-examen, waaronder regels over de wijze van examinering en het beoordelen van het college-examen.

Artikel 2.78. Centraal examen van staatsexamen

  • 1 Het centraal examen van het staatsexamen heeft in elk kalenderjaar drie afnameperiodes. Deze worden aangeduid als eerste, tweede en derde tijdvak. Het tweede en derde tijdvak bieden volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels gelegenheid om het centraal examen van het staatsexamen alsnog te voltooien, dan wel het centraal examen te herkansen. Het College voor toetsen en examens kan bepalen dat een centraal examen op een ander tijdstip plaatsvindt.

  • 2 Het examenwerk voor het centraal examen wordt beoordeeld door twee of, indien het College voor de toetsen en examens dit noodzakelijk acht, drie correctoren. Het College voor toetsen en examens wijst hen aan.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. het afnemen, beoordelen, vaststellen van het cijfer en herkansen van het centraal examen, en de gang van zaken betreffende het centraal examen en de herkansing;

    • b. de mogelijkheid van een vierde afnameperiode; en

    • c. de werkwijze van de correctoren, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.79. Vaststelling van de uitslag

  • 1 Het College voor toetsen en examens stelt vast:

    • a. de eindcijfers voor het staatsexamen of deelstaatsexamen, indien dit staatsexamen of deelstaatsexamen is afgelegd ten overstaan van het College voor toetsen en examens; en

    • b. de uitslag van het staatsexamen.

  • 2 De uitslag van het staatsexamen wordt vastgesteld op basis van:

  • 3 De uitslag luidt «geslaagd» of «afgewezen».

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. het vaststellen van de eindcijfers van het staatsexamen en het deelstaatsexamen;

    • b. de uitslag van het staatsexamen; en

    • c. het toekennen van het judicium cum laude.

Artikel 2.80. Diploma’s, certificaten en cijferlijsten

  • 1 Het College voor toetsen en examens reikt op grond van de definitieve uitslag van het staatsexamen of deelstaatsexamen aan elke examenkandidaat een cijferlijst uit.

  • 2 Het College voor toetsen en examens draagt er zorg voor dat op grond van de definitieve uitslag wordt uitgereikt:

    • a. het diploma vwo, havo of vmbo aan de examenkandidaat die met goed gevolg het staatsexamen heeft afgelegd van de betrokken schoolsoort of leerweg; of

    • b. een certificaat aan de examenkandidaat die met goed gevolg een deelstaatsexamen heeft afgelegd.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden modellen vastgesteld voor de cijferlijst, de diploma’s en het certificaat, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. cijferlijsten, diploma’s en certificaten als bedoeld in het eerste en tweede lid, en de uitreiking daarvan; en

    • b. de verstrekking van vervangende opleidingsdocumenten.

Artikel 2.81. Examenreglement; programma van toetsing en afsluiting

  • 1 Het College voor toetsen en examens stelt een examenreglement vast, dat in elk geval bevat:

    • a. regels over de organisatie van het staatsexamen en deelstaatsexamen en de gang van zaken tijdens deze examens;

    • b. informatie over de maatregelen, bedoeld in artikel 2.82, en de toepassing daarvan; en

    • c. regels over de herkansingsmogelijkheden van het college-examen en het centraal examen.

  • 2 Het College voor toetsen en examens stelt jaarlijks voor 1 oktober een programma van toetsing en afsluiting vast voor de examinering in het daaropvolgende jaar. Het programma vermeldt per vak in elk geval:

    • a. de onderdelen van het examenprogramma die worden getoetst;

    • b. de inhoud van de verschillende onderdelen;

    • c. de wijze en de tijdstippen waarop het centraal examen en de toetsen van het college-examen plaatsvinden, en de duur van de toetsen;

    • d. de wijze van herkansing;

    • e. de verhindering voor het college-examen; en

    • f. de wijze waarop voor een examenkandidaat het cijfer voor het college-examen tot stand komt.

  • 3 Het College voor toetsen en examens zendt het examenreglement en het programma van toetsing en afsluiting voor 1 januari aan de inspectie en draagt er zorg voor dat ze bij de bevestiging van de aanmelding aan de eindexamenkandidaten worden verstrekt.

Artikel 2.82. Onregelmatigheden; onvoorziene omstandigheden; maatregelen

  • 1 Indien een examenkandidaat zich bij een onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen of bij een aanspraak op ontheffing aan een onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, kan het College voor toetsen en examens maatregelen nemen.

  • 2 De examenkandidaat die onaangekondigd afwezig is bij het centraal examen in een vak, dan wel met aankondiging maar zonder een door het College voor toetsen en examens aanvaarde reden, afwezig is bij enig onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen, is uitgesloten van verdere deelname aan het centraal examen in dat vak en ook van deelname aan het college-examen in het desbetreffende vak.

