Regeling Woningbouwimpuls 2020

Geraadpleegd op 13-02-2025.
Geldend van 21-07-2021 t/m 08-07-2022

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 mei 2020, nr. 2020-0000027462, houdende nadere regels met betrekking tot verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving (Regeling Woningbouwimpuls 2020)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, 3, eerste lid, 4, vijfde lid, 5, derde lid, 6, derde lid, 7, zesde lid, en artikel 10, derde lid, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Nadere regels inzake de activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1 Een project wordt overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onder c, van het besluit binnen afzienbare tijd opgestart, indien de eerste bouwwerkzaamheden binnen het project uiterlijk binnen drie jaren na de datum van de uitkeringsbeschikking aanvangen en de overige bouwwerkzaamheden uiterlijk binnen tien jaren na die datum aanvangen.

  • 4 Het aantal woningen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van het besluit, is substantieel als dit:

    • a. ten minste 500 woningen betreft, indien de aanvragende gemeente gelegen is in het functioneel woningmarktgebied:

      • 1°. Amsterdam;

      • 2°. Breda;

      • 3°. Den Haag;

      • 4°. Ede;

      • 5°. Emmen;

      • 6°. Gouda;

      • 7°. Groningen;

      • 8°. Heerenveen;

      • 9°. Roosendaal;

      • 10°. Rotterdam;

      • 11°. ’s-Hertogenbosch;

      • 12°. Utrecht; of

      • 13°. Venlo.

    • b. ten minste 200 woningen betreft, indien de aanvragende gemeente gelegen is in het functioneel woningmarktgebied:

      • 1°. Alkmaar;

      • 2°. Amersfoort;

      • 3°. Apeldoorn;

      • 4°. Arnhem;

      • 5°. Doetinchem;

      • 6°. Dordrecht;

      • 7°. Eindhoven;

      • 8°. Enschede;

      • 9°. Leeuwarden;

      • 10°. Leiden;

      • 11°. Lelystad;

      • 12°. Maastricht;

      • 13°. Middelburg;

      • 14°. Nijmegen;

      • 15°. Oss;

      • 16°. Sittard;

      • 17°. Tilburg; of

      • 18°. Zwolle,

    tenzij voor inwerkingtreding van de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 2021, nr. 2021-0000308943, tot wijziging van de Regeling Woningbouwimpuls 2020 in verband met het verlagen van de grens van minimumaantal woningen voor gemeenten in woningmarktgebieden met een bovengemiddeld aantal kleine gemeenten aan de aanvragende gemeente reeds een uitkering is toegekend op grond van het besluit, in welk geval het aantal woningen substantieel is als dit ten minste 500 woningen betreft.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

In totaal is ten hoogste € 985.000.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen.

Artikel 4. De aanvraag

  • 1 Een omschrijving van een project als bedoeld in artikel 4, derde lid, onder a, van het besluit, bestaat in ieder geval uit:

    • a. een toelichting op de geografische afbakening van het project;

    • b. een toelichting op het project, waaronder in ieder geval een toelichting op de noodzaak, toerekenbaarheid en proportionaliteit van de activiteiten van de gemeente ten behoeve van de te realiseren woningen;

    • c. een kwantitatief overzicht van de te realiseren woningen; en

    • d. een toelichting op de kwaliteit van de te bouwen woningen en van de leefomgeving.

  • 2 Een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 4, derde lid, onder b, van het besluit, bevat:

    • a. een begroting en prognose van publieke kosten en opbrengsten, waarmee het aantoonbare financiële tekort wordt onderbouwd;

    • b. een toelichting op de kosten en opbrengsten zoals opgenomen in de begroting en prognose;

    • c. een overzicht van de stand van zaken van het project op het moment waarop de aanvraag is ingediend, waarin wordt ingegaan op de fasering van de woningbouw, de organisatie van het project en de zekerheid van een tijdige realisatie;

    • d. een toelichting op de noodzaak van een bijdrage en het regionaal belang van het project.

