2.1. Matiging van de terugvordering van toeslagen
[Regeling vervallen per 08-09-2020]
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen,
ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag
aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt
teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen
altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen.
Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere
omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet
matigen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, Awb mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in
verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering.
Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig
is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van
de terugvordering matigen.
Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
-
– een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en
(directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
-
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende
de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten
gunste van de belanghebbende komt;
-
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele
tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid
tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle
materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een
bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen
de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de
gelegenheid was.
Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze
opsomming worden aangevuld.
Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:
-
– de belanghebbende te kwader trouw is;
-
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen
aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot
kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
-
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het
berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen
op basis waarvan het voorschot is berekend;
-
– de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens.
Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan
deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat
deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de
specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende
omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere
omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te
matigen.
Indien sprake is van een bijzondere omstandigheid beoordeelt de Belastingdienst/Toeslagen
door middel van een individuele belangenafweging of de nadelige gevolgen van de terugvorderingsbeschikking
in het specifieke geval niet onevenredig zijn voor de belanghebbende in verhouding
tot de met de terugvorderingsbeschikking te dienen doelen.
Overigens zullen de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende
die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging
van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.
Als de Belastingdienst/Toeslagen op de hoogte is van de bijzondere omstandigheden,
moet hiermee – waar passend – bij de vaststelling van de terugvordering rekening worden
gehouden door af te zien van de terugvordering of door de terugvordering te matigen.
De Belastingdienst/Toeslagen zal de belanghebbende, indien de omstandigheden daartoe
noodzaken, de gelegenheid bieden om zijn zienswijze te geven ten aanzien van het voorgenomen
besluit tot matiging van de terugvordering. Het uitgangspunt is dat de belanghebbende
de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen.
Herziening van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande terugvorderingsbeschikkingen
kinderopvangtoeslag
In beginsel is een herziening in het voordeel van belanghebbende van een terugvorderingsbeschikking
die onherroepelijk is geworden niet mogelijk als die herziening voortvloeit uit beleid
dat is uitgevaardigd nadat de terugvorderingsbeschikking onherroepelijk is geworden.
Zo nodig kan de Minister van Financiën, in overeenstemming met de ministers die het
aangaat, anders bepalen.
Over de toepassing van artikel 5a, onderdeel c, UR Awir en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
bepaal ik het volgende. Bij wijze van uitzondering is – in samenhang met de goedkeuring
in onderdeel 2.2 van dit besluit – herziening van een terugvorderingsbeschikking die op 23 oktober
2019 of daarvoor onherroepelijk is geworden wel mogelijk als die herziening van de
terugvorderingsbeschikking betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag en voortvloeit
uit onderdeel 2.1 van dit besluit. Dit geldt echter uitsluitend in de situatie waarin
het recht op de kinderopvangtoeslag in het berekeningsjaar waarop de terugvorderingsbeschikking
betrekking heeft met ten minste € 1.500 is verlaagd. Artikel 5a UR Awir blijft voor het overige onverkort van toepassing.
Bovenstaande betekent dat herziening op basis van dit besluit in ieder geval niet
meer aan de orde is als:
-
– vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de terugvordering
betrekking heeft en/of
-
– het recht op kinderopvangtoeslag in een berekeningsjaar met minder dan € 1.500 is
verlaagd.
De beslissing op het verzoek tot herziening is een beschikking in de zin van de Awb. De ouder kan bezwaar maken bij de Belastingdienst/Toeslagen tegen deze beschikking.
Een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb brengt advies uit over dit bezwaar. In de regel zal de Belastingdienst/Toeslagen
dit advies volgen bij het nemen van de beslissing op bezwaar.