  • 3 Indien het centraal examen van het staatsexamen naar het oordeel van de inspectie niet op regelmatige wijze heeft plaatsgevonden, kan zij besluiten dat het geheel of gedeeltelijk voor een of meer examenkandidaten opnieuw wordt afgenomen. In dat geval stelt het College voor toetsen en examens op verzoek van de inspectie nieuwe opgaven vast en bepaalt het College op welke wijze en door wie het examen zal worden afgenomen.

  • 4 Indien door onvoorziene omstandigheden het centraal examen van het staatsexamen in een of meer vakken niet op de voorgeschreven wijze kan worden afgenomen, besluit het College voor toetsen en examens op welke wijze wordt gehandeld.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over maatregelen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.83. Bezwaar bij College voor toetsen en examens

  • 1 In afwijking van artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit over het deelnemen aan staatsexamens of tegen een besluit als bedoeld in artikel 2.82, eerste lid, vijf dagen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de beslissing van het College voor toetsen en examens op het bezwaarschrift.

Artikel 2.84. Uitvoeringsregels over het staatsexamen

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de documenten van het staatsexamen, de verstrekking van informatie en gegevens aan de inspectie, de gegevensverstrekking aan Onze Minister over de afgelegde staatsexamens en deelstaatsexamens en het bewaren van het examenwerk.

Artikel 2.85. Hardheidsclausule

Het College voor toetsen en examens kan regels over staatsexamens en deelstaatsexamens die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op de bijzondere functie van het staatsexamen en het deelstaatsexamen ook voor kandidaten die in bijzondere omstandigheden verkeren, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Paragraaf 8. Andere vormen van voortgezet onderwijs

Artikel 2.86. Instellingen voor voortgezet onderwijs

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen instellingen worden aangewezen die ander voortgezet onderwijs geven dan voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, en die voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen.

  • 2 Hoofdstuk 2, paragrafen 2 en 5, hoofdstuk 4, paragrafen 1 en 4, hoofdstuk 5, paragrafen 2, 3 en 5, hoofdstuk 7, paragrafen 2, 3, 4 en 7, en hoofdstuk 8 zijn niet van toepassing op deze instellingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen deze bepalingen van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard dan wel kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de inrichting van het onderwijs;

    • b. de examens;

    • c. de rechtpositie van het personeel;

    • d. de benoembaarheidsvereisten van het personeel;

    • e. de aanvang, de wijze en de beëindiging van de bekostiging; en

    • f. de toelating tot het onderwijs.

Paragraaf 9. Kwaliteitszorg en communicatie

Artikel 2.87. Kwaliteit onderwijs

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Daaronder wordt in elk geval verstaan het naleven van de regels die zijn gesteld bij of krachtens deze wet en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 2.91.

Artikel 2.88. Schoolplan: typering

  • 1 Het bevoegd gezag stelt in elk geval eenmaal in de vier jaar het schoolplan vast.

  • 2 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid voor de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd. Deze beschrijving omvat in elk geval:

    • a. het onderwijskundig beleid;

    • b. het personeelsbeleid; en

    • c. het stelsel van kwaliteitszorg.

  • 3 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid voor het aanvaarden van materiële of financiële bijdragen, niet zijnde de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 8.8, zevende lid, of een andere op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdrage, indien het bevoegd gezag bij het aanvaarden van deze bijdragen verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen zullen worden geconfronteerd binnen de schooltijden, tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, en tijdens het overblijven.

  • 4 Het schoolplan geeft aan, op welke wijze de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 3.23, invulling geeft aan het openbare karakter of, voor zover het een samenwerkingsschool betreft, de identiteit ervan, respectievelijk de identiteit van de school voor zover het betreft een samenwerkingsschool.

  • 5 Het bevoegd gezag zendt het schoolplan of een wijziging daarvan zo spoedig mogelijk na de vaststelling aan de medezeggenschapsraad en de inspectie.

Artikel 2.89. Schoolplan: onderwijskundig beleid

[Toekomstige wijziging(en) op 01-08-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De beschrijving van het onderwijskundig beleid, bedoeld in artikel 2.88, tweede lid, onderdeel a, omvat in elk geval:

    • a. de uitwerking van de regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld over de uitgangspunten, de doelstelling en de inhoud van het onderwijs;

    • b. de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs in een onderwijsprogramma;

    • c. het pedagogisch-didactisch klimaat en het schoolklimaat; en

    • d. de wijze waarop wordt zorggedragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3.40.

  • 2 Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt ook het schoolondersteuningsprofiel betrokken.