  • 3 Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 4 De uitkeringsbeschikking vermeldt in elk geval:

    • a. aan welke activiteiten voor het versnellen of realiseren van de bouw van woningen met de uitkering wordt bijgedragen;

    • b. het bedrag van de uitkering;

    • c. de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering;

    • d. de periode waarvoor de uitkering wordt verleend; en

    • e. de wijze waarop kan worden aangetoond dat de activiteiten binnen het project zijn verricht.

  • 5 De minister betaalt in het geval van een toewijzende uitkeringsbeschikking, de uitkering in één keer uit. De minister kan daarbij een voorschot van 100% verlenen als:

    • a. de gemeente uiterlijk 30 juni van het daaropvolgende jaar het bestemmingsplan bestendigt;

    • b. de gemeente uiterlijk 30 juni van het daaropvolgende jaar een anterieure overeenkomst sluit met marktpartijen; of

    • c. de gemeente uiterlijk 30 juni van het daaropvolgende jaar voorbereidende werkzaamheden verricht voor de desbetreffende gebiedsontwikkeling.

  • 6 Aan een uitkering kunnen in de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 5. Scoring van aanvragen

De scores en de weging van de criteria, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder 1° tot en met 4°, van het besluit, worden bepaald conform bijlage I. De totaalscore van een aanvraag is het gewogen gemiddelde van de scores op die criteria.

Artikel 6. Rangschikking van aanvragen

  • 2 Indien na toepassing van het eerste lid nog steeds meerdere aanvragen gelijk scoren worden die aanvragen onderling gerangschikt op grond van de hoogte van de gevraagde bijdrage per woning, waarbij de aanvraag met de laagste bijdrage per woning het hoogst eindigt.

  • 3 Indien een aanvraag niet volledig kan worden toegekend in verband met de overschrijding van het krachtens artikel 3, tweede of derde lid, van het besluit, vastgestelde bedrag, kan de minister besluiten om de aanvraag toch toe te wijzen en het restant van de uitkering ten laste te brengen van het uitkeringsplafond van het eerstvolgende aanvraagtijdvak. De minister kan, in afwijking van artikel 4, vijfde lid, voor een geval als bedoeld in de eerste volzin besluiten om de uitkering in twee keer uit te betalen.

Artikel 7. Weigeringsgronden

  • 2 Bij de beoordeling, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, van het besluit worden de volgende regio’s onderscheiden:

    • a. Noord: de provincies Drenthe, Friesland en Groningen;

    • b. Oost: de provincies Gelderland en Overijssel;

    • c. Noordwest: de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht;

    • d. Zuidwest: de provincies Zeeland en Zuid-Holland; en

    • e. Zuid: de provincies Noord-Brabant en Limburg.

  • 3 Op grond van de woningbouwopgave van de regio’s, genoemd in het tweede lid, wordt beoordeeld of sprake is van een onevenwichtige spreiding van de beschikbare middelen over die regio’s. De woningbouwopgave wordt bepaald op basis van de door de minister in 2020 in het kader van de staat van de woningmarkt gepubliceerde cijfers over het tekort aan woningen in 2020 vermeerderd met de verwachte groei aan huishoudens in de periode tot en met 2030.

Artikel 8. Leden van de commissie

  • 1 De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste drie en ten hoogste vier leden.

  • 2 De leden worden door de minister benoemd voor de duur van vier jaar of tot uiterlijk zoveel eerder dat het uitkeringsplafond, genoemd in artikel 3, is uitgeput.

  • 3 De voorzitter en de andere leden hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 4 De voorzitter en de leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 9. Ondersteuning van de commissie

  • 1 De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2 In het secretariaat wordt voorzien door de minister.

