De Minister voor Rechtsbescherming
Overwegende:
Dat bij de besluitvorming over het verlenen van koninklijke onderscheidingen op grond
van de toepasselijke wet- en regelgeving meerdere bestuursorganen betrokken zijn;
Dat ten aanzien van de verlening van de Orde van de Nederlandse Leeuw en Orde van
Oranje-Nassau (hierna: de ridderorden) de burgemeester, de commissaris van de Koning,
het Kapittel voor de civiele orden en de minister die het aangaat betrokken (kunnen)
zijn;
Dat de procedure voor het verlenen van een ridderorde aanvangt bij de burgemeester
die een voorstel tot verlening in behandeling neemt, bij de commissaris van de Koning
of in voorkomende gevallen bij de minister die het aangaat;
Dat de burgemeester, de commissaris van de Koning of de minister die het aangaat advies
uitbrengt over de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding, de uitreikgelegenheid
en wie de uitreiking doet;
Dat de burgemeester, de commissaris van de Koning of de minister die het aangaat gelet
op die taken politiegegevens en justitiële gegevens opvraagt;
Dat de politiegegevens en justitiële gegevens op grond van het Besluit politiegegevens (artikel 4:3, eerste lid, onderdeel i) en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (artikel 30, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1, en tweede lid, onderdeel c, subonderdeel
2) worden verstrekt aan de burgemeester, de commissaris van de Koning of de Minister
van Defensie;
Dat de politiegegevens en justitiële gegevens vervolgens met het advies worden verstrekt
aan het Kapittel voor de civiele orden en de minister die het aangaat en dat die organen
ieder een eigen taak hebben met betrekking tot de advisering en besluitvorming omtrent
het al dan niet verlenen van ridderorden;
Dat ten behoeve van de verlening van ridderorden een grondslag voor de verstrekking
en verdere verstrekking van politiegegevens en justitiële gegevens aan de commissaris
van de Koning (voor andere gevallen dan die waarin een burgemeester voor een onderscheiding
wordt voorgedragen), het Kapittel voor de civiele orden en de minister die het aangaat
(voor andere gevallen dan die waarin het de Minister van Defensie betreft), ontbreekt;
Dat voorts ten aanzien van de verlening van de Erepenning voor menslievend hulpbetoon
het Kapittel voor de civiele orden en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
of de Minister van Defensie betrokken (kunnen) zijn;
Dat de politiegegevens en justitiële gegevens aan het Kapittel voor de civiele orden,
hetzij aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hetzij de Minister
van Defensie worden verstrekt, waarna het eventuele advies van de eerste ontvanger
van de gegevens met de politiegegevens en justitiële gegevens aan de overige betrokken
organen verder worden verstrekt, waarbij die overige betrokken organen ieder een eigen
taak hebben met betrekking tot de advisering en besluitvorming omtrent het verlenen
van de Erepenning voor menslievend hulpbetoon;
Dat ten aanzien van de Erepenning voor menslievend hulpbetoon er wel een grondslag
voor de verstrekking en verdere verstrekking van politiegegevens en justitiële gegevens
is indien de voordracht wordt gedaan door de Minister van Defensie maar niet indien
deze wordt gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Dat het decoratiestelsel ten aanzien van de verlening van ridderorden en de Erepenning
voor menslievend hulpbetoon aldus is vormgegeven dat de diverse bestuursorganen in
voorkomende gevallen advies geven omtrent de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding,
de uitreikgelegenheid en wie de uitreiking doet. Daarnaast wordt geadviseerd over
het maatschappelijk draagvlak. In het advies van de burgemeester is daarbij in het
bijzonder ook de weging van het lokale maatschappelijke draagvlak van belang. De burgemeester
staat het dichtst bij de samenleving en is van alle betrokken organen het beste op
de hoogte van de verdiensten van de voorgestelde decorandus – of juist van eventuele
(lokale) besprokenheid. De commissaris van de Koning let in zijn advies ten aanzien
van de ridderorden op de verhoudingen met vergelijkbare voordrachten uit de provincie.
Het Kapittel voor de civiele orden, dat wordt ondersteund door de Kanselarij der Nederlandse
orden, houdt bij het uitbrengen van advies ten aanzien van de verlening van zowel
ridderorden als de Erepenning voor menslievend hulpbetoon rekening met de gevolgen
van een verlening daarvan voor de waardigheid van het Nederlandse decoratiestelsel.
Het Kapittel voor de civiele orden brengt daarover een zwaarwegend advies uit aan
de minister die het aangaat over de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding,
uitreikgelegenheid en wie de uitreiking doet. Een belangrijk gegeven hierbij is dat
het Kapittel voor de civiele orden zicht heeft op alle voordrachten en daardoor rekening
kan houden met de verhouding van een individueel voorstel tot vergelijkbare voordrachten
uit heel Nederland. Dit houdt tevens in dat het Kapittel voor de civiele orden vergelijkbare
gevallen gelijk kan beoordelen, zowel ten aanzien van het waarderen van maatschappelijke
verdiensten als het vraagstuk in hoeverre sprake is van (on)besproken gedrag. Uiteindelijk
vindt benoeming plaats bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister die het
aangaat. Met betrekking tot de Erepenning menslievend hulpbetoon wordt de voordracht
gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de Minister
van Defensie;
Dat het, gelet op de verschillende rollen en verantwoordelijkheden in het stelsel,
kan voorkomen dat het oordeel over de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding
of het maatschappelijk draagvlak tussen betrokken organen verschilt, waarvoor overleg
tussen de verschillende organen geboden kan zijn om tot een degelijk afgewogen advies
en oordeel te komen;
Dat het gelet op de specifieke taken van de betrokken organen, alsook de noodzaak
om in overleg met andere organen te kunnen treden, noodzakelijk is dat alle organen
over de aan de adviezen ten grondslag liggende gegevens kunnen beschikken. Zonder
deze gegevens kunnen de desbetreffende organen zich onvoldoende van hun adviestaak
kwijten – hetgeen kan leiden tot het decoreren van personen die maatschappelijk (lokaal)
van besproken gedrag zijn of dat afbreuk wordt gedaan aan het decoratiestelsel als
zodanig;
Dat politiegegevens en justitiële gegevens op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in bijzondere gevallen aan instanties kunnen worden verstrekt voor zover dit noodzakelijk
is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang;
Dat deze machtiging voorziet in tijdelijke grondslagen voor de verstrekking van politiegegevens
en justitiële gegevens ten behoeve van het decoratiestelsel, voor zover die op dit
moment ontbreken, zulks ter waarborging dat het decoratiestelsel zal kunnen blijven
functioneren op de wijze waarop dit stelsel is ingericht, zodat daarmee sprake is
van een zwaarwegend algemeen belang;
Dat in bestendige grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens zal worden voorzien
in een wetsvoorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
waarmee de gegevensdeling in het decoratiestelsel zal worden herijkt in het licht
van de thans geldende privacyregelgeving;
Dat op het moment dat dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt eveneens
zal zijn voorzien in de met het wetsvoorstel samenhangende wijzigingen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens;
Gelet op artikel 18 van de Wet politiegegevens en artikel 14 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,