Artikel 2.90. Schoolplan: personeelsbeleid

De beschrijving van het personeelsbeleid, bedoeld in artikel 2.88, tweede lid, onderdeel b, omvat in elk geval:

  • a. de wijze waarop wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en de wijze waarop de bekwaamheid wordt onderhouden;

  • b. de maatregelen voor het personeel die bijdragen aan de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijskundig beleid;

  • c. het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijspersoneel;

  • d. cijfers over de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities; en

  • e. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inbreng van leerlingen op dat beleid.

Artikel 2.91. Schoolplan: stelsel van kwaliteitszorg

De beschrijving van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 2.88, tweede lid, onderdeel c, vermeldt in elk geval hoe wordt zorggedragen voor:

  • a. het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en dat het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 1.4, tweede lid; en

  • b. het vaststellen van welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.

Artikel 2.92. Schoolgids

[Toekomstige wijziging(en) op 01-08-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids voor het eerstvolgende schooljaar vast.

  • 2 De schoolgids bevat voor ouders en leerlingen informatie over de werkwijze van de school en in elk geval over:

    • a. de doelen van het onderwijs en de resultaten die met het onderwijsleerproces worden bereikt, waaronder, in elk geval voor het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de schoolgids wordt vastgesteld, per schoolsoort voor elk leerjaar:

      • 1°. het percentage leerlingen dat doorstroomt naar een hoger leerjaar of naar een andere schoolsoort; en

      • 2°. het percentage leerlingen dat de school zonder diploma verlaat en het percentage leerlingen dat voor het eindexamen slaagt;

    • b. de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de ondersteuning van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben;

    • c. het totale aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 2.38, eerste tot en met vierde lid, wordt geprogrammeerd, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, en het beleid voor lesuitval;

    • d. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren, waarbij wordt aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij;

    • e. in voorkomend geval de invulling van de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 2.32;

    • f. de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 8.8, zevende lid, waarbij wordt vermeld dat deze vrijwillig is en dat het niet voldoen van die bijdrage niet leidt tot het uitsluiten van leerlingen van deelname aan activiteiten;

    • g. de rechten en plichten van de ouders, de leerlingen en het bevoegd gezag, waaronder de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in de artikelen 3.35 en 3.36, waarbij voor de leerlingen kan worden volstaan met het vermelden van de rechten en plichten die zijn opgenomen in het leerlingenstatuut, bedoeld in artikel 2.98;

    • h. de wijze waarop het bevoegd gezag omgaat met de bijdragen, bedoeld in artikel 2.88, derde lid;

    • i. het beleid over de veiligheid;

    • j. het leerlingenparticipatiebeleid, waaronder wordt begrepen de wijze waarop leerlingen worden betrokken bij de vorming van het beleid van de school, en ook de wijze waarop deze betrokkenheid wordt gefaciliteerd en gestimuleerd;

    • k. het verzuimbeleid;

    • l. de wijze waarop de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 3.23, invulling geeft aan het openbare karakter van de school of aan de identiteit van de school voor zover het gaat om een samenwerkingsschool;

    • m. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is aangesloten;

    • n. de persoon bij wie de taken, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, onderdeel c, zijn belegd; en

    • o. de bevindingen die in het kader van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 2.91, zijn gedaan en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop in de schoolgids:

    • a. de resultaten worden beschreven die met het onderwijs worden bereikt; en

    • b. de context wordt vermeld waarin deze resultaten dienen te worden geplaatst.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt de schoolgids zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders, dan wel de meerderjarige en handelingsbekwame leerling, de medezeggenschapsraad en de inspectie.

Artikel 2.92a. Inspraak ondersteuningsaanbod

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2.93. Aanduiding onderwijsaanbod in maatschappelijk verkeer

  • 1 Het bevoegd gezag vermeldt in de naam van de school de schoolsoort waartoe de school behoort.

  • 2 Bij een geschil tussen het bevoegd gezag en Onze Minister over de vraag tot welke schoolsoort de school behoort, beslist Onze Minister.

  • 3 Het bevoegd gezag van een school voor mavo, een school voor vbo, of een scholengemeenschap waarvan in elk geval een school voor mavo of een school voor vbo deel uitmaakt, kan voor die school de vermelding «voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs» of «vmbo» gebruiken.

  • 4 In het maatschappelijk verkeer brengt het bevoegd gezag tot uitdrukking:

    • a. welk onderwijs dat bij of krachtens deze wet is geregeld, de leerlingen en toekomstige leerlingen volgen respectievelijk kunnen volgen;

    • b. of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft; en

    • c. in voorkomend geval, welk onderwijs de school als contractactiviteit verzorgt.