  • 3 Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit woningbouwimpuls 2020 in werking treedt. Indien aan het besluit terugwerkende kracht wordt verleend, werkt deze regeling terug tot het tijdstip waarop het besluit terugwerkt.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Woningbouwimpuls 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

Bijlage 1. behorende bij artikel 5 van de Regeling Woningbouwimpuls 2020

Beoordelingscriteria en weging

1. Noodzakelijkheid uitkering

In dit criterium wordt de noodzaak van de gevraagde uitkering gewogen. In de weging wordt naar drie subcriteria gekeken:

  • Realiteitsgehalte financieel tekort; er is sprake van een realistisch financieel tekort, deze is voldoende onderbouwd en is kwalitatief en financieel geoptimaliseerd binnen de randvoorwaarden van het project. Ook zijn de opgevoerde activiteiten toerekenbaar aan, en de kosten proportioneel voor het project.

  • Gevolgen niet verlenen uitkering; de ernst van de gevolgen voor het project als de uitkering niet wordt toegekend. De gevolgen van het niet toekennen van een uitkering kunnen zijn dat het project geheel of gedeeltelijk niet doorgaat. Daarbij wordt gekeken naar de gevolgen voor:

    • woningbouwprogramma; aantal woningen en het aandeel betaalbare woningen dat zonder uitkering niet of later gerealiseerd kan worden.

    • leefomgeving; kwalitatieve doelen van het project die niet gehaald worden zonder uitkering, zoals aanpassing van het ruimtelijk ontwerp of stedenbouwkundige consequenties.

    • koppelkansen: mislopen van koppelkansen met andere doelstellingen van het Rijk zoals bestaande verstedelijkingsstrategieën, samenloop met het MIRT, het Interbestuurlijk programma, woondeals en Nationale woonagenda.

  • Regionaal belang; de realisatie van het project is van belang voor de regionale woningbouwopgave. Dit kan blijken uit gemaakte regionale afspraken, zoals uit de woondeals, of op basis van gemaakte afspraken rondom de regionale woningbouwprogrammering.

2. Effectiviteit project

Op basis van dit criterium wordt gewogen in welke mate een project voldoet aan de doelen van de woningbouwimpuls. In de weging wordt naar drie subcriteria gekeken:

  • Kwantiteit en kwaliteit van de woningen; het absolute aantal en relatieve aandeel betaalbare woningen binnen het project, kwalitatieve aspecten van de woning zoals de omvang en instrumenten die zijn ingezet om de woningen langjarig betaalbaar te houden.

  • Hardheid van de plannen; status van het proces en de nog door te lopen planologische procedures rond het project, de mate van zekerheid dat het project bij een positief besluit doorgaat, op tijd start en voldoende snel wordt gerealiseerd.

  • Kwaliteit van de leefomgeving; ruimtelijke kwaliteit van het project, zoals adequate mix van functies (wonen, werken, voorzieningen), het mobiliteitsprofiel, een adequaat en toekomstbestendig ruimtelijk ontwerp van het plan bijvoorbeeld op het gebied van bereikbaarheid als klimaatadaptatie.

3. Efficiëntie project

Op basis van dit hoofdcriterium wordt gewogen in welke mate er sprake is van een gerichte en optimale inzet van financiële middelen. In de weging wordt naar drie subcriteria gekeken:

  • Proportionaliteit van de gevraagde uitkering; de gevraagde uitkering is in verhouding met het aantal woningen. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de gemiddelde bijdrage van de woningbouwimpuls (voor publieke activiteiten binnen een project) per te realiseren woning en de verhouding tussen de gevraagde uitkering en substantiële bijdragen van de betrokken partijen.

  • Indirecte effecten; de investeringen die binnen het project gedaan worden kunnen ook profijt opleveren voor andere woningbouwprojecten.

4. Urgentie

Dit hoofdcriterium onderscheidt zich van de andere drie hoofdcriteria omdat de score op dit criterium vaststaat en niet afzonderlijk beoordeeld hoeft te worden door de commissie. De score wordt wel meegenomen bij het bepalen van de totaalscore door de toetsingscommissie.

Het hoofdcriterium urgentie betreft de omvang van de woningbouwopgave in de regio waar de aanvragende gemeente is gelegen. In artikel 7, derde lid, is beschreven hoe de woningbouwopgave wordt bepaald. Er worden drie klassen onderscheiden in urgentie:

  • de gemeente ligt in een regio met een hoge woningbouwopgave: 8 punten,

  • de gemeente ligt in een regio met een gemiddelde woningbouwopgave: 4 punten,

  • de gemeente ligt in een regio met een lage woningbouwopgave: 2 punten.

Gemeenten met een woondeal krijgen 2 extra punten. De maximale score voor urgentie is 10 punten.

Schematische weergave beoordelingskader

De totaalscore van een aanvraag wordt als volgt bepaald: elk hoofdcriterium krijgt een deelscore op een schaal van 1 tot 10. De totaalscore van een aanvraag is: deelscore noodzaak*0,25 + deelscore effectiviteit*0,25 + deelscore efficiëntie*0,25 + deelscore urgentie*0,25.

 

Criteria ter beoordeling door de Toetsingscommissie

Aanvullend criterium

 

1. Noodzaak bijdrage

2. Effectiviteit project

3. Efficiëntie project

4. Urgentie

Weging deelscore %

25%

25%

25%

25%

Subcriterium 1

Realiteitsgehalte tekort

Kwantiteit en kwaliteit woningen

Proportionaliteit van de gevraagde bijdrage

Omvang woningbouwopgave

Indicatoren

1. Omvang financieel tekort.

2. Onderbouwing kosten activiteiten en omvang financieel tekort.

3. Aantonen dat alle mogelijkheden tot verhaal zijn uitgeput.

4. De mate waarin het project kwalitatief en financieel is geoptimaliseerd binnen de randvoorwaarden.

1. Het aantal betaalbare woningen uitgedrukt als % van het totale woningbouwprogramma.

2. Maatregelen die getroffen zijn om de betaalbare woningen voor langere termijn betaalbaar te houden.

3. Doelgroepen die met het woningbouwprogramma bediend worden.

4. Eisen aan het oppervlak van woningen.

1. Gevraagde bijdrage per woning

2. Gevraagde bijdrage per betaalbare woning

3. Gevraagde bijdrage als % van het financiële tekort.

4. Het financieel tekort als % van de totale investeringskosten.

1. De absolute omvang van de regionale woningbouwopgave

Subcriterium 2

Gevolg niet verlenen bijdrage

Hardheid: zekerheid tijdig realiseren van woningen

Indirecte effecten

Woondeal

Indicatoren

1. Omvang woningproductie bij geen bijdrage als % van productie bij wel bijdrage.

2. Het aandeel betaalbare woningen bij geen bijdrage als % van het aandeel betaalbare woningen bij wel bijdrage.

3. Vertraging in start bouw in maanden bij geen bijdrage.

4. Overige consequenties (op de kwaliteit van de leefomgeving, koppelkansen).

1. Planologische status project.

2. conformiteit met provinciaal beleid (indien van toepassing).

3. Stand van zaken rond consultatie, selectie en/of overeenkomsten met (markt)partijen.

4. Moment van start bouw.

5. Tempo realisatie uitgedrukt als gewogen gemiddelde oplever- of start bouw moment.

6. Aantonen van voldoende garanties voor het tijdig realiseren van de activiteiten waarvoor bijdrage gevraagd wordt.

7. Aantonen van voldoende hardheid financiële bijdragen aan het tekort.

1. De mate waarin de opgevoerde activiteiten bijdragen aan het realiseren van woningen buiten het project.

1. De gemeente heeft wel/geen woondeal.

Subcriterium 3

Regionaal belang

Kwaliteit van de leefomgeving

niet van toepassing

Niet van toepassing

Indicatoren

1. Onderbouwing van het regionaal belang van het project.

1. De kwaliteit van het ruimtelijk ontwerp inclusief het mobiliteitsprofiel.

2. Aandeel categorieën bebouwing (wonen, werken, voorzieningen) in % van de gerealiseerde m2 gbo.