Artikel 2.94. Zeer zwak onderwijs en beoordeling leerresultaten

  • 1 De kwaliteit van het onderwijs aan een school heeft de kwalificatie «zeer zwak», indien de leerresultaten van het vwo, het havo, het mavo, het vbo, het vmbo in de theoretische leerweg en de gemengde leerweg, het vmbo in de basisberoepsgerichte leerweg of het vmbo in de kaderberoepsgerichte leerweg ernstig en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten ook tekortschiet in de naleving van een of meer regels die zijn gesteld bij of krachtens deze wet. Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdracht om zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 2.87, indien de kwaliteit van het onderwijs de kwalificatie «zeer zwak» heeft.

  • 2 Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien in de schoolsoort of de leerweg, bedoeld in het eerste lid, de gemiddelde eindexamenresultaten en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van drie schooljaren, liggen onder de normering, bedoeld in het vierde lid, die daarvoor geldt in vergelijking tot die leerresultaten over diezelfde schooljaren van dezelfde schoolsoorten of dezelfde leerwegen met een vergelijkbaar leerlingenbestand.

  • 3 Indien de leerresultaten van het onderwijs niet kunnen worden beoordeeld op grond van de regels die zijn gesteld bij of krachtens het vierde lid, heeft de kwaliteit van het onderwijs de kwalificatie «zeer zwak», indien het bevoegd gezag ten aanzien van het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, tekortschiet in de naleving van twee of meer regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld en het bevoegd gezag als gevolg daarvan tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, of in het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen of in het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 1.4.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop leerresultaten worden gemeten;

    • b. de normering, bedoeld in het tweede lid; en

    • c. de aard van en het aantal gegevens over de leerresultaten die ten minste beschikbaar moeten zijn.

Artikel 2.95. Opheffing school of beëindiging bekostiging

  • 1 In een situatie als bedoeld in artikel 2.94, eerste lid, kan Onze Minister beslissen dat met ingang van een bepaalde datum een in artikel 2.94, eerste lid, bedoelde schoolsoort of leerweg van een openbare school wordt opgeheven en de bekostiging van een in artikel 2.94, eerste lid, bedoelde schoolsoort of leerweg van een bijzondere school wordt beëindigd.

  • 2 Indien de toepassing van het eerste lid ertoe zou leiden dat een school alleen nog onderwijs zou verzorgen in de eerste twee leerjaren, is het eerste lid van toepassing op de gehele school.

  • 3 Voordat Onze Minister het eerste en tweede lid toepast:

    • a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11, derde lid, WOT verricht en aan Onze Minister meegedeeld dat het bevoegd gezag naar aanleiding van dit onderzoek niet bereid is afspraken te maken over verbeteringen dan wel dat uit het onderzoek naar de verbeteringen, bedoeld in artikel 11, vierde lid, WOT blijkt dat sprake is van onvoldoende verbeteringen;

    • b. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, WOT uitgebracht; en

    • c. heeft Onze Minister het bevoegd gezag vervolgens in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken zijn zienswijze over de voorgenomen opheffing of de voorgenomen beëindiging van de bekostiging naar voren te brengen.

  • 4 Op een schoolsoort of leerweg die minder dan 2 schooljaren wordt bekostigd en waarvan de kwaliteit van het onderwijs in deze periode zeer zwak is, bedoeld in artikel 2.94, eerste lid, zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing, indien het bevoegd gezag:

    • a. tekortschiet in de naleving van drie of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, en dientengevolge

    • b. tekortschiet in het zorgdragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3.40, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 1.4, tweede lid.

Artikel 2.96. Informeren ouders bij zeer zwak onderwijs

  • 1 Indien de inspectie in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 WOT, tot het oordeel is gekomen dat de kwaliteit van het onderwijs «zeer zwak» is, als bedoeld in artikel 2.94, eerste of derde lid, informeert het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school hierover in elk geval door hen de samenvatting van het inspectierapport toe te zenden die de inspectie heeft opgesteld en die gelijktijdig met het inspectierapport ter beschikking is gesteld aan het bevoegd gezag. De toezending vindt plaats binnen twee weken nadat het inspectierapport is vastgesteld.

  • 2 Indien het bevoegd gezag niet of niet tijdig aan deze informatieplicht voldoet, zendt Onze Minister de samenvatting van het inspectierapport in de derde week na vaststelling van het inspectierapport aan de ouders van de leerlingen.

  • 3 Indien de inspectie tot het oordeel komt, bedoeld in het eerste lid, dan betrekt het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school en de meerderjarige leerlingen bij de maatregelen die het bevoegd gezag voornemens is te treffen ter verbetering van de kwaliteit.

Artikel 2.97. Rapportage vorderingen van leerlingen

Het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, dan wel aan de leerlingen zelf als zij meerderjarig en handelingsbekwaam zijn.